Onderwijskrant
Conserveren en vernieuwen in coninuïteit
Inhoud blog
  • Ik pleit al decennia voor dringende optimalisring en bijsturing van ons kleuteronderwijs
  • Prof. William Brooks: Was Dewey a Marxist? Toch wel volgens auteur.
  • De regel dat men op school de kans loopt om niet te slagen en te moeten overzitten, maakt inherent deel uit van het schoolspel
  • Vlaamse kritiek in 1928 op indoctrinerend & communistisch onderwijs in Sovjet-Unie : haaks op de lovende getuigenissen van Dewey in boek van 1928, in brieven van Freinet
  • Pleidooi voor dingende optimalisering taalonderwijs in de kleuterschool
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    22-05-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ik nam de voorbije week actief deel aan twitter-debat over tegenvallende PIRLS & de algmene niveaudaling. Enkele tweets.
    Ik nam de voorbije week actief deel aan twitter-debat over tegenvallende PIRLS & de algmene niveaudaling. Enkele tweets. 

     Onze sterke Vlaamse onderwijstraditie was gebaseerd op leerkrachtgestuurd, interactief, kennisrijk & gedisciplineerd ond. Ontscholingsdruk nam voorbije 30 j. gevoelig toe vanwege ond.experts,koepels, inspectie, beleidsmakers Lkn kunnen dus moeilijker verzet & lippendienst plegen dan vroeger het geval was. 

     “Dag 4 na PIRLS: men blijft wanhopig naar uitvluchten zoeken, cruciale spelers blijven er het zwijgen toe doen, maar wel interessante getuigenissen van leraren, enkele scherpe opiniestukken. Het is niet zo moeilijk te weten wat er moet gebeuren, maar the powers that be zwijgen.                                
    Met O-ZON-campagne-2007 stelde www.onderwijskrant.be-nr 140 e.d dat het al 5 na 12 was inzake aantasting kwaliteit. Veel aandacht ook voor de uitholling van de taalvakken. Ontscholingsdruk nam sindsdien nog toe (o.a. ook met ZILL & GO-poolsterproject) Nu is het al 10 na 12. In 2007 & ook nu nog ontkennen verantwoordelijken de oorzaken en eigen schuld. Ook de ontscholende onderwijsvisies van de 2 grote onderwijsnetten: ZILL -2016 (zie Onderwijskrant nr. 176) & recentere GO!-Poolsterplan (zie Onderwijskrant nr.198) leid(d)en tot niveaudaling. Enz.Enz. 

     Precies 50 j geleden waarschuwde ik al voor de nefaste gevolgen oprukkebde zelfontplooiingsmodel à la Rogers in het ond., vr anti-autoritaire en laisser-faire ... aanpak- in het tijdschrift 'De Nieuwe Maand' (Acco, januari 1973) + pleidoooi vr landelijke/gemeenschappelijke leerplannen. voor wiskunde en samenwerking onderwijsnetten. 

     In Onderwijskrant nr. 2 -1977 waarschuwden we al : "Allerlei onderwijsmythes w verspreid zoals dat een niet-directief (leerkrachtgestuurd) optreden en een niet voorgeprogrammeerde leersituatie steeds de meest aangewezen methode is en hiërarchische relatie voorbijgestreefd is." Ook veel pedagogen propageerden al vanaf de jaren 1970 ontscholing in de vorm b.v. van zelfontplooiingsdenken à la Carl Rogers : Ferre Laevers (CEGO), Jos Letschert (SLO-directeur), prof. Luc Stevens (directeur/oprichter Nivoz), … 

    Iemand stelt: Er wordt eigenlijk al lange tijd en in Onderwijskrant publiekelijk verkondigd dat er sprake is van niveaudaling en welke de oorzaken zijn. Maar het is in "verlichte" onderwijskringen nog steeds bon ton die mensen hooghartig te honen. Wie zei ook weer: We hadden destijds naar Onderwijskrant moeten luisteren?' (Dirk Van Damme). We waarschuwden inderdaad tijdig. Xe publiceerden 10-tallen uitgebreide analyses oorzaken aantasting kwaliteit & remedies. We werkten tegelijk ook aan optimalisering sterke onderwijstraditie leren lezen, rekenen, spellen, zaakvakken enz. & kregen hiervoor veel lof vanwege de praktijkmensen. 

    Inderdaad, veel recente van die uitspraken van Pedro Debruyckere over aantasting onderwijskwaliteit verkondig ik al 40 jaar. Merkwaardig dat Pedro De Bruyckere het tot nog toe vertikte om eens naar Onderwijskrant en naar mijn publicaties en standpunten te verwijzen, of te reageren op twitter, fb... Reden van taboe? Ook voorbije 20 jaar geen steun voor onze Onderwijskrantcampagnes. 

     In 1974, 49 j. geleden, lanceerde ik in 'Persoon en Gemeenschap' de boutade: Weg met prestatiedwang, leve de prestaties; toenmalige reactie op vele zgn. progressieven die het  belang van prestatiegericht leerklimaat in vraag stelden –ook in  publicaties van koepels & alternatieve scholen ... Niveaudaling is een lang en sluipend gif. --- Radicaal kennis- en prestatierelativisme & andere vormen van ontscholing werden overigens al volop gepropageerd in de VSO-brochure -1971 van minister Vemeylen. Sloot aan bij tijdsgeest vanaf de late jaren 1960, maar gelukkig destijds veel verzet vanwege lkn. en tal van normaalschool- en regentaatsdocenten. 

    Analyse v 50 jaar ontscholing(sdruk): aantasting onderwijskwaliteit en gezag van de school en van de leraren (zie Onderwijskrant nr. 198). 

    Precies 50 j geleden waarschuwde ik al voor nefaste gevolgen oprukkenende zelfontplooiingsmodel à la Rogers in het ond., vr anti-autoritaire en laisser-faire ... aanpak- in tijdschrift De Nieuwe Maand (Acco, januari 1973) + ple!doooi voor landelijke leerpl. voor wiskunde e.d. Sluipende niveaudaling steeds ontkend. Kentering op komst of verdere niveaudaling? 

    Op de Nationale Onderwijsdag van 1981 (Blandijnberg) nam ik resoluut afstand van het dominerende ontplooiingsmodel, naïeve ervaringsgericht onderwijs à la Ferre Laevers (CEGO), open projectonderwijs ... B

    innen onze O-ZON-alarmcampagne-2007 publiceerden we 600! p. over aantasting ond.kwaliteit, ontscholingsdruk, uitholling (taal)vakken, niveaudaling: www.onderwijskrant .be witboek nr. 140, 141, 142, 144 & ' ik moet/mag naar school ',http://Acad.Press, 345 p. + Symposium 

    In mei 2001 publiceerde ik in Onderwijskrant bijdrage 'Weg met de steerke vernieuwingsdrang, leve de vernieuwing in continuïteit: een pleidooi voor borgen & optimaliseren van sterke onderwijstraditie

     Ik publiceerde in 1984 twee bijdragen over begrijpend lezen in Onderwijskrant waarbij 1 van mijn conclusies luidde dat de tendens om af te stappen v klassieke aanpak (intellectuele uitdagende teksten & doordachte vragen & woordenschatuitbreiding ) nefaste ontwikkeling was. 

    Sterke vooruitgang in Engeland voor PIRLS wordt in sterke mate op naam geschreven van invoering -en intense bijscholing voor fonetische aanpak van het technisch. lezen. In Vl en Ned momenteel fonetische leesboekjes, maar geen bijscholing. Deze methodiek vereist veel meer dan passende leesblaadjes, lkr. moet veel meer in de vingers hebben. Zie publicaties over mijn Directe SysteemMethodiek en mijn uiteindelijk geslaagde campagne voor de DSM vanaf 1986. 

     Meerdere oorzaken niveaudaling  begrijpend lezen. Het in sterke mate relativeren v klassieke didactische aanpakken die destijds zorgden voor onze sterke Vl ond.traditie is belangrijkste oorzaak niveaudalinf; naast specifieke oorzaken b.v. voor lezen: sterke afname leertijd.                                         Ook sterke toename van allochtone en anderstalige leerlingen. Vl 10-jarigen h in Vl in 2de gr in coronatijd ook wel veel les begrijpend lezen gemist en sommige landen testte men de 11-jarigen i.p.v. 10-jarigen (Foei Pirls vr steekproef!). In Vl participeren ook kdn. buitengewoon onderwijs, in tal van landen niet. Leuvense verantwoordelijke PIRLS betreurt dat 32% nooit Ned. spreekt thuis, maar verzwijgt leesscore van die leerlingen. Leerlingen -ook anderstalige - krijgen binnen lessen met 25 lln. weinig min. per dag kans om Ned te spreken. Anderstalige moeten gestimuleerd w om Ned te spreken buiten les en vooral ook thuis te kans krijgen/gestimuleerd w. Thuis geen Ned =immens & onderschat probleem, maar Agirdag en co ontkennen dat. Leuv. verantwoordelijke verzwijgt ook dat veel taalzwakke lln tevens niveau van de andere lln. aantast. (Groep Brusselse ouders sloeg al in 1993 alarm, maar werden weggehoond en als conservatief bestempeld.) Al 25 j. dring ik tevergeefs aan op invoering extra NT2-lessen in kl. groepjes vanaf 1ste dag kleuter; uitgerekend Leuv Steunpunt NT2 vond dit overbodig. Ook ons kleuteronderwijs krijgt eens te meer kritiek in PIRLS, net zoals destijds in TIMSS. 

    Eenzijdig kleuteronderwijs

    Dirk Van Damme schrijft: “Zeer interessante bevindingen in het PIRLS rapport over vroege geletterdheid & kleuteronderwijs: zeer laag aantal kinderen dat met basisgeletterdheid eerste lj binnenkomt. Hoge participatie kleuteronderwijs zorgt dus niet voor basisgeletterdheid en er is meer nodig dan leerplicht vervroegen. 

     Mijn reactie luidde: “Daarom voeren we in Onderwijskrant al 40 jaar campagne tegen ervaringsgericht onderwijs van Laevers en CEGO, en voorbije 15 j. ook intensieve campagne vr optimaliseren/evenwichtig programma vr kleuteronderwijs. En we bestrijden al sinds 1976 het ervaringsgericht zelfontplooiingsmodel van prof. Laevers en CEGO dat ook dr inspectie en koepels gepropageerd werd. Ook in ZILL-leerplan nog steeds eenzijdig en arm programma voor kleuteronderwijs. ZILL-architecten beweerden in 2015 zelfs dat het lager onderwijs moest afgestemd worden op het zgn. ‘ontwikkelend ‘leren van het kleuterond. Ook inspectie propageerde lange tijd volop het ervaringsgericht onderwijs à la Laevers. Opvallend: geen reactie van Laevers en CEGO op niveaudaling in Pirls. 

    Toemende ontscholingsdruk

    In de jaren 90 waren meeste universitaire didactici, DVO-directeur Roger Stansdaert, kopstukken inspectie en bijna alle leerplanverantwoordelijken binnen de ond.koepels bekeerd tot constructivisme. Wellicht was het leerplan wiskunde l.o. (kath. ond) het enige waarin ik als medeopsteller afstand nam van het constructivisme. #niveaudaling In Onderwijskrant besteedden we voorbije 30 jaar vele honderden pag. aan analyse van oorzaken van niveaudaling + opname van honderden getuigenissen van lkn.///

    Vanaf 1987 waarschuwde ik al in onderwijskrant, Nederl. tijdschrift Panama-Post, leerplan lager (kath.)ond. 1998... voor constructivisme, ook voor het contextueel en constructivistisch rekenen van het Freudenthal Instituut. Freudenthal steunde me in strijd tegen formalistische New Math, maar koos voor andere extreem. Wie van de vele univ. onderwijsexperts namen de voorbije 30 j. afstand van de dubieuze visies (b.v. constructivisme, egalitaire ideologie...) die veel onderwijsexperts verkondigden?

    Zes Vlaamse profs mochten volop nefaste  constructivisme propageren in het VLOR-rapport-2008 Competentieontwikkelend onderwijs: Laevers, Valcke, Dochy, Standaert … 

    Kopstukken, VLOR, KBS & administratie in 2014: 'In Learning Park zullen lln. gecoacht w om eigen leertraject aan te sturen. Het grootste deel van de dag zijn ze bezig met projecten waarin ze hun competenties zelf actief ontwikkelen (De Nieuwe school in 2030) In de aanloop van de nieuwe eindtermen verschenen veel pleidooien voor verdere ontscholing., ook in VLOR-advies-2015.

     Op de website “A design for education” lazen we in 2020: “Al geruime tijd w lkn. overspoeld met de boodschap dat verwerven van basiskennis & vaardigheden niet meer op de eerste plaats staat. Ook de leerplanmakers & de onderwijsinspectie hebben een nefaste invloed gehad." Indedaad.  Net als veel lkn betreurde prof Klaus Mollenhauer in 1983 dat veel 'moderne' pedagogen instructie & cultuuroverdracht haaks vonden op hun ideologie v zelfontdekkend & zelfstandig leren, op 'welbevinden-beweging', de niet-autoritaire opvoeding & de do-it-yourself-pedagogiek. 

    Ook de Stichting LeerplanOnwikkeling propageerde in 2000 radicale ontscholing in Naar een nieuwe basisschool': Basisonderwijs is nog geworteld in 19de eeuw. Leerstof-paradigma moet plaats maken vr dat van de ontwikkeling van kdn.Weg ook met vakgerichte benadering & jaarklassen. #niveaudaling 

    Inspecteur-gen.  Peter Michielsens in 1999: In 21ste eeuw zullen lln. vanaf jonge leeftijd hun eigen leerprocessen zelf sturen. Geen enkele overheid, onderwijzer of prof zal nog in staat zijn om dwingend anderen vr te schrijven wat geleerd moet w. in:Impuls, juni 1999, p. 381 ?? Kopstukken onderwijsinspectie propageerden volop constructivisme en ontscholende Uitgangspunten van de eindtermen-2006 van Roger Standaert en co. 

    Socioloog Niklas Luhmann: identiteit v onderwijs in gedrang -2002 (Das Erziehungssystem der Gesellschaft):groot # tss zelfsturing en lkr.gestuurd interactief onderwijs *belang (vak)disciplines als condensatie kennis & kunnen *school mag geen bedrijfsmatige organisatie worden Josef Kraus, voorzitter Duitse lerarenbond: ontscholers besteden minder aandacht aan Selbstbeherrschung, Selbstdiziplin .. dan aan Selbstbestimmung, Selbtentfaltung, Selbsterfahrung, Selbsterziehung, Selbstkonzept." Onderwijs vereist een passende distantie t.a.v. dagelijks leven & t.a.v. leefwerld van de leerling die miskend wordt in slogans als leefschool, levensnabije school (par la vie), ervaringsgerichte school, leerlinggerichte school, handelingsgericht aanpak, ... 

    Prof. Jeanne Chall in 2000 in What really works in the classroom: The traditional, teacher-centered approach generally produced higher academic achievement than the progressive student-centred approach. Dat was voorbije 50 j. ook mijn credo zie http://onderwijskrant.be 

    Prof. Herman Giesecke gewaagde van een anti-intellektuellen, anti-kognitiven und insofern auch gegenaufklärischen' effect dat ook leidde tot de identiteitscrisis in het lerarenberoep en uiteindelijk ook tot de toename van het tekort aan leraren. 

    Prof. Frans Weinert (dir. Max Planck-Institut) beschreef in 2000 d gevolgen van de radicale hervormingsprojecten (1970-2000: ook Gesamtschule)) met de termen: Entschulung, Entsystematisierung, Etnsymbolisierung und Infanilisierung des unterrichtlichen Lernens. In Vl wel verzet! 

    Prof.socioloog Jaap Dronkers in 2006: "Begin 21ste eeuw is er nog weinig onmiddellijk ontginbaar talent bij autochtone lln lagere klassen over. Onderwijsbeleid & GOK-ideologie gaan hier echter nog van uit dr taboe vanaf jaren ’60 op # in intelligentie.” Haaks op Vl soc. 

     Waarop zijn 'empirisch' onderbouwde aanpakken in het onderwijs het best gebaseerd: enkel/vooral op zgn. empirisch onderzoek? In 1ste plaats volgens mij op de gecumuleerde & uitgeteste ervaringswijsheid/praktijk die vooral doorgegeven werd/wordt v generatie lkn. op generatie en ook aan lkn in opleiding? 
    Als lerarenopleider werkte ik vooral met leerinhoud betrokken leerpsych. Zo verloopt automatiseren anders naargelang leerinhoud. +Meerdere principes ook tegenstrijdige afwegen.Werkvorm bij 1ste les over 'aftrekken' anders.  

    Wim Van Rooy in 2012: Het onderwjs wordt omgeven & gekanaliseerd door administratie, koepels,sociologen, onderwijskundigen,... waardr stem van lkn. geen weerklank vindt = frustraties bij lkn, temeer omdat vernieuwingsdrift mateloos is en de beste stuurlui veelal aan wal staan. 

     Onderzoeker Jaap Dronkers in 2015: Veel 12-jarigen starten in Vl in veeleisende richtingen:prima! Tegelijk minder theoretisch eisende technische opties; & ook de kans op tijdige & soepele heroriëntering. Faire ond.kansen, maar volgens Vl. sociologen hoge soc. discriminatie 

     Ik nam al vanaf 1976 afstand van ervaringsgericht zelfontplooiingsonderwijs van prof. Laevers en CEGO: zie bv http://onderwijskrant.be nr. 139-50 p.! 

    Voorbije 15 j. verwees ik ook naar tal van studies en alternatieven om (kleuter)onderwijs te optimaliseren Prof. Laevers fantaseerde in 1992: "De basis van de klasorganisatie in het l.o. blijft het vrij initiatief. Leerlingen kunnen dus ook in het lager onderwijs zelf beslissen omtrent aard, frequentie en duur van de activiteiten" (Ervaringsgericht ond. in bao, 1992, p. 176).

    Veelzeggende titel van debat bij viering van 30 j. ervaringsgericht zelfontplooiingsonderwijs van Laevers en CEGO in 2006: De leerlingen bepalen wat er geleerd wordt in klas

    . Voorbije decennia ontving het CEGO enorm veel financiële steun vd overheid - ook als GOK-Steunpunt????/CEGO-medewerker Luk Bosman schreef: Lkn moeten sterke persoonlijkheden z die op 1ste plaats meesterschap h op gebied van omgaan met jongeren & pas in de 2de plaats vakvrouw of vakman z op bepaald kennisgebied. (Participatief leren en onderwijzen, Impuls, april 2006, p. 132).

     Leuvense vakgroep Educatie en samenleving  (Agirdag,Masschelein ...) vergaloppeerde zich in strijd tegen nieuwe (herstel)wind in het onderwijs en tegen herstelbeleid : lijvige bijdrage op http://onderwijskrant.be nr. 198 

    Er is merkwaardig genoeg grote correlatie tss sterke toename v investering in tal van ond.ondersteunende instanties & daling van ond.kwaliteit. Maar de 3 directeurs vd geldverslindende univerisit. GOK-Steupunten proclameerden in 2005 dat de kwaliteit & GOK dankzij hun steun sterk verhoogd was. 

    Koen Lemmens: “Men stelt, het is anders, daarom niet slechter. Als zoon van 'n onderwijzer, die het onderwijs zag verglijden, zeg ik: Daal van uw roze wolk af, kijk de rauwe werkelijkheid in de ogen & bedenk dat geen enkel probleem opgelost kan worden, als je het niet eerst durft te erkennen.

     Lerarentekort. Selecteer bereidwillige studenten cognitief en motivationeel en biedt dan stevige, franjeloze & aantrekkelijke 2-jarige speedopleiding (in jaren 60 was er zelfs 1-jarige noodopl). Aantrekkelijk voor sterkere kandidaten én tegelijk veel meer afgestud. op korte termijn. 

    Wat vaak niet besproken werd is dat Dewey later in zijn leven in Experience and Education (1938) expliciet afstand nam van veel van zijn eerdere opvattingen, waarin hij toegaf dat hij de behoefte aan directe instructie van de lkr flink had onderschat."Maar intussen w kwaad geschied 

    Wat is kennisrijk curriculum? zie bv Core Knowlegde Curriculum van Hirsch & co en vele leermaterialencoreknowledge.org 

    Ik publiceerde destijds 3 boeken didactiek wiskunde voor l.o. : Rekenen tot 100; meten en metend rekenen en meetkunde (uitg. Plantyn) en stelde mede leerplan lager (kathol) onderwijs-1998 op: enige leerplan dat klassieke aanpakken herwaardeerde & afst. nam van constructivisme.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:niveaudaling, Pirls, ontscholing
    22-05-2023, 15:06 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    19-05-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.GO!-Poolster-hervorming het noorden kwijt: gepersonaliseerd leren, leerpleinen e.d. : hypewoordenpedagogiek?

    GO!-Poolster-hervorming het noorden kwijt:  gepersonaliseerd leren, leerpleinen e.d.  : hypewoordenpedagogiek?

    Dirk Van Damme twitterde gisteren: Zeer jammer, maar het lijkt er sterk op dat GO!onderwijs bij compleet achterhaalde en nefaste recepten blijft zweren. Zou zeer graag overtuigd kunnen worden van het tegendeel maar ik zie geen enkel signaal in die richting.

    Op 4 maart 202& lazen we in De Tijd: Schoolmuren  letterlijk afbreken, iedereen een gepersonaliseerd  leertraject op de laptop en niet langer één juf of  meester, maar een heel team voor de klas. Dat is hoe het gemeenschapsonderwijs GO! de toekomst  ziet. We stemmen leeromgevingen af op individuele  verschillen en ondersteunen elk leerproces op  maat. We leren leerlingen om (geleidelijk aan) zélf  de regie over eigen leerproces te nemen.

    De Poolster-visie is voor ons geen verrassing. Een  paar jaar geleden poneerde de pedagogische GO!-hoofdadviseur al dat lesgeven totaal voorbijgestreefd was. We vonden dit een heel krasse uitspraak, en wisten dan ook al dat het GO! een groot  project aan het uitwerken was. De voorbije twee  jaar liet ook Dirk Van Damme (OESO) al een paar  keer weten dat hij zich zorgen maakte over de pe[1]agogische richting die het GO! al was ingeslagen.

    In 2015-2016 koos ook al de koepel van het katholiek onderwijs in zijn ZILL-visie voor een cultuuromslag. ZILL pleitte evenals de Poolstervisie voor gepersonaliseerd leren, geïndividualiseerd leren gericht op de allerpersoonlijkste ontwikkeling van elke leerling. In Onderwijskrant nr. 176 en nr. 188 besteedden we kritische bijdragen aan die visie. Wanneer je het noorden kwijt bent, vind je dit makkelijk terug met de Poolster. Poolster is een vast oriëntatiepunt. Toch vrees ik dat nu ook het GO! met de Poolstervisie nog meer het noorden kwijt is, net als katholiek onderwijs met zijn ZILL-visie.

    Nieuwlichters pakken graag uit met een ronkend  concept, en plakken een wervend en polariserend etiket op hun hervorming of methode. Zo’n wervend etiket wekt de indruk van een totale & beloftevolle hervorming. De koepel van het katholiek onderwijs pakte in 2016 uit met ‘Zin in leren! Zin in leven’ en beloofde de leerlingen dat ze door dit nieuwe leerplan eindelijk ‘zin in leren’ zouden krijgen. Lieven  Boeve schreef: Zin in leren! Zin in leven! maakt de  lerarenteams opnieuw eigenaar van het leren op  school. Geïntegreerd over vakken en leergebieden  heen, kunnen leraren creatief vorm geven aan hun  onderwijs, rekening houdend met de specifieke leerlingen in de klas en context van de school. Volgens  Boeve zou die visie later ook doorgetrokken worden  in de nieuwe leerplannen voor het secundair onderwijs. De school moest ook in de eerste plaats een leefschool worden.

    2 Gepersonaliseerd leren op maat van elke leerling & zelfsturing!??

    De Poolstervisie wekt de indruk dat het gaat om evidente voorstellen; de opstellers doen alsof hun voorstellen als gepersonaliseerd leren wetenschappelijk verantwoord zijn: Zelfregulerend leren is een van de meest wetenschappelijk onderbouwde praktijken. Precies de basiskeuze voor gepersonaliseerd onderwijs met de eraan verbonden individualisering op maat van elke leerling (& UDL -Universal Design for Learning) en zelfsturing, zijn heel controversieel. Volgens velen staat dit precies haaks op  effectief onderwijs. Zo’n keuze betekent ook dat het  jaarklassensysteem wordt doorbroken.

     In een commentaar van Pedro De Bruyckere bij het interview met Raymonda Verdyck in De Tijd over de revolutionaire Poolster-hervorming lazen we: Het is wel gevaarlijk om b.v. gepersonaliseerd le[1]ren via digitale tools als een wondermiddel voor te stellen. Internationaal heb je een heus kerkhof aan gelijkaardige projecten die mislukt zijn, naast enkele  succesvolle voorbeelden.

     Prof. Wim Van den Broeck bestempelde gepersonaliseerd leren op maat van elke leerling als een stoplap en als een nefaste onderneming. Hij twitterde op 22 juli 2018: 

    ”Onderwijs op maat van het kind" is zowat de grootst mogelijke stoplap in onderwijs[1]land. * Het bestaat nergens echt en is dus utopisch,

    * het komt in de praktijk vaak neer op onderwijs on[1der de maat, en * het ondergraaft de essentie van onderwijs, nl. het idee van vorming. En toch wordt 'onderwijs op maat' meer dan ooit gepromoot door de grote onderwijskoepels.”

    Van den Broeck stelde op 3 december 2019 in de krant De Morgen: De individualisering van het onderwijs is doorgeslagen en werkt de niveaudaling in de hand. De visie die sinds de jaren 90 steeds meer dominant werd is het constructivisme, met als ken[1]merken: nadruk op zelf-ontdekkend leren, op welbevinden als voorwaarde voor leren, op zogenaamde 21ste eeuwse vaardigheden, het relativeren van kennis, en vooral het onder onderwijskundigen nog erg populaire idee dat onderwijs zoveel mogelijk geïndividualiseerd moet worden. Er is nochtans wetenschappelijk ondubbelzinnige evidentie dat het precies leerkrachten zijn die deze visie koesteren en in de praktijk brengen, die ook zwakkere leerresultaten boeken bij hun leerlingen. Dit is niet zo verwonderlijk: als differentiatie verder gaat dan ervoor zorgen dat zoveel mogelijk leerlingen de gemeen[1]schappelijke doelen halen, wordt onderwijs op maat algauw onderwijs onder de maat. Dan is de neiging immers sterk om ook de doelen te gaan afstemmen op (de zwakte van) de leerling. Een meer ingrijpen[1]de verandering heeft er zich sinds decennia in het onderwijs niet voorgedaan, en waarschijnlijk met desastreuze gevolgen.

    Greg Ashman schrijft over UDL: “UDL is a complicated way to teach. It involves giving multiple representations of the same information to students which they then choose from. Students also choose to work collaboratively or individually. And they decide how to demonstrate their learning through written work, a video, a poster or some other means.” UDL ertoont veel gelijkenis met het inspelen op individuele leerstijlen, controversieel tot en met.

    3 Kernideeën van Poolster-visie-2030

    Onderwijs van de toekomst :  de samenleving evolueert immers continu De samenleving evolueert continu. Een school is immers niet langer alleen dat stenen gebouw, waar[binnen via vaste tijdskaders wordt lesgegeven. In de visie van het GO! is ze in de eerste plaats een dynamische leer- en leefgemeenschap, met een open blik op de wereld. Bij het GO! maken we ons nu al klaar voor het onderwijs van de toekomst. In het  strategisch plan GO! 2030 stellen we daarom onze  poolstervisie centraal. We vormen de favoriete leer[1]gemeenschap, voor iedereen gepersonaliseerd,  spiegel en bouwsteen van de samenleving.

    Leerproces op maat van elke leerling

    Met onze poolstervisie willen we als GO! een antwoord bieden op een almaar toenemende maat[1]schappelijke diversiteit en werken we aan onderwijskwaliteit voor elke lerende. We stemmen leer[1]omgevingen af op individuele verschillen en onder[steunen elk leerproces op maat. We leren leerlingen  en cursisten om (geleidelijk aan) zélf de regie over  eigen én gezamenlijke leerprocessen te nemen. Gepersonaliseerd betekent dat leerlingen voldoen[de zelfregulerende vaardigheden ontwikkelen, om  hun leerproces en het samen leren richting te ge[ven. Zo worden ze de ‘influencers’ van hun leren!

    De ondersteuning van zelfregulerend leren blijkt een  van de meest wetenschappelijk onderbouwde prak]tijken (?) om leerwinst te verhogen. De lerende  neemt in dit proces een heel actieve rol op. Hij of zij  is verantwoordelijk voor het deelnemen aan de lesactiviteiten, ervaringen en kansen, en bepaalt stap  voor stap mee het leerproces. Zelfregulering verwijst naar een reeks specifieke vaardigheden die  leerlingen steeds beter toelaten een eigen traject  vorm te geven.. Hij of zij is verantwoordelijk voor het  deelnemen aan de lesactiviteiten, ervaringen en  kansen, en bepaalt stap voor stap mee het leerproces.

    Flexibele leertrajecten en leertijden

    Vanuit een duidelijke behoefte bij de lerende, evolu[eren we naar flexibele leertrajecten. In het basisonderwijs bijvoorbeeld, zien we dat sommige scholen  al experimenteren met multileeftijdsklassen, waarbij  leerlingen in graadklassen samenzitten en ondersteuning op maat krijgen. Andere scholen werken  met flexibele niveaugroepen voor bepaalde ontwikkelingsdomeinen, zoals rekenen en taal. Daarbij  worden vergaande vormen van binnenklasdifferenti]atie, teamteaching en de principes van Universal  Design for Learning (UDL) toegepast.

    In de Tijd van 3 maart j.l. lezen we i.v.m. deze nieu[we werkwijze : In het Technisch Atheneum Halle  van directeur Maggy Vankeerberghen wordt dit als  dé toekomst gezien. Haar eerste graad werkt in een  klasgroep van 80 leerlingen. Ze zitten samen in één  klaslokaal met verschillende zones voor verschillende werkvormen. Schoolboeken hebben ze niet  meer, wel een laptop. Ook de opdeling in lesuren is  grotendeels geschrapt: een week lang wordt rond  een thema of project gewerkt, gekoppeld aan op[drachten die de leerlingen in hun eigen tempo af[werken. Ze combineren algemene vakken als  Frans, Nederlands, geschiedenis en wiskunde.

    Teamonderwijs, klas- en schooloverstijgend

    De kernteams werken samen - in dynamische werk[vormen zoals co-teaching, vaak ook over de leerjaren en vakken heen. De teams zijn leerlinggeoriënteerd. Gecostuurd en sociaal gestuurd leren houden  in dat verband in dat lerenden hun kennis construeren samen met anderen en met de onderwijsprofessionals. Ze werken trouwens niet enkel in de klas  en op school met elkaar samen, maar ook schooloverstijgend.

    Leren langs digitale weg

    Het GO! zet maximaal in op ‘blended learning’: een  combinatie van online en offline leren. Om dergelijke innovatie te ondersteunen, begon GO! samen  met het Britse bedrijf Century Tech in 2017 met de  ontwikkeling van een eigen digitaal leerplatform,  GO! IXZO. Daar zetten leerkrachten hun leerstof op,  bijvoorbeeld met instructiefilmpjes en oefenmodules  op verschillende niveaus

    Andere infrastructuur

    We staan voor een ruimtelijke transformatie. Zo  denken scholengroepen en onderwijsinstellingen  na over aanpassingen aan interieur en indeling, herbestemmingen en innovatieve gebouwen, ruimtes waar je op verschillende manieren kan leren.

    Onderwijsprofessionals coachen het leren

    Het curriculum blijft de context waarbinnen we gepersonaliseerd samen leren waarmaken. Leraren vertalen daarbij de eindtermen naar specifieke en  meetbare leerdoelen op het niveau van de lerenden.  Pas wanneer lerenden zich bewust zijn van specifieke leerdoelen, kan hun zelfregulering vorm krijgen. GO! onderwijsprofessionals zijn curriculum[1]experts met diepgaande kennis van de doelen en de vakkennis die daarvoor nodig zijn. Ze zijn ook pedagogisch-didactische experten met diepgaande kennis over het leren en de ontwikkeling van de lerende.

    4 Commentaar

    Elke school mag eigen koers bepalen!??

    Het GO! opteert duidelijk voor een revolutionair  schoolproject, een ware cultuuromslag. Het verbaast ons wel dat het GO! tegelijk stelt dat elke  school zelf zijn eigen karakter en evolutie moet be[palen. We lezen: “Het GO! schuift trouwens niet  één specifiek schoolmodel naar voren, maar ziet de  traditionele en de toekomstgerichte benadering van  school als uitersten op een continuüm, een innova[1]tief spectrum. Daarbinnen kunnen scholen zichzelf  positioneren en continu verder evolueren. De be[1]doeling is om zelf richting te geven aan hoe je hier  als school kan in evolueren.”

    Het GO! dringt naar eigen zeggen geen pedagogische aanpak op, maar stelt tegelijk dat de scholen moeten evolueren in de richting van de Poolstervisie; veel keuze hebben de scholen blijkbaar niet.  Het doet ons denken aan de opstelling van de koe[1]pel van het katholiek onderwijs die ook voortdurend uitpakt met de vrijheid en autonomie van de scholen  en leerkrachten, maar ook nog met het recent ZILL[1]project een perspectiefwisseling, een pedagogische aanpak oplegde.

    Ontscholingsdruk neemt nog toe

    De voorbije decennia werd ons onderwijs voortdurend geconfronteerd met tal van rages en hypes die  ver afstonden van de onderwijspraktijk, van de vaste grammatica van schools onderwijs, en van de visie van de praktijkmensen. Telkens werd gepleit voor perspectiefwisselingen/cultuuromslagen. Ze  leidden tot een aantasting van onze sterke Vlaamse  onderwijstraditie.

    De ontwerpers van allerhande modes en nieuwlichterij werken veelal met simpele en halve waarheden die als wondermiddel, als makkelijk toepasbaar  en veel belovend voorgesteld worden. Veel van die  rages hanteerden een simplistisch en tegelijk gecompliceerd vakjargon, en trokken zo rookgordijnen  op die de afstand tussen spreken en doen, tussen  theorie en klaspraktijk deden toenemen.

    Veel onderwijshypes bleken achteraf geen praktijk]theorieën te zijn, omdat ze niet vertrokken van de  complexe realiteit en de basisgrammatica van  schools onderwijs. Denk maar aan constructivisme,  onderwijs op maat van elk kind, inclusief onderwijs, competentiegericht onderwijs, leerlandschap, leer[1]stijlen, totaliteitsonderwijs ... Die hypes lokten veel lippendienst en verzet uit vanwege de praktijkmensen, en bleken overigens ook moeilijk realiseerbaar.

    In de context van het debat over de nieuwe leer[1]plannen/eindtermen laaide in 2014-2016 de neomanie in Vlaanderen weer op. In de aanloop van de nieuwe eindtermen verschenen in de periode 2014-2016 een zevental rapporten als De nieuwe school in 2030 van 2014, het VLOR-advies-2015, het rap]port over het populistische eindtermendebat Vanlerensbelang -2016,die alle aanstuurden op een perspectiefwisseling, een cultuuromslag. In de Poolster[visie en in ZILL treffen we veel van die ideeën aan.

    In de publicatie ‘De Nieuwe school in 2030’, Hoe  maken we leren en werken aantrekkelijk? een gezamenlijk project van kopstukken van het Departement Onderwijs, VLOR & KBS, werd uitvoerig ge[schetst hoe een school er in de toekomst als een  ‘learning park’ moet uitzien. We lazen o.a.: “Het leer- en ontwerplab schetst een ander toekomstbeeld.

    Echt aansluiten bij de diversiteit van kinderen en  jongeren kan maar als ze ook zelf de regie kunnen  voeren en stuurlui kunnen zijn van hun eigen leren.  In een Learning Park zullen de kinderen gecoacht  worden om hun eigen leertraject aan te sturen in de  richting van de competentieniveaus die ze nodig  hebben en willen halen. Op een gewone dag kunnen leerlingen gedurende enkele uren in een vaste  leergroep bijvoorbeeld talen en wiskunde leren,  maar het grootste deel van de dag zijn ze bezig met  projecten waarin ze hun competenties actief ont[1]wikkelen. “ Enzovoort.

    Het GO! begon samen met het Britse bedrijf Century Tech in 2017 met de ontwikkeling van een eigen digitaal leerplatform, GO! IXZO. Het GO! verwacht hier o.i. al te veel heil van. In punt 3 plaatsten we een aantal kritische bedenkingen. In het verleden  verwachtte men veel heil van nieuwe technische  middelen en van het gebruik van ICT in het bijzon[1]der. Tot nog toe vielen die verwachtingen tegen.

    Sommigen stellen zelfs dat daardoor het onderwijsniveau eerder is gedaald. We vrezen dat ook van het Century Tech-project al te veel heil wordt verwacht.

    Bijlage

    Getuigenis van lerares Goedele gisteren op twitter

     

    Dirk Van Damme

    Zeer jammer, maar het lijkt er sterk op dat @GO_onderwijs bij compleet achterhaalde en nefaste recepten blijft zweren. Zou zeer graag overtuigd kunnen worden van het tegendeel maar ik zie geen enkel signaal in die richting.

    Lerares Goele

    Ik hoop dat het GO! de visie nog bijstuurt. Wij kijken argwanend naar zelfontdekkend leren, leerpleinen met grote groepen in kleine ruimtes

    Enkele scholen in onze groep krijgen binnenkort een nieuw gebouw of doen verbouwingen. De visie: leerpleinen vanaf de kleuterschool. Leerjaren per 2 samen in een ruimte die kleiner is dan 2 huidige klassen. 60 leerlingen voor 2 leerkrachten zonder extra ondersteuning. 

    Alles samen van leerstof op enkele uitzonderingen. Zie je al hoe de lln van L1 hier letters moeten leren terwijl die van L2 leren over onderwerp en persoonsvorm? In dezelfde ruimte? Nu al dragen veel lln een hoofdtelefoon tegen de drukte. Verder mag er ook slechts een .kleine instructieruimte zijn, want instructie is toch kort (5 minuten) en nooit voor een hele klas? Dus 10 stoelen in een visbokaal volstaan. De anderen moeten gaan leren via ontdekdozen, wat zwaar doorgedrukt wordt van bovenaf. Zelfontdekkend leren is de toekomst.

    Samen leren is ook cruciaal dus zoveel mogelijk in groepswerk of projecten. Wat niét meer van deze tijd is volgens GO!: een leraar die vooraan staat en alles uitlegt. Tafels of andere zaken drillen. *zucht*

    Wat de leerkrachten in de scholengroep wensen: kleinere groepen óf meer helpende handen. Prikkelarme klaslokalen waarin slechts 1 leerjaar zit. Directe instructie geven.

    Wij gaan binnen een aantal jaren met een gebouw zitten dat niet aangepast is aan het geven van goed onderwijs. Ik weet niet hoe we dit nog kunnen tegenhouden. Naar mij wordt niet geluisterd; ik brn maar een leerkracht dus wat weet ik nu van onderwijs? Eén van ..de oude stempel' bovendien, want ik houd vast aan onderwijsgesprekken om kennis door te geven, aan het foutloos schrijven van vocabulaire ipv te laten verbinden met de vertaling, aan directe instructie e.d. Bovendien doe ik niet aan braingym en pas ik mijn studeerstof niet ... aan aan de verschillende leerstijlen. Collega's zoals ik worden weggezet als hopeloos ouderwets, die vernieuwing weigeren en steeds dwarsliggen. Waarmee ik geen zelfmedelijden wil uitdrukken, maar me wel afvraag hoe onze stem gehoord kan worden.

    ·

    *Dirk Van Damme

    Al jaren is er overtuigend onderzoek dat aantoont dat dergelijke leerpleinen en open ruimtes niet de geschikte leeromgevingen zijn, nefast zijn voor concentratie door teveel impulsen en geluid. En toch doet men in scholenbouw lustig verder omdat het modern en innovatief oogt....

     


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    19-05-2023, 11:52 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    17-05-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Les geschiedenis 70 jaar geleden in zesde leerjaar Brugse school
    Les geschiedenis in 1953 in 6de leerjaar lager onderwijs in Brugge Les geschiedenis in 1953 over Maria Theresia 

    in Gemeenteschool sint-Michiels-Brugge door de heer. Janssens in 6de leerjaar (Uit verslagboek van bijscholing o.l.v. kantonnaal inspecteur A. Janssens) 

     De leerkracht vangt de les aan met een herhaling via een puike ondervraging over de vorige les en brengt dit in een schema op het bord:
     Het 1ste Oostentijks tijdvak 
    1.Max. van Oostenrijk : 1482 
     2.Philips de Schoone 1494 
     3.Max. van Oostenrijk : 1506 
     4. Keizer Karel: 1515 

     Het Spaanse Tijdvak 
    1.Filips II 1555-Margareta van Parma 
     2.Albrecht en Isabella 1598 
     3. Terug aan Spanje : 1621 zwakke vorsten De nieuwe les over 

    Het 2de Oostenrijks Tijdvak E
    erste een stukje over Karel VI 1715 en dan over de eigenlijke les: Maria Theresia M.Th. regeert van 1740 tot 1780. Ze zendt ons Karel van Lotharingen als gouverneur. Na Karels dood valt Frankrijk ons land binnen en wint de slag te Fonteny. Lodewijk XV bezit ons land maar ontruimt het weer na de vrede van Aken in 1749. 

     Er heerst voortaan vrede en welvaart in ons land. Op het gebied van de landbouw : vee- graan- en aardappelteelt worden uitgebreid. De Moeren bij Veurne worden drooggelegd. 

     Op het gebied van de nijverheid. Nieuwe fabrieken worden opgericht. Te Gent katoen, te Brussel behangpapier en rijtuigen. De linnenweverij en de kolennijverheid worden uitgebreid. Op het gebied van de handel: Nieuwe kanalen: de vaart van Gent naar Brugge en Oostende. Nieuwe wegen naar Duitsland. Leuven is het middelpunt. 

