Wat schort er mij toch, lieve lezer, dat ik Spelenderwijs van Albert Debeurme en Dagboek van een zenuwarts van José Van Laere oneindig veel hoger aansla dan Het verdriet van België van Hugo Claus?xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Over mijn vriend en collega Albert Debeurme heb ik het al eerder gehad. Ook met José Van Laere was ik bevriend, zij het dat wij niet iedere dag elkanders deur platliepen. José was neuropsychiater, met internationale faam, één van de belangrijkste zenuwartsen die ons land heeft gekend. Een beroemd arts en wetenschapper eerste klas. Een aandoening van de hersenstam is naar hem genoemd: het syndroom van Van Laere, of beter le syndrome de Van Laere want in Frankrijk en ook in Spanje was hij een grotere sant dan in eigen land. Aan twee buitenlandse universiteiten kreeg hij de titel van doctor honoris causa. Aan de Leuvense Alma Mater werd hem een leerstoel in de neurologie aangeboden. José bedankte evenwel voor de eer en verkoos zijn praktijk in Kortrijk ongestoord verder te zetten. Een echte professor is hij dus nooit geworden, maar een professorstitel geweigerd te hebben zo heb ik hem tussen pot en pint horen verklaren vond hij een even grote prestatie, zoniet
een grotere. Heden ten dage telt ons landje duizenden professoren het stelt niéts meer voor , maar hoevelen zouden er zijn die voor een dergelijke job bedankt hebben? Rari nantes! Ik van mijn kant vond het een grote eer toen hij mij, beginnend keel-neus-oorarts, vroeg om samen met hem een artikel te schrijven in een vooraanstaand medisch tijdschrift. En u kunt denken dat ik daar gretig op in ben gegaan!
Dokter José Van Laere was een spiritueel man, die de gave van het woord had: het gesproken woord én het geschreven woord. Hij publiceerde verscheidene boeken over psychiatrische en neurologische onderwerpen in de Nederlandse, de Franse en de Spaanse taal. Toen hij in 1985 hij was toen zeventig met pensioen ging, verscheen zijn boek Kortrijkse Asklepiaden, een schitterend werk waarin de geschiedenis van de Kortrijkse geneeskunde tussen 1500 en 1940 behandeld wordt. Drie jaar later verscheen van zijn hand het autobiografisch werk Dagboek van een zenuwarts, een pareltje van literatuur. In het laatste hoofdstuk beschrijft hij zijn ervaringen als patiënt, of
wat een arts lijden kan. Hij beschrijft zijn gewaarwordingen na zijn prostaatoperatie als volgt:
Ik ben wakker geworden. Meteen keert het bewustzijn, meedogenloos, terug. In het schemerlicht van het nachtlampje herken ik de omtrek van een hospitaalkamer. Er ligt een straatsteen op mijn onderbuik. Omzichtig, met loden vingers, exploreer ik dat lichaam dat mij vreemd voorkomt en toch van mij is. Halverwege tussen de navel en de lies komt mijn hand op een gummislang terecht. Ik volg die tot op de rand van het bed. Daar verdwijnt hij. In de smetteloze stilte van de nacht hoor ik een druppel vallen. Net een jeneverbes die men met de voet te pletter drukt. Een ogenblik later, valt een tweede druppel. Ik tel, werktuigelijk: 1, 2, 3, 4, 5. Nu volgt een derde druppel. Automatisch klikt het in mijn sluimerend artsenbrein. Mijn frank valt: het is het buisje dat bij iedere ingreep hoort, dat lekt!
Ik zet mijn verkenning verder door. Met ontsteltenis ontdek ik een opgezwollen penis, die door een eindeloze slurf verlengd wordt. God zij dank, nu herinner ik het mij: Zo U licht wenst, drukt U op de zwarte knop, boven op de hefboom die op de zijkant van uw bed ingespijkerd is. Opgepast! U mag zich niet vergissen! Bij de rode knop seint U bij de nachtverpleegster. Ik druk en de klaarte verjaagt, stootsgewijze, de duisternis. Hetgeen ik voor een afschuwelijke anatomische misvorming aanzag, is slechts een catheter met twee vertakkingen. Ik volg hem tot op zijn splitsing. De stijgende tak mondt uit op het zakje physiologisch serum, aan de top van de metalen staander, en de dalende laat een bloederig vocht druipen in een glazen vat dat op de grond rust.