     Daarna volgt een historische lezing over de Oostendse Compagnie. De les eindigt met het bekijken van platen en invullen van tijdsbanden en het invullen van een invultekst.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    17-05-2023, 15:27 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Les begrijpend lezen in 1946: hoe leerden velen van ons destijds begrijpend lezen: inhoudelijk uitdagnede teksten en goed doordachte vraagstelling
    Les begrijpend lezen in 1946 in Brugse lagere school: hoe leerden leerlingen destijds en ikzelf begrijpend lezen: intellectueel uitdagende teksten en doordachte vraagstelling 

     Inleiding 

     In een dik verslagboek over de conferenties voor leerkrachten onder leiding van de kantonnale inspecteur lazen we o.a. het verslag van een les begrijpend lezen uit 1946 Ze illustreert een aanpak die destijds vaak toegepast werd voor begrijpend lezen in de hogere klassen van de lagere school. De leesles sluit aan bij de les geschiedenis, maar bevat tegelijk een portie nieuwe kennis. De les is zo doordacht en geconcipieerd dat leerlingen gestimuleerd worden om door te denken en verbanden te leggen, om nieuwe woorden te leren vanuit de context, … De leerlingen moeten dus niet per se vooraf over alle inhoudelijke kennis beschikken; soms ging het ook over wereldoriënterende onderwerpen die totaal nieuw waren. De leerlingen moeten ook niet vooraf alle termen/begrippen kennen 

     Les Begrijpend Lezen in 1946 Begrijpend lezen 76 jaar geleden in een 6de leerjaar in een dorpsschool met allesbehalve zgn. 'authentieke teksten die aansluiten bij de leefwereld van de leerlingen.' 

    En toch leerde men destijds goed begrijpend lezen. 

     Vooraf

     De Leuvense taalprofessor Kris Van den Branden schreef recentelijk nog als remedie voor niveaudaling begrijpend lezen : "Leerlingen moeten in de basisschool veelvuldig de kans krijgen om betekenisvolle en uitdagende begrijpend-leesopdrachten uit te voeren, waarbij ze lezen om een concreet doel te bereiken dat aansluit bij hun interesses." Elders luidt het dat vooral gewerkt moet worden met 'authentieke' teksten die aansluiten bij de leefwereld van de leerlingen, en dat die teksten niet te moeilijk mogen zijn. 76 jaar geleden kregen leerlingen veelal andere teksten te lezen en te ontsleutelen - en ook wij in de jaren 1950. We illustreren dit even. 

     Een les begrijpend lezen in een Brugse school in 1947 (In: verslagboek van inspectieconferenties kanton Brugge schooljaar 1947-1948. Onderwijzer: Rudolf Van den Berghe, les gegeven in een gewone dorpsschool. Nabespreking achteraf onder de leiding van intelligente inspecteur: H. Delobel, mede-auteur van delelijke wiskundemethode 'Knap en klaar'. 

    Titel uitdagende en lange leestekst: Brugge onder het Frans bewind (aansluitende bij geschiedenisles).

    Voorbeelden uit de lange lijst met denkvragen en lexicologische vragen . Hou er rekening mee dat de leerlingen zesde leerjaar lager onderwijs in die tijd nog uitgebreid en systematisch geschiedenisonderwijs kregen.

     *Waarom wonnen de Fransen in 1792 te Jemappes den slag op de Oostenrijkers en niet op de Pruisen? *Waarom werd de rust te Brugge sedert den 7den october 1795 minder verstoord? 
    *Waarom verliet de Franse bezetting reeds den 2den februari 1814 Brugge? 

    *Welke landen behoorden zeker tot den groep der verbonden mogendheden tegen Napoleon 
    *Waarom werden niet alle niet-beëdigde priesters jonger dan 60 jaar naar Cayenne in Zuid-Amerika verbannen? *Waarom zouden de Fransen de beelden van het stadhuis vernield hebben? 
    *Werd het standbeeld op de van Jan Breydeel en Pieter de Coninck op de Mark vernield? Verklaar je antwoord. 

     *Waarom moesten de Pruisische jagers te paard Brugge verlaten bij de aanval van 400 Fransen? *Waarom zou Napoleon een concordaat met den paus Pius VII gesloten hebben? 
    *Hoe leg je uit dat Pruisen en Oostenrijk den oorlog aan Frankrijk verklaren, en Napoleon België binnenvalt? 
    *Hadden de Fransen meer godsdienstzin dan de Oostenrijkers? 
    *Geef aan de hand van de leestekst een chronologische samenvatting van de opeenvolgende gebeurtenissen die onder de Franse beheersing plaats grepen. 

     Ook een reeks lexicologische vragen als :
     *Een staat waar het oppergezag niet berust bij een erfelijk vorst, doch bij een of meer gekozen hoofden is een … 

    *Landen die een akkoord sluiten om een gemeenschappelijke vijand te verslaan zijn …

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    17-05-2023, 14:13 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    16-05-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.50 jaar ontscholing(sdruk): aantasting onderwijskwaliteit en sluipende niveaudaling

     

    50 jaar ontscholing(sdruk) in het  onderwijs:  aantasting onderwijskwaliteit en gezag van de school en van de leraren.  Steeds meer verzet; kentering op komst?

    Raf Feys 

    1  Ontscholing(sdruk) onderwijs: aantasting kwaliteit en uitholling  lerarenambt

    1.1  Kroniek van aangekondigde gevolgen van  ‘ontscholing en uitholling lerarenambt’

    In het regeerakkoord en in de  beleidsverklaring van minister Ben Weyts kreeg de aanpak van de aantasting  van de onderwijskwaliteit  voor het eerst veel aandacht.  Dit is ook het geval in het recent rapport van de Commissie Beter Onderwijs. Tim Surma stelde in een recent interview in Knack:  De belangstelling voor effectief leren is momenteel groter dan ooit (zie bijdrage over dit interview in dit nummer).  Op recente  de ResearchED-dag van 23 oktober j.l. in Mechelen pleitten de meeste sprekers voor meer effectief onderwijs. Ook Dirk Van Damme deed dit onlangs nog in de in dit nummer la besproken bijdrage in Sampol. De professoren Scheerens en Kirschner publiceerden hun Zwartboek Progressief achteruit over de mismeestering en ontscholing van het onderwijs in Nederland ( zie bijdrage in dit nummer).  Ze hebben het o.a. over belangrijkste oorzaken van achteruitgang  als  de orthodoxie van het kindgerichte onderwijs: Het vastklampen aan onderwijsconcepten gebaseerd op constructivistisch, gepersonaliseerd, ontdekkend leren overgoten met een romantische filosofische pedagogische saus.

    Dit alles klinkt  alvast hoopvol. Nog nooit kregen we zoveel steun – ook uit academische kringen – voor onze al lange kruistocht tegen de vele vormen van ontscholingsdruk en ontscholing. Voor onze O-ZON-campagne tegen de ontscholing(sdruk) kregen we in 2007 eerder weinig steun vanuit de kring van de universiteiten en hogescholen en de toenmalige beleidsmensen  waren geenszins opgezet met onze campagne. Dit is nu aan het veranderen. Het terug op het juiste pad geraken zal wel nog een moeilijke klus en een zaak van lange adem worden. In de vorige Onderwijskrant illustreerden we ook uitvoerig  het verzet tegen de kentering in het regeerakkoord en in het onderwijsdebat

    Lerarentekort vooral ook gevolg van ontscholing(sdruk)

    De voorbije maanden was er ook heel veel te doen omtrent het lerarentekort. Het  lerarentekort i o.i. vooral  ook gevolg van aantasting van de kwaliteit & van meesterschap van de meester. In  de Onderwijskrant  van september 1984 waarschuwden we hiervoor al: Hypes en rages, de veralgemening en verabsolutering van deelaspecten, neomanie … leiden tot elkaar snel afwisselende modeverschijnselen, en dat remt uiteindelijk de  motivatie en vernieuwingsbereidheid  van de leraren af. Dit zal op termijn ook  tot een niveaudaling  leiden en tot minder arbeidsvreugde. We plaatsten op 18 oktober j.l. op twitter een korte getuigenis van een leraar, een reactie ook op uitspraken van Lieven Boeve en co over het lerarentekort. Hij stelde dat de  uitholling van het (taal)onderwijs en de ontscholing in het algemeen  een belangrijke oorzaak is van het minder aantrekkelijk worden  van lerarenberoep. In die getuigenis werden Lieven Boeve en co uitgenodigd om die boodschap ter harte te nemen, in plaats van  de zwarte piet voor het lerarentekort en andere onderwijsproblemen  door te schuiven naar anderen en/of te wijten aan  tekort aan centen, ed.  Deze tweet  leverde in een mum van tijd niet minder dan  69.000 impressies op.  Het  aantal leraren dat sukkelt met overspanning en burn-out  neemt elk jaar nog toe,  maar adequate ingrepen ontbreken vooralsnog. Verantwoordelijken voor de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs en voor het uithollen van het meesterschap van de meester poneren ook al te graag  dat ze zelf al lange tijd gewaarschuwd hebben voor lerarentekort,  voor minder aantrekkelijk worden van het lerarenambt.

    Ontscholing & ontscholingsdruk

    In het Nederlands taalgebied lanceerde ik destijds de termen ontscholing en ontscholingsdruk  als overkoepelde termen voor de vele vormen van aantasting van de kwaliteit van het onderwijs.  Met de overkoepelende uitdrukkingen als  ‘ontscholing van  het onderwijs’ en ontscholingsdruk verwijzen we in de eerste plaats naar  de term unschooling zoals John Holt die in 1976 in How children learn  introduceerde. Holt omschreef Unschooling als  “learning and teaching that does not resemble school learning and teaching”, dat dus niet meer gelijkt op het typisch schoolse  leren.

    Zelf maakten we de voorbije decennia wel steeds een onderscheid tussen de grote ontscholingsdruk en de feitelijk ontscholing. Er was de voorbije 50 jaar ook veel verzet tegen de ontscholingsdruk en veel praktijkmensen bewezen in de mate van het mogelijke lippendienst aan de beeldenstormerij. Ik liet zelf lager onderwijs in 1952-1958, maar mijn onderwijzers volgden geenszins de reformpedagogische/ontscholende  refreintjes  à la Decroly van het leerplan van 1936, geen sprake van globale leesmethodiek, van totaliteitsonderwijs, van relativering van het belang van AN ten voordele van het thuistaalgebruik van de leerlingen … Kopstukken van de inspectie betreurden dit, maar ook hun campagne van 1952  voor het invoeren van de globale leesmethodiek had geen succes.  Ook in de inspectieverslagen van de voorbije 20 jaar betreurde de inspectie geregeld dat de leraren de opgelegde eindtermenfilosofie in b.v. de tekst ‘Uitgangspunten bij de eindtermen’-1996 niet volgden, nog al te veel zelf les gaven, de opgelegde vaardigheidsgerichte taalvisie van de eigen onderwijskoepel niet zomaar volgden, …  

    Ontscholingstendensen voorbije 50 jaar

    De decennialange  ontscholing, uitholling van de onderwijsopdracht en ermee verbonden van  gezag van de school en de leerkrachten,  leidde tot minde effectief  onderwijs  en tot uitholling van  het  lerarenambt.  In dit nummer van Onderwijskrant is dit de centrale stelling in tal van bijdragen; het is ook de centrale stelling in rapporten en getuigenissen die in dit nummer voorgesteld worden.  Lieven Boeve en Koen Pelleriaux, de kopstukken van het katholiek onderwijs en van het GO!,  beseffen jammer genoeg ook  nog niet dat ook hun recente onderwijsvisies/perspectiefwisselingen in   de   ZILL/ Poolstervisie, … de onderwijsopdracht niet enkel nodeloos complexer maken, maar ook verder uithollen.

    Veel Westerse landen kenden de voorbije decennia  een ontscholing/ontschoolsing van het onderwijs en een daling van de eisen - dit vaak zelfs in naam van de  ‘gelijke onderwijskansen’, van een egalitaire onderwijsideologie.  In andere bijdragen in dit nummer wordt dit geïllustreerd. Voor  Carl Rogers,  de Leuvense prof. Ferre Laevers  en de  vele andere ontscholers betekende de optie voor  ontscholing  een keuze voor leerlinggestuurd, structuurarm,  geïndividualiseerd, … onderwijs. De ontscholers kozen voor het zelfontplooiingsmodel waarbij afstand genomen werd van de traditie van gestructureerde vakdisciplines en  leerinhouden, leerkrachtgestuurd onderwijs, jaarklassen, klassikale instructie, hoge prestatieverwachtingen, enz.  Bij inhouds-en structuurarm onderwijs kunnen   sterkere hun talenten onvoldoende ontplooien, en kansarmere  leerlingen worden nog meer benadeeld. Zo  verspilde de samenleving tegelijk  een groot deel van de middelen en energie die in het instituut onderwijs  gestopt worden. In Wasted. Why education isn’t educating’ betreurde de bekende  socioloog Frank Furedi  terecht  ‘het anti-intellectueel karakter van het onderwijs , de infantilisering, de aantasting  van het gezag en prestige van de leerkracht en van  de vakdisciplines.” 

    Vooral vanaf de jaren zeventig drongen het  prestatievijandig, anti-intellectueel en anti-autoritair  klimaat en het ontplooiingsmodel ook in Vlaanderen  door. Dit was b.v. ook het geval in de officiële VSO-brochure van minister Vermeylen van 1971 en in tal van andere VSO-publicaties.   VSO beoogde niet enkel een nefaste structuurhervorming, maar ook de invoering van de zgn. ‘zachte didactiek’; de afbraak van de pijlers van onze sterke Vlaamse onderwijstraditie(zie punt 2).

    Niettegenstaande de grote kritiek op de ontscholing en de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs, stelden we in publicaties in de aanloop van de opstelling van de nieuwe eindtermen leerplannen (2014-2018) vast dat velen van die vernieuwing gebruik wilden maken om het onderwijs nog meer te ontscholen – net zoals dit het geval was met de nieuwe eindtermen en leerplannen in de jaren 1990. En ook nog de voorbije 5 jaar stelden we  vast dat in de ZILL-onderwijs- en leerplanvisie van het katholiek onderwijs en in de recente Poolstervisie van het GO! de ontscholingsdruk nog toenam.

    Veel onderwijsmensen wereldwijd bonden de voorbije 50 jaar de strijd aan tegen de verschillende ontscholingstendensen   en pleitten voor herwaardering van de basisgrammatica van degelijk onderwijs en voor herscholing van het onderwijs. In deze bijdrage gaan we even in op de mismeestering van het onderwijs van de voorbije 50 jaar  (zie punt 2);  en op de strijd tegen die mismeestering en voor het behoud van de beproefde waarden en voor het optimaliseren in continuïteit (zie punt 3). Daaruit blijkt tevens we al lang weten wat er fout loopt in het onderwijs en hoe we dat kunnen verhelpen.   Soms wekt men  wel  de indruk dat  we nog wetenschappelijk moeten onderzoeken wat  effectief onderwijs betekent, en wat  de oorzaken van de niveaudaling zijn,  en dat  de strijd tegen de ontscholing en aantasting van de kwaliteit nog vrij recent is. Ik lees dan b.v. dat pas recente leerpsychologische en cognitieve studies tot inzicht in effectief onderwijs leidden.  Maar hoe verklaart men dan onze sterke Vlaamse onderwijstraditie?. 

    Dirk Van Damme (OESO) stelde op 24 mei 2019 in De  Morgen: Progressieve onderwijsexperts hebben de voorbije jaren allerlei vernieuwingstendensen in  onderwijs omarmd, die vaak helemaal niet op  deugdelijk wetenschappelijk onderzoek waren gestoeld, vanuit de idee dat wat nieuw is wellicht ook  progressief uitpakt. Dat vele van die innovaties de bekritiseerde kwaliteitserosie mee hebben bewerkstelligd, is dan ook een ongemakkelijke vaststelling Als jarenlange beleidsmedewerker sloeg Van Damme ook zelf mea culpa; hij beseft dat hij mede verantwoordelijk is. 

    In Vlaanderen bekende Dirk Van Damme de voorbije jaren dat hijzelf en ook veel andere beleidsmakers niet tijdig de ontscholingstendensen (h)erkend hebben, en mede door tal van  hervormingen ook hebben bevorderd. Hij poneerde ook  terecht dat de mismeestering van ons onderwijs eigenlijk al gestart is rond 1970 – o.a. ook in de hervorming Vernieuwd secundair onderwijs, tegelijk een pleidooi om voor een cultuuromslag in de richting van ontscholing en aantasting van het gezag en het meesterschap van de leraren.  Van Damme stelde  onlangs ook nog dat  men  meer had moeten luisteren  naar de leraren, en ook naar Onderwijskrant die tijdig waarschuwden voor de ontscholingsdruk en voor tal van  nefaste en nivellerende hervormingen.

     Verzet tegen ontscholingsdruk  en  lippendienst van leraren

    We stelden al dat  we wel steeds het onderscheid tussen de ontscholingsdruk en de feiteijke ontscholing. In Vlaanderen botsten de vele  ‘ontscholers’ op  wat meer  weerstand en ‘lippendienst’  vanwege de praktijkmensen dan in andere landen.  Met Onderwijskrant namen we de voorbije 40 jaar het voortouw in het verzet, in de strijd voor het behoud van de beproefde waarden. Zo bleven we ook het zo verguisde jaarklassensysteem met succes verdedigen-  tegen de voortdurende aantijgingen van veel onderwijsexperts in.  Het verzet en de lippendienst  verklaren mede waarom de grammatica van effectief onderwijs grotendeels  de niveaudaling in tal van landen groter was dan in Vlaanderen en waarom we in Vlaanderen nog lange tijd wereldtopscores voor TIMSS en PISA behaalden. Onze sterke Vlaamse onderwijstraditie en de invloed van de vele nog klassieke gevormde leraren werkten nog lange tijd door in de klaspraktijk. Dit blijkt ook uit de hoge leerresultaten van de kantonnale en interdiocesane examens van de 12-jarigen uit de jaren tachtig en negentig.  Ook in Finland was dit laatste nog lange tijd het geval; de niveaudaling trad er  later in dan in landen als Frankrijk, Engeland…

    De parlementaire commissie-Dijsselbloem-2008 stelde stelt dat  de schade aan het onderwijs veroorzaakt door de nieuwlichterij veel erger geweest zou zijn, indien de  leerkrachten geen (stil) verzet tegen de onderwijsvernieuwingen hadden gepleegd. Gelukkig boden  veel leerkrachten de nodige weerstand en kon aldus  de schade nog beperkt worden, aldus de commissie. “Alleen dankzij het verzet van de leraren werd de  schade enigszins beperkt”, kopte de NRC.  

    Ook uit het historisch onderzoek van Cuban en  Tyack leiden we af dat het streven naar behoud van  vaste waarden een basishouding is bij veel leerkrachten  doorheen de tijd en overal ter wereld, het behoort  tot de logica van het onderwijssysteem. Volgens  Cuban en Tyack geloven de meeste leerkrachten niet in voortdurende cultuuromslagen, grote woorden, hypes en  polarisering. Niettegenstaande de immense kritiek van veel onderwijsexperts op het  jaarklassenssyteem en het schrapen van dit principe in het decreet basisonderwijs van 1997, wordt het nog bijna overal  toegepast.  Als gevolg van de  invoering van kleinere klassen, de evoluerende  tijdsgeest e.d. is het onderwijs nu wel leerlinggerichter geworden. Dit betekent niet dat het leerlinggestuurd is, dat de leerlingen de leerinhoud bepalen,  dat het kerncurriculum totaal anders werd ...  Bij de meeste praktijkmensen bleef de basisidee van een  leerkracht die voor een groot deel simultaan lesgeeft aan een klas leerlingen en die zelf – op basis  van maatschappelijke afspraken zoals eindtermen en leerplannen  – bepaalt welke leerstof en in welk tempo wordt geleerd, bleef overeind. Het feit dat grammatica van effectief onderwijs voortdurend in vraag werd en wordt gesteld, maakt het voor die leerkrachten wel moeilijker om stand te houden.

    2  Illustraties  van de ontscholingsdruk van de voorbije 50 jaar

    Vooraf: De voorbije decennia publiceerden we in Onderwijs tientallen gestofferde analyses over de ontscholing en de mismeestering van het onderwijs. In deze bijdrage beperken we ons tot enkele illustraties. We laten hier de analyses omtrent wat er zoals misliep binnen de verschillende leerdomeinen, b.v. omtrent de uitholling van taalvakken,  buiten beschouwing; we beperken ons tot enkele algemene pedagogische tendensen.  

    2.1 Toename ontscholingsdruk vanaf de jaren 1970

    Het roer moet om en alles moet  anders’, was gedurende decennia het motto van het doorhollingsbeleid  en van de nieuwlichters. De mantra van de vernieuwing viel overal te beluisteren: wat u nu doet beste  leerkrachten deugt niet: jaarklassenprincipe, klassikale groepsinstructie, eisen stellen en discipline,  leerkrachtgestuurd onderwijs, differentiatie in onderwijsvormen in het secundair onderwijs, apart buitengewoon onderwijs … Enkel een radicale ommekeer  kon de verlossing uit al die ellende brengen. De  sterke verlossingsdrang ging ook gepaard met  voortdurende stemmingmakerij tegen het onderwijs.

    Mede in het zog van de jaren 1960 werden we al in de jaren 1979  geconfronteerd met ontscholingstendensen en ontscholingsdruk.  De ministeriële brochure over het Vernieuwd Secundair Onderwijs van 1971 van minister Vermeylen poneerde al:  Het verwerven van kennis is niet langer het hoofddoel van het onderwijs.  De vroegere weetjesopstapeling ruimt  meer en  meer plaats in voor adequate inwerkstelling  van de intellectuele eigenschappen. ...Een zuiver  dogmatische werkwijze die op het reproduceren van  leerstof gericht is, moet men tot elke prijs vermijden.  De kinderen moeten leren, leren zelf vinden. Inductieve en actieve methodes zijn vanzelfsprekend.  Hoe meer het kind leert zich actief te ontwikkelen en  hoe minder het de les passief ondergaat, des te  doeltreffender, kan het onderwijs worden geacht.  De nadruk valt voortaan op het kunnen, het  ontwikkelen van vaardigheid, het zinvol toepassen  van kennis. Er zal zoveel mogelijk uitgegaan worden van de belangstellingssfeer, wat de leeractiviteit  aantrekkelijker en zinvoller maakt. De moderne  pedagogiek legt de nadruk op het belang van de  zelfwerkzaamheid en groepswerk. 

     Minister Vermeylen verving meteen het vak geschiedenis in de  eerste graad door maatschappijleer vanuit de actualiteit als b.v. de gijzeling van een trein in Nederland.  We lazen in die tijd analoge stellingen in publicaties  van VSO-coördinatoren als Roger Standaert. Rond 1970 werden in Vlaanderen ook enkele anti-autoritaire scholen opgericht. In de publicatie ‘Naar een open gemeenschapsschool’  (in: De Nieuwe Maand, januari 1973, namen we al afstand van de  anti-autoritaire opvoeding en van het ontplooiingsmodel.

    Ook in  publicaties van de koepels van de onderwijsnetten  drong de relativering van de kennis en de prestatie vijandigheid door - b.v. in Eigentijdse opdrachten  voor een katholieke basisschoo’ van 1974. In de  lerarenopleiding mocht niet langer gewerkt worden  met punten, maar enkel met niveaus. Ook binnen  het ‘Vernieuwd lager onderwijs’ drong vanaf 1974  de nieuwlichterij door. Het niveau van het lager  onderwijs was vrij hoog en leerkrachten drongen  geenszins aan op een hervorming, maar toch  stelden beleidsmakers dat er een hervorming nodig  was – net als in het secundair onderwijs. In het zog  van mei 1968 werden ook her en der enkele alternatieve en anti-autoritaire scholen opgericht.

    Vanaf 1976 propageerde de Leuvense professor Ferre Laevers en het CEGO het zgn. ontplooiingmodel in het EGKO-project (Ervaringsgericht kleuteronderwijs);  Laevers pakte uit me volgende pedagogische parabel van het ervaringsgericht onderwijs. Samengevat: Drie hoveniers ontvangen elk een bloembol van een vreemdeling. Zowel bij de eerste, als bij de tweede hovenier kwijnt de bloem weg. De eerste had elke toelichting van de vreemdeling weggewuifd, omdat hij het zelf beter dacht te weten. De tweede mishandelde de bloem door ze naar zijn eigen hand te dwingen. Alleen de derde hovenier slaagde erin een mooie bloem te kweken. Hij liet de plant immers groeien uit eigen kracht, zonder ze te forceren. Een levende bloem had zichzelf geopenbaard. Het ingrijpen van de leerkracht moet zich richten op de omgeving van de plant - cf. principe van scheppen van een rijk milieu/milieuverrijking (pagina 69).

    De kritiek van Laevers en CEGO op het gangbare onderwijs klonk meedogenloos. Volgens  Laevers was het traditionele schoolgebeuren  bijna uitsluitend bekommerd om de leerstof  en de leerstof, en niet om het kind.  Het onderwijs was ingericht naar de eisen van het leerprogramma. Vermits doelstellingen en leerinhouden op voorhand gepland worden, is eenvormigheid het hoogste ideaalLaevers en co wezen ook op de nefaste invloed van  de leerplannen, op  het vooraf formuleren van doelstellingen en plannen van activiteiten. Zo’n planning valt niet te verzoenen met het inspelen op de individuele ervaringen en behoeften van elk kind’. In de Standaard van 19 juni 1992 poneerde Laevers: Het lager onderwijs lijkt  nog steeds op een kantoor dat vandaag nog met een mechanische schrijfmachine werkt. Kinderen werden ook enkel trucjes aangeleerd: Laevers en zijn Leuvense medewerkers verbazen zich nog elke dag erover, hoe kinderen het uithouden in een school die wat sfeer en discipline betreft niet inspeelt op hun zijnswijze en ontwikkelingsniveau. Het hele klassikale systeem is frustrerend. Een grondige en algemene vernieuwing is nodig”.

    Volgens Laevers en co gold de eerbied voor het gezag in de traditionele opvoeding als een autoritaire eis. Wat men van kinderen schijnt te verwachten is dat zij in hun ontwikkeling een soort automatische reactie van onderworpenheid zouden ontwikkelen. Bovendien creëert het traditionele onderwijs een innerlijke onvrijheid, omdat gevoelens systematisch in de doofpot worden gestoken.  Volgens Laevers brengt een dergelijke strakke opvoeding, die op blinde gehoorzaamheid is gericht, alleen 'makke' kinderen voort:  Door middel van repressie, dogma en frustratie, gaat de leraar immers in tegen de oorspronkelijke behoeften van het kind. De leraar gaat niet uit van de eigen exploratiedrang van het kind, waardoor het van zijn eigen, innerlijke groeiproces vervreemdt. Het unieke, individuele kind, met zijn eigen behoeften en ervaringen dreigt verloren te gaan omdat er geen ruimte is om de eigen ontwikkelingsdrang te volgen.  Het fundament van deze problematische elementen zat volgens Laevers in de vooronderstelling die in de traditie besloten ligt, namelijk dat de mens in wezen slecht is. ... Als opvoeder moet men a.h.w. het kind helpen zijn natuurlijke neigingen te bestrijden. Dit leidt ertoe dat het kind een deel van zijn natuur, zeg maar een deel van zichzelf, gaat verwerpen.

    In het ervaringsgericht onderwijs werd dit vertrouwen in het kind vertaald in het geloof dat eenkind/een leerling op elk moment datgene kiest wat zijn ontwikkeling het meest bevordert (cf. principe van het vrij initiatief). Elk kind komt via zijn eigen weg en een eigen reeks activiteiten tot ontwikkeling. De ontwikkelingsdrang drijft het kind op een bepaald moment naar activiteiten van een andere, hogere orde.  Deze spontane exploratiedrang, als rijke bron van energie, is de beste garantie voor de verdere ontwikkeling van het kind. De ontwikkeling wordt immers gestuurd vanuit een innerlijke wetmatigheid Het einddoel van de ervaringsgerichte omgang werd  omschreven als zelfrealisatie.   

    2.2 Verdere toename  ontscholingsdruk sinds 1990; recentelijk ook in aanoop eindtermen en  ZILL & Poolstervisie

    Rond 1990 nam de stemmingmakerij tegen het (sterke) Vlaamse onderwijs gevoelig toe. ‘Wat we in Vlaanderen zelf doen,  zullen  we beter doen, klonk het vanaf 1989. Topambtenaar Georges Monard pakte uit met knelpuntennota’s waarin vooral ook de sterke punten van ons onderwijs als knelpunten werden voorgesteld. Kurieren am symtom kon volgens hem geen soelaas meer brengen. En iedereen, alle onderwijsniveaus, moeten hangen, klonk het. Op een studiedag van de ambtenaren op van 5 mei 1992 waarschuwde ik Monard en andere topambtenaren dat ik schrik had van hun   revolutionaire bevlogenheid en van hun stemmingmakerij tegen het onderwijs en de lerarenopleidingen. In verband met de lerarenopleidingen opteerden Monard en tal van universitaire lerarenopleiders in 1990 al voor de invoering van een academische lerarenopleiding voor  onderwijzers en regenten naar het voorbeeld van Frankrijk. Ik repliceerde dat we zelf met de tweejarige opleiding (1970-1986) prima onderwijzers en regenten hadden opgeleid.

     De ontscholing kwam sinds 1990 heel sterk tot uiting in de eindtermen en leerplannen van  de jaren negentig, in  de onderwijsvisie van Roger Standaert en zijn DVO zoals die o.a. tot uiting kwam in de ‘Uitgangspunten bij de eindtermen,  in de taalvisies van het Leuvens taalcentrum van prof. Kris Van den Branden, in de visietekst  over vaardigheidsgericht) taalonderwijs van de leerplanvoorzitters katholiek onderwijs (eerste versie 1997), in de visie van inspecteur-generaal Michielsens en in de inspectierapporten, …

    Dirk  Van Damme stelde onlangs terecht dat vroegere VSO-voorstanders uit de kring van de koepel  van katholiek onderwijs (Roger Standaert en co) hun 'progressieve 'stempel drukten op de (nivellerende) eindtermen van de  jaren negentig. Inderdaad. Net zoals in de tijd van het VSO maakten ze van de opstelling van de eindtermen gebruik om hun ‘zachte didactiek’ op te dringen.  DVO-medewerkers omschreven de inzet van de eindtermenoperatie zo: De eindtermen werden geformuleerd vanuit  een helder leerlinggerichte en emancipatorische  visie. Er was m.a.w. een verschuiving nodig van het traditionele 'doceren', naar vormen van 'open leren'  die (bijna) volledig leerlinggestuurd zijn. In tegenstelling tot de traditionele opvatting, waarbij de  leraar werd beschouwd als de overdrager van kennis. Bij actief leren wordt gefocust op langetermijndoelen en in veel mindere mate op overdracht van feitenkennis. Leerinhouden moeten ingebed zijn in concrete, en voor de leerling herkenbare  contexten. (in DIROO-boek: Is de leraar een  coach?, Academia Press -2004). Dit is precies dezelfde strekking als in de VSO-publicaties van de jaren 1970.

    In 2008 publiceerde de VLOR het rapport Competentieontwikkelend onderwijs van bijna 200 pagina’s. De opstellers-onderwijskundigen pleitten allen enthousiast en ongenuanceerd voor radicaal constructivistisch & competentiegericht onderwijs - en  tegen de klassieke leraargestuurde aanpak. Voor de  opstelling van dit rapport nodigden de VLORkopstukken enkel onderwijskundigen uit die allen  bekend stonden als vurige propagandisten van de  constructivistische en competentiegerichte aanpak:  Filip Dochy, Martin Valcke, Roger Standaert Katrien Struyven, Ferre Laevers & Herman Baert.

    Bij de Vlaamse beleidsmakers en bij veel zgn. onderwijsexperts was de bezorgdheid om de ontscholing en beknotting van de  talentontwikkeling tot voor kort  nog niet  echt doorgedrongen. Velen ontkenden nog in 2018 de niveaudaling. In 2007 stonden velen ook vooraan in het afwijzen van de O-ZON-campagne van Onderwijskrant, tegen de vele vormen van ontscholing en nivellering en voor de herwaardering van de pijlers van onze sterke Vlaamse onderwijstraditie. Met O-ZON en Onderwijskrant voerden we vanaf begin 2007 een extra campagne rond de ontscholing en niveaudaling. Die campagne kon op veel steun rekenen van de praktijkmensen – ook uit het hoger en universitair onderwijs. Deze campagne stimuleerde niet enkel een breed debat over effectief onderwijs en aantasting van de kwaliteit; het betekende ook een grote steun voor de vele praktijkmensen die zich verzetten tegen de aantasting van hun onderwijsopdracht.  Dit alles beïnvloedde ook de wending in het regeerakkoord over de onderwijsplannen en de huidige wending in het onderwijsdebat.  

    Ter herinnering nemen we eens een  samenvatting van ons O-ZON-manifest van 2007 op.

    *Respect voor- en vertrouwen in de professionaliteit en ervaringswijsheid van leerkrachten. *Herwaardering van basiskennis en basisvaardigheden, van de vakdisciplines en van het belang van abstrahering, symbolisering & structuur. Geen competentiegericht en constructivistisch onderwijs.

    *Herwaardering van  instructie, lesgeven en contacturen, prestatiegerichtheid, orde en discipline.

    *Herwaardering jaarklassen, klassikale aanpak en  ‘samen optrekken’. Geen doorgedreven individualisatie, geen inclusief LAT-onderwijs. 

    *Verhoging van het niveau van het onderwijs en  van de lerarenopleidingen

    *Meer niveaubewaking en controle leerprestaties. 

    *Beter benutten van talenten van alle soorten  leerlingen. Effectief achterstandbeleid. Geen nivellering en nivellerende brede eerste graad, maar herwaardering van onze sterke eerste graad

    *Vernieuwing in continuïteit i.p.v. doorhollings- en  omwentelingsbeleid & moderniseringstover. *Verminderen van de druk en invloed van vernieuwingsestablishment, van de vele vrijgestelden voor  de permanente hervorming van het onderwijs. 

    *Afremmen en/of afbouwen van bureaucratisering  en grootschaligheid, reductie van planlast, van de  bureaucratische schil en overhead in het hoger  onderwijs.  

    *Geen invoering nivellerende brede eerste graad s.o. & schrapping onderwijsvormen.

    In onze bijdragen over de structuurhervormingsplannen  secundair onderwijs vanaf 2002  betreurden we dat beleidsmakers, de academische voorstanders van die hervorming en kopstukken van de onderwijskoepels  zich blind staarden  op  grotendeels vermeende knelpunten, de echte problemen negeerden, en  tegelijk met  hun plannen de verdere ontscholing & daling van de onderwijskansen bevorderden: nivellering,  aso-isisering ten koste van tso/bso; brede eerste graad  met vage en structuurarme vakkenclusters  en belangstellingsgebieden i.p.v. gestructureerde  vakdisciplines, heterogene klasgroepen, competentiegerichte  en ‘zachte’ didactiek in de hervormingsplannen van de commissie-Monard-2009 en van minister Smet.  ...  

     Eind juni 2011 merkten we eens te meer dat ook de redactie van het  tijdschrift ‘Impuls’ de verdere nivellering volop  stimuleerde: invoering middenschool; gevoelige reductie in  de 1ste graad van het aantal lesuren voor basisvakken als wiskunde, Nederlands en Frans, versnippering van de basisvorming via toevoeging van vage leerdomeinen als economische initiatie, voedingsleer,  mechatronica... ; de leerlingen automatisch laten  overgaan naar het 2de jaar; hoeken- en contractwerk, ... Het tijdschrift Impuls (destijds Floreat)  heeft zich vanaf 1968 gepresenteerd als een grote voorstander van het VSO, het ontplooiingsmodel,  nivellerende eindtermen & leerplannen-1998, het constructivistisch &  competentiegericht leren dat  mede verantwoordelijk is voor de grote daling van het  niveau & de onderwijskansen.  

    In het debat over nieuwe eindtermen en leerplannen vanaf 2013, in de 7 officiële rapporten uit 2014-2016,  in het VLOR-advies-2015, in de Consultatiecampagne van minister Crevits, in standpunten van kopstukken van onderwijskoepels,  merkten  we een opfklakkering van het ontscholingsdiscours. Er werd aangedrongen op een radicale perspectiefwisseling in de richting van ontwikkelend leren, zelfgestuurd en gepersonaliseerd leren, learning parks, …

    Ook in de recente ZILL-onderwijs- en leerplanvisie van 2005-2006 opteert voor een radicale perspectiefwisseling in de richting van ontscholing: van  constructivistisch, ontwikkelend en gepersonaliseerd lerer, totaliteitsonderwijs e.d. ( Zie o.a. Onderwijskant  nr. ) Idem voor de recente Poolstervisie van het GO! (zie Onderwijskrant nr. 198).  Verzet tegen dergelijke ontscholingsdruk  is vrij dingend. Hopelijk wordt in de nieuwe eindtemen/ontwikkelingsdoelen voor het basisonderwijs een en ander weer rechtgezet (zie themanummer Onderwijskrant nr. 197).

    3 Verzet tegen ontscholing en  conserveren & vernieuwen in continuïteit 

    In Onderwijskrant schreven we de voorbije decennia geregeld dat we  opteerden voor ‘vernieuwing in continuïteit’ – met veel  aandacht voor het behoud van de beproefde waarden  en voor een veelzijdige benadering. Dit is ook het  geval bij de meeste leerkrachten en scholen. Zij  tonen veel waardering voor het conserveren van het  erfgoed en van de ervaringswijsheid die van generatie op generatie doorgegeven moet worden.

    ‘Vernieuwers in continuïteit’ pleiten ook voor een  veelzijdige ‘én-én’-benadering. In tegenstelling tot  beleidsmensen en adviseurs die zich blindstaren op  echte en vaak vermeende knelpunten, hebben zij  veel oog voor de vele sterke kanten en zegeningen van het  klassieke enbestaande onderwijs. Ze zijn er zich ook  van bewust dat de beproefde waarden al vlug in de  verdrukking kunnen geraken, maar zijn anderzijds  niet blind voor nieuwe mogelijkheden en de nood aan continue optimalisering van de ontwikkelingskansen. Ze erkennen  b.v.  ook welde mogelijkheden van het internet, maar vinden  tegelijk dat parate kennis even belangrijk blijft en  zelfs nog belangrijker wordt in onze informatiemaatschappij.

    Ervaren praktijkmensen wisten/weten als lang waar de beproefde  waarden en verworvenheden goed voor zijn: ze zijn  er om gerespecteerd te worden en ze zijn er ook om  aangevuld te worden met nieuwe waarden en betere  aanpakken: vetera et nova, conserveren en optimaliseren.  Propagandisten van nieuwe exclusieve  methodes zijn niet geneigd om hun 'unieke' methodiek te integreren binnen een veelzijdige benadering  met behoud van de oude waarden. Nieuwlichters  verkondigen graag dat een nieuw tijdperk een totaal  nieuwe aanpak vereist en spreken veelal minachtend over het onderwijs dat ze zelf genoten  hebben. Op die manier werden/worden oerdegelijke  inhouden en aanpakken gebanaliseerd.

     Ook uit het historisch onderzoek van Cuban en  Tyack leiden we af dat het streven naar behoud van  vaste waarden een basishouding was en  is bij leerkrachten doorheen de tijd en overal ter wereld, het behoort  tot de logica van het onderwijssysteem. Volgens  Cuban en Tyack geloven leerkrachten niet in voortdurende cultuuromslagen, grote woorden, hypes en  polarisering. Ervaren leerkrachten  gedragen zich veelal als Popperianen. De filosoof  Karl Popper opteerde voor piecemeal social engineering, stapsgewijze vooruitgang.

    Welbegrepen conservatisme en welbegrepen vernieuwing zijn o.i. twee zijden van dezelfde medaille. Zelf namen we de voorbije decennia vaak afstand  van de nieuwlichters en verlossingsideologen, maar  evenzeer van  restaurateurs die enkel terug willen  naar het  verre verleden. Samen met andere redactieleden  en als lerarenopleider hebben we steeds het propageren van alleenzaligmakende en verlossende aanpakken betreurd. We pleit(t)en voor 'vernieuwing in  continuïteit', voor integratie van nieuwe elementen  binnen een veelzijdige aanpak, met respect voor de  vele oude waarden en de ervaringswijsheid, voor  vetera ét nova. We tekenden zelf een veelzijdige  visie en aanpak uit inzake zorgverbreding en GOK,  leerpsychologie en didactiche werkvormen, rekenen,  begrijpend lezen, spellen, stellen, aanvankelijk lezen,  Frans, wereldoriëntatie (zaakvakken), ... We zijn best tevreden  over het werk dat we inzake ‘vernieuwing in continuïtiteit’ gepresteerd hebben en over de invloed hiervan op de praktijk .

    Vernieuwers in continuïteit en leerkrachten die veelal in  stilte werken aan het optimaliseren en verspreiden van  beproefde waarden en aan de aanvulling met nieuwe  elementen, komen zelden n de schijnwerpers.  Ze krijgen geen subsidie en/of waardering vanwege  de beleidsmensen, geen koningin Paolaprijs, zelden  of nooit een vermelding in de kranten ... Toch  hadden/hebben hun inzet en/of hun publicaties op termijn in de praktijk meer invloed dan deze van de  beeldenstormers. Indien vernieuwers in continuïteit enige officiële erkenning hadden ontvangen, dan zou  het niveau van ons onderwijs momenteel wel  stukken  hoger zijn. En ook de zwakkere leerlingen zouden  meer onderwijskansen gekregen hebben. De overheid heeft de voorbije decennia enorm veel centen  geïnvesteerd in nieuwlichterij die ons onderwijs veel  schade heeft berokkend. Ze investeerde ook veel in  het overheidstijdschrift KLASSE dat ongestraft aan  stemmingmakerij en nieuwlichterij mocht doen. ‘Onderwijskrant’ pleitte de  voorbije 45 jaar voor behoud van de beproefde waardene en vernieuwing in continuïteit ,maar en kreeg  geen cent subsidie. Het bleef enkel bestaan omdat de redactieleden er zelf  veel tijd en eigen centen in investeerden.. Hoe lang nog  kunnen we dit volhouden? Verzet tegen ontscholing en inzet voor behoud van belangrijke kwaliteitskenmerken

    Bij de  tegenstanders van ontscholing treft men veel  conserverende vernieuwers in continuïteit aan die het onderwijs proberen te optimaliseren met behoud van de fundamentele pijlers van effectief onderwijs en van het gezag van de school en de leraren, met respect voor hetgeen in het verleden werd opgebouwd. De vele sterkhouders hebben gedurende de voorbije decennia de averij beperkt en tegelijk gewerkt aan de optimalisering van het onderwijs. Ze  werden hierbij jammer genoeg  afgeremd door de radicale  hervormers die de basisgrammatica van effectief onderwijs  en het meesterschap van de meester in vraag stelden.    , maar  in tegenstelling met hun mooie beloftes  al bij al heel weinig hebben gerealiseerd. In het verleden ging de steun van de  overheid jammer genoeg ook  praktisch uitsluitend naar ontscholende nieuwlichters - ook in Vlaanderen.

    Opvallend veel sterkhouders-herscholers  waren/zijn ook sterk begaan met het bieden van optimale onderwijskansen.  Dit leidde ook tot volksverheffing,  tot een sterke democratisering van het onderwijs en tot verhoging van de welstand.  Het verzet van de sterkhouders tegen de ontscholing  had niets te maken met elitair denken. Gemeenschappelijk in hun pleidooien was/is overigens het besef  dat de sociaal en/of cultureel benadeelde leerlingen  nu minder onderwijskansen krijgen omdat de slinger  te sterk is doorgeslagen in de richting van ontscholing en ontsystematisering. Dit remde ook de verdere democratisering af. De sterkhouders werkten ook aan de optimalisering van de (vak)didactische aanpakken.  De vernieuwers in continuïteit pleitten voor de conservering en herwaardering  van de pijlers van onze sterke Vlaamse onderwijstraditie als b.v. de leraargestuurde kennisoverdracht  en  het belang van kennis, de grammatica van het eenvoudige en gestructureerde jaarklassensysteem. In inspectierapporten kregen de leerkrachten voortdurend het verwijst dat ze b.v. nog teveel belang hechtten aan expliciete instructie,  in de mate van het mogelijk  lippendienst bewezen aan de de filosofie van het communicatief taalvaardigheidsonderwijs, de comptetentiegerichte en constructivistisch

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    16-05-2023, 20:48 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Pedagogen die vaanf de jaren 1970 ontscholing in de vorm van zelfontplooiingsdenken propageerden: Laevers, Letschert, Stevens ...
    Pedagogen die vanaf de jaren 1970  ontscholing in de vorm van zelfontplooiingsdenken  à la Carl Rogers propageerden: Ferre Laevers (CEGO),  Jos Letschert (SLO-directeur), prof. Luc Stevens (directeur/oprichter Nivoz), ....

     1. Inleiding Katrien Staessens maakte destijds een gestoffeerde scriptie van het zelfontplooiingsdenken

    zoals het volgens haar in sterke mate tot uiting kwam in Vlaamse tijdschriften tussen 1965 en 1985. De pedagogische relevantie van de zelfontplooiingstendens in onze maatschappij: een kritische analyse. Verhandeling K.U.-Leuven, 1986, 194 pagina's.) 

    Staessens trof het zelfontplooiingsmodel in de meeste pedagogische tijdschriften aan, maar het meest radicaal in bijdragen van de werkgroep ervaringsgericht kleuteronderwijs, geschreven door Ferre Laevers en Luc Depondt (1981-1985) in tijdschrift Kleuters en ik' e.d. Dit zelfontplooiingsdenken sloot/sluit in vele opzichten aan bij de reformpedagogiek, maar hanteerde een jargon dat sterk beïnvloed was door vertegenwoordigers van de humanistische psychologie, vooral Rogers en Maslow. We illustreren nu even dit zelfontplooiingsdenken We citeren even uit de studie van Staessens, maar beperken ons tot uitspraken van Laevers en Depondt. We vinden in hun bijdragen de typische betoogtrant en het jargon aan van de reformpedagogen; het jargon is evenwel aangevuld met vooral Rogeriaanse termen. Na de analyse van Staessens voegen we er ook nog een stukje aan toe over het ontplooiingsmodel van Carl Medaer die lange tijd begeleider was van de zgn. 'Leefscholen' binnen de Argo. 

    2.. Zelfontplooiingsvisie van Laevers en co op traditionele school: 1981-1985 

    2.1 Genadeloze kritiek op traditionele school 

    Volgens Laevers werd het kind werd het kind in zijn diepe affectieve noden niet beluisterd. Het patroon dat volgens het EGKO naar voor komt vertoont volgende kenmerken. Vooreerst worden heel wat gedragingen bij de opvoedeling, zoals agressie, verdriet, enz. niet aanvaard. De opvoeder komt er niet toe zich in te leven in de wereld van de opvoedeling/het kind. Depondt verwoordt het als volgt:” Het is voor de kleuter meestal niet mogelijk om zelf te ervaren of te bepalen welke de betekenis is van zijn gedrag of van zijn gevoelens, omdat de betekeniswerelden van kleuter en leidster nu eenmaal verschillen, en de leidster zich vaak in haar betekeniswereld opsluit. Volgens Depondt wordt een laagje vernis over de reële gevoelens uitgesmeerd” (p. 53). Daardoor zijn de kleuters al vervreemd van de eigen ervaring. 

    Volgens Laevers was het traditionele schoolgebeuren jammer genoeg bijna uitsluitend bekommerd om de leerstof en de leerstof, en niet om het kind. Het onderwijs was volgens ingericht naar de eisen van het leerprogramma. Vermits doelstellingen en leerinhouden op voorhand gepland worden, is eenvormigheid het hoogste ideaal. Er is geen plaats voor creatieve diversiteit. 

    Het EGKO wees ook op de nefaste invloed van het vooraf formuleren van doelstellingen en plannen van activiteiten. Een strikte planning valt niet te verzoenen met het inspelen op de individuele ervaringen en behoeften van elk kind . 

    Volgens Laevers en co gold ook de eerbied voor het gezag in de traditionele opvoeding als een autoritaire eis. Vaak krijgt gezag er de vorm van gehoorzaamheid :”Wat men van kinderen schijnt te verwachten is dat zij in hun ontwikkeling een soort automatische reactie van onderworpenheid zouden ontwikkelen “(p. 56). Bovendien creëert het traditionele onderwijs een innerlijke onvrijheid, omdat gevoelens systematisch in de doofpot worden gestoken. Volgens Depondt wordt de opvoedeling zo een ja-knikker in wie alle initiatief wordt gedood. Volgens Laevers brengt een dergelijke strakke opvoeding, die op blinde gehoorzaamheid is gericht, alleen 'makke' kinderen voort: Door middel van repressie, dogma en frustratie, gaat de opvoeder immers in tegen de oorspronkelijke behoeften van het kind. 

    De leerkracht gaat niet uit van de eigen exploratiedrang van het kind, waardoor het van zijn eigen, innerlijke groeiproces vervreemdt. Het unieke, individuele kind, met zijn eigen behoeften en ervaringen dreigt verloren te gaan omdat er geen ruimte is om de eigen ontwikkelingsdrang te volgen. Het fundament van deze problematische elementen zit volgens Laevers in de vooronderstelling die in de traditie besloten ligt, namelijk dat de mens in wezen slecht is. ... Als leerkracht  moet men a.h.w. het kind helpen zijn natuurlijke neigingen te bestrijden. Dit leidt ertoe dat het kind een deel van zijn natuur, zeg maar een deel van zichzelf, gaat verwerpen. 

     Staessens heeft enkel publicaties van Laevers tussen 1981 en 1985 geanalyseerd. We voegen er nog een paar recentere uitspraken van Laevers aan toe. In een interview in De Standaard van 19 juni 1992 poneerde Laevers: “Het lager onderwijs lijkt nog steedsop een kantoor dat vandaag nog met een mechanische schrijfmachine werkt. ... Ook het zittenblijven is de top van de ijsberg; een heleboel kinderen die niet blijven zitten werden enkel trucjes geleerd. Laevers en zijn Leuvense medewerkers verbazen zich nog elke dag erover, hoe kinderen het uithouden in een school die wat sfeer en discipline betreft niet inspeelt op hun zijnswijze en ontwikkelingsniveau. Het hele klassikale systeem is frustrerend. Een grondige en algemene vernieuwing is nodig”. 

     In Knack van 14 februari 1995 herhaalde Laevers nog eens dit standpunt en voegde er aan toe dat uit een onderzoek blijkt dat de leerkrachten geen oog hebben voor de positieve kanten van de leerlingen. De interviewster voegt eraan toe: Een ergere blamage van ons onderwijssysteem valt moeilijk te verzinnen. Het is ook in dit interview dat Laevers stelt dat onze leerlingen niet weten dat 500 Fr voldoende is als ze een CD van 499 Fr willen kopen. Dit interview lokte een felle reactie uit van Knacklezer M. Mellen. M. Mellen stelde dat Laevers totale onzin verkondigde en betichtte hem van lerarenhaat. 

    2.2. Alternatief: zelfontplooiing, vrijheid, eigen initiatief, rijk milieu 

    Mede vanuit de kritiek op de traditie, wordt gestalte gegeven aan een nieuw alternatief opvoedingsdenken waarin de zelfontplooiing als kernbegrip wordt beschouwd. In de pedagogische parabel van het EGKO komt dit goed tot uiting. We vatten de parabel kort samen: “Drie hoveniers ontvangen elk een bloembol van een vreemdeling. Zowel bij de eerste, als bij de tweede hovenier kwijnt de bloem weg. De eerste had elke toelichting van de vreemdeling weggewuifd, omdat hij het zelf beter dacht te weten. De tweede mishandelde de bloem door ze naar zijn eigen hand te dwingen. Alleen de derde hovenier slaagde erin een mooie bloem te kweken. Hij liet de plant immers groeien uit eigen kracht, zonder ze te forceren. Een levende bloem had zichzelf geopenbaard. Het ingrijpen van de leerkracht moet zich richten op de omgeving van de plant - cf. principe van scheppen van een rijk milieu/milieuverrijking” (pagina 69). 

    Laevers en co propageren het naturalistisch groeimodel. Laevers spreekt over de aanwezigheid in het kind van een onuitputtelijke en aangeboren drang om te groeien, om de wereld en zichzelf steeds meer te verkennen en verder te ontwikkelen en te beheersen. Deze innerlijke drijfkracht is een soort ingebouwd kompas dat het organisme leidt naar maximale ontplooiing. In het EGKO wordt dit vertrouwen vertaald in het geloof dat het kind op elk moment datgene kiest wat zijn ontwikkeling het meest bevordert (cf. principe van het vrij initiatief). Elk kind komt via zijn eigen weg en een eigen reeks activiteiten tot ontwikkeling. De ontwikkelingsdrang drijft het kind op een bepaald moment naar activiteiten van een andere, hogere orde. 

     Deze spontane exploratiedrang, als rijke bron van energie, is de beste garantie voor de verdere ontwikkeling van het kind. De ontwikkeling wordt immers gestuurd vanuit een innerlijke wetmatigheid (p. 72). Het einddoel van de ervaringsgerichte omgang werd oorspronkelijk omschreven als zelfrealisatie en later ook als emancipatie.xxx Volgens het EGKO kan de opvoeder dan ook niet zomaar vanuit zijn denken, zijn theorie of gewoon vanuit de traditie of vanuit een leerplan, het leren van het kind plannen. In het zelfontplooiingsdenken wordt het beroep op de traditie uitgeschakeld. Geen enkele theorie of denken kan de opvoeder leiden in dit project. 

    De leerkracht moet zijn rol voor een groot deel aflezen uit wat zich in het kind op een bepaald moment afspeelt. Er is geen leidraad te geven buiten het kind zelf. De allerindividueelste ontwikkelingsbehoefte van elk kind is de enige basis waarop de opvoeder kan steunen. Op deze behoefte moet ook het milieu afgestemd worden. De opvoeder/rlerkracht wordt dus in een ahistorisch vacuüm geplaatst. Het geloof in de innerlijke groeimotivatie van de opvoedeling is de basis van het leerproces. Dan zal de leerling intrinsiek gemotiveerd zijn om te leren. Het natuurlijk leren, eigen aan elk menselijk wezen, moet gerespecteerd worden. Individualisering wordt dan geplaatst in het kader van de zelfontplooiing. De grondhouding van de leerkracht berust volgens Luc Depondt op het geloof in de groeikrachten van de mens (p. 87). 

    Depondt geeft hierbij expliciet aan dat het EGKO steunt op de theorie van Carl Rogers en Gendlin, een leerling en medewerker van Rogers. Aan de basis van het zelfontplooiingsdenken ligt een groeimodel. De zelfontplooiingsbehoefte is in essentie een instinctoïde behoefte. Daarom kunnen we dit model als naturalistisch bestempelen.

    3 Carl Medaer: ontplooiingsmodel van propagandist van de Leefscholen 

    In de Gids voor het Basisonderwijs van juni 1994 haalde destijds ook Carl Medaer, begeleider van de alternatieve Argo-leefscholen, vernietigend uit naar de gewone school (in: Basiskenmerken van methodescholen): "De gewone school doet slechts aan methodische vernieuwingen en die worden gebruikt in een onveranderd kader… Men probeert er de efficiëntie mee te verhogen maar het blijft even niet-kindvriendelijk". Volgens Medaer is het jaarklassenverband enkel geschikt voor een cognitieve aanpak en voor frontaal onderricht en dus totaal verwerpelijk. Over zijn alternatief en methode doet Medaer volgende stellige uitspraken: “Op ervaringsgerichte scholen of leefscholen treffen we niet-directieve houdingen van begeleiders aan en zelfdirectieve gedragingen van kinderen. 

    De school werkt met leefgroepen (=stamgroepen van drie leeftijden) die zelf hun projecten aanbrengen. Er zijn dus ook geen vakken meer. “ Medaer stelde ook expliciet dat hij zich sterk liet inspireren door de opvattingen van Rogers Maslow en Freud. 

    Het was ook uitgerekend verlosser Medaer die het hoge woord mocht voeren op het Forum Basisonderwijs van de VLOR (1998). Ook de VLOR-kopstukken sympathiseerden in die tijd ten zeerste met het zelfontplooiingsmodel, het radicaal inclusief onderwijs, e.d. Medaer stelde op deze Forumdag dat de kinderen op de Argo-Leefscholen zelf beslissen waarover ze het willen hebben. Ze kunnen dus vrijuit projectonderwerpen aandragen De kinderen bepalen ook de doelstellingen van het project en maken ook zelf een planning op en voeren het project uit. 

    4. Jos Letschert, kopstuk Stichting LeerplanOntwikkeling (SLO-Nederland) in 2000 over ‘Naar een nieuwe basisschool’ 

     Jos Letschert, kopstuk SLO, pleitte in 2000 voor een om wenteling, een paradigmawisseling in het SLO-boekje 'Naar een nieuwe basisschool?'. Ook in het tijdsschrift 'Didaktief' hield Letschert een vurig pleidooi voor 'het nieuwe leren'; dit was ook het geval in zijn opgemerkte oratie bij de aanstelling als deeltijdse hoogleraar curriculumontwikkeling aan de Universiteit Twente op 25 maart 2004. Zijn 'oratie' droeg als titel De kunst van de leerplanontwikkeling' In deze context vertolkte Letschert vooral de visie dat het huidige onderwijs de richting uit moet van 'het nieuwe leren'. Hij pleitte dan ook voor een heel 'open' benadering die enorm veel inhoudelijke vrijheid laat aan de leerkracht en aan de leerlingen en die de ontwikkeling van elk kind volgt. Het belang van leerplannen, eindtermen, (centrale) toetsen… moest voortaan dan ook ten zeerste gerelativeerd worden. 

    Letschert kondigde in het boekje 'Naar een nieuwe basisschool' zonder schroom het totale failliet van het onderwijs aan. Hij poneerde in de bijdrage 'Deugt het basisonderwijs?' dat het absoluut niet deugt: "Qua aard en inhoud is het basisonderwijs geworteld in een negentiende-eeuwse structuur. Een structuur van een voornamelijk traditionele vakkengerichte benadering van kinderen in een goeddeels strikte systematiek van leerstofjaarklassen. De samenleving waarin kinderen opgroeien is onder tussen wel behoorlijk dynamisch en complex geworden. Informatie is aan snelle veranderingen onderhevig, komt op velerlei wijze tot kinderen. … In het onder wijs is momenteel een bepaald gemeenschappelijk leerstofniveau de maat, maar in de toekomst moeten de kinderen de maat zijn waar we rekening mee houden. “ "Het onderwijs heeft nood aan een paradigmawisseling." 

     Letschert schreef verder dat hij zich aansloot bij de constructivistische leertheorie en bij de opvatting van Luc Stevens in zijn boek 'Zin in leren' "die de 'ontwikkeling' van het kind als het centrale paradigma poneert in plaats van het toewerken naar een extern opgelegde set eisen" uitgedrukt in eindtermen, leerplannen e.d.; het op leggen en nastreven van de huidige 'set communale opbrengsteisen' (eindtermen) is fundamenteel fout. "Een standaardprogramma past niet meer in de nieuwe basisschool.’ 

    Letschert . beriep zich hierbij ook op de bijdrage van Roger Standaert – DVO-directeur – in hetzelfde boekje – waarin "Standaert de meet baarheid van ontwikkeling relativeert. In zijn boekje laat L. ook de Ijslandse lerarenopleider G. Kristmundsson orakelen dat kennis vlug verouderd is en dat ICT en het internet voor een aardverschuiving zullen zorgen. 

     We illustreren verderop Letscherts visie zoals we ze aantroffen in 'Didaktief' : "Het is onverstandig om tegenbewegingen als 'het nieuwe leren' schouderophalend af te doen. ... Het hele ‘funderend’ onderwijs heeft als manco dat het de instructie op een voetstuk plaatst. Dat blijkt niet goed te werken; bijvoorbeeld als het erom gaat leerlingen hoogwaardige en duurzame kennis bij te brengen en begrip van en inzicht in de stof aan te leren. Of om hen de mogelijke gebruikswaarde van het geleerde te doen inzien en ervaren." … "Het levert enkel verveelde en vervelende leerlingen op." Volgens L. ontbrak nog al te vaak de durf om keuzes te maken en traditionele leerinhouden onder kritiek te stellen. "Naar mijn mening moet de kern van het onderwijs zijn dat kinderen zich de kennis zelf eigen maken, puur omdat ze er nieuwsgierig naar zijn. Het te leren onderwerp moet iets van de leerlingen zelf worden. De leraar kan daarbij alleen maar de condities scheppen en faciliteiten bieden. Kinderen zijn nieuwsgierig, ze leren altijd, maar met onze geïnstitutionaliseerde onderwijssysteem slagen we er voor turend in om ze ongeïnteresseerd te maken." … "Het gaat me veel meer om het proces ernaartoé, dan op het product (de leerprestatie) waar je op rekende. Ik heb liever dat leerlingen zo'n proces goed hebben doorlopen, dan dat ze zeggen: nou kunnen we dit. … Het kan mij niet schelen of groep 3 (eerste leerjaar) met Kerst al Aap, Noot en Mies kent of nog niet, als ze maar leren lezen." 

    Onderwijs moet een onzeker avontuur worden. … Daarom vind ik dat er veel mag misgaan in het onderwijs, misgaan althans in de zin van het product waar je op rekende." Weg met jaarklassen, leerplannen, eindtermen en toetsen Het leerstofjaarklassensysteem, de gangbare leerplannen en eindtermen… moesten volgens L. meteen opgedoekt worden, want "elke standaard, hoe dan ook, levert problemen op. Als bijvoorbeeld de kern doelen ( eindtermen) heel zwaar zijn, halen veel kinderen ze niet omdat de norm te hoog ligt. Versoepelt men de eisen dan vervelen anderen zich omdat de norm te laag ligt. Terwijl elk kind de norm moet zijn. Hoe groter juist de individuele verschillen, hoe beter ook het onderwijs. Ik geloof niet in standaardisering, omdat kinderen niet standaard zijn. We moeten ophouden het als lastig te ervaren dat kinderen verschillen; we moeten verschillen juist zien als een gegeven rijkdom" … "Het klassikale onderwijssysteem is natuurlijk het makkelijkste voor een school. Maar er ontstaan problemen als gevolg van de grote schommelingen tussen niveaus van leerlingen." "De huidige centraal gestuurde leerplannen" deugden volgens L dan ook niet. "Het lijkt alsof leerplannen van een hoger belang zijn dan het proces van het leren zelf, zoals zich dat afspeelt tussen de lerende en de leraar, of de lerenden onderling… Leerplannen verdringen het geïndividualiseerde en sociale proces van het leren naar de tweede plaats. " L. stelt vol gende verschuivingen voor in de leerplanontwikkeling: "van protocol naar zijnswijze; van aanbod naar vraag; van voorschrijvend naar uitdagend en inspirerend; van directief naar transformatief; van rationeel naar relationeel; van schoolgecentreerdheid naar samenlevingsoriëntatie." 

     Letschert pleitte verder voor een verregaande autonomie van de scholen: "De tot nu toe sterke centrale aansturing van de onderwijsinhoud en van de evaluatie past niet in een moderne aanpak van onderwijzen en leren." L. sluit zich aan bij de -promotoren van Het Nieuwe Leren die afwillen van centrale toetsen en van allerhande "vergelijkende, kwantitatieve onderzoeken, leerstandaarden en normgerichte toetsen" … 

    Volgens L. kan enkel een consequent onderwijsbeleid dat zijn regelgeving sterk beperkt en zijn beheersingsstreven verlaat, een overgang bewerken van oud naar nieuw leren. Vakkennis is bijkomstig In Letscherts optiek moest de leerkracht dan ook omschakelen van zijn rol van instructeur naar die van procesbegeleider. Hij opteede ook voor de lagere cyclus s.o. voor een 'generalistische groepsleraar', pas in de hogere cyclus s.o. is een "meer vak - specialistische inrichting van het onderwijs verantwoord." … "De leraar moet primair de functie van coach krijgen, die goed observeert wat de leerlingen doen. 

    Pedagogiek moet dan ook de basis vormen van de nieuwe lerarenopleiding. Studenten moeten meer leren oog te hebben voor de leerlingen, te kijken hoe ze zich ontwikkelen. Natuurlijk is enige vakkennis in de lerarenopleiding ook nodig, maar heel specialistisch hoeft dit niet te zijn". Terloops: de Nederlandse lerarenopleidingen krijgen overal al de kritiek dat ze te weinig aandacht besteden aan de vakkennis en al te veel aan de 'pedagogiek'

     5 Vernietigende uitspraken over onderwijs van prof. - ontscholerLuc Stevens (ex-Hoogleraar em. Utrecht. 

    Directeur en oprichter van NIVOZ, een onderwijsdenktank. Hij was destijds ook voorzitter van de doorlichtingscommissie boor de lerarenoleidingen (PABO's) en is goede vriend van G. Biesta die graag zijn bewondering uitsprak voor de visie van Stevens ... [Leerkrachten zijn professionele verleiders [ in: Oogstbundel Slash21, 2006 'Het onderwijs verzuipt'. [Als het leuk is, leer je vanzelf 

    •Wezenlijk voor een nieuwe onderwijspraktijk is niet zozeer het resultaat, maar het proces. •Het huidige onderwijssysteem valt niet te optimaliseren. Aan het huidige systeem is alles verkeerd. Daar moeten we van af
    •De huidige school is voor de meeste kinderen niet geschikt. 
    •Natuurlijk zijn leraren ontevreden over het nieuwe leren, want dat gaat ten koste van hun centrale positie. Maar het nieuwe leren is onafwendbaar. Leerlingen vervelen zich. We moeten helemaal af van het klassikale onderwijs, dat is volstrekt onvruchtbaar. 

    •De vraag is wie onderwijsinnovatie moet organiseren. Niet de leerkracht! Er is weerstand tegen vernieuwing. 
    •Er zijn geen risico’s. Zo lang we met harde cijfers de risico’s van het bestaande onderwijssysteem kunnen beschrijven, zo lang ben ik niet bang een alternatieve onderwijswerkelijkheid te creëren. 
    •Een vwo-leerling zegt tegen de rector: ik stop met de studie. Reden: ik run in het weekend een bezinestation. Ik ben verantwoordelijk voor tevreden klanten, de kas moet kloppen, het moet schoon zijn en ik heb de regie. Dan kom ik op school en moet ik in de bank gaan zitten en naar de leraar luisteren, naar wat hij denkt dat belangrijk is. Ik heb hier niets te doen. Ik ga. 

    •We weten al lang dat je kinderen (van 9 à 10 jaar) kunt laten rekenen in ongeveer twintig weken, in plaats van zes jaar basisonderwijs. 
    •Die lessen van vijftig minuten moeten we echt achter ons laten. Je kunt geen Frans leren in wekelijks twee keer vijftig minuten. Ga eens na hoe een kind thuis de moedertaal leert. 

    •Geef leerlingen de ruimte om zelf te ontdekken. Dan hoeft de leraar ook niet zoveel instructie te geven. •Leren lezen is net zo normaal en natuurlijk als leren spreken. 
    •Er zijn maar heel weinig kinderen die met het huidig onderwijs op hun vermogen presteren. Iedereen zit er onder en de meesten zitten er ver onder. 
    •Ik ben juist blij met het lerarentekort. Het is een uitgelezen kans om eindelijk het bestaande onderwijssysteem te doorbreken. •Een leraar 'heeft' geen kennis maar ‘is' kennis. Wij zijn primair gebonden aan onze handelingservaringen en 'know how' geeft de bagage om te handelen zoals de omgeving dat van ons vraagt. Dat is altijd meer intuïtief dan redenerend. 
    •De mens zit zodanig in elkaar dat hij eerst gemotiveerd moet zijn om vervolgens te kunnen leren. •Inzichten uit de neuro-biologie laten zien dat wij uitdaging zoeken. De systemen in de hersenen worden dan geactiveerd, er worden nieuwe verbindingen gemaakt. Een systeem dat dwingt te leren is niet uitdagend, terwijl dat juist essentieel is voor de vorming van verbindingen. Ook biedt het geen benutting van de reeds aanwezige kennis. 

    •Iedere keer als in het onderwijsdebat wordt gesproken over ‘kinderen die naar school gaan om te leren’, over structuur en discipline moet het antwoord zijn dat het hier om volstrekte overbodigheden gaat, dus zeker niet om een geldig argument. Alsof we intussen niet wat meer weten over leren en ontwikkeling 
    •’De stof afhebben’, ‘overgaan’, ‘goede cijfers halen’: het zijn allemaal constructies, bedenksels. Ze stellen niks voor. 
    •Een kind reageert op wat hij nodig heeft. Je kunt hem wel van alles aanbieden, maar als er geen behoefte is, dringt het echt niet door. Je moet kinderen eerst vragen wat ze willen. Laat ze maar kiezen. En vervolgens moet je in de buurt blijven, zodat ze bij je terecht kunnen als ze een vraag hebben.

     •Een kind van zes jaar komt om te leren lezen, die wil niets liever. Maar als je er 26 hebt, heb je 26 verschillende leertrajecten. Die ken je niet als leraar. Dus moet je die kinderen de vrijheid geven om in een rijke leeromgeving te laten zien wat ze het beste kunnen. Deze jonge kinderen zijn prima in staat hun eigen leerproces te sturen. 

    •Elk brein is een eigen brein, maar je kunt niet 26 keer instructie geven. En dat is ook niet nodig. Als je kinderen de ruimte geeft om zelf te ontdekken leren ze ook.

     •De docent moet de kunst leren van het niets-doen; daardoor krijgen de kinderen de ruimte en merken ze dat jij als leraar bezig bent met je werk. 
    •Dit is wel mijn finest hour. Het is echt prachtig om hier op ‘wittering.nl’ mijn ideeën in de praktijk te zien. En feitelijk doen de kinderen het werk. Toen ik hier vanochtend rondkeek, zag ik dat de volwassenen eigenlijk niks deden. Ja, als er af en toe een kind naar hen toe kwam. •De leerlingen leren je wel hoe je je werk moet doen, ze leren het je graag! 
    •Wat mij betreft werken leraren vooral met hun leerlingen als het gaat om kennisproductie. De leerling als change agent, als degene die de leraar professionaliseert.
     •Een initiatief als dat van Iederwijs is nodig, een initiatief dat een grote diversiteit aan bouwstenen vormt, in een nieuw perspectief, en niet in een bestaand systeem. 
    •Er is behoefte aan mensen die de kenniseconomie verder kunnen geleiden, die kennis kunnen delen, kennis kunnen bouwen, creatieve innovaties kunnen ontwerpen, problemen kunnen oplossen. In de context van dit soort eisen lijkt niet een standaard onderwijsaanbod en de controle daarvan of een canon relevant omdat het niet om parate (vak)kennis gaat, maar primair om bekwaamheden: passend kunnen handelen. 

    •We vertrekken traditioneel van uit de geachte dat elk vak een zogenaamd ‘body of knowledge’ heeft, een vaststaand, vakspecifiek geheel aan begrippen, kennis en ideeën. Dit hele idee gaat uit van een negentiende-eeuwse opvatting van de menselijke ontwikkeling. 
    •Niemand kan zeggen waarom we voor een spellings- of rekencurriculum op de basisschool zes jaar uittrekken. Het is toeval, een voor alle leerlingen gestandaardiseerd toeval. 
    •Wat moet er anders in het onderwijs ? Voor mij is het allerbelangrijkste: bewustzijn van eigen leren en eigen ontwikkeling. 
    •Pedagogisch is het Slash-initiatief geslaagd: - Slash-leerlingen hebben een hoog bewustzijn van de eigen ontwikkeling. - Slash-leerlingen zien de docenten als betrouwbare bron. 
    •Als scholen hun eigen onderwijspraktijk ontwerpen, is vergelijkend rendementsonderzoek niet meer aan de orde. 
    •Een school is een organisatie van mensen en niet van leerstof, daar ligt de crux van verandering. Dat is mijn stellige overtuiging en wel op basis van wetenschappelijk onderzoek over leren en ontwikkeling. 
    •Ik maak hier een directe link met Theory U van Scharmer als ik zeg dat schoolleiders in gesprekken onbevangen in de linkerkant van de U moeten staan. De schoolleider is de drager van waarden en die drager heeft zijn eigen biografie met zijn eigen kwetsbaarheden. Verder zakkend in de U, in de sensingfase, is de schoolleider onlosmakelijk onderdeel van het team en is er dialoog, geen discussie. Leraren hebben de steady and confident presence van de schoolleider nodig. 

    •Heel paradoxaal is de huidige aandacht voor taal en rekenen. Alsof we een land van analfabeten zijn. •Het grote probleem met de studenten die op de universiteiten en de hogescholen aankomen was en is nog steeds niet dat ze te weinig weten of onvoldoende potenties hebben maar dat ze gaan zitten wachten. De attitude klopt niet. Gebrek aan creativiteit. De zogenaamde achterstand waar vaak over gesproken wordt en waar dik politiek mee gemaakt wordt door hogescholen en universiteiten is fictief. Als er al een achterstand is, is deze in 3 maanden weg te werken. 

    •Ik ontwaar een hecht conservatief collectief, dat iedere vernieuwing tegenhoudt: het ‘eerstegraads-esablishment’. Het eerste-graads-establishment heeft de publieke opinie in een stevige houdgreep. Wekelijks lees je wel weer dat de pabo zo slecht zou zijn, omdat men er geen rekenen of taal meer leert. Ik vind het een gotspe. De pabo’s werken hard aan spellen en rekenen en het is van een ongekende brutaliteit om de opleidingen alleen daarom in de hoek te zetten. 
    •Ik begrijp die geprikkelde reacties over Iederwijs niet. De kinderen worden daar serieus genomen. Er is een rijke omgeving waarin een volwassene aanwezig is, nou dat is toch een omgeving waarin je kunt leren? Alleen als je twee jaar geen zin hebt om lezen te leren, dan krijg je die tijd. Wat is daar nu mis mee? Anderen hebben niet het recht in de plaats te gaan staan van het initiatief of van ouders die kiezen voor Iederwijs. Ze hebben er geen ervaring mee dus ze kunnen er niet met gezag over spreken. •De vermeende bezwaren tegen nieuwe onderwijspraktijk hebben geen realiteitswaarde, eenvoudig omdat er nog nauwelijks ervaringsgrond is. Er is nauwelijks nog over gepubliceerd en wat bekend is kan niet zomaar worden geïnterpreteerd. 
    •Nergens ter wereld is wetenschappelijk bewezen dat de leerlingen van de klassieke aanpak profiteren

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:ontcholing, ontplooiingsdenken
    16-05-2023, 15:52 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    19-04-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kritieken op WOKE van (progressieve) filosofe Susan Neiman
    Enkele uitspraken van (progressieve) fliosofe Susan Neiman die beklijven in interview vandaag in de krant De Morgen: "Links maakt zich schuldig aan tribalisme'lees: (woke). Filosofe Susan Neiman in Woke#Links in DM 

    "Michel Foucault is grote inspirator woke-denken.  Zo is volgens Foucault  zgn. vooruitgang niets anders dan een geniepige voortzetting van machtsuitoefening. En de Verlichting is volgens Foucault bedacht om Europese macht te beorderen in een steeds minder witte wereld." 

    "Woke begint bij terechte bekommernis om gemarginaliseerde personen,maar legt de nadruk op meest gemarginaliseerde delen van iemands identiteit, die wordt uitvergroot tot een woud van trauma's. Aan slachtofferschap wordt status verleend." 

    Universalisme werd verdacht , essentialisme stak de kop op. Ooit werd het essentialiseren van mensen (vastpinnen op ras en gender) beschouwd als beledigend, enigszins dom en antiprogressief, maar dit is nu alleen het geval wanneer het door anderen wordt gedaan Jezelf essentialiseren of stereotyperen is nu niet alleen toegestaan, maar wordt ook als bevrijdend beschouwd. 

    Het universalisme kwam in de verdachtenbank te staan. Het is bizar snel fout gelopen. Twee decennia geleden veroordeelden progressieve mensen dat soort hokjesdenken. Stuitend vonden we dat, en racistisch. Ik zie twee verklaingen voor die omslag. 

    De eerste is het doorwerken van het denken van Michel foucault en van de postkoloniale theorie. De tweede verklaring is de populariteit van de evolutioniare psychologie, die als een wetenschap wordt gepresenteerd en ervan uitgaat dat we handelen uit stambelang, het is de strijd om het eigen voortbestaan. dat heeft een stamgevoel versterkt, links en rechts. Rechts in nationalisme, links in tribalisme.'" 

    Susan Neimans filosofische afrekening met woke: Links maakt zich schuldig aan tribalisme DEMORGEN.BE Susan Neimans filosofische afrekening met woke: ‘Links maakt zich schuldig aan tribalisme’ De Amerikaans-Duitse filosofe Susan Neiman schreef met Links ≠ woke een forse aanklacht.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:Woke
    19-04-2023, 14:19 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    16-04-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Proloog van Hirsch's boek 'Why knowledge matters'.Hirsch is oprichter van inspirerende Core Knowledge Foundation/curricula
    Proloog boek van Hirsch (oprichter van inspirerende Core Knowledge Foundation/curricula) 

    Why knowledge matters  (Computervertaling)

    De tirannie van drie (foute) ideeën 

    Vooraf: 
    Hier zijn de drie basisideeën die het onderwijs depressief maakten 
     • Vroege educatie moet geschikt zijn voor de leeftijd en aard van het kind, als onderdeel van een natuurlijk ontwikkelingsproces. 
     • Vroeg onderwijs moet zoveel mogelijk worden geïndividualiseerd - om de leerstijlen en interesses van elke ontwikkelende student te volgen. 
     • Het doel van onderwijs is het ontwikkelen van kritisch denken en andere algemene vaardigheden. 

     Wie mijn werk uit het verleden kent, kan moeilijk tegenwerpen: je hebt je ideeën dertig jaar lang niet veranderd. Dat is zowel waar als onwaar. De basisthema's zijn grotendeels ongewijzigd.  Ik ben nog steeds voornamelijk gemotiveerd door de sociale onrechtvaardigheid van onze dominante theorieën en hun onbewuste vernietiging van de Amerikaanse droom. 

    De lezer zal het thema van gelijke/faire kansen een leidmotief van het boek vinden in al de hoofdstukken.  Zodra de centrale plaats van kennis (niet algemene "vaardigheden") volledig wordt begrepen door leraren en het bredere publiek, zal het recht op gelijkheid van kennis onder jonge leerlingen worden begrepen als een burgerrecht. Dit boek zet mijn eerdere thema verder dat alleen door systematisch aan alle kinderen de kennis bij te brengen die gewoonlijk door succesvolle burgers wordt bezeten, alle kinderen de mogelijkheid van succes kunnen krijgen - "succes"begrepen als een persoon met autonomie worden, die respect afdwingt, een gemeenschappelijke stem heeft die effectief kan schrijven en spreken met vreemden, een goede boterham kan verdienen, en kan bijdragen aan de bredere gemeenschap. 

     Maar dit boek is veel meer dan een herneming van eerdere ideeën over wat nodig is voor gelijke onderwijskansen. Nieuwe bevindingen in de cognitieve wetenschap hebben me geholpen om meer duidelijkheid en diepgang te krijgen. Het boek heeft geprofiteerd van mijn duidelijker begrip dat de belangrijkste taak voor onze basisscholen is om onze nadruk te verleggen van het doel van zelfrealisatie naar het doel van gemeenschap - van kindgerichtheid naar gemeenschapsgerichtheid.

     Geen zinnig mens zou beide doelen kleineren. Maar de nadruk moet resoluut verschuiven in het belang van de gemeenschap en het individuele kind. Met dit boek hoop ik lezers te bereiken die nauwelijks ter wereld waren gekomen toen mijn Cultural Literacy in 1987 verscheen. We leven in een tijdperk van nieuwe mogelijkheden. We zijn getuige geweest van de mislukkingen van recente onderwijstheorieën, maar tegelijkertijd zijn we ook getuige geweest van prachtige nieuwe manieren om kennis te verspreiden – mochten betere theorieën worden aangenomen. De grote natuurkundige Max Planck, de stamvader van de kwantumfysica, wanhoopte om zijn collega-professoren ooit te overtuigen om van mening te veranderen. Hij keek naar de jongeren. Hij klaagde dat hoogleraren nooit van gedachten veranderen; ze sterven af en de jongere generaties nemen hun plaats in. En inderdaad, sommige jonge geleerden zijn onlangs begonnen mijn naam in de blogosfeer aan te roepen als een soort verouderde mascotte. 

    De context en de nationale stemming zijn veranderd. Heterodoxe ideeën die een paar jaar geleden werden verworpen, kunnen nu een nieuwe hoorzitting krijgen na de frustraties van de huidige hervormingsinspanningen. 

    Aantasting onderwijskwaliteit in Frankrijk en sterke niveaudaling

    De meest directe aanleiding voor dit boek is mijn ontdekking van schokkend nieuw bewijsmateriaal over deze kwesties uit Frankrijk. Er is een radicale inslag in het Franse denken die plotselinge en volledige nationale transformaties aanmoedigt - de Franse Revolutie is slechts het beroemdste voorbeeld. Gedurende vele decennia was de Franse school de trots van de jongeren, waarbij elk kind, rijk of arm, dezelfde ontberingen moest ondergaan onder hetzelfde nationale curriculum. 

    De egalitaire impuls van deze uniformiteit werd al vroeg in de revolutie uitgedrukt door Condorcet in zijn pamflet A Common Education for Children uit 1790, en in de negentiende eeuw opnieuw uitgedrukt door Jules Ferry, de grondlegger van het moderne onderwijs in Frankrijk. In zijn brief uit 1883 aan leraren drong Ferry er bij hen op aan om die kennis te onderwijzen die voor iedereen gemeenschappelijk is en onmisbaar voor iedereen.

     Die gevoelens werden in 1977 opnieuw bevestigd door de centristische president van Frankrijk, Giscard d'Estaing, die verklaarde: "Het definiëren en verwerven van dezelfde kennis door alle Franse kinderen, die vanaf nu allemaal naar dezelfde basisschool en dezelfde middelbare school zullen gaan, zal een essentieel element zijn in de eenheid van de Franse samenleving, en in het verminderen van kansenongelijkheid." 

    Maar in 1989, de tweehonderdste verjaardag van de Franse Revolutie, nam Frankrijk een radicale nieuwe onderwijswet aan - de loi Jospin - die alle basisscholen verplichtte om te stoppen met het onderwijzen van het nationale curriculum en te beginnen met het onderwijzen van lokaal bepaalde curriculums, verder geïndividualiseerd door een speciale nadruk in elke school, genaamd projectonderwijs

    .Deze drastische verandering was in stilte voorbereid gedurende twee decennia van lerarenindoctrinatie binnen Franse onderwijsscholen in progressief onderwijs in Amerikaanse stijl. De nieuwe wet weerspiegelde die ideeën: er moest meer aandacht worden besteed aan de individualiteit van elke student, aan zijn of haar inheemse vaardigheden, interesses en thuiscultuur. Om al deze nieuwe heterogeniteit te compenseren, moest de  nadruk liggen op algemene vaardigheden zoals kritisch denken en leren leren

    . Met andere woorden, in 1989 besloten de Fransen hun schoolsysteem van de ene op de andere dag volledig te veramerikaniseren.De plotselinge organisatieverandering die de nieuwe wet Jospin (1989) introduceerde, zorgde voor een enorm natuurlijk experiment. Welke manier van onderwijs zou beter en eerlijker werken: de gemeenschapsgerichte en kennisgerichte modus van het verleden, of de kindgerichte en op vaardigheden gerichte modus van de toekomst? De brede nieuwe wet stelde het ministerie van Onderwijs in staat longitudinale studies uit te voeren waarin de effecten van het gemeenschappelijke elementaire curriculum vóór 1989 werden vergeleken met die van de geïndividualiseerde, op vaardigheden gerichte leerplannen die volgden

     Het was een natuurlijk experiment omdat veel belangrijke elementen van het Franse onderwijs, behalve het curriculum, in de loop van de tijd constant bleven. De kwaliteit van de leraren bleef hetzelfde door objectieve metingen. Schoolgebouwen en budgetten veranderden niet significant. De uitstekende Franse kleuterscholen vielen niet onder de nieuwe wet en bleven in wezen hetzelfde. De meest beslissende verandering was in het curriculum en de pedagogiek van de basisschool.

     Onderzoekers van het ministerie hebben de resultaten nu over twintig jaar geanalyseerd onder verschillende demografische groepen. Hun gegevens werden verzameld van tienjarigen aan het einde van de basisschool. Ze rapporteerden een verbazingwekkend steile daling van de prestaties in elke demografische groep - kinderen uit de huizen van rijke leidinggevenden en professionals, kinderen uit de middenklasse, kinderen uit verschillende andere goed gedefinieerde demografische groepen, waaronder werklozen, met hun steeds hogere percentages immigranten uit Noord-Afrika. Elke groep werd academisch geschaad door het nieuwe systeem en de schade werd steeds groter naarmate men de economische schaal afdaalde. Vooral de kinderen van arbeiders en werklozen gingen achteruit. De prestaties namen af. De ongelijkheid nam dramatisch toe. 

    De enorme dalingen die zich aan de top voordeden onder kinderen van bedienden en professionals en leidinggevenden op hoog niveau kunnen niet worden toegeschreven aan de instroom van Noord-Afrikaanse immigranten, zoals sommige Amerikaanse experts geneigd zijn te zeggen.9 Waarom zijn Amerikaanse onderwijsexperts geneigd om immigranten de schuld te geven van de Franse achteruitgang? Ze weten weinig over de details. Dit boek bevat de eerste uitgebreide bespreking in het Engels.10 Het zou zeker redelijk zijn om een grote toestroom van immigranten de schuld te geven van een daling van het gemiddelde van de Franse testscores. Maar een weldenkend mens zou de kinderen van immigranten (die vooral leden onder het nieuwe regime) nauwelijks de schuld geven van een grote achteruitgang onder de kinderen van autochtone leidinggevenden en professionals. 