Nu weet ik zeker dat de operatie achter de rug is. Oef! Een oogslag op mijn polshorloge. Nauwelijks drie uur. Als ik thuis zo vroeg wakker wordt (en dat gebeurt al te vaak!) luk ik er zelden in terug in te slapen. Het is het uur waarop de gedrochten van onrust en zorgen mij beethebben. Hier ontfermt de drain, barmhartige metronoom die de tijd met kleine hapjes stuk bijt, zich over mij. Ik val terug in slaap. Lof zij U, Morpheus!
***
U ziet er goed uit, dokter!
De hoofdverpleegster buigt haar gemenopauseerde-virago-gestalte imponerend over mijn bed. Het is nu haar beurt om definitieve oordelen te vellen en bevelen uit te delen.
Vrij van overdreven schaamtegevoel en redekunstige voorzorgen legt zij die lichaamsdelen bloot waarover de mannen zich in het openbaar huichelachtig schamen maar waarop zij zo prat gaan in het geheim van hun slaapkamer. Met een handig gebaar, zo prompt dat ik een korte gil niet kan onderdrukken (zij heeft gelijk: wat de heelkundige verzorging betreft, is een verrassende onstuimigheid mij liever dan een pijnverwekkende traagheid) rukt zij het verband weg, dat op mijn onderbuik kleefde gelijk een etiket op een stuk slachtvlees. Alsof ik het tot een persoonlijke verdienste mocht aanrekenen feliciteert zij me om het puike uitzicht van het litteken. Zij weet de hoeveelheid en de wijnrode kleur van het aalbessensapachtig vocht, dat uit mijn blaas druppelt, met een kennersoog te appreciëren.
In de schaduw van haar overste, werpt een piepjonge ziekenverzorgster een kuise, zuiver deskundige blik op de mannelijke attributen waarop ik, in de huidige omstandigheden, geenszins hoef te pochen. Ik herken haar. Zij is het die, daags voor de ingreep, het operatiegebied met een vaardige hand gladgeschoren heeft, in een doodse stilte die ik in geen geval dorst te onderbreken en die enkel door het gekras van het scheermes op mijn ruige, zeventigjarigershuid gestoord werd. Ik voelde mij als een oude haan, met kaal gepluimde kont. Wee u, kostbare familiejuwelen, zo lief en zo zacht aanvoelend bij het pasgeboren jongetje, op mijn leeftijd echter zo erbarmelijk gerimpeld en, tot overmaat van ramp, zo hopeloos onthaard!
Och arme, het verpleegsterberoep lijkt mij, al met al, niet beter geschikt dan een artsenpraktijk, om s mensen erotische bevliegingen te idealiseren!
En nu durf ik, beste lezer, mijn initiële vraag nog eens stellen: wat schort er mij toch dat ik het literair werk van deze man véél hoger aansla dan dat van grote Vlaamse schrijvers als Claus, Brusselmans, Verhulst, Huysentruyt en
noem maar op? Heb ik hem te goed gekend?
Mocht ikzelf ooit een vervolg breien aan Van Laeres meesterwerk Kortrijkse Asklepiaden, dan heb ik aan de twintig grootste artsen die Kortrijk in de tweede helft van het vorig millennium bevolkt hebben, slechts één naam toe te voegen: die van José Van Laere! De kans is echter zéér klein dat ik mij daaraan waag. Dat laat ik liever over aan de honderden geneesheren en geneesdames die te huidigen dage onze streek overspoelen en die handen tekort komen om de gezondheid van de bevolking op een redelijk peil te houden. Maar stel dat ik het tóch zou doen en men mij dan vraagt een top-drie naar voor te schuiven
Ziehier: Jan Palfijn (1650-1730, wereldberoemd heelmeester en uitvinder van de verlostang), Emiel-Jan Lauwers (1858-1921, befaamd chirurg, landschapsschilder, portrettist, dichter en prozaschrijver) en
José Van Laere (geboren in 1915 en overleden rond de eeuwwisseling). José zelf heeft slechts de eerste twee naar voor geschoven. Wellicht had hij die derde podiumplaats voor zichzelf voorbehouden



|