    In Frankrijk is een hele onderwijstheorie op de proef gesteld, met onweerlegbare resultaten die iedereen in Frankrijk nu 'de crisis van de school' noemt. De individualistische theorie in Amerikaanse stijl leverde veel slechtere resultaten op voor elke demografische groep. Als hardnekkige theoriehouder kan ik het onderwijsexperts niet kwalijk nemen dat ze op zoek zijn naar een alternatieve verklaring. Maar ik zou graag willen geloven dat ik bereid zou zijn om mijn theorie op te geven in plaats van me te verzetten tegen dergelijk beslissend bewijs. Vergelijk dit Franse onderzoek met ons eigen beste onderzoek, bijvoorbeeld onze longitudinale analyses uitgevoerd door de National Assessment of Educational Progress (NAEP). Dat onderzoek is gebaseerd op een steekproefomvang van zevenentachtighonderd studenten uit een leeftijdscohort van zes miljoen. 

    De Franse longitudinale studies zijn gebaseerd op een steekproefomvang van tweeënveertighonderd studenten uit een leeftijdscohort van een miljoen. Alleen al door die cijfers, zelfs zonder de verfijningen die door Franse en Amerikaanse deskundigen zijn aangebracht, leveren de twee steekproeven zeer vergelijkbare betrouwbaarheidsniveaus op Ik zal de details van de Franse resultaten in dit boek gebruiken en hoofdstuk 7 wijden aan een analyse van de Franse ervaring. AAN deze hoofdstukken ligt een historisch verhaal ten grondslag – het verhaal van een achteruitgang van het Amerikaanse onderwijs dat moet worden gevolgd door een vernieuwing, als we wijs zijn. De praktische beleidswijzigingen die ik zal bepleiten, zijn gebaseerd op steeds duidelijker wetenschappelijk bewijs en een steeds duidelijker beeld van dat historische verhaal. Het is dwaasheid om te doen alsof onze historische fouten irrelevant zijn voor de problemen waarmee we momenteel worden geconfronteerd en het beleid dat we moeten invoeren. 

    Er waren in het verleden oorzaken van onze achteruitgang van het onderwijs, en er zijn nog steeds huidige redenen waarom we er niet van zijn hersteld. De verbale scores van onze zeventienjarigen zijn laag gebleven en grotendeels onveranderd sinds NAEP ze in 1971 begon op te nemen. Maar dat jaar was de daling al in volle gang. De ideeën die de neergang veroorzaakten, zijn vandaag de dag nog steeds in volle kracht. Deze historische feiten, in combinatie met recent cognitief onderzoek, zullen geloofwaardigheid toevoegen aan de opvatting dat ons educatieve lot grotendeels wordt beheerst door ideeën in plaats van door onweerstaanbare sociale krachten. 

    Nefaste invloed  reformpedagogiek

    De daling van onze studententestscores in de jaren 1970 werd veroorzaakt door de dominantie van opvattingen die vanaf de jaren 1920 Amerikaanse openbare scholen begonnen over te nemen. De ideeën maakten hun verovering niet meteen compleet. Nog in de jaren 1940 en 1950 scoorde het openbaar onderwijs van de Verenigde Staten, ondanks al zijn raciale en sociale tekortkomingen, bijna de top onder de naties op het gebied van zowel prestaties als gelijkheid.13 Bovendien, zoals John Bishop al lang heeft opgemerkt, was de onderwijskloof tussen zwarten en blanken tot de afgelopen decennia gestaag kleiner geworden.

    Maar tussen 1960 en 1980 daalden de Amerikaanse academische scores snel op alle niveaus - meer dan 25 procent van een standaarddeviatie, een grote daling voor grote populaties.1De verbale scores op de SAT daalden met 50 procent van een standaarddeviatie! Die raadselachtige rampen zorgden ervoor dat de regering-Reagan een nationale commissie bijeenriep die het beroemde alarmistische rapport A Nation at Risk (1983) produceerde. Toen de Fransen later diezelfde ideeën overnamen, leden ze een achteruitgang van vergelijkbare enorme proporties. Onze "Nation at Risk" van 1983 werd hun "Crise de l'école" van 2007. 

    Het geloof dat er ooit een gouden eeuw van het Amerikaanse onderwijs was, wordt door onderwijshistorici verguisd. Ze hebben natuurlijk gelijk. Maar ze geven toe dat er inderdaad een grote daling van de testscore was - meer dan een kwart van een standaarddeviatie - in de testscores van de lagere school en de middelbare school tussen 1960 en 1980. Zoals dit boek laat zien, vond de daling plaats op alle niveaus onder alle demografische groepen. Daarna zijn de testscores in onze eigen tijd laag en stabiel gebleven binnen een tiende van een standaarddeviatie.

     Laten we dus het hoger scorende tijdperk vóór de daling noemen: de De jaren 1940 en 1950 – een 'ilveren tijdperk. De daaropvolgende daling van de testscore en de oorzaken ervan zijn belangrijk om over te weten, te erkennen en te corrigeren. De belangrijkste oorzaak van de achteruitgang was de landelijke aanvaarding van een reeks ontoereikende ideeën. Hoewel de ideeën deels waar en heilzaam waren, waren ze ook deels onjuist en schadelijk omdat ze de gemeenschappelijke dimensie van onderwijs verwaarloosden ten gunste van individualistische kindgerichte ontwikkeling. De Fransen hebben ons experiment in educatief individualisme nu herhaald in een meer geconcentreerde en beter gedocumenteerde vorm. 

     Hier zijn de drie basisideeën die het onderwijs in beide landen hebben gedrukt: 
    • Vroege educatie moet geschikt zijn voor de leeftijd en aard van het kind, als onderdeel van een natuurlijk ontwikkelingsproces ontwikkelend onderwijs, developmentalism) 
    • Vroeg onderwijs moet zoveel mogelijk worden geïndividualiseerd - om de leerstijlen en interesses van elke ontwikkelende student te volgen. 
     • Het  beaqngrijkste doel van onderwijs is het ontwikkelen van kritisch denken en andere algemene vaardigheden. Het nieuwe beleid dat ik (en anderen) aanbevelen, is gebaseerd op een andere reeks ideeën en accenten die meer consistent zijn met de huidige cognitieve wetenschap, ontwikkelingspsychologie en sociale wetenschappen:

     • Voorschools onderwijs moet voornamelijk gemeenschappelijk zijn - gericht op het verwerven van vaardigheid in de taal en de conventies van de publieke sfeer. 
     • Elk kind in elke plaats zou in principe hetzelfde vroege curriculum moeten volgen. 
    • Het algemene doel van voorschools onderwijs is autonomie en gelijke kansen: aan elk kind de faciliterende kennis overdragen die de meest succesvolle volwassenen in de bredere samenleving bezitten. Ongetwijfeld zullen onze huidige principes – natuurlijke ontwikkeling, individualiteit en kritisch denken – door veel mensen met gunst worden beschouwd. 

    De ideeën zijn aantrekkelijk. Ze adviseren empathie met het individuele kind en ze beweren te componeren met de natuurlijke ontwikkeling van het kind. Naturalisten zullen natuurlijk toegeven dat gemeenschapskennis belangrijk is, terwijl communalisten zullen toegeven dat de natuur niet kan worden gedwarsboomd Dat akkoord klinkt veelbelovend. Maar de nadruk is van cruciaal belang, en vijanden van ongelijkheid zoals ik waarschuwen dat als een bevoordeeld kind op zevenjarige leeftijd bepaalde dingen zonder schade weet, het niet inherent schadelijk of "ontwikkelingsongepast" kan zijn voor een achtergesteld kind om diezelfde dingen ook op dezelfde leeftijd te weten. 

    En de communalist zal verder waarschuwen dat er een groot onderscheid is tussen het accommoderen van gedeelde curriculumonderwerpen voor elk kind zoals de beste scholen doen in de gemeenschapsgerichte scholen van Finland en Japan, en het bedenken van verschillende curriculumonderwerpen voor verschillende kinderen zoals wij en de Fransen nu doen in de kindgerichte school. De basisschool is een tijd voor het opbouwen van socialisatie als het enige middel waarmee individualiteit zich uiteindelijk kan uiten. Kinderen moeten de gedeelde conventies van de standaardtaal en van sociale interactie beheersen. Ze moeten de gedeelde kennis en woordenschat van de natie, de gedeelde spelling, uitspraak en andere conventies in de publieke sfeer van de volwassen wereld leren. Alleen volledig lidmaatschap van de stam leidt tot individualiteit, zoals G.H. Mead diep opmerkte.

    Karikaturen van de gemeenschappelijke visie doen het af als 'lock-step education', 'indoctrinatie', 'one size fits all', 'het fabrieksmodel van scholing'. Maar ik zal in hoofdstuk 1 laten zien dat, paradoxaal genoeg, het de naturalistische en individualistische visie is die scholen heeft veranderd in zielloze testvoorbereidingsfabrieken, met eindeloze oefening van strategieën en vaardigheden, terwijl ze wanhopig proberen het gebrek aan faciliterende kennis van kinderen te overwinnen - een gebrek dat gedeeltelijk wordt veroorzaakt door een geïndividualiseerd in plaats van een gemeenschappelijk curriculum. 

    Ik hoop dat mijn aanbeveling van een accentverschuiving van individu naar gemeenschap niet verkeerd zal worden begrepen als een gebrek aan genegenheid en zorgzaamheid voor het individuele kind. Integendeel, onze aannames over hoe kinderen leren, hebben geleid tot instructie die verre van kindgericht is en die ongelijkheid tussen kinderen met verschillende achtergronden in stand houdt. Oldtimers in onderwijshervormingen zouden kunnen veronderstellen dat wanneer ik de uitdrukking gemeenschappelijk curriculum gebruik, ik impliciet de kernkennisreeks voor de vroege klassen promoot - een coherente, cumulatieve en inhoudsspecifieke curriculumgids die gratis wordt aangeboden op de Core Knowledge-website.

     Nieuwe lezers moeten zich ervan bewust zijn dat ik in 1986 de Core Knowledge Foundation ben begonnen. Na vier jaar arbeid en overleg produceerde de Stichting in 1990 de Kernkennisvolgorde voor de kleuterschool tot en met groep acht. Hoe het tot stand is gekomen, wordt beschreven in de inleiding van de Reeks. Die reeks stelt voor om iedereen de faciliterende kennis (inclusief up-to-date, multiculturele kennis) te leren die wordt gedeeld door de meest succesvolle volwassenen in Amerika van vandaag. Maar de promotie van een enkele curriculumgids is ver uit mijn gedachten geweest en is geen motivatie voor dit boek. Integendeel, het doel van dit boek is om het algemene gemeenschappelijke principe te bevorderen. De Core Knowledge Sequence is altijd aangeboden als slechts één voorbeeld van het meer algemene idee dat er een de facto publieke commons bestaat die het mogelijk maakt om onze nationale taal effectief in te zetten, en dat elk kind in een democratie toegang moet hebben tot die gedeelde, waardoor kennis en taal mogelijk worden. 

    Wat de thuiscultuur ook is, elk kind verdient het om zich te bekwamen in de vanzelfsprekende kennis van de standaardtaal. De belangrijkste missie van de Stichting is om dat algemene gemeenschappelijke idee te dienen, dat kan worden gerealiseerd door verschillende curricula die op interessante manieren variëren. Ik ben onlangs begonnen dat algemene principe 'gemeenschappelijke kennis' te noemen. 

    Hele naties hebben met succes gemeenschappelijke kennis gevolgd in de vorm van nationale leerplannen die een vergelijkbaar gemeenschappelijk doel hebben. Geen enkel groot land heeft dit met meer succes gedaan dan Frankrijk van 1975 tot 1985, toen het het best presterende, meest egalitaire schoolsysteem van alle grote landen in Europa had. 

    Na 1989 dupliceerden de Fransen in feite de Amerikaanse neergang van de jaren 1960 en 1970 door middel van dezelfde fundamentele verandering in leidende ideeën. De Amerikanen hadden natuurlijk nooit een nationaal curriculum zoals de Fransen, maar de scholen van de meeste Amerikaanse districten hadden vroeger een sterk gemeenschappelijk doel. Onderwijs zonder een expliciet gemeenschappelijk doel zal waarschijnlijk geen gemeenschappelijk resultaat bereiken dat elk kind economische competentie biedt en toegang biedt tot de publieke sfeer. Het aannemen van meer gemeenschappelijke ideeën dan die nu in de Verenigde Staten en Frankrijk heersen, zou beide naties een nieuwe geboorte van eerlijkheid en uitmuntendheid kunnen bieden. 

     Drie nefaste  dominerend eideeën

     Elk idee zoals ontwikkelingsgeschiktheid en kindgerichtheid dat de aanhang van leraren over de hele wereld blijft verdienen, moet een sterke tinctuur van waarheid hebben. Dat is zeker het geval met twee van de drie leidende ideeën van het huidige Amerikaanse basisonderwijs: naturalisme en individualisme. 

     Maar het derde leidende idee, dat men vaardigheidscentrisme zou kunnen noemen - het doel om kritisch denkende vaardigheden en vergelijkbare algemene vaardigheden zoals probleemoplossing bij te brengen - is helemaal problematisch. Naturalisme en individualisme gaan samen. Ze zijn ontstaan uit het geloof dat de natuur, als de aardse manifestatie van een weldadige God, feilloos en goedaardig is. Vandaar dat de natuurlijke groei van een kind een voorbeeld is van God die Zijn doelen in de wereld ontvouwt. (De grondbetekenis van ontwikkeling is ontvouwen.) De natuur kan dus niet verraden. Het is de ware gids die zal leiden tot fysieke en spirituele gezondheid. En aangezien de aard van elk kind speciaal en anders is, betekent het volgen van de natuur dat het onderwijs wordt aangepast aan de zich van nature ontwikkelende interesses en capaciteiten van elk kind. Ik heb de uitdrukking voorzienig individualisme overgenomen om dit standpunt te vatten. 

    Ik heb het nuttig gevonden bij het beschrijven van het wijdverbreide geloof dat als we de zaken hun natuurlijke gang laten gaan, we in de handen zijn van een goedaardige Voorzienigheid, zodat alles goed, zelfs optimaal, in het onderwijs zal zijn. De bron van dit geloof is de onuitgesproken veronderstelling dat een welwillend doel in de natuur aanwezig is en een weldadig resultaat zal verzekeren.

    Dit naturalisme plus individualisme is emotioneel meeslepend. Het wordt versterkt door onze liefde en zorg voor jonge kinderen. Het leidt tot empathisch onderwijs, omdat liefde en zorg voor het individuele kind een meer ondersteunende en aangename manier van instructie is dan angst. Natuurlijk hebben naturalisme en individualisme geen monopolie op een liefdevolle en empathische leer, die in alle gevallen de beste pedagogie is voor jonge kinderen. Maar er is een implicatie getrokken uit het voorzienige individualisme dat een ernstig probleem heeft gecreëerd voor het Amerikaanse onderwijs. 

    Naturalisme en individualisme, naast het impliceren van een liefdevolle pedagogie, zijn ook opgevat als een curriculum dat voortkomt uit de individuele vaardigheden en het temperament van het kind: verschillende aanpakken voor verschillende mensen, meerdere leerstijlen, meerdere intelligenties

    . Amerikaanse schoolmissieverklaringen verkondigen meestal dat de school een onderwijs zal bieden dat is afgestemd op de individualiteit van elk kind. Maar ik zal betogen, met steun van de ontwikkelingspsychologie, dat het gelijkstellen van vroeg onderwijs met de metafoor van individuele "ontwikkeling" misleidend is; dat zogenaamde "onnatuurlijke" sociale opleggingen de meest natuurlijke dingen ter wereld zijn; dat schoolsystemen met zogenaamde "lockstep"-curricula in de vroege klassen (Finland, Japan) zeer kinderlijke effectieve scholen hebben die bijna bovenaan scoren in internationale studies.

     Internationale studies hebben inderdaad aangetoond dat een gedifferentieerd curriculum schadelijk is voor prestaties en rechtvaardigheid. Om de nadruk en inhoud van de vroege scholing van het kind grotendeels afhankelijk te maken van de uniciteit van het kind, is een idee dat niet wordt ondersteund door ontwikkelingspsychologie Het bewijs voor individuele leerstijlen is zwak tot niet-bestaand. En in de praktijk heeft de individualisering van het basisschoollokaal geleid tot fragmentatie van het curriculum. Deze fragmentatie wordt verdedigd en zogenaamd ten goede gekomen aan een derde doctrine: dat het doel van onderwijs het bijbrengen van algemene vaardigheden is zoals kritisch denken, creatief denken, probleemoplossing en coöperatief denken. Maar de werkelijkheid heeft dit hoopvolle idee over vaardigheden niet geaccepteerd, en de recente cognitieve wetenschap is haar fataal geweest.

     Educatief individualisme heeft altijd het idee van algemene vaardigheden voorop gesteld. Om van denkvaardigheid het uiteindelijke doel te maken, wordt de versnippering van schoolonderwerpen die moet optreden wanneer de leraar wordt aangespoord om het curriculum aan te passen aan de uniciteit van elk kind, irrelevant. Het huidige denken houdt in dat de fragmentatie van het vroege curriculum uiteindelijk zal werken, omdat het doel niet in de eerste plaats is om de specifieke inhoud van het curriculum over te dragen, maar eerder om de geest te trainen in kritisch denken en probleemoplossing voor elke inhoud. 

    Dit verband tussen het idee van algemene vaardigheden en individualisme in het curriculum was het onderwerp van een boek uit 1910 van John Dewey genaamd How We Think. Hij zegt dit in zijn voorwoord: Onze scholen hebben last van een vermenigvuldiging van studies, elk op hun beurt met hun eigen vermenigvuldiging van materialen en principes. Onze leerkrachten vinden hun taken zwaarder omdat ze individueel met leerlingen zijn gaan omgaan en niet alleen massaal. Tenzij deze stappen bij voorbaat zullen eindigen in afleiding, moet er een aanwijzing van eenheid worden gevonden, een principe dat voor vereenvoudiging zorgt. Dit boek vertegenwoordigt de overtuiging dat de noodzakelijke stabiliserende en centraliserende factor wordt gevonden in het aannemen als het einde van het streven van die houding van geest, die gewoonte van denken, die we wetenschappelijk noemen. 
    Deze verklaring is van seismisch belang voor het begrijpen van de recente Amerikaanse onderwijsgeschiedenis. Dewey besempelt her verwoorden van die idee  een praktische noodzaak: als de inhoud van het curriculum moet worden verspreid en gediversifieerd door individueel met leerlingen om te gaan en niet in massa, dan is er nog een ander principe nodig om het onderwijs te begeleiden en eenheid te geven aan de ervaring van de individuele leerling.

    . Dat kan alleen worden bereikt, zegt Dewey, door kritisch denken in plaats van alleen feiten het juiste doel van kindgericht onderwijs te maken. Dewey heeft gelijk over de structuur van de moeilijkheid, en hij heeft ook geïdentificeerd wat misschien wel het meest recalcitrante politieke probleem in het Amerikaanse onderwijs is - dat weinigen onze nadruk op individualisme durven uitdagen. Het voorstel dat kritisch denken een doel is dat gefragmenteerd en geïndividualiseerd onderwijs verenigt, was logisch in het tijdperk van Dewey, toen wetenschappers hadden onjuiste ideeën over de ontwikkeling van vaardigheden. Maar onderzoek naar denkvaardigheden is nu een goed ontwikkeld veld en de bevindingen ervan zijn fataal voor dit cruciale toevluchtsoord van de huidige onderwijstheorie. 

     Hier is een korte samenvatting van de bevindingen uit een recent boek over het onderwerp, The Cambridge Handbook of Expertise and Expert Performance (2006): Onderzoek verwerpt duidelijk de klassieke opvattingen over menselijke cognitie waarin algemene vaardigheden zoals leren, redeneren, probleemoplossing en conceptvorming overeenkomen met capaciteiten en vaardigheden die onafhankelijk van de inhoudsdomeinen kunnen worden bestudeerd.  

    De moderne cognitieve psychologie stelt dat de vaardigheden die door de school aan een kind moeten worden overgedragen, intrinsiek verbonden zijn met bepaalde inhoudsdomeinen. Dit wordt de domeinspecificiteit van vaardigheden genoemd. Denkvaardigheden kunnen niet gemakkelijk worden gescheiden van één onderwerp en worden toegepast op andere onderwerpen. De domeinspecificiteit van vaardigheden is een van de stevigste en belangrijkste bepalingen van de huidige cognitieve wetenschap. Het Cambridge-compendium waaruit de passage is overgenomen, wordt geen A Handbook of Skills genoemd, wat universele vaardigheden zou kunnen impliceren. Het wordt een Handboek van Expertise genoemd, wat impliceert dat de basis van vaardigheden specifieke domeinkennis is. Bedenk eens hoe belangrijk onze kijk op scholing zou kunnen veranderen als beleidsmakers, in plaats van de term vaardigheid, plotseling de meer accurate, met kennis doordrenkte termexpertise zouden moeten gebruiken.

     Dewey's bezorgdheid was gegrond. Het principe van eenheid is bedacht om kindgericht onderwijs te ondersteunen en te voorkomen dat het eindigt in fragmentatie. Toch bestaat die ene, overkoepelende vaardigheid niet. Geloven in die fata morgana heeft eigenlijk geresulteerd in de afleiding die Dewey vreesde. Het heeft een steeds wanhopiger poging gedaan om niet-bestaande vaardigheden te verwerven door middel van zieldodende oefeningen. Een goedaardige kindgerichtheid in combinatie met een onjuiste theorie over algemene vaardigheden heeft ons geleid tot een kinder-vagevuur van vaardigheidsoefeningen. Deze hebben noch goede vaardigheden, noch goede scores opgeleverd op de altijd dreigende tests. Die afleidende tests zullen het onderwerp zijn van mijn eerste hoofdstuk.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:Hirsch
    16-04-2023, 15:35 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    01-04-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Voorstelling O-ZON-manifest (Onderwijs Zonder Ontscholing) op O-ZON-symposium - 5 mei 2007 in Blandijnberg-Gent : 16 jaar later actueler dan ooit!
    Voorstelling O-ZON-manifest (Onderwijs Zonder Ontscholing) op O-ZON-symposium - 5 mei 2007
     in Blandijnberg-Gent : Raf Feys 

    Actueler dan ooit. Het gevaar van verdere aantasting van de kwaliteit van het onderwijs en van het onderwijsniveau lijkt me groter dan ooit. Denk maar aan het geknoei met het s.o., de structuur, de aso-isering, de nieuwe eindtermen en leerplannen ... Er is nood aan een nieuwe O-ZON-campagne.
    -------

     1 Inleiding en situering van O-ZON-campagne 2007 

     Beste mensen, met Onderwijskrant maken we ons al lange tijd veel zorgen over de niveaudaling en de aantasting van de kwaliteit van het  Vlaams onderwijs. Het debat over kennis en vaardigheden dreigde de voorbije jaren ook te verzanden in een discussie kennis-versus vaardigheden en bereikte te weinig diepgang. Daarom hebben we met Onderwijskrant begin 2007 de actiegroep O-ZON opgericht en voeren we een O-ZON-campagne die de voorbije maanden enorm veel respons en instemming kreeg. We willen met onze campagne een breed en open debat op gang brengen. (Achteraf bekeken slaagden we hier ook in. En zo stimuleerden we de nieuwe wind in ons onderwijs.)

    Vanaf 1989 kon Vlaanderen een zelfstandig beleid voeren. De topambtenaren dachten wat we zelf doen, dat doen we beter en kwamen in actie. In 1991 lazen we in rapporten van topambtenaar Georges Monard en co dat niets deugde aan ons Vlaams onderwijs: duur, matige kwaliteit, saai, wereldkampioen zittenblijven, de degelijke lagere cyclus secundair was plots een probleemcyclus mede de schuld van de gebrekkige opleiding van de leraren-regenten. 

    Wij vonden dat die stemmingmakerij een bedreiging vormde van de ozon-laag rond het onderwijs, voor onze sterke Vlaamse onderwijstraditie. We repliceerden in 1991: Vlaanderen heeft een sterke traditie, en nog steeds een koppositie, - onder meer dankzij het feit dat we meer belang hechten aan instructie, basiskennis, basisvaardigheden, inspanning en discipline. In het eerste jaar secundair zitten niet 9 à 10% zittenblijvers zoal Monard en co beweren, maar slechts 3,3% ; de lagere cyclus secundair presteert nog steeds vrij sterk en is allesbehalde een kankerplek. Enzovoort. We hebben geen omwenteling en copernicaanse hervormingen nodig, maar vernieuwing met behoud van de sterke kanten, geen totaal nieuw leren, geen afschaffing van het jaarklassensysteem, geen gemeenschappelijke lagere cyclus secundair, geen matodontscholen, geen enveloppenfinanciering, geen academisering van de lerarenopleiding. Enzovoort

    Ook de DVO-overheidsdienst  (=Dienst voor Onderwijsontwikkeling o.l.v. Roger Standaert) wou een omwenteling en gebruikte daarvoor de eindtermen: basiskennis was niet zo belangrijk meer, leerlingen moeten zelf hun kennis construeren. Ook de eindtermen en leerplannen Nederlands en Frans kozen voor een breuk met het verleden, voor een uitholling van het taalonderwijs. Ze krijgen momenteel veel kritiek. En DVO mocht ook de inspectie zijn ontscholende inspectiecriteria opleggen. De ontscholende Uitgangpunten van de eindtermermen'fungeren jammergenoeg als bijbel voor de inspectie - en ook dit leidde tot niveaudaling.

     2 Door de grotere weerstand tegen ontscholing, was er in Vlaanderen wel  een grotere afstand tussen de ontscholingsdruk en de feitelijke ontscholing, maar verzet tegen ontscholingsdruk wordt moeilijker

    O-ZON wil weerstand bieden, wil de sterke kanten behouden en vernieuwen in continuïteit. O-ZON is ook een Europees fenomeen. In de Nederlandse pers lezen we dagelijks bijdragen over de verloedering van het onderwijs, over leerlingen en studenten die staken om meer les te krijgen, over het parlementair onderzoek omtent het doorhollingsbeleid van de voorbije 30 jaar. Gelukkig was/is de weerstand van de praktijkmensen tegen ontscholing in Vlaanderen groter dan in andere landen. Maar die weerstand werd de voorbije jaren moeilijker en moeilijker. Ook dit leidt tot een toename van de niveaudaling.

    Actiepunt 1: respect voor de meester, voor zijn meesterschap 

    Een professional heeft ruimte nodig. Ons motto luidt: Meester, je mag weer. Je mag weer lesgeven zonder gedirigeerd te worden door: - experts aan de zijlijn, -leerlingen die gepamperd moeten worden, - besturen die zich commercieel en bureaucratisch opstellen. De uitholling van het lerarenambt maakte het tegelijk ook minder aantrekkelijk. (Commentaar: de voortdurende stijging van het lerarentekort wijst erop dat we dit actiepunt  terecht als actiepunt  nr.1 voorstelden.) 

    Actiepunt 2: herwaardering basiskennis, basisvaardigheden, vakdisciplines

    Volgende  zaken zijn niet meer zo belangrijk, volgens de DVO-uitgangspunten bij de eindtermen, volgens de reacties op O-ZON vanwege inspecteurs en taaldidactici: 
    *rekenen is niet meer zo belangrijk, de kassa berekent de prijs 
    * kennis van gisteren is morgen verouderd, en verdampt vlug 

    *Een slechte spelling maakt een tekst niet slechter, als de boodschap maar overkomt; grammatica is toch overbodig, leerlingen gebruiken normaal het woord 'soupape' , woorden zoals ventiel zijn dus niet normaal-functioneel.  Prof. Taeldeman bestgempelde de eindtermen Nederlands misdadig. O-ZON verzet zich tegen de cultus van de stupiditeit . Leren lezen en rekenen, de wet van Newton, dat is geen kennis die veroudert, dat is geen kennis die vlug verdampt. 

    Punt 3: herwaardering leerkrachtgestuurd onderwijs, contacturen, inspanning en discipline 

    Er wordt  nog te veel lesgegeven; de leerlingen onthouden maar 10%", aldus de reactie van kopstukken van de  inspectie op O-ZON, en dit mede op basis van de vermeende leerpiramide. 
    In de nieuwe lerarenopleiding zal geen les meer gegeven worden, aldus twee departementshoofden.

    Wij stellen: leerprocessen die sterk geleid worden  renderen het meest. Dit was ook de conclusie op het leerpsychologisch congres van de AERA. Landen die hoog scoren op PISA en TIMSS Vlaanderen, Finland, Japan b.v.- besteden veel aandacht aan directe instructie en aan het leren oplossen van problemen vanuit uitgewerkte voorbeelden. Ook prof. Bieke De Fraine stelde in haar onderzoek vast dat leerlingen beter presteren in prestatiegerichte scholen, en zich ook beter voelen. Volgens haar is het klimaat jammer genoeg prestatievijandig. De knuffelpedagogie van haar collega Laevers is ook nefast voor het doorzettingsvermogen en voor de ondernemingszin. 

    Punt 4: Jaarklassen niet afschaffen, maar herwaarderen, geen doorgedreven individualisatie en personalisering van het leerproces, geen te radicale inclusie...

    Praktisch alle leerkrachten zijn voorstander van het jaarklassensysteem: de indeling van de leerstof per leerjaar, die klassikale instructie mogelijk maakt en het samen leren en optrekken van de leerlingen. Doorgedreven individualisatie en personalisering van het leerproces zullen het onderwijsniveau verder doen dalen. 

    Comenius bestempelde de jaarklas  in 1657 als de meest revolutionaire hervorming. Voor de nieuwlichters is het de meest verderfelijke, de oorzaak van alle kwalen. Zij willen onderwijs op maat van elk kind, vrij initiatief, de leerling als een soort zelfstandige ondernemer, radicale individualisatie & personalisering - een utopische en nefaste onderneming. 
    Dit alles  leidde ook tot de afschaffing van het jaarklassen- principe in het decreet basisonderwijs van 1997.
    Het leidde ook tot de keuze voor te radicaal inclusief onderwijs: leerlingen die jaren achterop zijn zullen LAT-onderwijs krijgen 'learning apart together - exclusie binnen de klas. Meer dan 90% van de onderwijsmensen zijn tegenstander van de voorliggende hervormingsplannen. . Dit stelden we ook vast in de O-ZON-petitie tegen radicale inclusie. Onderwijskrant zal zo'n radicale inclusie blijven bestrijden. (Commentaar: de latere invoering van het M-decreet leidde tot ontwrichting van het gewoon en het buitengewoon onderwijs.)

    Vijfde en zesde hefboom : verhoging van het niveau; meer niveaubewaking 

    Vragen omtrent het niveau zijn veelal taboe; zelfs minister Vandenbroucke bestempelt ze als een hype, tegelijk pakt hij uit met een noodplan voor Brussel. Ook kopstukken van de onderwijskoepels en inspectie ontkennen de niveaudaling. 

    Geert Deloof leidde uit de CLB-proeven af dat het niveau voor spelling en rekenen gedaald is; hij werd het zwijgen opgelegd. Hij kreeg wel gelijk van de leerplanvoorzitter: het leerplan 1ste graad secundair wordt vereenvoudigd omdat de leerlingen minder goed zijn voor rekenen en vraagstukken. 

    Er is veel kritiek op het niveau van de taalkennis en taalvaardigheid, de kennis van geschiedenis, enz. , ook op het niveau van de lerarenopleiding en van de universiteit. Als directies, als leerkrachten moeten we het niveau beter bewaken, we mogen geen nepdiploma's uitreiken. 

    De inspectie moet in principe haar kernopdracht uitvoeren: de productcontrole. Doorlichters doen geen uitspraken over het niveau; maar ze hanteren wel dubieuze procescriteria en hanteren de de  ontscholende Uitgangspunten van de eindtermen als bijbel.  Ze zeggen b.v.  wel dat er te veel lesgegeven wordt, dat er  te weinig hoekenwerk is - of dat de leerkrachten al te veel aandacht aan taalkennis besteden. Volgens het decreet moeten inspecteurs zich inlaten met de resultaten, en niet met de werkvormen. 

    De belangrijke instrumenten voor de niveaubewaking in de lerarenopleiding werden stelselmatig afgeschaft door de opeenvolgende ministers . Bij de nieuwe visitatie kijkt men niet naar het niveau van de opleiding, maar veel meer naar modieuze zaken als IKZ, competentiegericht leren, zelfstudie 

    7. De actiepunten 1 tot en met 6, zijn dè hefbomen voor het maximaal benutten van de talenten, het waren ook de hefbomen van de democratisering in de jaren 50,60,70

    Deze hefbomen worden jammer genoeg in vraag gesteld door beleidsadviseurs en -ondersteuners. Het beleid inzake gelijke kansen en zorgverbreding is dan ook vaak contra-productief. In de jaren vijftig en zestig stroomden veel arbeiderskinderen door naar het aso. Als handarbeiderskind hadden we geen zorgverbreding nodig, enkel degelijk onderwijs. We lieten het niveau zakken, en merken dat veel leerlingen onderpresteren. 

    Pleitbezorgers van gelijke kansen, Accent op Talent, ministers, prof. Nicaise en ander sociokogen, kopstukken van onderwijsnetten ... pleitten voor een gemeenschappelijke eerste graad of lagere cyclus s.o., een aso-isering. Dit leidt tot nivelleering en tot demotivatie voor tos/bso-leerlingen. Met Onderwijskrant bestrijden we al sinds 2002 de herstructureringsplannen voor het s.o. en we zulen dit blijven doen. 

    Zwakke leerlingen hebben meer instructie en structuur nodig, de Steunpunten pleiten voor minder instructie. NT2-kleuters hebben nood aan taalstimulering van s'morgens tot s' avonds; het Steunpunt CEGO propageert vooral het vrij spel. NT2-Leuven stelt ten onrechte dat de NT2- aanpak dezelfde is de NT1. Beter benutten van de talenten betekent ook rekening houden met het feit dat niet alle leerlingen dezelfde talenten hebben en met het feit dat de intellectuele aanleg niet evenredig verdeeld is over de verschillende bevolkingslagen. 
      

    Bij de voorstellen voor inclusief onderwijs  houdt men nog minder rekening met de verschillen tussen de leerlingen Inclusie zal ook het beroepsonderwijs in sterke mate ontwrichten. Dit alles in naam van het politiek correcte denken over gelijke kansen. Het per se willen nivelleren van de kloof tussen de beste en de zwakste leerlingen is eveneens nefast. Het Vlaams onderwijs is beter dan elders, ook de zwakste leerlingen presteren beter, maar beter onderwijs betekent ook dat de beste leerlingen nog meer vooruitgang boeken en dat de kloof groot wordt. Die kloof betekent niet dat de zwakkere leerlingen hier meer gediscrimineerd worden- zoals minister Vandenbroucke en PISA-kopman Schleicher beweren. 

    Een verkeerde diagnose, leidt tot een verkeerde aanpak. Ook inzake de thematiek van de allochtone leerlingen is dit het geval. Turkse en Marokkaanse migrantenleerlingen presteren in het buitenland niet beter dan in Vlaanderen. Vandenbroucke vergelijkt Vlaamse appels met Canadese peren, het Canadees migratiebeleid selecteert andere migranten. Men onderschat nog steeds in sterke mate de taalproblemen van anderstalige leerlingen. Met Onderwijskrant pleiten we al vele jaren voor extra-NT2-lessen vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. 

    Punt 8: Vernieuwing/optimalisering, maar dan wel in continuïteit 

    Een groot aantal beleidsambtenaren werd vrijgesteld voor de permanente revolutie van het onderwijs. De beleidsadvisering werd het monopolie van de vrijgestelden. Dit bevordert de experimenteerdrift en de vervreemding van de praktijk. In 1992 in Nieuwpoort hoorden we de topambtenaren verkondigen dat er niets deugde aan ons onderwijs, dat zijzelf het beleid in eigen handen zouden nemen. Ik heb in Nieuwpoort mijn vrees uitgedrukt voor die revolutionaire bevlogenheid en voor het willen imiteren van het doorhollingsbeleid in Nederland. 

    Punt 9: De vernieuwingsdruk is ook het gevolg van de sterke toename en invloed van het aantal zgn.  experts en vrijgestelde

    Er kwamen veel vrijgestelden bij in de ondersteuning en begeleiding; ze zoeken werk voor de eigen winkel, ze oefenen een vernieuwingsdruk uit. Een paar boorbeelden. 
    *De DVO greep de eindtermen aan om een revolutie op gang te brengen. 
    *Het Centrum voor ErvaringsGericht Onderwijs beweert al dertig jaar dat we enkel trucjes aanleren en de leerlingen onder de knoet houden. Vorig jaar stelde Laevers nog dat ons s.o. voor de bijl moet. 
    * Binnen de VLOR zijn er te weinig vertegenwoordigers van het onderwijsveld, en ze kunnen niet optornen tegen het gewicht van de VLOR-ambtenaren en de vertegenwoordigers van Gezinsbond, ACW, KOOGO, ROGO, VSK, VVS, VOKA, UNIZO, Minderhedencentrum. In het VLOR-advies van 15 februari over leerzorg kwam dit weer pijnlijk tot uiting. 

    *Beleidsondersteunend onderzoek : hier praten de experts veelal de overheid naar de mond , anders verliezen ze hun centen. 

    *Er is ook nog KLASSE die jaarlijks met zijn 20 miljoen boekjes het doorhollingsbeleid mag uitdragen 

    10. Laatste actiepunt: afremmen grootschaligheid en bureaucratisering 

    Onze beleidsmensen sturen aan op schaalvergroting en enveloppenfinanciering. Schaalvergroting betekent: grote regionale koepels, veel bestuurslagen, managers, staffuncties, centrale diensten, overhead. Eindeloos onderhandelen en vergaderen, stroomlijning, planlast en dit ten koste van het lesgeven en de inbreng en betrokkenheid van de leerkrachten. Een goede organisatie van een school is eenvoudig en transparant.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    01-04-2023, 13:32 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    30-03-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Achtergronden van ontscholing & aantasting van kennisoverdracht én belang van basiskennis & taakgerichte reflectie Raf Debaene, lector Arteveldehogeschoo (in: Onderwijskrant 134 (juli 2005)
    Achtergronden van ontscholing & aantasting van kennisoverdracht én belang van basiskennis & taakgerichte reflectie -  Raf Debaene, lector Arteveldehogeschool Onderwijskrant 134 (juli 2005) 

     1 Van collectieve'volksverheffing naar individueel recht op zelfrealisatie

     In de laatste decennia deed zich een opvallende verschuiving in het onderwijsdiscours voor. Destijds – vanaf de moderne tijd – werd het onderwijs beschouwd als een belangrijke voorwaarde voor de realisatie van de ware menselijkheid. Volgens die klassieke opvatting moest onderwijs vooral vormend onderwijs zijn, bijdragen tot meer menselijkheid. Dit werd ook gezien als essentieel voor de democratie. Onderwijs moest opvoeden tot democratisch burgerschap en moest precies daarom volksverheffend zijn, iedereen op een hoger niveau brengen. 

     In 1873 poneerde Charles Renouvier in Frankrijk dat de staat er moest op toezien dat het onderwijs selecteerde op basis van verworven bekwaamheid en niet op basis van afkomst (1). Dat moest verhinderen dat de burgerij als een nieuwe aristocratie de sleutelposities in de samenleving zou voorbehouden aan haar eigen nakomelingen. Precies daarom moest het onderwijs kennis en vaardigheden bijbrengen die in de leerling nog niet aanwezig waren. In functie van de vrijheid moest het onderwijs wel in zekere zin 'autoritair' optreden. De opbouw van een democratische samenleving vereist immers een brede cultuur en ontwikkeling, die slechts door inspanning kan worden verkregen. 
    Deelname aan de democratie veronderstelt verder ook afstand kunnen nemen van het eigen belang en het eigen standpunt, om zich op een algemeen menselijk standpunt te kunnen verplaatsen. Deze klassieke opvatting over de taak en inhoud van het onderwijs verdween echter binnen de momenteel gangbare visie. Ook in het modieuze discours wordt onderwijs wel nog in verband gebracht met democratisering, maar in een andere betekenis. Nu overheerst de overtuiging dat de school in eerste instantie zelf democratisch moet zijn, wil ze bijdragen tot een democratischer samenleving. Onderwijs moet vooral voldoen aan ieders gelijke recht op onderwijs dat hem in staat zal stellen zijn eigen identiteit te ontplooien. Dat kadert in de verschuiving van ons politieke bewustzijn: ‘democratie’ heeft momenteel een andere betekenis gekregen. Waar democratie oorspronkelijk de nadruk legde op het feit dat de macht niet bij God of de Koning lag, maar bij het volk, wordt democratie nu vooral geïnterpreteerd in termen van rechten van de mens (2). 

    De val van de Berlijnse Muur heeft ook bijgedragen tot de verheerlijking van deze mensenrechten als essentie van de democratie. Onderwijs zal dan ook maar democratisch zijn als iedereen er toegang toe heeft, als het iedereen die er binnenkomt, toelaat zich volledig te ontplooien, en als het ieders recht op een diploma, toegangsticket tot de arbeidsmarkt, weet in te vullen. Nu de democratie gerealiseerd is en triomfeert, denkt men dat het niet langer nodig is op te voeden tot een democratisch ethos. De democratie moet nu ten volle doen wat ze wezenlijk als belofte inhield: de afschaffing van elke hiërarchische ongelijkheid tussen mensen. Gezien iedereen gelijk waardig is, zijn alle levensstijlen, alle behoeften en verlangens, alle smaken ook evenwaardig. Het is volgens deze opvatting dus onaanvaardbaar dat het onderwijs daar nog zou ingrijpen en de leerling zou onderwerpen aan een canon van hoogstaande cultuur, die alleen maar de oude hiërarchieën en de oude machtsrelaties bevestigt. Het onderwijs moet nu ieders mogelijkheden en eigenheid zoveel moge lijk ontplooien en het individu in staat te stellen zich te laten gelden (te gelde te maken) in de samenleving.

     2 Nuttige leerinhoud & coach 

    Deze wezenlijke verschuiving in het onderwijsdiscours heeft zijn weerslag zowel op de leerinhoud als op de didactiek. De leerinhoud moet volgens de hedendaagse dominante opvatting meer gericht zijn op het nut dan op de vorming. Nut is immers neutraal, terwijl vorming een waardehiërarchie veronderstelt. Het technisch onderwijs moet worden gepromoot om onze economische concurrentiepositie veilig te stellen. Vreemde talen worden aangeleerd om op vlotte manier alledaagse gesprekken te kunnen voeren en krantenartikels over mode of toerisme zijn daar uiteraard meer voor geschikt dan de klassieke literatuur. Grammatica wordt herdacht vanuit de communicatieve functie van de taal. Voor culturele vorming is er wel nog plaats, zelfs voor het vak geschiedenis is er nog wat beperkte ruimte voorzien, maar ook dat is slechts aanvaardbaar in de mate het functioneel is. 

    Dergelijke inhouden zijn slechts verdedigbaar als ze bijdragen tot houdingen en mentaliteiten die in de huidige samenleving vereist zijn. Een inleiding in de wereldgodsdiensten is er niet op gericht een inzicht te krijgen in de betekenis van het religieuze fenomeen, maar op het vlot kunnen omgaan met mensen die die godsdiensten belijden. Ook de didactiek en de taak van de leerkracht worden in dezelfde zin herdacht. De functie van de leraar bestaat er niet langer in vanuit zijn autoriteit bepaal de inhouden aan te brengen en op te leggen. Dat zou al te ondemocratisch zijn: als alle mensen gelijkwaardig zijn, kunnen er eigenlijk geen leraars en leerlingen meer zijn. Daarom wordt de leerkracht een begeleider van leerprocessen. Hij moet coachen, ondersteunend aanwezig zijn bij de individuele leer trajecten van de leerlingen. 3 Van 'iets leren' naar 'leren leren' Het komt er ook veel minder op aan dat leerlingen iets leren, dan dat ze leren leren. Ze zullen immers in een wereld terecht komen waar het er niet op aankomt naar waarheid te leven of bepaalde fundamentele waarden in ere te houden: omdat iedereen en alles gelijkwaardig is, is er immers niets meer werkelijk waardevol of het weten waard. Het komt er dan op aan in elke nieuwe omstandigheid de vereiste informatie en vaardigheden op te doen om zich vlot aan te passen en op het sociale netwerk aangesloten te zijn, waar je signalen kunt ontvangen en versturen. In hetzelfde kader wordt dan ook het levenslang leren gepromoot. Hoewel alle mensen van alle tijden dat altijd al gedaan hebben, wordt daar nu extra de na druk opgelegd. Het gaat dan ook om iets wezenlijk anders dan voorheen: er wordt geen gestage verdieping in het eigen vakgebied beoogd – in dat ge val zou de klassieke scholing en vorming ruimschoots volstaan. Integendeel: mensen moeten bereid worden gemaakt om telkens nieuwe richtingen uit te gaan, de verworven kennis af te schrijven en opnieuw naar school te gaan. Waar het oude ideaal erin bestond dat de school zichzelf zou overbodig maken, krijgt ze nu als doelstelling mensen ervan te overtuigen telkens opnieuw naar school te gaan om daar de nodige instantkennis op te doen. 

     4 Ontluistering cultuuroverdracht: door mei '68, Bourdieu … 

    Deze veranderingen in het onderwijsdiscours vallen niet zomaar uit de lucht. Zo zorgde de verabsolutering van bepaalde ideeën uit de studentenrevolte van mei '68 voor het in verdenking stellen van alles wat te maken heeft met cultuur en cultuuroverdracht. De kritische beweging van 68 werd gevoed door het Verlichtingsideaal dat in zijn essentie door de eerder genoemde Renouvier werd geschetst, maar tegelijk stelde die beweging dat het onderwijs helemaal niet voldeed aan die belofte. 

    Volgens die kritiek betekende het Bildungsideaal dat het onder wijs propageerde in feite een bevestiging van de cultuur van de burgerlijke klasse die het voor het zeggen had. Onder het mom van een algemene volksverheffing werd in feite een binnenlandse kolonisatie doorgevoerd: de heersende klasse legde zogezegd via het onderwijs zijn eigen cultuur op aan de hele bevolking en verdrong op die manier andere culturen of leefwijzen van andere bevolkingsgroepen (3). 

    Fei elijk werkte het onderwijs niet democratiserend, maar bevestigde het op een verhullende manier de bestaande hiërarchie. Het verlichtingsideaal van weleer hield in dat de verspreiding van kennis en de kennisoverdracht emanciperend werkte, maar nu werd gesteld dat die kennisverspreiding en -overdracht vanuit een klassen standpunt werd geselecteerd: wie door zijn studie op de sociale ladder opsteeg, was dus zodanig doordrongen van de cultuur van de leidende sociale klasse, dat hij het bestaande systeem alleen maar bevestigde. Terechte kritiek op de verhulling van de machtsaanspraken door het universalistisch ideaal van de Verlichting en het inzicht dat waarheid ook deels historisch en cultureel bepaald is, werden veelal verabsoluteerd. Volgens een socioloog als P. Bourdieu bleek de inspanning om via de school de kennis van de hogere klasse op te nemen overigens toch verloren moeite: doordat het verschil in cultureel kapitaal bleef bestaan, werden de verantwoordelijke posten toch steeds binnen dezelfde klasse verdeeld. De school was volgens Bourdieu e.a. enkel een instrument in handen van de heersende klasse. Wie met Renouvier nog dacht dat de eigen verdienste (in casu de verworven kennis en kunde) en niet langer afkomst de maatschappelijke verhoudingen zouden bepalen en dat de cultuuroverdracht op school daartoe een bijdrage leverde, vergiste zich volgens Bourdieu en co. 

     5 Ontscholing en spontane leren & versmalde kritische vorming

    Ivan Illich (4) hield in het spoor van de ontmaskering van het onderwijs een pleidooi voor totale ontscholing van de maatschappij en van het onderwijs. Volgens de visie van Illich en co legt het onderwijs een standaardpakket aan vaardigheden en kennis op, waardoor het geen respect toont voor het spontane en creatieve leren in onmiddellijk contact met de werkelijkheid. Het opgelegde leerpakket bedreigt de eigen persoonlijke ontplooiing en autonomie van de mens omdat de abstracte kennis superieur wordt geacht aan de eigen doorleefde ervaring. Volgens Illich en co droeg het bestaande onderwijs niet bij tot kritische vorming. Slechts weinigen waren bereid om Illichs naïeve Rousseauïsme radicaal te volgen, maar zijn beeld (ideaal) van een spontaan opborrelende kennis die op school wordt belemmerd, heeft ongetwijfeld zijn invloed uitgeoefend, ook binnen het huidige onder wijsdiscours. Voeg daarbij de kritieken van Bourdieu op de waarde van kennis en cultuuroverdracht in het onderwijs en het wordt duidelijk dat vanuit die optiek de belangrijkste taak van de school niet langer kan liggen in kennisoverdracht en al helemaal niet in het doorgeven van een traditionele cultuur. De school moet eindelijk haar eigenlijke doelstelling – de bevrijding van alle lagen van de bevolking – werkelijk waar maken. Opdat ze niet langer het instrument in handen van de heersende klasse zou zijn en dus niet langer alleen maar de feitelijk bestaande maatschappelijke verhoudingen zou re produceren, moet ze zich voornamelijk richten op zgn. kritische vorming. Deze moderne kritische vorming is er echter niet op gericht iemand in staat te stellen op basis van inzicht een evenwichtig oordeel te vellen. De achtergrond van dat pleidooi voor kritische vorming is een fundamenteel wantrouwen in het maatschappelijk systeem, dat in dat licht via de school en allerlei zogenaamde wetenschappen erop uit is de spontane vormen van weten en culturen van de ‘lagere’ klassen te vernietigen en te vervangen door het abstracte weten van de burgerij. Kritische vorming zal er daarom moeten in bestaan op te voeden tot mondigheid, in de betekenis van het kunnen op komen tegen de gevestigde orde, tot het verdedigen van het eigen standpunt, de eigen identiteit, de ei gen spontaneïteit tegenover een van boven af gedicteerde abstracte en levenloze visie op de werkelijkheid. 

    Deze mondigheid berust niet langer op het feit dat men op een bepaald domein werkelijk iets te zeggen heeft omdat men er veel over weet – dat weten is toch maar abstracte schoolse kennis. De mondigheid moet vooral gezien worden als een persoonskenmerk: iedereen moet assertief zijn, moet voor zijn mening opkomen, zijn identiteit verdedigen, durven te zijn en te zeggen wie hij is, zich outen enzovoort. Zo'n kritische vorming dreigt dus te ver smallen tot assertiviteit of ‘het durven opkomen voor de eigen mening’. Volgens die overtuiging is waarheid relatief, afhankelijk van opvoeding en cultuur. Wie beweert dat waarheid precies die contingentie (toevalligheid) moet overschrijden, lijkt een tegenstander te zijn van diversiteit en gedraagt zich immoreel. Precies omdat waarheid zo contingent is, kan volgens die visie niemand nog echt iets weten en komt het erop aan zijn eigen waarheid niet te laten verdringen door andere waarheden. Maar daarvoor heb je dan geen rationele argumenten meer – er is immers geen rationaliteit, tenzij een contingente. Mondigheid berust dus volgens die nieuwe visie niet op inzicht, maar betekent veeleer de sociale vaardigheid je stem te laten horen. Uiteraard betekent dat niet dat je je eigen waarheid aan anderen kunt opdringen, je moet de spelregels van de erkenning van ieders waarheid immers onverbiddelijk volgen. Daarom ook mag de school niet langer een substantiële en vaste leerinhoud aanbieden (dan zou ze een bepaalde waarheid opleggen) maar alleen maar een procedurele: ze moet de procedures aanleren die je moet volgen om in de samenleving van de diversiteit jezelf te zijn zonder de anderen te storen.

     6 Zichzelf-zijn, eigen-ik & gevoelens centraal 

     Vorming in de betekenis van de klassieke Bildung berustte op de gedachte dat een persoon slechts werkelijk zichzelf kon worden door zich te confronteren met een culturele traditie en een brede kijk te ontwikkelen op de werkelijkheid. 

    Kritische vorming volgens de gangbare visie gaat echter uit van de gedachte dat de bestaande of overgeleverde cultuur precies een bedreiging vormt voor de spontane ont wikkeling van de mens en steeds weer minoriteiten het zwijgen oplegt. De terechte kritiek op de verhulling van de machtsaanspraken door het universalistisch ideaal van de Verlichting en het juiste inzicht dat waarheid historisch, cultureel bepaald is, werd verabsoluteerd en leidde ertoe dat alles wat binnen de morele grenzen van de rechten van de mens kan worden gedacht, waar en evenwaardig is. Kritisch zijn betekent daarom ervoor strijden dat iedereen zichzelf mag zijn en vooral blijven. Waar vorming precies beoogde iemand de grenzen van zijn milieu of zijn toevallige neigingen te laten overstijgen, is de (versmalde) kritische vorming er veeleer op gericht iemand zichzelf te laten zijn en blijven. Het is wel niet de bedoeling puur egoïsme te promoten; kri tisch zijn bestaat erin alert te zijn voor die omstandigheden, leefwijzen of leefregels die dreigen men sen te verhinderen hun eigen identiteit te beleven. Wie kritisch is, is meteen ook moreel verontwaardigd over dergelijk onrecht. Kritisch zijn werd dus in de eerste plaats gereduceerd tot een attitude, een door een persoon verworven morele houding en betekent slechts in de laatste plaats een denkactiviteit of oordeelsact. 

    Juist omdat die versmalde kritische houding van morele aard is, wordt ze ook in die termen benaderd en getaxeerd. Zo maakt men het onderscheid tussen positieve en negatieve kritiek, waar je veeleer een onderscheid zou verwachten tussen gefundeerde en ongefundeerde kritiek, of tussen een kritiek die een probleem verheldert en een kritiek die dat niet doet. In dat onderscheid tussen positieve en negatieve kritiek wordt de kritiek beoordeeld op zijn houding van verdraagzaamheid tegenover het bestaande en niet op zijn intellectuele merites. Anti-intellectuele voming & kenisrelativisme Hoe raar en contradictorisch het ook moge lijken, de zgn. kritische vorming is anti-intellectueel. Het koele intellect, de koude kennis heeft immers geen oog voor de warme authenticiteit van het hart, van de individuele identiteit. De dwingende logica van het denken heeft geen respect voor ieders Eigenheid of Andersheid. 

    De stelling van Pythagoras werd/wordt bij iedereen erin geramd – zonder rekening te hou den met afkomst, geaardheid, geslacht, en dit ondanks het feit dat ze enkel van Pythagoras is. Omdat het Verlichtingsdenken zomaar verantwoordelijk wordt gesteld voor kolonialisme, nazisme en stalinisme – telkens werd een universele idee met geweld opgelegd, telkens ging het om de uitroeiing van verschillen - is het wantrouwen in de universalistische aanspraken van het denken groot. De instorting van de Muur zou trouwens intussen duidelijk getoond hebben dat het laatste bolwerk van die Verlichting gesneuveld is. Meteen betekent dat ook dat de enige echte menselijke werkelijkheid aan de kant ligt van de liberale democratie. Wij hebben een ideale vorm van samenleven, waarin de mensenrechten centraal staan en garanderen dat alle differenties (verschillen) aan bod kunnen komen – weliswaar binnen bepaalde grenzen. Er hoeft dus niet verder gedacht te worden, de oplossing voor de menselijkheid is er al. Volgens die visie komt het erop aan het gewonnen inzicht in de praktijk steeds opnieuw te verfijnen en te bewaken. Dit inzicht wordt ons door de ervaring aangereikt en is natuur lijk niet verworven via redenering. 'Dienstbare kritiek' Zo'n versmalde kritische vorming is dus een vorming geworden in wat Stirner bestempelde als louter ‘dienstbare kritiek’ (5), kritiek die de hele werkelijkheid naar waarde schat op basis van verder onbetwijfelbare waarheden als ieders recht op ver schil en persoonlijke zelfontplooiing en op basis van de eis tot tolerantie. Het is verder ook zo dat de eis om kritische vorming aldus (versmald) in te vullen, van bovenaf wordt opgelegd. Je moét kritisch zijn, zegt de autoriteit vandaag de dag – reden genoeg om die eis toch enigszins te wantrouwen. Deze eis is dus een soort vanzelfsprekende, traditionele eis geworden. Die traditie is weliswaar nog niet zo oud, maar is niette min een traditie. 

    De aansporing om kritisch te zijn klinkt al even verdacht als de aansporing om jezelf te zijn, die andere hedendaagse goed in de markt liggende plicht. Want laten we onszelf niet bedriegen: het onderwijs blijft ook vandaag nog socialiserend, zoals het trouwens altijd al is geweest. Het is uiteraard ook geen probleem dat onderwijs socialiseert. Alleen wordt het wel problematisch, als die socialiteit en socialisering zelf als volkomen onproblematisch worden voorgesteld. 

    7 Ontluistering van kennis & traditie 

     De omwenteling in het onderwijsdiscours hoort thuis in het huidig cultureel klimaat dat nogal eens met het modewoord ‘postmodern’ wordt aangeduid. Het is een klimaat waarin het verleden of de traditie alleen nog gezien wordt als een curiosum of als ‘gelukkig verleden tijd’. Onze huidige cultuur is toe komstgericht (daarvoor wordt zelfs het heden opgeofferd) en belangstelling voor het verleden lijkt alleen voort te komen uit een misplaatste nostalgie die rechtstreeks leidt tot een (extreem) rechts traditionalisme. In die optiek verliest kennis ook zijn oorspronkelijke Verlichtingsaanzien. Kennis heeft geen eeuwigheidswaarde en hoeft evenmin de eigen tijd te ver helderen (6), maar is altijd hyperactueel en virtueel zelfs altijd al voorbijgestreefd. Kennis is een tool waarmee je je doorheen de steeds veranderende maatschappelijke realiteit kunt slaan. Er is ook geen maatschappelijk ideaal meer, omdat dergelijk ideaal overbodig geworden is. 

    Met de val van de Muur is ook de laatste bedreiging van de democratie gesneuveld en zijn we het erover eens dat het Kapitaal niet langer een vijand, maar mits wat aanpassing een bondgenoot van de democratie is. Dat betekent uiteraard niet dat het ongebreidelde egoïsme de overhand heeft genomen. Men wil integendeel juist dat iedereen aan zijn trekken komt en volstrekt zichzelf kan zijn. Wat echter ontbreekt, is de gedachte dat er nog een werkelijke collectiviteit zou zijn, dat er een punt moet zijn waarop de gemeenschap zich als een eenheid concipieert en daar beslissingen neemt die voor iedereen gevolgen hebben. Het gaat om het punt waar de collectiviteit als collectiviteit kan optreden, ondanks alle feitelijke verschillen tussen individuen en groepen. Als we kunnen stellen dat de eenheid van de samenleving ooit werd gedragen door een gemeenschappelijke traditionele cultuur waaraan het individu zich moest onderwerpen, dan is de verworvenheid van de moderniteit dat zij de eenheid van de samenleving wilde baseren op de individuele instemming. Met andere woorden: de moderniteit heeft als ideaal dat die eenheid ingesteld zou worden door het maatschappelijk debat en de daaruit voortvloeiende politieke besluitvorming. Het gevolg is uiteraard dat die besluiten steeds kritiseerbaar blijven. Vandaag de dag echter wordt de eenheid van de samenleving veeleer volgens een marktmechanisme gegenereerd. 

    De samenleving is een strijd van individuele voorkeuren en belangen die niet zozeer op het openbare forum worden bediscussieerd met het oog op het maken van bewuste keuzes, maar die individuele voorkeuren en belangen moeten zoveel mogelijk worden bevredigd, naast mekaar. En omdat die belangen in principe allemaal evenwaardig zijn, kan er geen rationeel onderbouwde keuze worden gemaakt. Ze wedijveren met mekaar, bv. om aan dacht in de media, zoals op de markt producten met mekaar wedijveren. Het regulerend mechanisme is te vergelijken met dat van de markt: de onzichtbare hand. 

    8 Zelfreflectie en flexibele inzetbaarheid 

     Intussen blijft die samenleving wel degelijk eisen stellen. Het individu moet immers in die samenleving leren bewegen en evolueren en daarvoor de gepaste attitudes ontwikkelen. Als in het basisonderwijs sociale vaardigheden als eindtermen worden gesteld, dan is dat iets wezenlijk anders dan het klassieke respect voor ethische waarden en normen: de sociale vaardigheden zijn immers de tools die je moet hanteren om je te bewegen in de samenleving van verschillende individuen of groepen met ver schillende levensstijlen zonder kleerscheuren op te lopen of brokken te maken. Dat is uiteraard geen gemakkelijke opgave: je moet immers tegelijkertijd jezelf blijven én alle verschillen van de anderen als een positieve rijkdom waarderen. Dus mag je toch ook weer niet al te zeer jezelf zijn. Daarom heeft de huidige samenleving en het huidig onderwijs zoveel belangstelling voor de gevoelens of de beleving van de burgers en van de leerlingen. Telkens weer worden leerlingen of studenten ertoe verleid zichzelf uit te spreken, hun gevoelens en ge heimen prijs te geven, hun meest intieme gedachten en opvattingen te verwoorden. Gezien de gemeen schappelijke wereld verdwenen is, blijft er inderdaad niets anders meer te bewerken over dan het eigen zelf, dat zichzelf alleen maar staande kan houden door zich in de wisselende omstandigheden voort durend aan te passen. Het hedendaagse individu moet flexibel, inzetbaar en aanpasbaar zijn (7). 

    Dat werpt ook een licht op wat hedendaagse identiteit is: een identiteit bestaat niet zozeer in het hebben van ‘heilige’ overtuigingen gekoppeld aan of als uitdrukking van een ermee ge paard gaande levensstijl. Overtuigingen kunnen immers in het tijdperk van ‘ieder zijn waarheid’ niet langer heilig zijn. Of nog: overtuigingen hebben niet zozeer een waarheidswaarde, maar gelden veeleer als tekens – naast andere meer duidelijk waarneem bare tekens (kledij, consumptiegoederen, smaak…) – die iemand een identiteit en op die manier een plaats in de samenleving verschaffen. De verhouding tot die identiteit is ambigu. Enerzijds is ze heilig en onaantastbaar: omdat iemand zijn identiteit is, is elke discussie over de tekens van die identiteit een aanval op de persoon zelf en dus agressief. Anderzijds is die identiteit slechts een middel om een plaats te hebben in de samenleving. Daarom is ze onderworpen aan de eis van de flexibiliteit, dus is ze veranderlijk en inwisselbaar voor een andere identiteit. Men speelt zijn identiteit uit als een succesvol merk en zo nodig verandert men van merk. Daarvoor is ook ten aanzien van zichzelf een reflexieve, afstandelijke houding nodig: de moderne mens is niet langer gevoelig, maar wordt van zijn gevoelens bewust om ze te hanteren. Hij is niet langer verdrietig (dat zou trouwens zeer ongepast zijn in de gelukkige samenleving), maar gaat met zijn verdriet om. Zoals de Cartesiaanse geest het lichaam-machine bestuurt, zo wordt de moderne mens bewust van zijn eigenheid om ze vervolgens naar believen te manipuleren. De moderne mens is gevoelloos maar emotioneel intelligent. Onder het mom van respect voor de gevoelens van de mens opereert een hyperrationalistische mensvisie. 

    Reflectie is in deze zin niet een confrontatie met de brutale werkelijkheid, die eisen stelt en eventueel moet worden veranderd, maar is veeleer een reflectie over het eigen zelf en over hoe het kan worden aangepast aan die (sociale) werkelijkheid om er ver der in te functioneren. Je moet vooral leren niemand te zijn, geen overtuigingen te hebben maar integendeel je menselijk kapitaal handig te investeren. 

     9 Taakgerichte reflectie 

     We staan in de volgende punten nog even stil bij de vraag wat in de geschetste context nog de betekenis kan zijn van reflectie in het onderwijs en meer specifiek van reflectie bij studenten van de opleidingen voor leraar, maatschappelijk werker, … Vanuit de hiervoor geschetste context is er o.i. meer dan ooit nood aan een taakgerichte reflectie, die het concreet functioneren beoordeelt vanuit professionele vereisten. Zo'n taakgerichte reflectie is binnen een opleiding nog mogelijk en verschilt in sterke mate van de hiervoor geschetste zelfreflectie. De in de vorige punten geschetste context zou je zelfs kunnen interpreteren als een uit de hand gelopen reflectie over het eigen taakgerichte functioneren, uit de hand gelopen omdat het hele sociale leven er als een beroepsmatig – taakgericht – functioneren wordt opgevat en daarom moet de hele persoonlijk heid ook functioneel worden gemaakt. 
    In tegenstelling daarmee echter wil de taakgerichte reflectie over het eigen beroepsmatig functioneren niet de hele persoon veranderen, maar veeleer een gezond onderscheid maken tussen het professionele optreden, met zijn eigen efficiëntie-eisen, met zijn eigen waarden en morele normen aan de ene kant en de persoon in zijn privé-leven en zijn eigen sociale leven aan de andere kant. Uiteraard is deze grens flou en niet absoluut, maar ze is wel essentieel. Tactieken die bewust deze grens willen uitwissen zijn gevaarlijk en totalitair (8). 

    Professioneel zijn is niet hetzelfde als spontaan zichzelf zijn. De concrete handelingen die ik als professioneel stel, zeggen niet onmiddellijk iets over mijn identiteit, maar over mijn professionaliteit. Of nog exacter: mijn professionele handelingen hebben slechts via mijn professionele identiteit met mijzelf te maken. Bepaalde professionele gedragswijzen kunnen op gespannen voet staan met mijn spontane zelfbeeld, terwijl ze wel perfect aansluiten bij het beeld van professionaliteit dat ik heb en via hetwelk ik professioneel handel. Zonder sadist te zijn kan een dokter toch een pijnlijke ingreep verrichten. Tegenover mijn professionele identiteit heb ik dus altijd een zekere afstand, te vergelijken met de hedendaagse verhouding tot de identiteit die ik hier boven heb geschetst. In beide gevallen gaat het om een functionele identiteit. Er zijn echter twee ver schillen. Vooreerst is een beroep gericht op een benadering van de werkelijkheid, het wil iets teweeg brengen in de wereld of de samenleving. Een be roep stelt zich doelen en zoekt naar technieken om die doelen te verwezenlijken. De ‘postmoderne’ identiteit is er daarentegen veel meer op gericht een eigen plaats te veroveren in de samenleving. 

     Daardoor – tweede verschilpunt – is die ‘postmoderne’ identiteit ook zeer vluchtig. Gezien het erop aankomt een plaats te hebben in de maat schappelijke werkelijkheid, waarvan gesteld wordt dat ze voortdurend en razendsnel verandert, bestaat dat zelfbehoud eigenlijk in niets anders dan ervoor te zorgen dat je een punt bent in het netwerk van sociale relaties. Het essentiële ligt in het aangesloten zijn op het netwerk en dus niet in de inhoud van dat punt. Paradoxaal genoeg kun je stellen dat de hedendaagse identiteit erin bestaat geen identiteit meer te hebben, maar juist in staat te zijn op de gepaste wijze de telkens nieuwe tekens te leren hanteren: je moet er voor zorgen in de mode te zijn. Het accent dat onderwijs legt op ‘leren leren’ sluit ten nauwste aan bij dergelijke identiteit. 10 Reflectie vanuit professioneel standpunt Professionele identiteit is dus niet hetzelfde als de spontane persoonlijke identiteit, in die zin dat je professionele handelen niet noodzakelijk samenvalt met wat je als privé-persoon zou doen. Toch heeft het beroep als geheel met de persoonlijke identiteit te maken: de professionele identiteit maakt deel uit van het beeld van jezelf dat je aan de anderen wil laten verschijnen. Het feit dat je een beroep uit oefent, betekent dat je dat beroep de moeite waard vindt, maatschappelijk aanvaardbaar acht, humaan vindt. Door je beroep treed je in de openbaarheid, neem je een maatschappelijke verantwoordelijkheid op die het individuele narcisme overstijgt (9). Juist omwille van die maatschappelijke verantwoordelijkheid is elk beroep kritisch bevraagbaar, voorwerp van kritische reflectie en moet in iedere opleiding ruime aandacht worden besteed aan reflectie. Dat geldt voor elk beroep maar in nog duidelijker mate voor 'sociale' beroepen als leraar, sociaal assistent … De sociaal werker – de naam zegt het zelf – werkt immers aan de socialiteit. 

    Dat betekent meteen dat hij ervan overtuigd is dat die socialiteit niet af is, dat zijn handelen ertoe doet. Wellicht denkt de hedendaagse leerkracht, maatschappelijk werker … niet langer dat de samenleving zonder meer maakbaar is, maar hij kan er niet onderuit dat zijn handelen wel degelijk ingrijpt in de samenleving en dat hij daarbij meer verantwoordelijkheid heeft dan het louter uitvoeren van een door die samenleving vooropgesteld programma. Daarom moet hij wel kritisch zijn, dat wil zeggen oordelen over moge lijkheden en waarden. Daartoe moet hij in de eerste plaats in staat zijn enige afstand te nemen van zijn eigen onmiddellijke identiteit om zich op een professioneel standpunt te plaatsen. Uiteraard moet hij ook over voldoende methoden, technieken en vaardigheden beschikken om op een efficiënte manier in het sociaal veld te opereren. Maar dat alles blijft leeg zonder voldoende kennis van en inzicht in mens en maatschappij, in de sociale werkelijkheid. 11 Reflectie vereist basiskennis Deze sociale werkelijkheid en de bewustwording ervan in de kennis is altijd ingebed in een traditie. Niemand begint ooit helemaal opnieuw, iedereen is altijd al gevormd door de traditie, die hem in staat stelt te reflecteren. 

    Re-flecteren is letterlijk: zich terugbuigen over, of nog: alle denken is na-denken, is zich terugbuigen over het al gedachte. Een opleiding voor leraar, maatschappelijk werker … moet dus in eerste instantie een opleiding zijn in de traditie van het onderwijs, resp. het sociaal werk en in de eveneens in de traditie ingebedde context van die beroepen. Reflectie vereist dus in de eerste plaats stevige kennis, kennis van de sociale realiteit voor de toekomstige maatschappelijk werker, kennis van de realiteit van het onderwijs voor de aspirant-leerkracht Die kennis wordt gegeven in een aantal theoretische (algemeen vormende) vakken. Uiteraard levert ook de praktijkervaring stevige kennis op, die juist aan leiding geeft tot reflectie mede mogelijk gemaakt door de theoretische vakken. De verhouding tussen theorie en praktijk wordt dus veel te beperkt be schouwd als we de praktijk alleen maar zouden zien als puur technische toepassing van de theorie, waardoor de leerkracht, de maatschappelijk werker … zou worden gedegradeerd tot louter uitvoerder van een van bovenaf vooropgestelde taak. Veeleer is het ene bevraging van het andere. Hierbij is een belangrijk gegeven dat die kennis al leen kan worden verworven door kennisoverdracht. Al deze kennis is immers slechts via een lange tradi tie tot stand gekomen en het is ondenkbaar dat elke student op zichzelf en enkel vanuit zichzelf spon taan de hele geschiedenis van de mensheid zou herhalen (10). 

    De student komt om te leren wat hij nog niet weet, om een vorming te krijgen die hij nog niet heeft. Hem die vorming ontzeggen zou misdadig zijn en alleen maar de maatschappelijke kansen ongelijkheid bevorderen. Dit betekent geen wan trouwen in de mogelijkheden van de student en ook geen miskenning van de bagage die hij al heeft, maar legt alleszins sterk de nadruk op het feit dat het aanbod vanuit de opleiding komt en zeer degelijk moet zijn. In tegenstelling tot een naïef Rousseauïs me stel ik enkel dat cultuur alleen kan door cultuur overdracht, dat de cultuur niet de bron is van alle kwaad en de natuur daarentegen niet de hoedster is van de ongerepte goedheid. Dat betekent niet dat de doceermethode de alleen zaligmakende zou zijn, hoe efficiënt ze verder ook mag zijn. Wel willen we opmerken dat het doceren veelal karikaturaal voorgesteld wordt in het cliché van de mummelende prof die bij het voorlezen van zijn cursus net iets later dan zijn studenten in slaap valt. We moeten er uiteraard naar streven die kennis doorleefd te maken, te laten ervaren dat ze wel degelijk betekenis heeft voor de realiteit; hiervoor zijn geëigende methodieken beschikbaar. Maar nooit zal je eromheen kunnen dat studeren en zich vormen inspanning kost en een bereidheid zich open te stellen voor wat van buiten komt. Als een belangrijke attitude van een leraar, resp. sociaal werker erin bestaat respect op te brengen voor de andersheid van de andere, luisterbereid te zijn voor het verhaal van de leerling/cliënt, dan wordt die attitude ook mede gestalte gegeven in de eis dat studenten zich eerst de inspanning getroosten de aan geboden kennis te doorgronden alvorens te komen tot een kritische vraagstelling of het spuien van een eigen mening. Het brede persoonsvormende karakter van de zuivere kennisoverdracht is hiermee overduidelijk. 

     12 Ervaringsgericht leren en/of overdracht van kenni

     Ook het modieuze ervaringsgericht leren is eigenlijk even autoritair als de uitdrukkelijke kennisoverdracht, alleen heeft het misschien de neiging die autoriteit te verhullen. Ervaringsgericht leren zal uiteraard nooit zo naïef zijn te veronderstellen dat iemand puur uit zijn ervaringen leert, puur door zijn eigen redeneervermogen tot de juiste theoretische of morele inzichten komt. Ervaring is immers altijd voorgestructureerd door – maar daarom nog niet te herleiden tot – een theoretisch kader: er bestaat geen naakte ervaring. Het is dan ook de plicht van de opleiding dat kader aan te reiken, anders bevestigt die ervaring alleen maar het reeds aanwezige theoretisch kader van de man in de straat. Er is niets tegen de vooroordelen van de man in de straat – iedereen is immers ook man in de straat – maar uiteraard is het bijna misdadig dat een opleiding zich daartoe zou beperken. Dit pleidooi om bewust de nadruk te leggen op de overdracht van kennis houdt ook in dat ik afstand neem van de tegenwoordige mythe over de razend snelle veranderingen van kennis. Die mythe maakt immers elke kennisoverdracht ijdel: kennis is altijd al verouderd en de overdracht ervan is altijd al te laat. We ontkennen niet dat er af en toe iets verandert in onze kennis en dat die verandering niet altijd oude wijn in nieuwe zakken betekent en nemen aan dat een opleiding nooit in staat zal zijn voldoende ken nis mee te geven voor de rest van de beroepsloop baan. Dit belet niet dat het nog altijd mogelijk en uiterst noodzakelijk is een breed pakket basiskennis mee te geven, die niet zo onderhevig is aan voort durende verandering. 

    Die inleiding in die basis kennis is bovendien de allereerste voorwaarde om toegang te krijgen tot nieuwe kennis of om enigszins wegwijs te geraken in het overweldigend aanbod aan informatie. Speciale nadruk op leren leren als afzonderlijke competentie is dan ook overbodig. Ik sta nog altijd verbaasd over de contradictie dat de kennismaatschappij waarin we leven wordt ingeroepen als argument om kennisonderricht naar het achterplante verschuiven. Mijns inziens is dat contradictorisch pleidooi echter nauw verwant met een enge economische opvatting over kennis. Kennis biedt er geen inzicht in de werkelijkheid en is er ook niet persoonsvormend, verschaft geen stevige identiteit, maar verschijnt als een economisch goed, een consumptieobject dat snel geproduceerd, verbruikt en afgeschreven wordt. Kennis is er enkel een tool in functie van een flexibele, volatiele identiteit of hoog stens informatie die op een bepaald moment bruikbaar is. 

     De nadruk op kennis als absolute voorwaarde voor kritische reflectie gaat dus in tegen de moraliserende benadering van kritiek, die kritische vorming dreigt te versmallen tot assertiviteit of ‘het durven opkomen voor de eigen mening’. Uiteraard is dat laatste ook belangrijk in een professionele context, maar enkel als het gesteund is op ernstige argumentatie – en uiteraard vereist dat degelijke kennis en inzicht. Het pleidooi voor kennisoverdracht als absolute voorwaarde voor kritische reflectie houdt uiteraard ook in dat de lectoren zelf zich steeds verder bekwamen in hun vak en zo mogelijk ook kennis ne men van de andere vakken. Met andere woorden: de hogeschool hoort een studiecentrum te zijn, waar de lectoren de kans en de plicht hebben zich intellectueel te ontplooien. De gedrevenheid voor het eigen vak is ook didactisch-pedagogisch van groot belang: ze kan alleen maar aanstekelijk werken ten opzichte van de studenten die aan ons zijn toevertrouwd. Initiatieven tot delen van kennis, vorming van studiegroepen e.d. moeten worden gestimuleerd. Kenniscirculatie mag dan wegens zijn stilzwijgende verwijzing naar warencirculatie en geldcirculatie al niet de gelukkigste term zijn, hij opent niette min waardevolle perspectieven. Bij dit alles rijst bij sommigen allicht de vraag of de ze nadruk op kennisoverdracht en de nadruk die wordt gelegd op traditie geen afbreuk doet aan de kritische ingesteldheid die we bij onze opleiding willen meegeven. Integendeel: een werkelijk kritische ingesteldheid is maar mogelijk op basis van een voorafgaande vorming. Dat het onderwijs in het algemeen of een op leiding tot leerkracht/sociaal werker … in het bijzonder de student eerst en vooral binnenleidt in de traditie, is juist de noodzakelijke voorwaarde om te komen tot een kritisch terugbuigen. De jeugd moet eerst binnengebracht worden in de wereld die er al is. Die wereld is altijd al traditioneel. Zij zullen hem zelf veranderen vanuit de noodzaak die zij zelf zullen ontwaren. Het is een illusie te denken dat wij hen voor die verandering kunnen behoeden door ze tot inhoudsloze, identiteitsloze wezens te maken. 

     Referenties 

    (1) A. Finkielkraut, L’imparfait du présent, Gallimard, (2002), Folio 3945, p. 98-99. (2) Aangeraden literatuur in dit verband is M. Gauchet, Les droits de l’homme ne sont pas une politique en Idem, Quand les droits de l’homme deviennent une politique, in : Idem, La démocratie contre elle-même, Gallimard, (2002), Tel 317, 387 p. (3) De verschuiving van de betekenis van het begrip cultuur is hier van belang. Cultuur betekent niet langer zich cultiveren, zich door oefening, studie, … een eigen levensstijl aanmeten, zichzelf vorm geven maar cultuur wordt tot het behouden van de geërfde levenswijze. (4) H. Achterhuis, Filosofen van de derde wereld, Baarn, Ambo, p.82-103. (5) M. Stirner, Der Einzige und sein Eigentum, Stuttgart, Reclam, Universal-Bibliothek 3057, (1972), p. 393 e.v. (6) Die verheldering lijkt immers een verlicht standpunt te veronderstellen, een niet historisch-cultureel bepaald standpunt, wat volgens het postmoderne discours ui teraard onmogelijk is en dus verdacht. (7) ESF: bijdragen tot de ontwikkeling van de werkgelegenheid door het bevorderen van inzetbaarheid, ondernemerschap, aanpasbaarheid en gelijke kansen en door het investeren in menselijke hulpbronnen.” (8) Het bedrijfsleven en het management heeft heden be langstelling voor de persoon van de werknemer en ook voor ethiek. Deze evolutie houdt misschien beloftes in, maar kan ook de totale functionalisering van persoon en ethiek betekenen. (9) Dat betekent uiteraard ook dat de ‘job als zelfontplooiing’ niet zo naïef kan worden opgevat als de slogan ‘De job van je leven!’ laat uitschijnen. (10) Wie dat denkt, miskent het feit dat de mens een cul tureel wezen is; hij moet dan zoals Plato denken dat echte kennis eigenlijk herinnering is, namelijk herinnering aan de eeuwige Ideeën die de ziel aanschouwde voor ze in het lichaam werd gestort.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    30-03-2023, 15:49 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    25-03-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Enkele uitspraken die wijzen op egalitaire ideologie van de Leuvense prof. Ides Nicaise en Nico Hirtt in hun ‘De School van de ongelijkheid, 2007
    Enkele uitspraken die wijzen op egalitaire ideologie van de Leuvense prof. Ides Nicaise en Nico Hirtt in hun ‘De School van de ongelijkheid, 2007
    Wie niet akkoord gaat met hun egalitaire ideologie wordt al vlug als ‘sociaal racist’ bestempeld.
    p. 77 “De nadruk op gelijke uitkomsten voor het basisonderwijs en voor het secundair onderwijs vormt een tweede cruciaal verschilpunt tussen egalitarisme en meritocratie.” Nicaise en Hirtt stellen dus dat zij vanuit hun egalitaire visie gelijke uitkomsten propageren.
    p.9: “In zijn huidige organisatie is het onderwijs, volgens auteurs zoals Pierre Bourdieu in Frankrijk en Bowles in de VS, de instelling bij uitstek die bijdraagt tot de reproductie van sociale ongelijkheden generatie op generatie. “
    p.42 e.v. "Het werk van dezelfde onderzoekers toont aan dat de relatieve democratisering van het onderwijs vreemd genoeg tot stilstand komt na de Tweede Wereldoorlog, dus net op het moment dat we een massale toestroom van de kinderen van Jan met de pet in het s.o. constateren. …De massificatie betekent geen democratisering van de toegang tot het onderwijs."
    Massificatie zonder reële democratisering!??????
    p.52 Ook de toonaangevende Amerikaanse criticus van het onderwijs, Samuel Bowles, komt tot de conclusie dat de school generatie na generatie de sociale gelijkheid reproduceert.
    p.81 “Een strikte definitie van het nastreven van gelijke uitkomsten houdt in dat voor elk individu eenzelfde streefniveau vooropgezet wordt. Een ruimere definitie: De gemiddelde uitkomsten tussen kinderen uit verschillende sociale milieus moeten worden uitgeschakeld, zodat elke bevolkingsgroep uiteindelijk evenredig participeert aan alle onderwijsniveau. … Over dit morele principe bestaat een ruime consensus.
    p. 134 : Een gemeenschappelijke stam tot 16 jaar is nodig om de waterval te stoppen.

    p. 93 De ideologie van de aanleg is aanwezig …bij de aanhangers van die stelling die beweren dat niet alle jongeren ‘gemaakt’ zijn voor het algemeen secundair onderwijs of voor hogere studies. …Zulke gedachten zijn dermate gemeengoed geworden, dat we niet altijd meer beseffen hoezeer ze een ideologie uitdragen die we zouden kunnen bestempelen als ‘sociaal racisme’.
    P 88 Dat toont aan dat het IQ geen aangeboren capaciteit meet, maar gewoonweg de aanpassing van een bepaald individu aan test die zelf ook sociaal gedetermineerd zijn.
    p. 102 De vervreemding die kinderen uit de volksmilieus tegenover de school ervaren wordt nog versterkt doordat ze in de school stuiten op een manier van omgaan met kennis die hun totaal vreemd is. … Nu staat de schoolse kennis vaak los van elk onmiddellijk bruikbaar oogmerk”. (Invloed van visie van Bourdieu: symbolisch geweld uitgeoefend door curriculum van burgerij.)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    25-03-2023, 20:26 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    22-03-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geen aandacht vandaag op VLOR-studiedag voor belangrijkste piijnpunten in ons kleuteronderwijs
    Geen aandacht vandaag op VLOR-studiedag  over De toekomst van het onderwijs aan jonge kinderen' voor belangrijkste piijnpunten in ons kleuteronderwijs.

    Het Vlaams kleuteronderwijs verwacht opvallend minder van de kinderen op het einde van de kleuterschool dan in de meeste landen. De voorbije jaren werd er in veel landen steeds meer aandacht besteed aan de optimalisering van het kleuteronderwijs. Men gaat er van uit dat dit een belangrijke periode is voor de ontwikkeling van de taal e.d. en voor het optimaliseren van de onderwijskansen - in het bijzonder voor kleuters die sociaal of cognitief kansarm zijn, anderstalig zijn, enz. 

     Met Onderwijskrant startten we al zes jaar geleden een campagne om prioritair aandacht te besteden aan het optimaliseren van het kleuteronderwijs - en dit in het perspectief van de nieuwe eindtermen en curricula. We verwezen hierbij naar tal van recente studies en naar het buitenland. We wezen er ook op dat uit TIMSS-2015 bleek dat Vlaamse kleuters minder ver staan inzake voorschoolse geletterdheid bij de start van het lager onderwijs dan in andere landen het geval is. Prof. Wim Van den Broeck stelde: Volgens TIMSS-2015 doet het Vlaams kleuteronderwijs het erg slecht qua voorbereiding op de lagere school. Dit is een erfenis ervaringsgerichte aanpak (CEGO-Leuven . Zo’n aanpak creëert vooral ook sociale ongelijkheid.

     De VLOR nodigde als sprekers voor de studiedag vooral sprekers uit die mede veranrtwoordelijk zijn voor ons eenzijdig en onderpresterend kleuteronderwijs als Ferre Laevers en CEGO. De 3 directeurs van de GOK-steunpunten (Van den Branden, Van Avermaet en Laevers die in de periode 1991-2010 jaarlijks een 75 miljoen BFR ontvingen voor de optimalisering van ons kleuter- en lager onderwijs, werden ook als spreker uitgenodigd. Maar de Steunpunten slaagden er geenszins in ons onderwijs te optimaliseren. 

     TIMSS-2019-verantwoordelijke Peter Van Petegem (UA) stelde in december 2020 nog: 49% van de ouders zegt dat hun kroost bij het begin van de lagere school ‘niet goed’ zelfstandig kon tellen, letters kon herkennen, hun eigen naam kon schrijven. In andere Europese landen lukt dat veel beter. De resultaten zijn opvallend, vooral omdat kinderen in Vlaanderen al vroeg naar school gaan (De Standaard, 31 december 2020). 

     Helena Taelman, lerarenopleider-Odisee stelde op 31 december j.l.in D.S.: Traditioneel vinden veel mensen dat het kleuteronderwijs moet focussen op de speelse ontwikkeling en het welbevinden. Het schoolse’ aspect, aan de slag gaan met letters en cijfers, .. hoeft nog niet aan bod te komen. Anderen, zoals ikzelf, pleiten ervoor om meer aan de slag te gaan met letters en cijfers.

     Lerarenopleider Johan De Wilde (Odisee) plaatste een analoge opinie op de website van Klasse: Ik pleit voor een programma dat ook gericht aan taal en wiskunde werkt. Ons kleuteronderwijs sleept een verkeerd beeld mee uit het verleden. Onderzoek toont dat een gericht programma voor pakweg wiskunde, kinderen cognitief versterkt en hun welbevinden geenszins naar beneden haalt. Ons kleuteronderwijs sleept een verkeerd beeld mee uit het verleden. Typerend is de Duitse benaming Kindergarten. Alsof de kleuterklas een idyllisch ommuurd muurtje is, waar kleuters vanzelf groeien als je ze genoeg warmte en liefde geeft." 

     De Nederlandse onderzoeker P.L. Slot concludeerde in 2019: Onze reviewstudie van 32 verschillende interventiestudies toonde aan dat kleuteronderwijscurricula gericht op taal, ontluikende geletterdheid en gecijferdheid een positief effect hebben op leerresultaten in het eerste leerjaar. Vooral ook kinderen die het risico lopen op een achterstand hebben veel baat bij een meer uitgebalanceerd aanbod van activiteiten. 

    De EURYDICE-studie van 2009 pleitte eveneens voor een gebalanceerde aanpak met een dosis aanbodgerichte programma’s : directed curriculum woordenschatontwikkeling, voorbereidend rekenen en lezen, ...), die toeneemt naarmate de kleuters ouder worden (Early Childhood Education and Care in Europe: Tackling Social and Cultural Inequalities, 2009. 

    Vanaf de lancering van het ervaringsgericht keuteronderwijs van prof. Ferre Laevers in 1976 namen we radicaal afstand van zijn kindvolgende child-developmentvisie, zijn zelfontplooiingsmodel. Laevers beweerde in 1993 nog: "Ons EGKO heeft aangetoond dat in een kleuterklas van 25 en meer kinderen het praktisch haalbaar is de individuele kleuter grotendeels zelfstandig te laten beslissen over de aard, de duur en de frequentie van zijn leeractiviteiten. De kleuters kunnen (bijna) moment na moment bepalen wat ze gaan doen. De kinderen weten wat goed is vanuit hun innerlijke groeidrang.
    Ook begeleide activiteiten (bv. verhaal vertellen) mogen niet als verplichte activiteiten gepresenteerd worden (Pedagogische Periodiek, oktober 1993). Een andere basisstelling luidde: “Een kleuter kan evengoed schoolrijp, leesrijp en rekenrijp worden door het spelen met poppen dan door gerichte activiteiten met letters, cijfers ... Er was dus volgens Laevers geen nood aan aanbodgerichte en leerkrachtgestuurde activiteiten voor het woordenschatonderwijs, voor voorbereidend lezen, rekenen… 

    We stelden de voorbije 40 jaar dat in de CEGO- aanpak al te weinig aandacht besteed wordt aan voorschoolse geletterdheid: aan leren lezen en rekenen, aan systematisch woordenschatonderwijs (+ extra NT2-lessen voor anderstalige leerlingen), aan het oefenen van executieve functies als concentratie en doorzettingsvermogen, leren luisteren naar leerkracht en andere leerlingen, zelfbeheersing, emotie-regulatie i.p.v. b.v. het laten afreageren van agressie zoals ook het CEGO propageerde, enz. 

    In wetenschappelijke publicaties maakt men veelal een onderscheid tussen twee aanpakken: de zgn. child-development’of developmental-constructivist’approach, de activity-oriented kleutertuin en anderzijds de meer uitgebalanceerde aanpak. De voorstanders van een ontwikkelingsgerichte en kindvolgende aanpak vinden dat het vooral moet gaan om spel met materialen (leerling-materiaal interactie), simulatiespel, muzisch bezig zijn, exploreren, ... In dergelijke programma’s krijgen gericht woordenschatonderwijs en schoolse vaardigheden als letterkennis en klankbewustzijn & voorbereidend rekenen al te weinig aandacht. Vrij initiatief en vrij spel in speelhoeken met materiaal staan centraal, with open-ended activities. Teachers’ roles are primarily supportive rather than directive (R. Slavin). In de ontwikkelingsdoelen en ontwikkelingsplannen -1998 stond de visie van Laevers jammer genoeg te centraal. 

    Het ontwikkelingsplan van het katholiek onderwijs-1998 stelt bv. ook expliciet dat kinderen tot 7 jaar zich op een incidentele en speelse, minder gerichte wijze ontwikkelen en dat men moet inspelen op de individuele noden en rijpheid van elk kind. Het tellen werd er beperkt tot tellen tot 5. 

    We lezen in de al vermelde studie van P.L. Slot: De grootschalige en invloedrijke EPPSE-studie in Engeland concludeerde: ‘De kwaliteit van het curriculumaanbod gericht op ontluikende geletterdheid en gecijferdheid bleek een belangrijke voorspeller van leeruitkomsten, zowel op de korte termijn, in de vorm van betere pre-academische vaardigheden bij aanvang van de lagere school’ als op de langere termijn in termen van betere schoolprestaties op 11-jarige leeftijd (Sylva et al., 2006 & 2011). … Uit onze studie blijkt eveneens dat Nederlandse ouders – en het meest nog de lager opgeleide ouders - het voor kleuters vanaf drie jaar belangrijk vinden dat er ook aandacht is voor de ontwikkeling van pre-academische vaardigheden, zoals ontluikende geletterdheid en gecijferdheid. Er is ook sprake van een kleine incongruentie in wat ouders verwachten en verlangen en wat leerkrachten belangrijk vinden in wat zij de kinderen aanbieden

    Ook Slavin en Co pleitten in 2001 tegen het eenzijdige child development-model en voor een gebalanceerde én-én aanpak: Balanced programs are intended to use the best aspects of both developmental-constructivist and skills-focused approaches. Some of the day is devoted to whole-class or smallgroup activities specifically focused on building language and early reading skills, ... Further, balanced programs are likely to regularly assess children’s progress and to carefully plan both teacher-directed and childinitiated activities that contribute to progress toward specific language and literacy goals. But they also organize childinitiated activities, activity stations, art, and music. Activities are likely to be organized in themes, and are likely to provide many opportunities for make believe, experimentation, and unstructured group play (Slavin, Chambers, Chamberlain & Hurley 2001). 

     Noot.De studiedag van 22 maart over De toekomst van het onderwijs aan jonge kinderen. De Vlor stelde: de Vlor bracht voor deze strategische verkenning een aantal eminente onderwijsdeskundigen samen. Zij geven een schot voor de boeg voor een vernieuwd Vlaams onderwijs aan jonge kinderen met 2030 in het vizier. Nu verkrijgbaar via https://www.vlaanderen.be/.../de-toekomst-van-het..

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:kleuteronderwijs
    22-03-2023, 17:51 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    21-03-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. Artikel van de Zweedse onderwijskundige Jonas Linderoth uit 2016 -waarin hij mea culpa slaat en de vele onderwijsexperts die mede verantwoordelijk zijn voor de uitholling van het onderwijs en lerarenberoep oproept om zich te verontschuldigen. Nederlandse
    Een vertaling van het artikel van de Zweedse onderwijskundige Jonas Linderoth uit 2016 -waarin hij mea culpa slaat en de vele onderwijsexperts die mede verantwoordelijk zijn voor de uitholling van het onderwijs en lerarenberoep oproept om zich te verontschuldigen. 

     Dit is een vertaling van een artikel dat ik in 2016 schreef voor de grootste krant van Zweden, Dagens Nyheter. .... Sinds professor Paul Kirschners blogpost enige interesse in het artikel heeft gewekt, heb ik besloten om, bijna 7 jaar nadat het was geschreven, het (met ondersteuning van GPT4) naar het Engels te vertalen. Internationale lezers moeten weten dat het artikel nogal wat debat veroorzaakte in Zweden. Het leidde tot verhitte discussies over progressieve/constructivistische onderwijsideeën. Naast de vertaling zal ik later ook een stuk schrijven over hoe het artikel tot stand is gekomen, hoe het is ontvangen en waar het nu staat. Dat is op zich al een verhaal over onderwijsideologieën, de macht van copy editors en het politieke landschap van het Zweedse onderwijssysteem. 

     Maar nu eerst mijn artikel van destijds Gepubliceerd in Dagens Nyheter 2016–08–24 (Computervertaling van Engelse vertaling van de auteur) [Voorgestelde titel:] Een reden voor de lage status van het lerarenberoep zijn de onderwijsideeën van de jaren 90. [De titel die de eindredacteur eraan gaf: Ik verontschuldig me voor de educatieve ideeën van de jaren 90] 

    [Preambule, geschreven door de eindredacteur] Achter de lage status van het lerarenberoep. De onderwijsideeën van de jaren 90 leidden niet tot een betere school. Desondanks is het erg stil onder ons onderwijsonderzoekers die hebben bijgedragen aan het ondermijnen van het lerarenberoep. Misschien is het gepast dat we het goedmaken. Het zou een belangrijke bijdrage leveren aan het verhogen van de status van het lerarenberoep in Zweden, schrijft professor Jonas Linderoth. 

    [Hier begon 'mijn' tekst) De start van het schooljaar is gevolgd door sombere berichten over het lerarentekort op Zweedse scholen. Opgeleide leraren verlaten het beroep en veel te weinig studenten kiezen voor een onderwijsloopbaan. Directeuren zoeken bij hoog en laag naar iemand die bereid is les te geven.  De situatie is zeer zorgwekkend. Binnen een paar jaar zal er een tekort zijn van duizenden gekwalificeerde leraren op Zweedse scholen. 

    ... Wat in het debat volledig over het hoofd wordt gezien, is hoe de schoolhervormingen van de afgelopen twintig jaar het verhaal van wie de goede leraar is fundamenteel hebben veranderd. Vreemd genoeg werden de hervormingen van de jaren 1990 in Zweedse scholen gelanceerd - bijna systematisch vanuit  pedagogische argumenten argumenten. Schooldebaters, onderwijsonderzoekers, ambtenaren, vakbonden, lerarenopleiders en politici voerden voorstellen aan voor de ideale school van morgen. Voorstellen die de identiteit van het bestaande lerarenberoep ondermijnden

    De tijdloze vorm van lesgeven waarbij iemand die iets weet het vertelt aan iemand die het niet weet, werd geassocieerd met machtsmisbruik. In plaats daarvan was de goede leraar iemand die het onafhankelijke leren van de student ondersteunde. Klassikaal werk moest gebaseerd zijn op de natuurlijke motivatie van de leerling. Grenzen tussen verschillende onderwerpen moesten worden opgeheven. Klaslokalen moesten fysiek worden ontworpen om leerlingen  vooral bij zelfstandig werk te ondersteunen dan om leerkrachtgestuurde instructie te ondersteunen. Van leraren die deze pedagogische innovaties niet overnamen, werd gezegd dat ze problematische epistemologische opvattingen hadden, blinde discipline bepleitten en graag lage cijfers aan leerlingen gaven. 

    In mijn eigen lerarenopleiding in de jaren 1990 werden leraren die pleitten voor instructie geassocieerd met de fictieve, sadistische leraar genaamd "Caligula" in Alf Sjöberg's film Torment. Wij studenten kregen de boodschap dat we niet zoals deze leraren mochten worden. We zouden een ander soort leraren worden die het Zweedse onderwijs fundamenteel zouden veranderen. 

    In 1993 beschreef professor Alison King de opkomende nieuwe lerarenrol in een nu klassiek artikel. De leraar zou niet langer een wijs persoon zijn die op een trede staat, maar een gids die hen  aan de zijkant vergezelt (Van de wijze op een trede tot een gids aan de zijkant). 
    King geloofde dat deze veranderde rol van de leraar leidde tot onafhankelijke, kritisch denkende studenten die problemen creatief konden oplossen. Rond dezelfde tijd beweerde wiskundeprofessor Seymour Papert, een invloedrijke pionier van digitaal leren, dat de leraar vaak de eigen nieuwsgierigheid van de leerling in de weg stond. In plaats daarvan was het doel van een leraar om op zo'n manier les te geven dat ze de hoogst mogelijke leerresultaten  konden bereiken met zo min mogelijk lesgeven.

    In Zweden waren deze ideeën al in 1992 geformaliseerd toen de commissie die belast was met de ontwikkeling van een nieuw Zweeds curriculum haar hoofdrapport, Skola för bildning (SOU 1992:94), afleverde. De trefwoorden die de activiteit van de leerling in dit rapport beschreven, waren onderzoeken,  ontdekken en construeren. .De taken van de leerkracht waren stimuleren, ondersteunen en begeleiden. Het rapport noemt nauwelijks een leerlingenrol die luistert en begrijpt of een leraarrol die vertelt, uitlegt en instrueert. Beetje bij beetje werd aldus de historische identiteit en status van het lerarenberoep ontmanteld. 

    Zelf heb ik onbewust bijgedragen aan het verzwakken van het lerarenberoep op deze manier. Als nieuwe promovendus sprak ik op Kulturhuset (cultuurhuis) in Stockholm tijdens een conferentie. Onder de titel Experience for Knowledge vertelde ik anekdotes als: Ik heb meer Engels geleerd door mijn interesse in muziek dan op school. Aan het begin van mijn presentatie liet ik foto's zien van blije spelende kinderen, terwijl ik pink floyd's klassieke zin We don't need no education" liet brullen in hde luidspreker. 

    Vandaag huiver ik van schaamte als ik denk aan de simplistische en populistische boodschap die ik heb overgebracht. De waarheid is dat indien ik tijdens mijn middelbare schooltijd geen fantastische leraren had gehad, ik waarschijnlijk niet naar het hoger onderwijs was gegaan. Leerzame, verhalende en demonstratieve leraren waren dus een voorwaarde voor mij geweest om later mijn anti-onderwijsboodschap te kunnen verkondigen. 

     Vandaag kunnen we de resultaten zien van de pedagogische 'verlichting' van de jaren 1990. Studies zoals PISA en TIMSS leveren duidelijk bewijs dat Zweedse scholen zijn verslechterd op een manier die ongeëvenaard is in internationale metingen. Onderzoekers Jan-Eric Gustafsson, Sverker Sörlin en Jonas Vlachos schrijven in hun rapport Policy Ideas for Swedish Schools dat er reden is om aan te nemen dat lesmethoden waarbij  leerlingen voor een groot deel zelfstandig moesten leren,  tot slechtere resultaten leiden dan lesgeven waar de leraar een actievere verantwoordelijkheid neemt." John Hattie, de onderwijsprofessor achter een van de meest bekende meta-studies over studentenresultaten van de afgelopen jaren, stelt dat de lesmethode waarbij de leraar een gids wordt - met minimale interventie - bijna in directe tegenstelling staat tot wat succesvolle lesmethoden zijn. 

    Het lijdt geen twijfel dat de pedagogische ideeën van de jaren 1990 niet hebben geleid tot beter onderwijs.  Desondanks, of misschien wel juist daardoor, is er weinig discussie onder ons onderwijsonderzoekers die hebben bijgedragen aan het ondermijnen van het lerarenberoep. Het is nochtans gepast om onszelf en het schooldebat dat we de afgelopen twintig jaar hebben gevoerd, onder de loep te nemen. Zo'n kritische evaluatie van de ideeën van de jaren 1990 over de ideale leraar voor de toekomst  zou een belangrijke bijdrage leveren aan het verhogen van de status van het lerarenberoep in Zweden. Het zou wonden kunnen helen tussen de leraren en de onderwijsonderzoekers die ook lerarenopleidigen leiden.  Het zou leiden tot eerherstel voor  de leraren  die erin geslaagd zijn weerstand te bieden aan de pedagogische trends door opnieuw hun sturende lerarenrol te beklemtonen. 

    Het zou kunnen betekenen dat leraren hun professionele identiteit weer met trots in een historisch perspectief kunnen bekijken. Voor mijn optreden en uitspraken destijds op het podium van Kulturhuset ben ik diep bedroefd en wil ik mijn excuses aanbieden aan de Zweedse leraren. Ik hoop hierin het goede voorbeeld te geven en kijk nu reikhalzend uit naar meer collega's die verantwoordelijkheid nemen voor het nefaste pedagogische klimaat waaraan zij hebben bijgedragen. 

    Ook de auteurs achter Skola för bildning SOU 1992:94 nodig ik hiertoe uit.  


     Jonas Linderoth, hoogleraar pedagogiek aan de Universiteit van Göteborg, voormalig docent kunst en sociale wetenschappen. Auteur van Lärarens återkomst — Från förvirring till upprättelse [De terugkeer van de leraar — Van verwarring naar verzoening]

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:Linderoth
    21-03-2023, 14:59 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    09-03-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De eerste jaren 2000 nam de ontscholing(sdruk) nog toe. Begin 2007 lanceerde Onderwijskrant grootscheepse camapagne tegen aantasting van de kwaliteit, kennisrelativisme, niveaudaling ... De start van een breed debat.
    O-ZON-campagne 2007 van Onderwijskrant: bijdrage uit Onderwijskrant nr. 140 (Witboek, 100 p.) waarin we onze O-ZON-camapagne voorstelden en lanceerden

    1 Aanleiding van O-ZON-campagne-2007

    Met deze campagne  willen we  een breed debat over de ontscholingsdruk en de feitelijke ontscholing en niveaudaling op gang brengen. Het is tevens een campagne voor herwaardering van het lerarenambt met als motto: Meester, je mag weer meester zijn. 

    We zagen in de beginjaren 2000 de ontscholingsdruk nog gevoelig toenemen, mede als gevolg van de eindtermen en nieuwe leerplannen die volop het constructivisme en kennisrelativisme, de uitholling van het taalonderwijs ..., propageerden. Daardoor wordt het lerarenberoep ook minder aantrekkelijk.

    We werden in 2002 al geconfronteerd met plannen voor de structuurhervorming van het s.o. Op 1 september 2001 verkondigde minister Vanderpoorten dat de leraar niet langer vooraan mocht staan in klas en dat leerplannen voorbijgestreefd waren. Ze werd hierbij geflankeerd door Ronald Soetaert die poneerde dat ‘de kennisoverdacht passé was’. In de jaarlijkse inspectierapporten lazen we telkens dat de leerkrachten te veel les geven, te veel aandacht besteedden aan (taal)kennis, enz. We merkten ook dat de inspectie blind was voor de niveaudaling. Ook de 3 universitaire GOK-Steunpunten stelden in 2004 dat alles o.k. was in het basisonderwijs (dankzij hun ondersteuning). 

     In april 2006 en op 13 december 2006. beweerde prof. Laevers (Steunpunt GOK & CEGO) dat zijn ervaringsgerichtge onderwijsvisie volop ingang gevonden had in het kleuter- en lager onderwijs en dat nu ook s.o. aangeapkt meost worden. Laevers: Ons s.o. moet totaal voor de bijl. Het is veel te prestatiegericht en vormt een bedreiging voor het welbevinden van de leerlingen (Over vijf jaar moet ook het secundair onderwijs voor de bijl gegaan zijn, DM, 19.04. 06). 

     Bij het aantreden van minister Frank Vandenbroucke in september 2004 hoopten we nog  dat deze minister de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs en de ontscholingsdruk zou aanpakken, en niet zou ingaan op de vraag van bepaalde politieke partijen, sociologen, onderwijskoepels ... om een brede/gemeenschappelijke eerste graad s.o. in te voeren en de onderwijsvormen af te schaffen. Tijdens ons lang interview met de minister begin januari 2006 merkten we echter dat dit niet het geval zou zijn. Eind 2006 besloten we dan ook een grootscheepse campagne te lanceren.  In de eerste helft van december 2006 lazen we zowel in de Nederlandse als in de Vlaamse pers een stroom van bijdragen en reacties over de daling van het niveau van het onderwijs. 

    In Vlaanderen was een eenvoudige mail van leraar Hullebus in november 2006  de aanleidin voor onze O-ZON-campagne. Vlaanderen kampt al vele jaren met een toenemende ontscholingsdruk. Ook vernieuwingen als de eindtermen en de nieuwe leerplannen van de late jaren 1990 en de door de DVO opgelegde nieuwe inspectiecriteria streven/streefden ernaar dat een school zo weinig mogelijk op een school zou gelijken, ze viseerden de ontscholing, het afstand nemen van de basisgrammatica van het onderwijs, van het typisch schoolonderwijs. 

     Het is geen toeval dat de oproep van informaticaleraar Marc Hullebus  van 29 november 2006 opvallend veel weerklank vond in de pers, bij de leerkrachten, de docenten en de ouders. In de stroom van reacties en protesten naar aanleiding van die oproep kwam het grote ongenoegen over de kennisdeficiëntie en ontscholing sterk tot uiting. De discussie over de achteruitgang van het niveau en van de instructie woedde wekenlang in de opiniepagina’s van alle kranten en op radio en tv. Leraar Kris De Boel drukte het treffend uit: Na jaren van toenemende frustratie bij veel leraars wordt de discussie eindelijk eens openlijk gevoerd. Klokkenluider Hullebus handelde op eigen houtje en kon op veel bijval rekenen. Volgens de vele polls gaan 80 tot 90% van de mensen akkoord met zijn basisstellingen. Het verzet kreeg een publiek statuut en wees op de grote kloof tussen de werkvloer en het beleid en de hogere pedagogiek anderzijds. 

    De leerkrachten en vele anderen maken zich meer dan ooit zorgen over de dalende hoeveelheid kennis en vaardigheden die leerlingen kunnen verwerven en over de onderbenutting van talenten, over het kennisrelativisme, de uitholling van het taalonderwijs, e.d. . En dit zowel in het basis- en het secundair onderwijs als op het niveau van de lerarenopleidingen, de hogescholen en de universiteiten. 

    In richtlijnen voor het taalonderwijs 1994 & 1997 van het katholiek onderwijs lezen we dat er een stricte scheiding is tussen kennis en vaardigheden. De critici zien geen stricte scheiding, en  kennis  is volgens hen een belangrijkste voorwaarde voor vaardigheid. Tegelijk worden vaardigheden (rekenen, lezen,  schrijven, technische vaardigheden …) vaak al te weinig ingeoefend. En minder direct functionele kennis - bijvoorbeeld literatuur - krijgt steeds minder waardering. 

     We merkten dat bepaalde politici,  de kopstukken van de inspectie s.o., de onderwijskoepels  en andere ontscholers al te vlug geneigd zijn Hullebus en de vele voorstanders van cultuuroverdracht te bestempelen als nostalgisch en conservatief, als sukkelaars die de vernieuwingstrein gemist hebben.

     Inspecteurs, Laevers en het CEGO … pleitten in hun reacties op de O-ZON-campagne voor verdere ontscholing, voor een sterke afname van de directe instructie -zie punt 4. Het zijn o.i. echter de voorstanders van de ontscholing en de ont-intellectualisering die de onmondigheid bevorderen en de maatschappelijke inzetbaarheid bemoeilijken. De ontscholers dienen een rechts-conservatief project; ze remmen de volksverheffing en ontvoogding af en doen de onderwijskansen afnemen. Het stellen van te weinig eisen in het onderwijs ondermijnt ook de arbeids- en ondernemingszin en de maatschappelijke inzetbaarheid. 

     Om misverstanden te vermijden maken we in het debat wel een onderscheid tussen het ontscholingsdiscours en de feitelijke ontscholing in de klaspraktijk. Een voorbeeld: bij doorlichtingen stellen de inspecteurs vast dat veel taalleerkrachten de eenzijdige communicatieve aanpak van de eindtermen en leerplannen niet ten volle willen toepassen. In Vlaanderen is er al bij al nog meer aandacht voor directe en activerende instructie, voor basiskennis en basisvaardigheden dan in de ons omringende landen, Wallonië inbegrepen.  Dankzij verzet en lippendienst van veel leerkrachten kon de niveaudaling lange tijd nog wat afgezwakt worden; maar de voorbije jaren nam die druk nog toe. De ontscholingsdruk werkt als een sluipend gif en zo kwam de niveaudaling op den duur meer aan de oppervlakte. Dit alles verklaart o.i. waarom de Vlaamse leerlingen relatief gezien nog beter presteren dan deze in het buitenland. Deze relatieve koppositie belet niet dat o.i. ook het niveau van het Vlaamse onderwijs en van de leerprestaties van de leerlingen al gevoeling gedaald is. Ook in Vlaanderen  ligt de lat vaak te laag. We moeten dringend de toenemende ontscholing(sdruk) tot stilstand brengen en her en der tot herscholing overgaan. 

     2 Oprichting actiegroep O-ZON eind december 2006 

    Onderwijskrant heeft de voorbije 30 jaar bewezen ook een actietijdschrift te zijn. Om het debat te voeden en te verdiepen hebben we samen met Marc Hullebus de vereniging O-ZON -Onderwijs Zonder ONtscholing- opgericht en de website www.o-zon.be. We voeren onze actie onder het motto: Meester, het mag weer. De leraar moet opnieuw de kans krijgen om meesterlijk klas te houden en les te geven. We verbinden dit motto met de stelling: Ontscholing=onderbenutting van talenten. Met een knipoog naar minister Vandenbroucke voegen we eraan toe: ontscholing = zwak voor de sterkere leerlingen, zwakst voor de zwaksten. Ook de overheid en veel beleidsadviseurs stimuleerden de voorbije 15 jaar de ontscholing. 

    We vragen de onderwijskoepels, de inspectie,  minister Vandenbroucke, de GOK-steunpunten, de       unversitaire onderwijsexperts ... om de sluipende ontscholing te stoppen i.p.v. ze te stimuleren. Op 5 mei 2007 plant O-ZON  ook een symposium over deze thematiek in Blandijnberg- Gent. 

    Met voorliggend O-ZON-witboek en met de O-ZON-website willen we bijdragen tot het voeren en verdiepen van het debat. In deze bijdrage beschrijven we de contouren. Voor de vele andere invalshoeken verwijzen we naar de inhoudstafel. Een deel van de binnengekomen bijdragen over dit thema zullen we in een volgend nummer afdrukken. 

    3 Ontscholingsdiscours en ontscholingsdruk 

    Het Vlaams onderwijs wordt al vele jaren geteisterd door een ontscholings- en omwentelingsrage, aangewakkerd door nieuwlichters en beleidsmensen. De belangrijkste begrippen binnen de schoolgrammatica werden steeds meer door alternatieve (ontscholende) termen verdrongen/vervangen: onderwijzen door leren, meester door begeleider (coach), leerling door lerende of kind, sturing door de leerkracht door zelfsturing of zelfregulering, cultuuroverdracht door zelfconstructie van allerpersoonlijkste kennis, hoge eisen door knuffelen & verleuken, diepgaande reflectie door learning by doing & ontwikkelend onderwijs, , e-ducatie (uitleiden uit ego-wereldje) door egogerichte zelfontplooiing; leerschool door leefschool, leerinhoud door competenties, leren door leren leren, school door leer- of studiehuis of leerplein, belangstelling wekken voor brede cultuur door leren vanuit betrokkenheid op eigen verlangens, gezagsvol optreden  door permanent onderhandelen, basiskennis verwerven door kennis kunnen opzoeken, inspanning, arbeidszin en verdiend welbevinde door momentaan welbevinden ... 

    De cultuuroverdracht en de prestatiegerichtheid stonden de voorbije tien jaar voortdurend onder verdenking. Enkele recente illustraties.

    De eindtermen en nieuwe leerplannen van de late jaren 1990 pakten uit met constructivisme, kennisrelatisme en eenzijdig vaardigheidsonderwijs, enz. De DVO-van Roger Standaert en prof. Ferre Laevers drongen de inspectie nieuwe inspectiecriteria op met de constructivistische Uitgangspunten van de eindtermen als basisfilosofie. In de jaarlijkse inspectierapproten lezen we nu telkens dat de leerkrachten teveel les geven, teveel aandacht besteden aan taalkennis , enz.   

     Op 1 september 2001 verkondigde minister Vanderpoorten dat de leraar niet langer vooraan mocht staan in klas en dat leerplannen voorbijgestreefd waren. Ze werd hierbij geflankeerd door Ronald Soetaert die poneerde dat ‘de kennisoverdacht passé was’.

     In april 2006 en op 13 december 2006. beweerde prof. Laevers (Steunpunt GOK & CEGO) dat ons s.o. totaal voor de bijl moest omdat het veel te prestatiegericht is: een bedreiging voor het welbevinden van de leerlingen (Over vijf jaar moet het secundair onderwijs voor de bijl gegaan zijn, DM, 19.04. 06). 

    In Impuls van april j.l. poneerde CEGO-mede-werker Luk Bosman: directe instructie geeft weinig aanleiding tot belangrijke denk- en doeactiviteiten bij jongeren. Ook het Steunpunt GOK stuurde in 2004 aan  totaal heterogene klassen in de lagere cyclus s.o., al 50 jaar - vanaf het VSO-  een verkeerde GOK.  

    Het ontscholingsdiscours komt ook heel duidelijk tot uiting in de reactie van de inspectie op de oproep en kritiek van Hullebus. Drie Brugse inspecteurs lanceerden een aanval in het Brugsch Handelsblad - op Hullebus en co op 19 januari. Luc Marannes (germanist) beweert: Het is bewezen: frontaal onderwijs heeft afgedaan. Onderzoek heeft uitgewezen dat leerlingen slechts 10% onthouden van de kennis die ‘gedoceerd’ wordt. Als de leerlingen samen iets zelf mogen uitzoeken, loopt dat op tot 85 %. Terloops: op het leerpsychologisch AERAcongres 2006 toonde prof. Sweller precies het tegenovergestelde aan (zie p. 82-85). Inspecteur Hans Gevaert (wiskundige) poneert o.a.: Aangezien iedereen een zakrekenmachine heeft, is ook het hoofdrekenen niet meer essentieel. De kassa berekent het bedrag voor de caissière in de Delhaize. Niet enkel de taalvakken maar ook het vak wiskunde moet zich aanpassen aan de veranderende samenleving.

     In KLASSE van februari 2007 nodigden de VLOR-vrijgestelden  de inspectiekopstukken uit om kritisch te reageren op O-ZON.  Zij  beweren dat er geenszins sprake is van een niveaudaling, integendeel. We zijn de inspecteurs heel dankbaar dat ze kleur bekennen en zelf hun ontscholingsdiscours en -druk toelichten. We citeren hen even. Kristien Arnouts - inspecteur-generaal s.o.- poneert: Als groep kennen de twaalfjarigen zeker meer dan die van vroeger. Leerlingen die vroeger niet mee konden, liet men gewoon links liggen. Die verdwenen vroeg of laat toch uit het onderwijs. De eindtermen hebben ervoor gezorgd dat leraren ruimer aandacht hebben voor andere zaken dan kennis. Dat merk je in de nieuwe didactieken, zoals begeleid zelfstandig leren, hoekenwerk, contractwerk…Als je een zaal vol vijftigers vraagt wat 1302 hen zegt, zullen ze ongetwijfeld weten dat het om de Guldensporenslag gaat. Maar wat weten ze nog meer daarover? Els Vermeire - coördinerend directeur s.o.– beweert: Onderzoek heeft klaar en duidelijk bewezen dat leerlingen niet beter gaan spellen als ze daar meer tijd aan besteden met dictees en driloefeningen. … De basisschool moét - inzake grammatica e.d.- niet voorbereiden op de latere schoolloopbaan. Grammatica is volgens de inspectie veel te abstract. Volgens de inspectie gaat ook  de vergelijking met vroeger niet op: Als je naar de huisarts gaat, verwacht je toch ook niet de behandeling of medicijnen van twintig jaar geleden.

     We citeren ook nog even enkele verantwoordelijken voor de gecontesteerde eindtermen Nederlands. In Weg met de grammatica -DM, 20.01.05- poneerde prof. Rita Rymenans (UA) dat volgens de Vlaamse taalkundigen scholen hun tijd verkwisten met het aanleren van grammatica. In Taaldidactiek voor het funderend onderwijs (Acco, 2004) schrijven Frans Daems (UA) en Kris Van den Branden (Steunpunt NT2): Systematisch expliciet onderwijs van elementen, zoals woordenschat, spellingregels e.d. is weinig effectief’. Een slechte spelling maakt een taal niet slechter, en een goede spelling maakt een taal niet beter. Koen Van Gorp pleit er voor een zelfontdekkende constructivistische aanpak.

     4 Prestatievijandig klimaat 

    Op de Pro-Contra-pagina van KNACK van 13 december 2006 poneerde prof. F. Laevers -CEGO Leuven- dat ons onderwijs nog steeds veel te kennisgericht is en een bedreiging inhoudt voor het welbevinden. Op de erbij gevoegde poll antwoordde 89% dat het onderwijs precies te weinig kennisgericht was en dat Laevers zich vergiste. Samen met ons betreurt ook de Leuvense onderwijskundige Bieke De Fraine dat de term prestatiegerichtheid jammer genoeg in de oren van veel mensen een negatieve bijklank heeft. Haast onmiddellijk wordt prestatiegerichtheid geassocieerd met competitie tussen leerlingen, leerstof die niet aansluit bij de leefwereld van jongeren en een ijzeren discipline. Vanuit die zienswijze legden sommigen een zodanig sterke nadruk op het zich goed voelen op school, dat het aspect 'leren' naar de achtergrond verdween.

     In recente spreekbeurten voor het COV betreurde ook prof. Hans Van Crombrugge de dictatuur van het welbevinden’. Prof. Geert Kelchtermans liet zich in gelijkaardige bewoordingen uit. Bieke De Fraine kwam in haar onderzoek tot een totaal andere conclusie dan haar collega Ferre Laevers. Zij concludeerde: In klassen (s.o.) met een meer prestatiegericht klimaat behalen leerlingen niet alleen betere resultaten, hun welbevinden is ook hoger dan in klassen die weinig prestatiegericht zijn. Het klimaat in klassen kan verder tegelijk prestatiegericht én gemeenschapsgericht zijn. Het is mogelijk én wenselijk om een omgeving te creëren waarin leerlingen cognitief uitgedaagd worden én tegelijk het gevoel hebben dat ze 'erbij' horen. Ze ergerde zich ook aan de vele mensen die voortdurend het belang van prestaties in vraag stellen -in: Het ideale schoolklimaat, prestatiegericht of gemeenschapsgericht? Impuls, maart 2004, p. 143-148.. Kenmerken van een prestatiegericht klimaat zijn volgens De Fraine: een hoge effectieve leertijd en een uitdagend curriculum. In prestatiegerichte klassen en scholen worden vaak overhoringen en huistaken gegeven. De doelstellingen zijn er duidelijk en de leerkrachten hebben hoge verwachtingen ten aanzien van de prestaties van hun leerlingen. Goede prestaties worden gewaardeerd en beloond. Herhaaldelijk werd vastgesteld dat de kenmerken van een prestatiegericht klimaat een positief effect heben op de prestaties van hun leerlingen. Ons onderzoek geeft aan dat prestatiegerichtheid niet negatief hoeft te zijn. Er is niets mis met het stellen van eisen aan leerlingen.

     5 Ontscholing = onderbenutting talenten = onmondigheid 

    De voorbije decennia hebben we in Onderwijskrant een groot aantal bijdragen gewijd aan pleidooien voor herwaardering van basiskennis en -vaardigheden en voor het beter benutten van de talenten van zowel de zwakkere als de betere leerlingen. In dit kader bestreden we het ontscholingsdiscours en de zelfontplooiingsmodellen die haaks staan op een effectieve (achterstands)didactiek. In dit themanummer laten we Jaap Dronkers, professor sociale stratificatie en ongelijkheid, hierover verderop aan het woord. Volgens hem is de voorbije decennia het niveau van de instructie en van de leerprestaties gedaald. Door de ontscholing hebben achterstandskinderen het op vandaag moeilijker dan weleer en krijgen ook modale en betere leerlingen niet waar ze recht op hebben. 

    Ook de schrijfster Naima El Bezaz schreef onlangs nog dat allochtone jongeren vooral “een strakke lijn en gewoon de ouderwetse kennisoverdracht nodig hebben” en dat dit spijtig genoeg niet het geval is (NRC, 25.11.06). In een bijdrage verderop in dit nummer pleiten ook de professoren Kirschner, Sweller en Clark voor het terug invoeren van meer geleide instructie en tegen het nefaste constructivisme. De visie van Sweller kreeg veel bijval op het AERA-congres van 2006. Kirschner is een bekende Nederlandse ICT-professor. Ontscholing en ontsystematisering leidden tevens tot de afname van de onderwijskansen. 

    Onze officiele GOK-steunpunten -CEGO; NT2-Leuven en ICOGent- propageren al vele jaren het constructivistische (zelf)ontplooiingsmodel, minder instructie en structuur. Constructivistische aanpakken waarbij de leerlingen als zelfstandige ondernemers beschouwd worden, zijn nefast – in het bijzonder voor leerlingen met een achterstand. Zwak dus voor de sterke leerlingen, nog zwakker voor de zwakkere. Op een recente studiedag wezen GOK-ondersteuners en Hiva-mensen opnieuw de klassieke aanpak af. We lazen op de uitnodiging: De klassieke’ onderwijsmethoden zijn weinig toegankelijk voor kansarme leerlingen. Ze steunen sterk op het klassikaal doorgeven van theoretische en abstracte kennis. Pedagogische vernieuwingen vormen daarom een onmisbare schakel in een schoolbeleid gericht op gelijke onderwijskansen. Tijdens deze dag ontdekken we hoe de principes van het sociaal-constructivisme in de praktijk vertaald worden - in: Op zoek naar de didactiek van de gelijke kansen, Berchem, 23.02.06

    We willen het kennisdebat verruimen en spreken dan ook liever over het fenomeen van de ontscholing en de onderbenutting van talenten dan over afname van de kennisgerichtheid. De verzamelterm ontscholing die we lanceren  slaat op de verwaarlozing van de basiskennis in de brede zin van het woord, maar evenzeer op de achteruitgang van basisvaardigheden als vlot rekenen, keurig en vlot schrijven en spreken, in staat zijn een Nederlandse of Franse tekst te lezen. Ontscholing slaat tevens op het tekort aan leerkrachtgeleide instructie, op de aantasting van het gezag van de school en de leraars… Als verzamelterm voor dit alles spreken we liever over ontscholing dan over te weinig kennisgericht onderwijs. In Duitsland hanteert men vaak de uitdrukkingen: Entschulung, Entsystematisierung & Entsymbolisierung van het onderwijs. Ontscholing betekent een sterke aantasting van de basis-grammatica van de school die al eeuwen haar deugdzaamheid bewezen heeft.

    Het onderwijs was wel voortdurend in evolutie, maar behield zijn basisstructuren (cfr. Cuban). 
    Onderwijs was in sterke mate cultuuroverdracht en expliciete instructie die belichaamd wordt in de persoon van de leraar, en niet zozeer zelfontplooiing en zelfstandig leren. Kinderen kunnen niet vanaf de kleuterschool zelf grotendeels uitmaken welke kennis en vaardigheden ze moeten verwerven en wat het betekent mens te zijn. Leerlingen verwachten dat leerkrachten hun verstandelijke en kritische vermogens uitdagen door inspanning en mobiliteit van het abstractievermogen te eisen. Aldus leren ze ook hoe ze zelfstandig informatie kunnen verwerven en beoordelen. Ze verwachten dat leerkrachten het verwerven van hun vaardigheden modelleren en hierbij hoge eisen stellen.

     6 Herscholing nodig i.p.v. ontscholing: ook in andere landen

    Ook volgens een recent rapport van de Nederlandse Onderwijsraad zijn er voldoende aanwijzingen dat er op alle onderwijsniveaus grote problemen zijn met de belangrijke vakken Nederlands en wiskunde/rekenen. Vermoedelijk is dit ook het geval voor de andere vakken die nog niet onderzocht werden, aldus de voorzitter. Bij Nederlands gaat het vooral om ‘gebrekkige beheersing van zaken als schrijfvaardigheid, woordenschat, grammatica en zinsbouw, en onderscheiden van hoofd- en bijzaken’. Bij wiskunde zit het kennistekort o.a. in de reken- en formulevaardigheden. Het gaat dus niet enkel om kennistekorten, maar evenzeer om tekort aan vaardigheid in bijvoorbeeld het vlot rekenen en in het schrijven. Het onderwijs blijkt te weinig prestatiegericht te zijn. Samenvattend stelt de raad dat er in alle onderwijssectoren nood is aan herwaardering van kennis en basisvaardigheden. De niveaudaling is een gevolg van het vernieuwingsbeleid: Als gevolg van een aantal zgn. procesvernieuwingen is de inhoud onder druk komen te staan. Er bestaat een problematische relatie tussen onderwijsinhoud en onderwijsvernieuwing. Vernieuwers en lerarenopleidingen stellen b.v. het ‘zelfstandig leren’ centraal en poneren dat het onderwijs zich moet richten op het leerproces in plaats van op de leerstof. Leerkrachten moeten leerlingen begeleiden bij het proces van kennisverwerving in plaats van zelf kennis over te dragen. Verder neemt het zogenaamde ‘praktijkleren’ de plaats in van schoolonderwijs. Dit leidt tot een informalisering en onderwaardering van de inhoud. Onze aanbeveling luidt daarom: de’ introductie in gestructureerde kennisgebieden’ blijft de centrale component in het onderwijs los van alle vernieuwingen in het onderwijsproces

    . De Onderwijsraad stelt verder: Zolang niet bewezen is dat een nieuwe onderwijsmethode werkt, zou in ieder geval duidelijk moeten zijn dat invoering geen ongewenste effecten heeft voor de leerprestaties van de leerlingen. Dat is blijkbaar niet het geval bij veel vormen van zelfstandig leren, competentieleren,‘nieuwe leren… 

    De Raad voor het hoger onderwijs (HBO) en de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) concludeerden in een rapport van 18.05.06: Het kennistekort in Nederland is nóg nijpender dan tot nu toe werd aangenomen. Karl Dittrich, voorzitter Nederlands-Vlaamse Accreditatie-Organisatie, maakt zich ook zorgen over het lage niveau van de hogeschoolstudenten, en evenzeer over de docenten die niet meer de kans krijgen om hun vakkennis en enthousiasme te etaleren. Ook de Franse minister G. de Robien heeft beslist dat de scholen veel meer aandacht moeten besteden aan woordenschat, grammatica, vervoeging, spelling, vlot rekenen … en aan directe instructie.

     7  Breed talentendebat

     7.1 Breed debat

     Met onze O-ZON-campagne  viseren we  een breed debat over kennistekorten, niveaudaling, effectieve instructie, ontscholing en onderbenutting van talenten. Het debat slaat evenzeer op de daling van het niveau van de basisvaardigheden. Kennis en vaardigheden zijn overigens niet te scheiden: een nieuw te leren vaardigheid begint veelal met kennis, kennis wordt ook functioneler en ruimer via het toepassen ervan … De polarisering tussen kennis en vaardigheden is veroorzaakt door het modieuze competentiedenken dat vaardigheden centraal stelde. 

    In publicaties over basiscompetenties, socles de compétences, eindtermen, nieuwe leerplannen … werd nog weinig gewezen op het belang van leerinhouden, kennis en vakdisciplines. De Luikse prof. Marcel Crahay, een vroegere promotor van het competentiedenken heeft zich bekeerd en stelt nu: “Het concept vaardigheid/competentie is strijdig met ernstige wetenschappelijke analyses. We pleiten nu voor een herstel van de vakinhouden”: zie b.v. Le glas des compétences, Internet

    Het debat gaat ook over effectieve didactische aanpakken. Canadese onderzoekers o.l.v. Clermont Gauthier stelden eens tge meer vast dat expliciete instructie veel effectiever is dan constructivistische aanpakken waarbij de leerlingen te veel zelf moeten ontdekken. 
    Het debat gaat ook over de betekenis van ICT voor de kennisoverdracht - en van het internet in het bijzonder. De stelling dat kennis steeds on line opvraagbaar is en dat de (inter)net-generatie vooral moet leren kennis op te zoeken, is vrij dubieus. Net als in de reacties van veel Vlaamse leerkrachten stelt de Nederlandse Onderwijsraad: Het gebruik van ICT brengt risico’s met zich mee. De gezaghebbende kennis (die van de leerkracht) wordt vervangen door kennis die overal opvraagbaar, maar moeilijk verifieerbaar is. Dit brengt vragen met zich mee als: wat is de waarde van deze kennis? En welke eisen moeten we stellen om die kennis verantwoord te kunnen gebruiken? Over welke kennis moet iemand zelf beschikken om goed te kunnen functioneren en voor welke kennis kan in welke omstandigheden een beroep gedaan worden op opzoekbare kennis? Men moet al over voldoende basiskennis beschikken om de internet-informatie te kunnen verankeren. 

    Binnen het talentendebat mag het begrip talent’wel  geen één-dimensioneel begrip worden, enkel gericht op algemene kennis en algemene vaardigheden, typische aso-talenten. Het gaat om talenten in de brede zin van het woord, dus ook om de technische talenten van leerlingen uit het tso en bso. Te veel oud-leerlingen van het beroepsonderwijs beschikken over te weinig hand- en beroepsvaardigheid om werk te kunnen vinden op de arbeidsmarkt – dat is erger dan het niet behalen van een (nep) diploma. 

    Nog een paar invalshoeken voor het geviseerde talenten- en niveaudebat. Directrice N. Van Buggenhout getuigt dat er in het beroepsonderwijs steeds meer leerlingen belanden die nauwelijks kunnen lezen en schrijven en dat dit een bedreiging betekent voor het niveau -DM, 23.12.06. Met het geplande inclusief onderwijs  wordt dit straks nog stukken erger, maar de beleidsmensen liggen hier niet wakker van. Vragen over de gevolgen van radicale inclusie voor de talentenontwikkeling van de leerlingen uit het gewoon en het buitengewoon onderwijs worden niet eens gesteld. 

    Nog een actueel voorbeeld: minister Vandenbroucke bejubelde onlangs nog de toename van het aantal inschrijvingen in het Brussels Nederlandstalig onderwijs, maar verzweeg de problemen   voor de talentenontwikkeling van de Nederlandstalige, de Franstalige en de allochtone leerlingen in die scholen. Het debat moet ook verruimd worden tot alle niveaus van het onderwijs. 

    Binnen het recente debat ging het tot nu toe ook  te weinig over de niveaudaling in het basis- en in het hoger onderwijs. We zijn ook te weinig begaan met het verbeteren van de leerprestaties van leerlingen uit het buitengewoon onderwijs. Dit soort onderwijs wordt binnen het discours over inclusief onderwijs steeds meer in de verdom- en vergeethoek geduwd. We vragen bijvoorbeeld al lang dat de overheid investeert in het laten ontwikkelen van aangepaste methodes voor het buitengewoon onderwijs. Omdat de uitgeverijen dit commercieel niet haalbaar achten, mist het b.o. zo’n belangrijke instrumenten.

    7.Besluit

    De voorbije jaren nam de ontscholing(sdruk) nog gevoelig toe - en ook het verzet en de lippendienst vanwege de leraren. Met Onderwijskrant lanceren we dan ook een grootscheepse O-ZON-campagne gegen de ontscholing en niveaudaling. We vrezen ook dat die niveaudaling de komende jaren nog dreigt toe te nemen. En door de ontscholing en ontscholingsdruk werd het lerarenberoep ook minder aantrekkelijk. 

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:ontscholing
    09-03-2023, 16:26 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    26-02-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Leuvens Steunpunt NT2 van Van den Branden, Jaspaert,Verhelst (momenteel pedagogisch directeur kath. ond.) …. ontving vanaf 1991 jaarlijks 25 miljoen BFR , maar werd al vlug Steunpunt ANTI -intensief NT2
    Leuvens Steunpunt NT2 van Van den Branden, Jaspaert,Verhelst (momenteel pedagogisch directeur kath. ond.) …. ontving vanaf 1991 jaarlijks 25 miljoen BFR , maar werd al vlug Steunpunt ANTI -intensief NT2 

    Al 30 jaar pleit ik voor intensief NT2-onderwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. Toen in 1991 het Leuvens Steunpunt NT2 werd opgericht was ik aanvankelijk dan ook best tevreden. 
     Maar al na een paar jaar poneerde het Steunpunt dat NT2-onderwijs overbodig en zelfs nadelig was. 

    Tussendoor: maar in 2020 gaf Van den Branden plots op zijn blog Duurzaam onderwijs toe dat extra NT2-lessen wel nodig waren. Hij wou blijkbaar centen krijgen van minister Weyts voor zijn taalcentrum. Dus na bijna 30 jaar bestrijding van de invoering van extra NT2-lessen, veranderde Van den Branden plots zijn visie. Raar, maar waar. 

    Het Steunpunt NT2-Leuven van Koen Jaspaert en Kris Van den Branden ontving in de periode 1991-2010 jaarlijkseen slordige  25 miljoen BFr voor invoering en ondersteuning van NT2-taalonderwijs. Maar al vlug lieten de Leuvenaars weten dat er volgens hen geen essentiële verschillen zijn tussen NT2- en NT1-onderwijs en dat aparte en extra instructie voor NT2-leerlingen ook niet wenselijk is. Het volstond dat NT2-leerlingen gewoon optrokken met NT1-leerlingen. Het Steunpunt manifesteerde zich sinds 1996 als een Steunpunt ANTI intensief NT2 en als steunpunt PRO intensief gebruik van de thuistalen op school. Koen Jaspaert was de eerste directeur van het Leuvens Steunpunt NT2 (1991-2010) dat in 1991 graag bereid was het NT2-overheidsproject uit te voeren en hiervoor jaarlijks 25 miljoen BFr te ontvangen. 

    Merkwaardig genoeg verkondigde Jaspaert al na een paar jaar dat NT2 volstrekt overbodig was. In 1996 al formuleerde Jaspaert dit standpunt als volgt in Taalunie-voorzet 51: * Er zijn geen argumenten om NT1 en NT2 fundamenteel van elkaar te onderscheiden. Hoogstens kan een verschil in gemiddeld niveau als argument aangevoerd worden, maar ook in dat geval heeft het onderscheid niets van doen met de moedertaalachtergrond van de leerlingen. *Het opsplitsen van onderwijs Nederlands in onderwijs voor ‘hoogtaalvaardigen’ en ‘laagtaalvaardigen’ leidt tot een bestendiging van achterstand en dient daarom vermeden te worden

    Dat de Nederlandstalige kinderen al bij de start van het kleuteronderwijs miljoenen woorden/zinnen beluisterd hebben en konden inprenten en ook later per week tien keer en meer de kans krijgen om Nederlands te leren spreken, was Jaspaert blijkbaar ontgaan. Het aantal minuten/uren per week dat een anderstalige leerling effectief Nederlands kan spreken in klas is overigens vrij beperkt Het Steunpunt NT2 stapte op eigen initiatief af van de specifieke NT2-opdracht: de ondersteuning van de NT2-leerlingen. 

    Het Steunpunt NT2  veranderde ook zijn naam in CTO-Centrum voor Taal & onderwijs - en probeerde voortaan zijn eenzijdige en taakgerichte whole- language-visie op te dringen aan de leerkrachten. 

     Van den Branden & Co ontkenden resoluut de specifieke taal- en leerproblemen bij heel wat allochtone leerlingen. t Volgens de Leuvense profs. Jaspaert & Van den Branden is het taalprobleem-Nederlands van anderstalige leerlingen overigens een ‘aangepraat’ probleem . En als allochtone leerlingen eerder zwak scoren voor Nederlands, dan is dit volgens hen vooral het gevolg van sociale discriminatie. In een publicatie van het GOK-Steunpunt van 2004 poneerde Van den Branden: Het leerpotentieel en de bereidheid leerinspanningen te leveren zijn gelijk verdeeld over de verschillende volkeren en bevolkingslagen. Als kinderen van een andere etnische afkomst slechter presteren (b.v. minder goed Nederlands kennen), dan is er dus sprake van systematische kansenongelijkheid en discriminatie” (Steunpunt GOK, ‘Beter, breder en met meer kleur, 2004). Het was dan ook niet verwonderlijk dat de drie Steunpunten Zorgverbreding/GOK geen effectief voorrangs- en achterstandsonderwijs uitwerkten en de invoering van NT2 tegenwerkten. Koen Jaspaert ontkende op 4 september 2013 eens te meer dat veel anderstalige leerlingen al te weinig Nederlands kenden en dat dit ook een belangrijke oorzaak was van het minder presteren. Hij stelde zelfs dat het taalprobleem een ‘aangepraat probleem ‘was, aangepraat door ministers e.d. Jaspaert: Het probleem van het Nederlands spreken wordt gewoon aangepraat als een probleem. Taalvaardigheid is ook niet zozeer de motor van integratie, het is er vooral de barometer van. Hij ontkende ook dat er nood was aan intensief NT2-onderwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs en beweerde: Als je je in een groep opgenomen weet, dan leer je bijna vanzelf de taal die je binnen die groep nodig hebt.

     Ook Machteld Verhelst,  momenteel pedagogisch coördinator Katholiek Basisonderwijs en ex-medewerker van het steunpunt NT2, onderschreef op 4 september 2013 op twitter  eens te meer volmondig de anti-NT2-visie van Jaspaert en de ontkenning van het specifiek taalprobleem.  

    Naast een aantal leraars reageerde ook prof. Wim Van den Broeck op Van den Brandens pleidooi. Van den Broeck stelde: Hoe wereldvreemd kan men zijn? Echte meertaligheid is natuurlijk een troef, maar taalachterstand in het Nederlands is wel degelijk een handicap, zoals blijkt uit zovele studies die aantonen dat de onderwijskansen en de arbeidskansen zwaar gehypothekeerd worden indien de landstaal zwak of niet beheerst wordt. Het is inderdaad wellicht beter dat als kinderen thuis enkel een gebroken Nederlands horen praten, ze dan beter thuis in hun eigen taal converseren, maar dat betekent niet dat thuistaal toelaten op school hen taalvaardiger zou ‘maken. Het maakt hen niet taalvaardiger in hun thuistaal, want op school spreken ze dan vaak een gemengde taal, en het maakt hen al zeker niet taalvaardiger in het Nederlands. Dit lijkt sterk op het ontkennen of minimaliseren van een reëel maatschappelijk en sociaal probleem dat in grote mate ontstaan is door het ontbreken van een doeltreffend en doortastend taalbeleid. Men moet in sommige kringen toch eens weten wat men wil: ofwel is er geen probleem, maar dan is het geen issue, ofwel is er wel een probleem, en dan moeten we er iets aan doen! (17 mei 2013). 

    Leerkrachten vinden het meestal vanzelfsprekend dat in klas Nederlands gesproken wordt en dat talen die slechts door enkele leerlingen begrepen worden niet aan bod komen omdat iedereen moet kunnen begrijpen. We wisten dus al in 1996 dat het Steunpunt zich niet langer zou inlaten met de specifieke opdracht: het uitwerken van een methodiek voor het aanleren van het ABC van het Nederlands aan allochtone leerlingen. Het Steunpunt NT2 besloot op eigen houtje over te stappen op de verspreiding van zijn eenzijdige taakgerichte whole-language-taalvisie. Ook prof. Kris van den Branden, Machteld Verhelst en andere medewerkers van het Leuvens Steunpunt en van het Gents Steunpunt Diversiteit verkondigden de voorbije decennia de visie van Jaspaert. 

     Met Onderwijskrant pleiten we al 30 jaar voor de invoering van intnsief NT2-onderwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs en voor wat extra bijscholing voor de leerkrachten die dit NT2-pakket verzorgen.Van den Branden poneerde in 2004 in een handboek taaldidactiek dat beide overbodig waren : Wat de leerlingen aan taalvaardigheid in de Nederlandse standaardtaal en schooltaal moeten verwerven, is wezenlijk gelijk voor alle leerlingen, of hun moedertaal nu een variëteit van het Nederlands is of een andere taal. Daarom gaan we er in de verschillende hoofdstukken van dit taalhandboek van uit dat we in het taalonderwijs geen onderscheid moeten maken tussen NT1 en NT2 (Taal verwerven op school, Acco, 2004). 

     In dit handboek – waaraan het Steunpunt meewerkte – wordt niet de minste aandacht besteed aan specifieke aanpakken voor NT2-leerlingen die nog vaak het ABC van het Nederlands moeten leren als ze starten in de kleuterschool. In de bijdrage Naar een volwaardig talenbeleid, omgaan met meertaligheid in het Vlaams onderwijs, in: Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid, pleitten Van den Branden, K. & Verhelst, M. (2008) tegen NT2, maar tegeliijk voor meertalig onderwijs. 

     Van den Branden en Verhelst ( momenteel pedagogisch chef van het katholiek onderwijs) stelden voor de bijdrage van thuistaal op school flink te verhogen bv. door de leerlingen af en toe een taaltaak in de eigen taal te laten uitvoeren : informatie opzoeken, tolken, artikel in de schoolkrant, hun kennis van de thuistaal inbrengen in taalbeschouwingslessen, bij groepswerk… en op de speelplaats hun eigen moedertaal te laten spreken. De socioloog Orhan Agirdag drukte zijn verwachting inzake meertalig onderwijs zo uit: Meertalig onderwijs kan variëren van een paar uren moedertaal-onderwijs tot en met het aanbieden van een aantal reguliere vakken in verschillende talen. 

    Anderstalige leerlingen moesten volgens Van den Branden, Verhelst, Agirdag ...vooral voldoende uren b.v. Turks kunnen spreken in aparte en vaak kleine groepjes in speelhoeken, bij groepswerk, taken ...- en eventueel ook nog eerst leren lezen en schrijven in het Turks zoals in het zo geprezen Gents moedertaalproject (2008-2014); maar anderzijds mogen ze niet in een apart en kleiner groepje geen extra  NT2-les krijgen. Ik stelde voor om in de voormiddag de taalleseen met de andere kleuters te concentreren en gerichte aan te appek, en om in de namiddag een 6 à 8 NT2-lessen in te lassen. 

    Strijd tegen taaloproepen van opeenvolgende ministers

    Eind augustus 2009 werd in Vlaanderen de grote taalachterstand van veel allochtone en zelfs autochtone leerlingen actueler dan ooit. Mieke Van Hecke, chef katholiek onderwijs, trok aan de alarmbel en gewaagde van niets minder dan een taaltijdbom. Ook minister Pascal Smet onderschreef de ernst van de situatie. Het taalalarm van Mieke Van Hecke en Pascal Smet en hun oproep voor intensief NT2onderwijs, hield indirect een kritiek in op de falende en verzuimde NT2-aanpak door het Steunpunt GOK. 

    Kris Van den Branden kon dan ook moeilijk anders dan reageren op de oproep en impliciete kritiek. Hij probeerde met een opiniestuk op 1 september in De Morgen te weerleggen dat er nood was aan een intensieve NT2-aanpak en aan speciale taalactiviteiten voor anderstalige leerlingen in het kleuter en in het lager onderwijs Hij wou daarmee ook voorkomen dat het onder vuur liggende Steunpunt werd opgedoekt. In zijn reactie op het taalalarm repliceerde Van den Branden in Taal, taal en nog eens taal (DM, 1.09.09) dat volgens hem niet met NT2-onderwijs, maar wel meertalig, vanuit de moedertaal van de anderstalige leerlingen gewerkt moet worden: De tijd is rijp om in Vlaanderen de meertaligheid van leerlingen sterker aan te boren, en positief in te schakelen in het verwerven van het Nederlands.” En verder luidde het: Zelfs als alle anderstalige ouders thuis Nederlands zouden spreken met hun kinderen, dan zou het ‘schooltaal’probleem niet opgelost zijn. De taal die op school wordt gebruikt, is immers van een heel andere aard dan de taal die thuis wordt gebruikt. Leerlingen moeten op school het soort Nederlands verwerven dat hen helpt om op school tot leren te komen.

     Van den Branden vergeet dat de gewone moedertaal en woordenschat nog steeds de basis vormen voor het leren van schoolse woordenschat en de geschreven taal en voor het schoolse leren. Anderstalige kinderen moeten die basis - die alledaagse AN-taal en woordenschat - nog leren en hier gaat het om. In de reacties op de stelling van Van den Branden lazen we op de DM-website als: Natuurlijk is het zo dat er niets is dat alles oplost. Maar Van den Branden zou toch de klemtoon moeten leggen op het eenvoudige feit dat men voldoende Nederlands moet kennen om goed les te kunnen volgen. ... Hou op met dat academisch gewauwel en pleit voor een oplossing met effect. De professor vergeet ook dat anderstalige leerlingen op school kliekjes vormen met taalgenoten. Door het gewoon samen optrekken in de speelhoeken e.d. leren anderstalige kinderen al te weinig Nederlands

    Op 29 januari 2014 hield Geert Vanistendael op Radio 1 een vurig pleidooi voor doorgedreven NT2-taalonderwijs:Veel academische weldenkenden blijven de nood aan doorgedreven NT2 ontkennen en bestrijden. Ze vinden zelfs dat de school de anderstalig leerlingen niet langer mag aansporen om Nederlands te spreken en te oefenen buiten de lesuren.

     Van den Branden schaarde zich op 2 februari 2014 in zijn blogbijdrage Over superdiversiteit, onderwijs en erbij horen enthousiast achter de superdiversiteitsideologie. Hij kantte zich tegen het streven naar integratie’van minister Geert Bourgeois & Co: De verdere kwaliteitsverhoging van het Vlaamse onderwijs hangt minder afhangt van didactische spitsvondigheden (als exta taal) dan van ons vermogen om elke leerder het gevoel te geven dat hij/zij erbij hoort” 

    Op Van den Brandens pleidooi in Welke taal op de speelplaats (Blog Duurzaam Onderwijs & Klasse 14.04. 2014 & Klasse) reageerde prof. Wim Van den Broeck uitvoerig op de website van Klasse. Hij stelde: Van den Branden is tegenstander van NT2 maar merkwaardig genoeg niet van aparte lessen thuistaal. In zijn reactie sluit hij zich aan bij de Gentse verordening en hij zwaait hierbij kwistig met het argument hét wetenschappelijk onderzoek wijst uit... Dit stuk van Van den Branden illustreert eveneens perfect dat de argumentatie pro het gebruik van de moedertaal op school van leerlingen die thuis geen Nederlands spreken niet gebaseerd is op solide wetenschappelijke argumenten, maar wel op een aaneenschakeling van aannames die in feite een ideologie weerspiegelen.”

    Caroline Frijns , een medewerkster van prof. Jaspaert, pakte op 19 december 2017 nog eens uit met het standpunt van het Leuvens Taalcentrum in de bijdrage :Thuistaal op school? Ja, maar .. in De Wereld Morgen. Frijns beweerde: We hebben een beeld van taal en een beeld van onderwijs, dat vervolgens beïnvloedt hoe we ons taalonderwijs vormgeven. Kinderen uit de lagere sociale klasse, die vaak anderstalig zijn, hebben steevast minder kans op schoolsucces, precies omdat ze uit de lagere sociale klasse komen en gediscrimineerd worden.

     Voor de grote pleitbezorgers van gebruik van de moedertalen op school zijn de eventuele problemen van allochtone leerlingen net dezelfde als deze van andere leerlingen uit de lagere milieus en een gevolg van sociale discriminatie. Dat is ook de visie van Kris Van den Branden, en sociologen als Orhan Agirdag en vele anderen. Ook Ides Nicaise (HIVA) poneerde in 2007: De jonge allochtone leerlingen zijn taalkundig niet gehandicapt; het gaat enkel om achterstelling in de maatschappij en op school.” NT2 is gebaseerd “op het deficit-model, op de theorie van de ‘socioculturele handicap (De School van de Ongelijkheid). 

     Frijns praat daarna ook Jaspaert na om te ontkennen dat er nood is aan extra NT2-onderwijs en fantaseert er op los: Je leert toch ook niet fietsen de hand van een werkblaadje over de onderdelen van een fiets , maar wel door op de fiets te kruipen omgeven door een volwassene die geborgenheid biedt. Taal leert een kind niet met woordenlijsten ingestudeerd aan de keukentafel. Taal leren en leren fietsen, het zijn beide vaardigheden die we al doende in een emotioneel veilige omgeving verwerven.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:NT2, Van den Branden
    26-02-2023, 16:34 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    17-02-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Leerrijke les begrijpend lezen uit 1946 in zesde leerjaar/groep 8
    Les begrijpend lezen in 1946 in Brugse lagere school
    hoe leerden leerlingen destijds begrijpend lezen op de lagere school

     Inleiding 
    In een dik verslagboek over de conferenties voor leerkrachten onder leiding van de kantonnale inspecteur lazen we o.a. het verslag van een les begrijpend lezen uit 1946.   De vragen bij de   leestekt  illustreren een aanpak die destijds vaak toegepast werd voor begrijpend lezen in de hogere klassen van de lagere school. 

    Voorliggende leesles sluit aan bij de les geschiedenis, maar bevat tegelijk een portie nieuwe kennis. De les is zo doordacht en geconcipieerd dat leerlingen gestimuleerd worden om door te denken en verbanden te leggen, om nieuwe woorden te leren vanuit de context, … 

    De leerlingen moeten o.i.  niet per se vooraf over alle/de meeste inhoudelijke kennis beschikken; soms ging het ook over goed gestructureerde en doordachte  teksten over wereldoriënterende onderwerpen die totaal nieuw waren (cf. ook in klassieke methodiek van Langeveld). 

    De leerlingen moeten ook niet vooraf alle termen/begrippen kennen. Ze leren nieuwe termen/begrippen ook vanuit de context. 

    Welk soort teskten?

     Een les begrijpend lezen van  76 jaar geleden in een 6de leerjaar in een dorpsschool met allesbehalve zgn. 'authentieke teksten die aansluiten bij de leefwereld van de leerlingen.' Maar men  leerde destijds behoorlijk begrijpend lezen. 

    De Leuvense taalprofessor Kris Van den Branden  recentelijk nog over  begrijpend lezen: Leerlingen moeten in de basisschool veelvuldig de kans krijgen om betekenisvolle en uitdagende begrijpend-leesopdrachten uit te voeren, waarbij ze lezen om een concreet doel te bereiken dat aansluit bij hun interesses. Elders luidt het dat vooral gewerkt moet worden met authentieke teksten die aansluiten bij de leefwereld van de leerlingen, en dat die teksten niet te moeilijk mogen zijn. De voorbije decennia werden onze leerlingen o.i.  al te  vaak met dunne en luchtige teksten geconfronteerd die al te weinig verwerking en denkactiviteit vereisten. Ik waarschuwde hiervoor al in 1985 in Onderwijskrant.

    76 jaar geleden kregen leerlingen veelal langere en  andere teksten te lezen en te ontsleutelen - en ook wij in de jaren 1950. We illustreren dit even met een  les begrijpend lezen in een Brugse school in 1947 (In: verslagboek van inspectieconferenties kanton Brugge schooljaar 1947-1948. Onderwijzer: Rudolf Van den Berghe, les gegeven in een gewone dorpsschool. Nespreking achteraf onder de leiding van inspecteur: H. Delobel) 

    Titel leestekst: Brugge onder het Frans bewind 

    Voorbeelden uit de lange lijst met denkvragen. Hou er rekening mee dat de leerlingen zesde leerjaar lager onderwijs in die tijd nog uitgebreid en systematisch geschiedenisonderwijs kregen. 

    *Waarom wonnen de Fransen in 1792 te Jemappes den slag op de Oostenrijkers en niet op de Pruisen? *Waarom werd de rust te Brugge sedert den 7den october 1795 minder verstoord? 
    *Waarom verliet de Franse bezetting reeds den 2den februari 1814 Brugge? 
    *Welke landen behoorden zeker tot den groep der verbonden mogendheden tegen Napoleon *Waarom werden niet alle niet-beëdigde priesters jonger dan 60 jaar naar Cayenne in Zuid-Amerika verbannen?

     *Waarom zouden de Fransen de beelden van het stadhuis vernield hebben? 

    *Werd het standbeeld op de van Jan Breydeel en Pieter de Coninck op de Mark vernield? Verklaar je antwoord. 
     *Waarom moesten de Pruisische jagers te paard Brugge verlaten bij de aanval van 400 Fransen?

     *Waarom zou Napoleon een concordaat met den paus Pius VII gesloten hebben? 

    *Hoe leg je uit dat Pruisen en Oostenrijk den oorlog aan Frankrijk verklaren, en Napoleon België binnenvalt? *Hadden de Fransen meer godsdienstzin dan de Oostenrijkers? 

    *Geef aan de hand van de leestekst een chronologische samenvatting van de opeenvolgende gebeurtenissen die onder de Franse beheersing plaats grepen. 

     Ook een reeks lexicologische vragen als
    *Een staat waar het oppergezag niet berust bij een erfelijk vorst, doch bij een of meer gekozen hoofden is een … 
    *Landen die een akkoord sluiten om een gemeenschappelijke vijand te verslaan zijn …

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:les begrijpend lezen 76 jaar geleden
    17-02-2023, 16:53 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    06-02-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onderwijskrantcampagne-2017 voor terugkeer essentiële grammatica in de nieuwe eindtermen en leerplannen Nederlands en Frans in het lager onderwijs
    Onderwijskrantcampagne-2017 voor terugkeer essentiële grammatica in de nieuwe eindtermen en leerplannen Nederlands en Frans in het lager onderwijs 

     1 Over belang van grammatica-onderwijs en sterke achteruitgang

     1.1 Sterke en rijke grammatica-traditie 

     Prof. Rita Rymenans drukte in 2005 haar grote voldoening uit over het feit dat een aantal Vlaamse taaldidactici erin geslaagd waren om in de eindtermen en leerplannen de klassieke grammatica grotendeels te schrappen (Weg met de grammatica, De Morgen, 20.01.05). Het interview eindigde met de stelling: De leerlingen kennen niet langer meer het verschil tussen lijdend en meewerkend voorwerp, tussen 'jou' en 'jouw'… 'maar ze weten voortaan tenminste waarover ze het hebben. Ze staat niet alleen met haar opvatting. Ook tal van andere neerlandici, leerplanvoorzitters en begeleiders delen dezelfde mening. 

    En in het boek ‘Taal verwerven op school’ (Acco, 2004) voegden de neerlandici Kris Van den Branden (CTO-Leuven) en prof. Frans Daems (prof. UA en VON) er nog aan toe dat ‘expliciet onderwijs van grammatica, spelling en woordenschat niet effectief is’ (p. 17). In dit boek van 335 pagina’s wordt er ook in het hoofdstuk ‘taalbeschouwing’ niet de minste aandacht aan de klassieke grammatica besteed. Opvallend is ook dat tegenstanders van klassieke grammatica ook vaak ijveren voor de afschaffing van de werkwoordspelling, en voor nog andere vormen van uitholling van het taalonderwijs, met inbegrip van het relativeren van het AN. 

    Voor het basisonderwijs werden in de eindtermen voor zinsontleding van 1996 enkel nog onderwerp en persoonsvorm behouden. De meeste begrippen werden geschrapt: koppelwerkwoord en gezegde, lijdend en meewerkend voorwerp, bijvoeglijk naamwoord en bijvoeglijke bepaling, voorzetsel, voegwoord, persoonlijk, bezittelijk en betrekkelijk voornaamwoord, telwoord, bijwoord en bijwoordelijke bepaling, vervoeging van de werkwoorden ... Ze werden vervangen door ‘moderne’ taalbeschouwing met eindtermen als “De leerlingen zijn bereid binnen een concrete taalcontext te reflecteren over het gebruik van standaardtaal, regionale en sociale taalvariëteiten ...” 

    Dit laatste ging vaak gepaard met de relativering van het belang van AN door leerplanopstellers als Ides Callebaut en Masquillier. In 2010 werd een kleine aanpassing van de eindtermen voor taalbeschouwing (+ aangepaste leerplannen) ingevoerd. In de beperkte aanpassing van de eindtermen Nederlands -2010 voor het basisonderwijs werd het aantal grammaticale termen en begrippen eens te meer drastisch beperkt. In het ‘syntactische domein’ staan amper vijf termen/begrippen meer: zin, zinsdeel, onderwerp, persoonsvorm en woordgroep. Onder de rubriek ‘syntactisch domein’ 1ste graad s.o. werden er in de aangepaste eindtermen Nederlands voor de A-stroom nog maar vier zinsdelen genoemd: onderwerp, persoonsvorm, lijdend en meewerkend voorwerp. In de recentste nieuwe eindtermen en leerplannen 1ste graad s.o. wordt dit gelukkig wel gecorrigeerd, maar ook in het lager onderwijs moeten m.i. de nieuwe eindtermen en leerplannen weer de grammatica in eer herstellen. 

    En wat was het lot van grammatica in het leerplan Frans basisonderwijs -1998? We lazen: ‘In het vreemdetalenonderwijs belast grammaticaonderricht onnodig de leerlingen. Het verhoogt niet altijd het leerrendement. Toch kunnen bepaalde grammaticale verbanden voor de leerlingen een hulp zijn om efficiënter Frans te leren. Maar de terminologie is alleen bedoeld voor de leerkracht en niet voor de leerlingen. Waar mogelijk hanteert het leerplan de gangbare terminologie uit de taalbeschouwing van de moedertaal’. Tussendoor: voor spelling Frans werd ook het dictee afgeschaft; leerlingen moesten enkel een aantal woorden kunnen kopiëren. 

    Met Onderwijskrant lanceerden we al enkele jaren geleden in het perspectief van de nieuwe eindtermen en leerplannen voor het lager en secundair onderwijs een grammatica-campagne. In het perspectief van de nieuwe eindtermen Nederlands en Frans die momenteel worden opgesteld voor het lager onderwijs besteden we er nog eens een bijdrage aan. In de nieuwe eindtermen Nederlands en Frans voor het secundair onderwijs is er gelukkig weer meer aandacht voor grammatica. We merken echter dat veel zaken die nu voorzien zijn voor de eerste graad s.o. vóór 1989 leerstof waren voor de hogere klassen lager onderwijs. Zo kenden ik en de meeste van mijn klasgenoten veel grammatica toen we 1958 de lagere school verlieten . We besteedden eens te meer een bijdrage aan grammatica omdat we vrezen dat de vertegenwoordigers van bepaalde onderwijsnetten en taalexperts binnen de ontwikkelcommissies voor Nederlands en Frans de invoering van de klassieke grammatica binnen eindtermen en leerplannen voor het lager onderwijs wellicht zullen tegenwerken. De recente ZILL-leerplannen van het katholiek onderwijs sturen daar ook geenszins op aan. 

    Ex-leerplanvoorzitter Nederlands Ides Callebaut en de huidige taalbegeleider Bart Masquillier spraken zich overigens rond 2010 nog vernietigend uit over de klassieke grammatica (zie punt 3). Vlaanderen kende tot in 1998 een sterke traditie inzake grammaticaonderwijs met inbegrip van de vele zinsconstructieoefeningen, het vervoegen van de werkwoorden, de woordleer, enz. Uit de uitslagen van de kantonnale en interdiocesane proeven van weleer blijkt dat de meeste leerlingen op het eind van de lagere school al die basiskennis voor grammatica meester waren. Als 12-jarige werd ik op het examen voor het behalen van een studiebeurs met heel complexe grammatica-opgaven geconfronteerd. Mensen die destijds enkel lager onderwijs hadden gevolgd, maakten ook dankzij hun grammaticakennis vaak weinig dt-fouten. Als lerarenopleider heeft een van ons ook sinds 1970 tijdens honderden lessen in de lagere school kunnen vaststellen dat grammaticalessen boeiend kunnen zijn, en tegelijk probleemoplossend gedrag stimuleerden. We merkten ook hoe die grammaticakennis goed van pas kwam in de lessen vreemde talen. Zelf maken we nog dagelijks bij het schrijven gebruik van de grammaticalessen die we destijds genoten. Docenten uit de lerarenopleiding en uit het universitair onderwijs getuigden de voorbije decennia dat de grammaticakennis voor de invoering van de eindtermen en de nieuwe leerplannen van de jaren negentig behoorlijk was, maar sindsdien jammer genoeg sterk is gedaald. In landen als Engeland en Frankrijk wordt in het lager onderwijs de voorbije 20 jaar weer veel meer aandacht besteed aan de klassieke grammatica dan voorheen. 

     We staan niet alleen met onze grammaticacampagne. Leerkrachten, leerlingen en taalkundigen betreuren al sinds de invoering van de eindtermen Nederlands en Frans in 1996 en de leerplannen van 1998 het wegvallen van belangrijke grammatica-begrippen. In de Onderwijskrant van september 1993 was dit al een van onze fundamentele kritieken op de (ontwerp)eindtermen voor Nederlands en Frans en met collega’s van de Torhoutse lerarenopleiding protesteerden we in mei 1993 in een schrijven tegen het schrappen van basisgrammatica. 

     In het Taalpeilonderzoek (2007) van de Nederlandse Taalunie pleitten leerkrachten, ouders en ook leerlingen voor meer aandacht voor het verwaarloosde grammatica-onderwijs.. In hun reactie op dit taalpeilonderzoek betreurden Taalunie-medewerkers dat er nog zoveel belang werd gehecht aan klassieke grammatica. Dit onderzoek bevestigde wat we al lang wisten. De meeste leerkrachten, docenten en ouders opteerden b.v. voor het terug invoeren van elementaire termen zoals lijdend en meewerkend voorwerp in het lager onderwijs. Bijna iedereen was er ook van overtuigd dat leerlingen die vanaf 10 jaar starten met het leren van Frans een basisgrammatica moeten kennen als belangrijke steun bij het verwerven van taalvaardigheid in de vreemde talen. Ook veel ervaren leerkrachten en directeurs basisonderwijs vinden dat de basisgrammatica in ere hersteld moet worden. De bekende grammatica-specialist Richard Hudson publiceerde hier veel bijdragen over. Grammatica is volgens hem belangrijk voor de moedertaal, maar ook in functie van het leren van een tweede taal. Hij schreef in 2007 dat de grammatica weer in sterke mate aan bod kwam in Engelse leerplannen voor het lager en secundair onderwijs en dit sinds 1998. Hij stelde:De communicatieve aanpak van destijds leidde tot het doorslaan van de slinger. Een groot aantal Engelse praktijkmensen en academici zijn het er momenteel over eens dat het meer beklemtonen van klassieke waarden als grammatica, woordenschat ... ook een positieve bijdrage levert in het aanleren van een tweede taal. Wat we nodig hadden was een pleidooi voor een pluriformiteit inzake methodische aanpakken. In de late jaren negentig maakten we in Engeland een terugkeer mee naar een slinger in evenwicht die zowel klassieke waarden als expliciete en klare grammatica en woordenschatonderwijs omvat als communicatieve aanpakken.

     Deze veranderingen drongen door in de leerplannen en methodes, en we zien nu hun positieve effecten op de leerlingresultaten (Why are foreign languages in trouble? January 2007 – zie Internet). In bijlage 1 bieden we een uitgebreid overzicht van grammatica in het oude leerplan Nederlands versus het leerplan-1998. Dit overzicht wil vooral de opstellers van nieuwe eindtermen en leerplannen inspireren. We beschikken ook nog over grammaticaschriften van weleer waarin de degelijke methodiek duidelijk tot uiting komt. Bij het bekijken van die schriften kom je onder de indruk van de grammaticale kennis waarover 12-jarigen destijds beschikten. In bijlage 2 een overzicht van de uitgebreide doelstellingen grammatica in het Franse lager onderwijs – indrukwekkend. 1.2 Kritiek op verwaarlozing grammatica-onderwijs Veel leerkrachten getuigden de voorbije jaren over de verwaarlozing van de grammatica in de eindtermen en leerplannen van het basis- en het secundair onderwijs. 

     De ervaren onderwijzer Jef Boven betreurde in een stuk over Taalbeschouwing: enkel onderwerp en persoonsvorm in de eindtermen: onvoorstelbaar: De eindtermen vermelden enkel onderwerp en persoonsvorm Iets minder geurend, maar zeker niet helderder, is de taalbeschouwing. Het kan/mag dus niet de bedoeling zijn om kinderen nog lastig te vallen met de zinsontleding van de onwaarschijnlijkste, kreupele en dubieuze zinnen. Dat wil niet zeggen dat de taalbeschouwelijke begrippen rond een zin moeten beperkt blijven tot de termen zinsdeel, onderwerp, persoonsvorm en woordgroep. Toch is dat zo voor het Nederlands. Hilarisch, of om te huilen, is de situatie wanneer dezelfde eindtermenbundel vermeldt dat voor het vak Frans de leerlingen bezittelijke voornaamwoorden functioneel kunnen hanteren. Mag men veronderstellen dat zelfs zonder echte grammaticalessen (want zo goed als verboden) enige verklaring over het gebruik van die bezittelijke voornaamwoorden als nuttig en leerrijk zal worden ervaren? Probeer dat eens wanneer het begrip voornaamwoord voor het vak Nederlands geschrapt is. Het veronderstelde onderwijs: gewoon verwaarlozing. (Ook b.v. geen lijdend en meewerkend voorwerp meer.) In het hoger onderwijs stelt men vast dat al te veel leerlingen moeite hebben met de spelling van de werkwoordsvormen, en zelfsmet de vervoeging van de sterke werkwoorden (=leerstof destijds vooral voor de 2de graad l.o.). 

     Onderwijzer Paul Hermans, getuigde op de website van Taalschrift als reactie op een 'spellingrelativerende' visie van Ides Callebaut: Ik ben onderwijzer en sta al 32 jaar in het basisonderwijs. Als ik al die jaren in ogenschouw neem, dan wordt duidelijk dat de huidige generatie veel meer spellingsfouten schrijft dan vroeger. Vroeger werden meer regels ingeoefend. Spraakkunstlessen zijn verder een afgietsel van vroeger geworden; er schiet niet veel meer van over in de 'eindtermen basisonderwijs'. Ook de leerplanmakers hebben te veel met het badwater weggegooid. 

     In Brandpunt (COC-ledenblad) van juni 2006 lazen we o.m.: De 12-jarige leerlingen kennen na hun basisonderwijs nog nauwelijks het verschil tussen een werkwoord, een zelfstandig naamwoord, een bijvoeglijk naamwoord en een bijwoord, enzovoort. De leerlingen zelf zijn hier niet verantwoordelijk voor, wel de eindtermen en leerplannen waar de inspectie altijd mee zwaait. Er is een totaal gebrek aan grammaticale onderbouw in het basisonderwijs. De toestand is hopeloos. De leerlingen komen uit het basisonderwijs zonder echte notie van spraakkunst (moedertaal). Het zijn de 'pedagoochelaars' in Brussel die nu al tientallen jaren lang het hele systeem naar de vaantjes helpen. Na 34 jaar taalonderwijs staat het voor mij vast: een vlotte beheersing van spraakkunst en woordenschat leidt tot vlotte communicatie. In het kader van onze O-ZON-campagne-2007 ontvingen we met Onderwijskrant veel klachten over de gebrekkige kennis van grammatica en de werkwoordspelling en getuigenissen van taalleerkrachten over het belang van grammatica: zie b.v. Onderwijskrant nr. 140 op www.onderwijskrant.be. 

     Valerie Van Vooren en Filip Devos (Hogeschool Gent) stelden in een onderzoek van 2009 vast dat het slecht gesteld is met de grammaticakennis van aso-leerlingen. Ze concludeerden dat het onderwijs te weinig aandacht besteedt aan grammatica en te eenzijdig aan de ontwikkeling van de verbale communicatie . De pendel moet volgens hen terug in het midden. In het interview in Het Nieuwsblad formuleerden de onderzoekers volgende conclusies: Vanwaar dat bedroevende resultaat? 'Het onderwijs besteedt gewoon te weinig aandacht aan grammatica', zegt Van Vooren. Waar is al die grammaticakennis voor nodig, zal iemand zich wel afvragen. 'Woordsoorten kennen is o.a. van belang om foutloos te kunnen spellen. Hetzelfde geldt voor de zinsontleding. Als je die niet onder de knie hebt, kun je ook geen correcte zinnen bouwen’. 'Als je niet correct schrijft – bijvoorbeeld als je dt-fouten schrijft in pakweg een sollicitatiebrief sla je – een mal figuur. Wie niet foutloos schrijft, mist bovendien overtuigingskracht in wat hij schrijft. Dankzij zinsontleding kun je ook zinnen helderder lezen en makkelijker begrijpen’. Moraal van het verhaal? Valerie Van Vooren: “Het onderwijs staat voor een serieuze uitdaging. Er is werk aan de winkel. 

     Het Vlaams Expertisecentrum voor Handicap en Hoger Onderwijs schreef in 2007 dat leerplannen en eindtermen vooral ook zwakke leerlingen en dyslectici benadelen. We lazen: Als je naar de evolutie van de leerplannen en eindtermen voor talen kijkt, dan merk je dat in het basisonderwijs de grammaticale onderbouw veel minder expliciet voorkomt dan in de voorbije decennia. Dit betekent dat studenten woordsoorten en zinsdelen nu minder expliciet kennen. In het secundair onderwijs ligt bovendien steeds meer nadruk op communicatieve vaardigheden. En in technische richtingen wordt nauwelijks nog nadruk gelegd op de geschreven taal. Bij de taalvakken in het hoger onderwijs worden studenten dan ook geconfronteerd met begrippen die ze niet herkennen en regels die ze niet vlot kunnen hanteren. Deze evoluties spelen ook in het nadeel van studenten met dyslexie (Steeds meer studenten hebben dyslexie, KLASSE, juni 2007). 

     Professor-linguïst Folkert Kuiken getuigde in Het Parool van 17 mei 2008: Vergeleken met twintig jaar kunnen veel studenten niet meer taalkundig en redekundig ontleden. Driekwart van mijn studenten haalde dit jaar een onvoldoende voor een toets over ontleden. Ze hadden moeite met het benoemen van het onderwerp, lijdend- of meewerkend voorwerp. We hebben nu op de universiteit een ontleedklasje in het leven geroepen, terwijl dat in de jaren tachtig echt niet nodig was. Ik had zelfs een student die 'leidend' voorwerp schreef. Terwijl het hier nota bene om studenten Nederlands gaat. Ze hebben gewoon geen ontleden gekregen op de basis- of middelbare school. 

    2 Belangrijke & veelzijdige doelstellingen grammatica-onderwijs 

    De Engelse taalkundigen Richard Hudson & John Walmsley sommen een aantal doelstellingen op voor het grammatica-onderwijs. Het zijn volgens hen ook deze doelstellingen die aan de basis liggen van de nieuwe curricula van 1998 in Engeland (The English Patient: English Grammar and teaching in the twentieth century; zie internet). Leerlingen hebben volgens de auteurs nood aan grammatica: 
    *Om hun grammaticale competentie uit te breiden. Expliciet bewustzijn van grammaticale structuren helpt de leerlingen immers om hun competentie uit te breiden naar de vele grammaticale patronen die niet zomaar te vinden zijn in de alledaagse conversatie van kinderen. 
    *Om die grammaticale competentie te kunnen gebruiken in functie van vaardigheden als schrijven en spellen, lezen, spreken en luisteren.
    *Om het leren van vreemde talen te ondersteunen. Het leren van een vreemde taal & grammatica verloopt ook veel vlotter als de leerlingen al over grammaticale kennis van hun eigen moedertaal beschikken..
    * Omwille van de algemeen vormende en culturele waarde van de grammatica-kennis. If it is important for children to understand their bodies and their social environment, it is at least as important for them to understand the (language) faculty which makes social life possible. Moreover, most people find language interesting. 
    * Om onderzoeksvaardigheden te ontwikkelen. Als grammatica onderwezen wordt door onderzoek van de al verworven kennis en via hypotheseformulering, dan is dit een goede vorm van onderzoeksgericht leren. *Om het eigen denkvermogen te ontwikkelen en te waarderen. 
    *Om een gedeelde metataal (b.v. persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord, lijdend en meewerkend voorwerp, bijvoeglijk naamwoord en lidwoord helpt de leerkrachten en leerlingen ook om te communiceren omtrent de taalproducten van de leerlingen en fouten aan te wijzen.
    *Om een kritische houding te kunnen aannemen ten aanzien van de wijze waarop taal gebruikt wordt in het dagelijks leven. De auteurs stellen verder: expliciete instructie van grammatica is sinds de leerplannen van 1998 een belangrijke aanpak van het nieuwe grammatica-onderwijs in Engeland. Grammatica is een logisch opgebouwd systeem en als het goed onderwezen wordt dan merkt men dat de meeste leerlingen daar ook van houden. Tussendoor: bollebozen kregen destijds van de leerkracht als vorm van verrijkende leerstof ook nogal eens extra moeilijke ontleedopgaven aangeboden. Veel mensen wijzen ook op de culturele waarde van de grammatica-kennis. Als kinderen geconfronteerd worden met kennis rond de opbouw, onderdelen en functies van piramides e.d., dan mag men ze toch minstens evengoed confronteren met kennis omtrent de opbouw en onderdelen van de grammatica van hun eigen taal en van vreemde talen. Taal is een van de meest typische aspecten van de mens. Een grondige analyse van taalsystemen lijkt dan ook belangrijk en boeiend. Prof. Hudson en vele anderen weerleggen in de vermelde publicatie ook de vele mythes die de tegenstanders van grammaticaonderwijs graag formuleren zoals ‘te moeilijk’, ‘geen invloed op taalgebruik en schrijfvaardigheid’, ‘louter formalistisch en niet betekenisvol’, enz. 
    Hiervoor verwijst Hudson ook naar een aantal studies die de invloed op de schrijfvaardigheid aantonen. 

    De Leuvense prof. Filip Droste betreurde dat de taalrelativisten de klassieke grammatica denigrerend en ten onrechte als formeel en zinloos bestempelen. Droste stelt dat precies termen als onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp ... vooral functies benoemen en relaties op het niveau van de betekenis: “Een benoeming als lijdend voorwerp maakt dit al duidelijk (In: Ik zeg wat ik denk, en ik doe wat ik zeg, in: Filosofie, nr. 5, 2009). In verband met de grammatica in het secundair onderwijs wijzen veel auteurs en leerkrachten er terecht op dat we hier wel een onderscheid moeten maken naargelang de studierichting die de leerlingen volgen. Zo zal voor aso-leerlingen grammatica een meer belangrijke functie vervullen dan voor de meeste tso-bso-leerlingen. 

    De recente eindtermen voor het s.o. houden hier te weinig rekening mee. CITO-studie over belang grammatica voor schrijfvaardigheid & spelling werkwoordsvormen Het Nederlandse CITO-instituut wees in 2005 het belang van de grammatica voor het schrijven: Al te veel kromme formuleringen en spelfouten, zwakke interpunctie en grammaticaliteit’ (Balans van taalkwaliteit in schrijfwerk uit het primair onderwijs, CITO, 2005). 

    J. van de Gein – taalkundige en verantwoordelijke voor dit CITO-onderzoek– stelde dat de lage kwaliteit het gevolg is van het verwaarlozen van aanpakken die in het verleden hun deugdelijkheid bewezen hebben. Schrijfvaardigheid vereist volgens haar bijvoorbeeld ook voldoende grammaticaal inzicht: Met grammatica maak je verbanden tussen woorden en woordgehelen duidelijker; de leerlingen krijgen een beetje meer gevoel voor taal. Als kinderen relaties zien, kunnen ze ook beter de leestekens plaatsen… De kinderen hoeven geen grote stilisten te worden, maar door goed grammaticaonderwijs krijgen ze een beetje meer gevoel voor taal (J.E. Grezel, CITO-rapporten over schrijfonderwijs op de basisschool, Onze Taal, 2005, nr. 4, p. 91). Uit problemen met de werkwoordspelling leidde Van de Gein ook af dat de leerlingen de nodige spellingregels niet beheersen en bij gebrek aan grammaticale kennis van begrippen als persoonsvorm b.v. ook hondt' en rondt schrijven. Van de Gein stelde verder: Interpunctie, spelling en grammaticaliteit zijn belangrijke vormaspecten. Een kromme formulering, een joekel van een spelfout, een verkeerd geplaatst punt – ze werken als een vetvlek op een mooi kostuum. Leestekens dienen om grammaticale samenhang aan te geven. Aan het eind van de basisschool hebben kinderen geen flauw idee hoe ze hoofdletters, punten, vraagtekens en uitroeptekens moeten gebruiken – als ze die al gebruiken. 3 Eindtermen-1996 & leerplannen: weg met klassieke grammatica 

    3.1 Roger Standaert en DVO: klassieke grammatica is nutteloos en te moeilijk 

    DVO-directeur Roger Standaert die de opstelling van de eindtermen patroneerde, poneerde in 1993 dat het wetenschappelijk bewezen was dat zinsontleding te moeilijk was voor het lager onderwijs (Eindtermen: een meerwaarde voor ons onderwijs?, Verslag Studiedag Lod. de Raet-Stichting, oktober 1993). En in juni 1993 stelde Standaert triomfantelijk in KLASSE: Zinsontleding in het lager onderwijs is een regelrechte ramp. Daardoor mislukken er ook veel leerlingen. Bij de nieuwe eindtermen is alvast het voorstel: heel weinig grammatica. Aandacht besteden hieraan was volgens Standaert puur tijdverlies. De sterke traditie inzake grammatica-onderwijs werd dus bruusk onderbroken met de invoering van de eindtermen vanaf 1996 en van de erbij aansluitende leerplannen. We vermeldden al dat uit herhaalde studies van o.a. in de Hogeschool Gent de voorbije jaren bleek dat de grammaticakennis van aso-leerlingen beneden alle peil is. Volgens de onderzoekers is dit het gevolg van de invoering van de eindtermen en nieuwe leerplannen die het grammaticaonderwijs totaal uitholden.

     3.2 Ex-leerplanvoorzitter Nederlands Callebaut: weg met klassieke grammatica & werkwoordspelling 

    Ook in de leerplannen grammatica/taalbeschouwing lager (katholiek) onderwijs werd de meeste grammatica geschrapt. Ides Callebaut, ex-leerplanvoorzitter en begeleider Nederlands, manifesteerde zich de voorbije decennia als een radicale tegenstander van de klassieke grammatica, Hij wou het liefst ook de werkwoordspelling afschaffen, en relativeerde ook in sterke mate het belang van spelling. Zo lezen we in het leerplan-1908: Spellingafspraken raken de essentie van de taal niet. Een slechte spelling maakt een taal niet slechter, en een goede spelling maakt een taal niet beter. Het onderscheid tussen lijdend & meewerkend voorwerp, tussen bijwoord en bijvoeglijk naamwoord, tussen persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord ... is blijkbaar niet langer belangrijk – ook niet voor het leren van het Frans e.d. Callebaut poneerde tegelijk ‘dat de nieuwe taalbeschouwing over b.v. zender-boodschap-ontvanger’en taalvariëteiten wel normaal-functioneel is, maar klassieke grammatica niet omdat dit voor het werkelijke leven geen nut heeft’ (Taaldidactiek voor basisonderwijs en eerste graad secundai’, Acco, 2004, p. 286). 

    Toch merkwaardig dat opvallend veel leerkrachten, burgers, docenten en professoren ... begrippen als lijdend en meewerkend voorwerp,, persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord … wel belangrijk vinden, maar dat mensen als Callebaut dit zomaar naast zich neerleggen. En waarom heeft Callebaut in het leerplan-1998 de term ‘voorwerp’ dan toch toegevoegd aan de eindtermen die enkel de begrippen onderwerp en persoonsvorm opleggen. De algemene term voorwerp is voor de leerlingen abstracter dan lijdend en meewerkend voorwerp. En als de leerlingen toch al die zinsdelen intuïtief kennen, waarom zou het dan zo moeilijk zijn om daar een grammaticaal etiket op te plakken? Callebaut schreef ook dat hij niet begreep dat zoveel leerkrachten zich zorgen maakten over het schrappen van de meeste grammaticabegrippen en de hiermee verbonden problemen voor het vak Frans in de derde graad. Volgens hem was er geen probleem voor het Frans: Het leerplan Nederlands s.o. is perfect afgestemd op het leerplan van de lagere school. Voor het onderwijs van het Frans en het Engels in het s.o. geldt ook dat de spraakkunstproblemen van die vakken niet in de Nederlandse lessen van de lagere school opgelost hoeven te worden. 

    Wanneer we die eindtermen voor Frans van het basisonderwijs bekijken, dan gaat het uitsluitend om situaties waarin kinderen redelijkerwijze kunnen terechtkomen. Daarin moeten ze eenvoudige zaken kunnen begrijpen, zoals hoe iemand heet, waar hij woont … (luisteren), eenvoudige opschriften, aanwijzingen … kunnen begrijpen (lezen), iets kunnen zeggen en vragen: hoe ze heten, wat ze graag eten, hoe laat het is, (spreken). Wat schrijven betreft, moeten ze enkel ‘veelvuldig voorkomende basiswoorden en taalstructuren kunnen kopiëren (geen dictee dus). Van spraakkunst op zich is er geen sprake. Conclusie: er zijn geen gegronde redenen om zich over spraakkunst in de lagere school zorgen te maken. Niet voor ouders en niet voor leerkrachten. 

    Ook in de VVSKO-visietekst 2007 over moderne talen s.o. werd het belang van grammaticaonderwijs sterk geminimaliseerd. Het systematisch grammatica-onderwijs van weleer was volgens de leerplanvoorzitters voorbijgestreefd en grammaticale beschouwingen mochten enkel in communicatieve contexten aan bod komen.

    3.3 Minachting vanwege begeleider Nederlands Bart Masquillier Bart Masquillier, al lange tijd begeleider Nederlands katholiek onderwijs, liet zich in 2007 eens te meer laatdunkend uit over alles wat te maken heeft met klassieke grammatica. Masquillier's visie is een echo van die van zijn voorganger en leermeester Ides Callebaut. We citeren even de belangrijkste passages uit Masquilliers vurig betoog Wat hebben taalbeschouwers en automecaniciens gemeen? in: VVKBaO: Onderwijsinhoudelijk aanbod: taalopvoeding Nederlands, 02. 2007. Het is mede een antwoord op de kritiek op de verwaarlozing van het grammatica-onderwijs. Masqullier schreef in zijn inleiding: De discussie over de kennis van taalstructuren en taalkennis laait weer hoog op. Mijn mentor Ides Callebaut heeft al honderden bladzijden aan het thema taalsystematische kennis besteed, en nog wordt het niet ten volle begrepen.” Masquillier probeerde vervolgens de leerkrachten te overtuigen via een gemene taaltruc, een vergelijking: “Misschien kunnen we het eens uitleggen aan de hand van een vergelijking. Wat hebben taalbeschouwers en automecaniciens gemeen? M. wees in de inleiding van zijn bijdrage op het feit dat de discussie over de kennis van taalstructuren en taalkennis weer hoog oplaait en dat niettegenstaande zijn voorganger Callebaut al herhaaldelijk het quasi schrappen van de grammatica heeft verantwoord. Hij verwijst ook naar een passage uit de talenbeleidsnota van minister Vandenbroucke: De keuze om het traditionele grammaticaonderwijs te vervangen door het huidige taalbeschouwingsonderwijs werd gestoeld op de overweging dat: het traditionele grammaticaonderwijs een te hoog abstractieniveau heeft voor de kinderen van basisschoolleeftijd; het traditionele grammaticaonderwijs weinig effect heeft op de taalvaardigheid van leerlingen. Over het klassieke spraakkunstonderwijs schrijft Masquillier minachtend: In de jaren zestig tot tachtig beschouwden we taalstructuren en zinnen op een analytische, structuralistische manier. Wij leerkrachten waren blij als de leerlingen op het einde van de basisschool de verschillende onderdelen in zinnen konden aanduiden. En daar staken we heel veel tijd in, om dan achteraf nog te horen dat de leerlingen er niets van bakten in het s.o.. En collectief dachten we dat de leerlingen op deze wijze inzicht kregen in de werking en de structuur van onze taal. Maar dat was niet zo, want de ontleding gebeurde te ‘technisch’ en er werd geen rekening gehouden met de betekenis van zinnen, wat toch wel merkwaardig is. Hadden zinnen toen wel een structuur maar geen betekenis? . We raden Masquillier aan om eens te kijken naar de resultaten voor grammatica op de vroegere interdiocesane toetsen. Masquillier houdt geen rekening met deze toetsresultaten, met de ervaring en de mening van de praktijkmensen.. Hij wekt de indruk dat de domme leerkrachten destijds niet inzagen dat grammatica nutteloos was. 

    Masquillier stelde verder: Ik wil dit even vergelijken met een opleiding automechaniek. Zouden we op het einde van de opleiding tot auto-mecanicien ook blij mogen zijn als de student automechaniek perfect zou kunnen aanduiden welke de verschillende onderdelen zijn van de automotor, maar geen inzicht in die motor zou hebben? Of zouden we verlangen dat de toekomstige automecanicien vaardig en vlot zou weten te ontdekken wat er juist fout gaat bij onze motor en die ook zou kunnen herstellen? M.a.w. zouden we ook een mecanicien willen die niet alleen de onderdelen zou kunnen benoemen, maar die ook inzicht in onze motor zou hebben? Vandaag de dag verwachten we van een leerling op het einde van de basisschool dat hij inzicht krijgt in hoe mensen zinnen en teksten opbouwen en vaardig wordt in het ontdekken van structuren in onze taal. Dat is meer en waardevoller dan het exact kunnen benoemen van alle delen van een zin. M. schoffeert al die duizenden leerkrachten van vroeger door te stellen dat ze de leerlingen enkel zinsdelen zinloos lieten benoemen - los van het inzicht in de structuur van de zinnen. Met de grammatica bereikten ze precies dat de leerlingen ook inzagen waarom het jou of jouw was, waarom het ‘kom je naar huis’ was en ‘komt je vader naar huis’, recentelijk als bijwoord en recent als bijvoeglijk naamwoord, ... De kritiek luidt precies dat de leerlingen nu minder inzicht hebben in de structuur van de zinnen dan vóór de invoering van het leerplan van 1998. Vervolgens omschrijft de leerplanvoorzitter de nieuwe aanpak van taalbeschouwing idyllisch als volgt: De bedoeling van het nadenken over zinnen bestaat erin de kinderen inzicht te geven in de structuren van onze taal, zoals we ook inzicht proberen te krijgen in bomen, het dierenrijk, de werking van ons lichaam. Het is een poging om onze eigen taal te beschrijven. Kinderen uit de basisschool worden met die simplistische spraakkunst wel geen betere taalgebruikers.” Een taalbegeleider die ten stelligste beweert dat grammatica niets te maken heeft met beheersing van de moedertaal en van vreemde talen, lijkt hoogst merkwaardig. Daarna poneert M. dat enkel de zelfontdekkende, informele en inductieve aanpak zaligmakend is. Vervolgens verduidelijkt M. dat de weinige zinsontleding die nog overblijft, b.v. onderwerp en gezegde, niet apart, “maar enkel in de context van de werkwoordspelling aan bod mag komen en dit enkel omdat de ’grammaticafreaks’ zo fanatiek waren dat ze de werkwoorden anders spelden dan de gewone woorden. M. opteerde overigens net als zijn leermeester Callebaut voor het radicaal afschaffen van de specifieke werkwoordspelling & dt-regels. Masquillier schrijft: Enkel bij de werkwoordspelling heb ik graag dat leerlingen snel en accuraat de persoonsvorm en het onderwerp vinden. ... De ontwerpers van de werkwoordspelling hebben die immers gebaseerd op de overeenkomst tussen onderwerp en persoonsvorm. Ze hadden dat beter niet gedaan en het gehouden bij de weergave van de correcte uitspraak en eventueel bij de gelijkvormigheid (ik antwoord wegens wij antwoorden). Maar ze waren waarschijnlijk grammaticafreaks en ze wilden dus ook analogie in de werkwoordspelling (hij antwoordt, wegens hij werkt). Precies daardoor is de Nederlandse werkwoordspelling zo moeilijk. 

    De tegenstanders van klassieke grammatica zijn overigens ook vaak tegenstander van de werkwoordspelling. Masquillier eindigt zijn betoog met een uithaal naar de critici, methodemakers en leerkrachten die zich niet zomaar neerleggen bij de eindtermen en leerplannen, een eigen methodiek volgen en af en toe iets meer aanbieden dan het leerplan. Hij schrijft: De methodemakers zouden best rekening houden met wat het leerplan voorschrijft. Dit ’warrige’ betoog van de begeleider Nederlands toont o.i. aan hoe diep de crisis binnen het grammaticaonderwijs wel is. Het is ook heel verwarrend voor de leerkrachten. Masquillier en Callebaut stellen ook dat hun opvatting aansluit bij de visie van de Leuvense prof Jaap ter Horst in ‘Het einde van de standaardtaal’, en dat analoge opvattingen ook al gepropageerd werden in hun taalleerplannen van de jaren 1980. Ze betreuren ook beiden dat veel leerkrachten de ‘officiële’ visie van de leerplannen Nederlands niet genegen zijn. 

    3.2 Ook neerlandici van VON & Leuvens taalcentrum nekten klassieke grammatica 

    Vooral als gevolg van de grammatica-allergie van DVO-directeur Standaert en van enkele bevlogen taalkundigen werd in de eindtermen Nederlands en ook in de leerplannen de klassieke grammatica quasi geschrapt en vervangen door ‘moderne’ taalbeschouwing. De invloedrijkste commissieleden propageerden al enkele jaren de communicatieve en vaardigheidsgerichte aanpak – samen met hun afkeer voor systematisch onderwijs in grammatica, woordenschat en spelling. Het valt op dat het vooral een handvol bevlogen taalkundigen sinds de jaren negentig steeds weer het belang van grammatica, spelling, woordenschat, ... sterk relativeren en daarmee ook het vak Nederlands uithollen. De kritiek op de grammatica kwam er vooral ook vanuit de kringen van de universitaire lerarenopleiding, van mensen die weinig of geen ervaring hadden met (grammatica)onderwijs in het lager en het lager secundair onderwijs. Taalkundigen van de UA en kopstukken van de VON en het Steunpunt NT2-Leuven bestempelden klassieke grammatica als louter tijdverlies en als te moeilijk. Rita Rymenans, prof. UA & VON-bestuurslid, sprak in 2005 haar grote voldoening uit over het feit dat enkele taalkundigen erin geslaagd waren om in de eindtermen en leerplannen bijna alle grammatica te schrappen. Volgens haar was het aanleren van grammatica tijdverkwisting ('Weg met de grammatica', DM, 20.01.05). Het interview eindigde met de stelling dat ‘de leerlingen niet langer meer het verschil tussen lijdend en meewerkend voorwerp, tussen jou'en jouw… zullen kennen, maar dat ze voortaan tenminste zullen weten waarover ze het hebben. 

    Prof. Johan Taeldeman (RUG) tilde in 2005 heel zwaar aan de sterke relativering van de grammatica en spelling in de eindtermen & leerplannen en het standpunt van prof. Rita Rymenans (UA & VON) die stelde dat grammatica tijdverspilling betekende. Taeldeman repliceerde o.a.: Dt-fouten vind ik zware fouten, want dit is allemaal mooi beregelbaar én beregeld. Hierbij komt wel de zinsontleding op de proppen. Kom je, maar Komt je vader, want daar heb je een bezittelijk voornaamwoord. En zo vinden we veel fouten door gebrek aan zinsontleding. Het grammaticaonderwijs laat op dat vlak enorm te wensen over. Op een basis die niet deugt, kun je geen huis bouwen. Het vak Nederlands besteedt te weinig tijd aan degelijke taalkundige, grammaticale vorming (Interview in ‘Over Taal’, december 2005). 

    Op 25 november 2007 beweerde ook prof. Frans Daems in Klasse on line dat grammatica niet belangrijk is: Er zijn immers massa’s mensen die heel behoorlijk kunnen lezen en schrijven, of spreken en luisteren, die m.a.w. zeer goed hun taal en dus de systematiek ervan beheersen, zonder dat ze de schoolgrammatica kennen. 

    Als reactie op onze O-ZON-campagne -2007 liet Jan T’Sas, in die tijd VON-kopstuk, assistent lerarenopleiding Nederlands en eindredacteur Klasse, zich destijds eveneens vernietigend uit over grammatica: De meeste leerlingen hebben een hekel aan grammatica en elk jaar zijn ze alles weer vergeten. Het resultaat is dat leerlingen zich stierlijk vervelen in zo’n les, het nut niet inzien van de leerstof en geen enkele relevantie zien met hun taalgebruik, laat staan met het dagelijks leven. En in het basisonderwijs kunnen kinderen van 10 à 12 jaar ook nog niet voldoende abstract denken om vat te krijgen op de zin en zijn onderdelen (Wanneer willen leerlingen grammatica leren? - VONK, juli 2007). 

    In een andere reactie op de kritiek van O-ZON poneerde VON-medewerker prof. Frans Daems in KLASSE on line (25.11.07) eveneens dat grammatica niet belangrijk is. In de VON-visietekst van 2006 lazen we: Taalbeschouwing moet geïntegreerd worden in literatuur- of taalvaardigheidslessen en vormt geen onderdeel op zich. Het drillen van vaardigheden doet elke zin en motivatie teniet. ... Dus hier ook geen losstaande of levensvreemde situaties, maar verbanden met een werkelijkheid, al of niet uit het leven van de leerlingen gegrepen. 

    4 Vlaamse en wereldwijde herwaardering van grammatic

    In Engeland b.v. maakten we de voorbije 15 jaar de spectaculaire terugkeer mee van systematisch onderwijs in grammatica, woordenschat en spelling. De eenzijdige ‘communicatieve’ aanpak werd er verlaten. Ook in Vlaanderen pleitten de leerkrachten en docenten, de ouders en veel taalkundigen voor het terug invoeren van meer grammatica - zowel voor Nederlands als voor vreemde talen. In het Taalpeilonderzoek (2007) van de Nederlandse Taalunie vroegen zowel de leerkrachten als de leerlingen en ouders meer aandacht voor grammatica, tot ongenoegen van de kopstukken van de Taalunie, VON, CTO-Leuven ... Die vraag kwam ook tot uiting in de vele getuigenissen in het O-ZON-witboek (zie Onderwijskrant nr. 140 op www.onderwijskrant.be). 

    Ook een toenemend aantal Vlaamse taalkundigen verklaarde de voorbije 15 jaar dat een focus op grammatica een belangrijke rol speelt bij het verwerven van de moedertaal en van vreemde talen: Taeldeman, Roegist, Decoo, Vanneste, Debrock, Droste, Hiligsmann,... Prof. Eugeen Roegist, vakgroep taal en communicatie’RUG, betreurde: Jongeren zijn op school onvoldoende gevormd om een taal (ook hun eigen taal) grammaticaal te analyseren. Dit heeft ook gevolgen voor het vreemde talenonderwijs en voor het juist toepassen van regels zoals dt. Ook voor het aanleren van vreemde talen is grammatica-onderwijs van fundamenteel belang. Het tekort hieraan verklaart mede de achteruitgang van vreemde talenkennis bij Vlaamse jongeren in vergelijking met vorige generaties, vooral van die talen waarin grammaticale regels belangrijk zijn om ze correct te gebruiken, zoals Frans en Duits (Stel een vraag aan een wetenschapper, 2 oktober 2008). 

    Op een studiedag van onze Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde wees ook prof. Philippe Hiligsmann (UCL) op het grote belang van grammatica: Nadat grammaticaonderwijs jarenlang naar de schroothoop werd verwezen, gaan hoe langer hoe meer toegepast taalkundigen, en in hun kielzog didactici, er vandaag de dag van uit dat de bewuste aandacht voor formele aspecten in het algemeen en de bewuste aandacht voor de verschillen en overeenkomsten tussen de moedertaal en de vreemde taal in het bijzonder een positief effect hebben op het verwervingsproces van de vreemde taal’(Recente ontwikkelingen in het contrastief taalonderzoek Nederlands-Frans, Gent: 29 mei 2008). Ook volgens prof. Guido Vanden Wyngaerd (KU Brussel) is grammatica belangrijk voor het leren van vreemde talen. 

    De bekende grammatica-specialist Filip Droste (KU Leuven) betreurde dat velen de indruk wekken dat grammatica enkel te maken heeft met de ‘vorm’, met het formele. Droste schreef dat termen als onderwerp, gezegde, enz. feitelijk vooral functies benoemen, relaties op het niveau van de betekenis. Een benoeming als lijdend voorwerp maakt dat al duidelijk (F. Droste, Ik zeg wat ik denk, en ik doe wat ik zeg, Filosofie, nr. 5, 2008). 

    Standpunt prof. Wilfried Decoo Bij klassieke grammatica gaat het ook volgens prof. Wilfried Decoo (UA) niet om taalkennis die los zou staan van de taalvaardigheid en weinig functioneel zou zijn. Het gaat volgens hem om vaardigheidskennis – kennis van taalelementen om makkelijker de stap naar vaardigheid te zetten – én om kennisvaardigheid – de vaardigheid om op kennis van taalelementen terug te vallen bij taalgebruik. Decoo concludeerde in 2003 in verband met grammaticaonderwijs: Na de eerder ‘natuurlijke’ spraakkunstintegratie van de communicatieve aanpak in de jaren 1980, is vanuit de onderzoekliteratuur gezien, de aanbreng en integratie van grammatica een punt dat opnieuw grondig in vraag wordt gesteld. Sinds het begin van de jaren 1990 schenkt gespecialiseerde literatuur opnieuw uitgebreid aandacht aan de plaats en functie van spraakkunst in het taalverwerven. Men onderzoekt tal van aspecten: de ideale graad van aandacht voor spraakkunst (focus on form), het moment en de wijze van het cognitief isoleren van de vormfenomenen (processing instruction), het manipuleren van de teksten (input enhancement), de impact van comprehensible input zodat de leerling niet nodeloos probleemoplossend moet werken, enz. De nadruk ligt nu opnieuw op expliciet en systematisch. In een referaat lichtte Decoo op 14 april 2008 o.a. deze uitspraken over grammatica-onderwijs uitvoerig toe: Vaardigheidskennis en kennisvaardigheid: antwoorden uit onderzoek ( zie Internet). 

    In dit referaat formuleerde Decoo een uitgebalanceerd standpunt over de rol van grammatica en de veelzijdige methodiek voor grammatica. Inzake de aanbreng van grammatica onderscheidde hij drie vormen: systematisch & planmatig vanuit taalopbouw en incidenteel vanuit communicatie. Al in de late jaren tachtig weerklinkt in Engeland, Canada, Australië ... de kritiek dat 18-jarige studenten weinig of niets afwisten over elementaire grammatica en taalstructuren. In de recente leerplannen in Engeland en Frankrijk deden de beproefde waarden inzake grammatica-onderwijs weer hun intrede. In het Verenigd Koninkrijk kreeg grammatica een belangrijke plaats in de curricula van 1989 en nog meer in deze van 1998.

     In Frankrijk was de herintrede van de klassieke grammatica in de leerplannen basisonderwijs van 2008 vrij spectaculair. Vanaf de eerste graad lager onderwijs wordt er veel aandacht aan besteed Deze evolutie werd ondersteund door het rapport L’enseignement de la grammaire de la maternelle au collège(= lagere cyclus s.o.) van Alain Bentolila van 2006 (zie Internet). Bentolila is een bekende linguïst van de Sorbonne. In zijn rapport verwoordde prof. Bentolila de vele kritiek op de verwaarlozing van systematisch grammatica-onderwijs in Frankrijk. Volgens Bentolila en co heeft men destijds de stapsgewijze en logische progressie – de enige garantie voor een effectief leerproces – laten vallen en vervangen door een toevallige ontmoeting met grammatica in leesteksten. Grammatica vertoont echter een interne logica die gaat van het meest simpele naar het meest complexe, van het meest frequente naar het meer zeldzame. Er is geen sprake van dat men de logisch-geprogrammeerde analyse zou mogen overslaan onder het voorwendsel dat de observatie van de taalmechanismes enkel als doel heeft de structuur van toevallige teksten te formaliseren. Men behandelt ook ten onrechte leerlingen als experts. Ce n’est en effet que lorsqu’un élève a dominé l’analyse des structures, des procédures et des catégories de la langue, qu’alors, à la lecture d’un texte, il découvrira la virtuosité d’un auteur à les utiliser; alors la reconnaissance des faits grammaticaux mis en oeuvre éclaira la construction du sens d’un texte. ... De lessen grammatica moeten weer grotendeels aparte lessen worden met elk een specifiek analysedoel dat zich inschrijft in een logisch geprogrammeerd geheel. Voor zo’n lessen vertrekt de leerkracht van enkele passende zinnen die een specifiek leerstofpunt belichten, hij laat de leerlingen hierop reflecteren en het nieuwe begrip afleiden. Hij laat de leerlingen spelen met woorden en zinnen. Ten slotte last de leerkracht systematische oefeningen in om dit grammaticaal begrip volledig in de vingers te krijgen. We lezen verder dat het voor de leerkracht ook onmogelijk en ineffectief is om grammatica en spelling te verbinden aan de individuele en toevallige fouten van leerlingen. B

    Bijlage 1: Overzicht van grammatica in oude leerplan Nederlands versus leerplan-1998 

    Hopelijk slagen de nieuwe eindtermen (en leerplannen) erin om belangrijke grammaticale begrippen als lijdend en meewerkend voorwerp terug op te nemen in het taalprogramma van de lagere school. In functie daarvan vergelijken we even de zinsleer in taalleerplan basisonderwijs 1998 met de zinsleer in het leerplan 1969 In de eindtermen bleef er maar een beperkt onderdeel van de traditionele basisgrammatica meer over. Voor het basisonderwijs beperkt tot de kennis van zelfstandig naamwoord (+ lidwoord), verkleinwoord, werkwoord, stam, uitgang, voor- en achtervoegsel, onderwerp, persoonsvorm, zinsdeel, kopje, alinea. De leerplannen hebben daar een paar zaken aan toegevoegd, maar schrapten b.v. voor zinsleer lijdend en meewerkend voorwerp, bijwoordelijke en bijvoeglijke bepaling, ... en de interessante zinsconstructie-oefeningen. We illustreren nu even hoe resterende begrippen als onderwerp, persoonsvorm en bepaling anders worden aangepakt in de leerplannen & methodes dan in het leerplan van 1969. *Vroeger vertrok men van zorgvuldig gekozen voorbeeldzinnen. Nu moet in principe gewerkt worden met zinnen van leerlingen, zinnen uit teksten in kranten, advertenties ... Leerkrachten getuigen echter dat deze ofwel te weinig gestructureerd zijn, ofwel te complex zijn. De meeste zijn voorstander van het opnieuw vertrekken van voorbeeldzinnen. *In de nieuwe aanpak spreekt men niet meer over ontleden. Vroeger werden zinnen stap voor stap inzichtelijk ontleed. Er werd ook veel ‘gespeeld’ en geoefend met het anders structureren van de zinnen, met het ‘spelen’ met zinsdelen. Ook in functie van het stellen waren ‘herstructureeropdrachten’ heel belangrijk. *We lezen nu dat dit zinloze ontleden werd opgedoekt en vervangen door nadenken over hoe zinnen in elkaar zitten. Monique van Kerckhove (Pedic) verwoordt dit als volgt: We onderzoeken nu zinnen en gebruiken het taalmodel: wie heeft dat gezegd, aan wie, met welke bedoeling, hoe, langs welke weg, in welke omstandigheden, waarover gaat de zin eigenlijk, wat is de reactie daarop? Er werd o.i. vroeger veel meer nagedacht over de structuur en variabele opbouw van de zinnen. Ontleden was voor de leerlingen allesbehalve een zinloze of gedachteloze activiteit. *Vroeger werd veel aandacht besteed aan het opzoeken van de zinskern en aan de persoonsvorm. In De meester vertelde de leerlingen gisteren een mooi verhaal, was de ‘meester vertelde’ de zinskern en vertelde de persoonsvorm. We zochten de persoonsvorm ook door van de zin een ja/nee-vraag te maken. Vertelde onze meester de leerlingen gisteren een mooi verhaal? Vertelde staat vooraan en is de persoonsvorm. Om het onderwerp te vinden, keken we naar de zinskern en werkten o.m. we met de vraag: over wie of waarover wordt in de zinskern iets gezegd? Maar het onderwerp werd ook bekeken als het zinsdeel dat samen met de persoonsvorm van getal kan wisselen. In functie van het stellen en bij het verbeteren van stelwerken wezen we er ook op dat als het onderwerp in het meervoud staat, het werkwoord dan ook in het meervoud moet staan. Als we b.v. van vertelde vertelden maken, moest onze meester ook vervangen worden door een meervoud, b.v. de meesters vertelden - en omgekeerd. *Nu leren de kinderen meteen dat een zin bestaat uit onderwerp en gezegde. Bij het opzoeken van het onderwerp stelt men de vraag over wie of waarover wordt in deze zin iets gezegd? Onze meester = onderwerp. In de zin Jan gaf de meester een geschenk kan echter evenzeer geantwoord worden dat iets gezegd wordt over de meester. Het opzoeken van de zinskern en de correspondentie-aanpak was o.i. toch wel belangrijk zowel om het onderwerp te vinden als om te weten of de persoonsvorm in het enkelvoud of meervoud moet staan. Het begrip gezegde heeft een heel andere en ruimere betekenis gekregen dan vroeger het geval was. Wat wordt er over de meester gezegd? Dat hij de leerlingen gisteren een mooi verhaal vertelde. Wat over het onderwerp (onze meester) gezegd wordt = gezegde: vertelde de leerlingen gisteren een mooi verhaal. Vernemen we in deze zin wat/hoe het onderwerp is, of wat het doet/wat ermee gebeurt? We vernemen wat hij doet: Onze meester vertelde. Het is dus een zin met een werkwoordelijk gezegde: vertelde = ww.gezegde. In de zin ‘De meester was gisteren ziek is ‘was ziek’het naamwoordelijk gezegde. Veel leerkrachten beweren dat gezegde en het onderscheid tussen werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde abstract en moeilijk zijn voor de leerlingen. Vroeger was vertelde een werkwoord in een doe-zin en ‘is’ een koppelwerkwoord in een is-zin. Bij een koppelwerkwoord hoorde een gezegde (ziek) – net zoals in het Frans. *Vroeger werd de zin in zinsdelen verdeeld. De persoonsvorm en de zinskern hadden een centrale betekenis. Er is een handeling, dat is de spil van de zin, uitgedrukt in het vervoegd werkwoord. Maar daar staan meestal nog andere zinsdelen om heen (onderwerp en lijdend voorwerp, of onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp ...). Daarvoor keken we welke delen voor de per-soonsvorm kunnen komen. Onze meester/ vertelde/ de leerlingen/ gisteren/een mooi verhaal. Dit ging ook gepaard met het ‘spelen’ met zinnen (zinsdelen). Nu ligt de klemtoon op het onderscheid tussen onderwerp en gezegde. *De leerlingen leerden vroeger zinsdelen als lijdend en meewerkend voorwerp. Sommige werkwoorden vereisen een lijdend voorwerp (soms aanvankelijk iets- of wat-deeltje genoemd): ik vond een boek. Bij veel werkwoorden is er naast een lijdend voorwerp ook een meewerkend voorwerp dat aanduidt aan wie iets wordt gegeven, enz. Dat is een meewerkend voorwerp. In de nieuwe aanpak wordt enkel het algemene begrip voorwerp angeleerd: Je vertelt altijd iets aan iemand: een mooi verhaal = voorwerp; de leerlingen is ook voorwerp. Volgens de leerkrachten komt de term ‘voorwerp’ te algemeen, abstract en gekunsteld over. In de oude aanpak keken we of er bij de zinskern nog aanvullingen horen: het iets- of iemanddeeltje dat in de hogere klassen ‘lijdend voorwerp’ werd genoemd. Onze meester vertelde iets, wat? Een mooi verhaal = lijdend voorwerp. We leerden daarna dat ‘(aan) de leerlingen’ een meewerkend voorwerp was. Dit onderscheid is overigens ook nodig voor de lessen Frans in de 3de graad in zinnen als je lui donne un livre (complément indirect & direct). Het onderscheid blijft ook belangrijk voor het Nederlands (b.v. ik zie hen graag en niet ik zie ‘hun’ graag, maar wel ‘ik zal hun het boek geven’). Er blijven nog zinsdelen over: gisteren. Klassieke aanpak: dit wanneer-deel noemen we een bijwoordelijke bepaling van tijd. Daarnaast zijn er nog bijwoordelijke bepalingen van plaats e.d. In de nieuwe aanpak wordt enkel de algemene term ‘voorwerp’ gehanteerd. Men zegt b.v. : Er wordt nog bijkomende informatie gegeven. We vernemen wanneer de meester vertelde. Gisteren = bepaling. Noot: We staan hier niet stil bij het belang van de woordsoorten en woordleer. Om bijvoorbeeld uit te leggen dat het jouw boek moet zijn en niet jou boek is het interessant als de leerlingen weten wat een bezittelijk voornaamwoord is, en voor die/dat wat een betrekkelijk voornaamwoord is. Maar dit alles moet nu niet langer gekend zijn. Ook aan de vervoeging van de werkwoorden zou weer meer systematisch aandacht moeten worden besteed – en dit vanaf de tweede graad lager onderwijs. 

    Bijlage 2 Bijlage: Leerplan grammatica 5de leerjaar 
    Frankrijk L’enseignement de la grammaire a pour finalité de favoriser la compréhension des textes lus et entendus, d’améliorer l’expression en vue d’en garantir la justesse, la correction syntaxique et orthographique. Il porte presque exclusivement sur la phrase simple. Des activités spécifiques visent à la description et à la memorisation des mécanismes de la langue française. L’élève apprend à identifier les types et formes de phrase, les principales classes et fonctions des mots, à maîtriser l’utilisation des temps verbaux, à mémoriser et à appliquer les règles qui prévalent dans la langue française écrite. Il acquiert progressivement le vocabulaire grammatical qui se rapport aux notions étudiées. Il mobilise ses connaissances dans les activités d’écriture. La phrase - Connaissance et emploi pertinent des phrases déclarative, interrogative, injonctive et exclamative, des formes affirmative et négative, active et passive. - Utilisation adéquate des signes de ponctuation usuels (point, point d’interrogation, point d’exclamation, virgule, point-virgule, deux points introduisant une énumération ou des paroles rapportées, guillemets encadrant des paroles rapportées). (1)Les classes de mots - Identification, selon leur nature, des mots suivants : les verbes, les noms, les déterminants (articles - définis et indéfinis -, determinants possessifs, démonstratifs, indéfinis, interrogatifs, exclamatifs), les adjectifs qualificatifs, les pronoms (personnels, possessifs, démonstratifs, indéfinis, interrogatifs, relatifs), les adverbes, les prépositions, les conjonctions de coordination, les conjonctions de subordination. - Utilisation adéquate de la substitution pronominale, ainsi que des conjonctions de coordination et autres mots de liaison (adverbes). - Compréhension et expression correcte des degrés de l’adjectif et de l’adverbe (comparatif, superlatif). (2)Les fonctions des mots - Identification du verbe, de son sujet (nom propre, groupe nominal ou pronom), et des compléments du verbe : complément d’objet direct et indirect, complément d’attribution, compléments circonstanciels (de lieu, de temps, de manière et de cause), complément d’agent. - Compréhension de la notion de circonstance : distinction entre les compléments d’objet et d’attribution d’une part, les compléments circonstanciels d’autre part. - Identification de l’attribut du sujet. - Identification des éléments du groupe nominal et de leurs fonctions : déterminant, adjectif qualificatif épithète ou apposé, complement du nom, proposition relative complément du nom. (3)Le verbe - Connaissance et utilisation du vocabulaire relatif à la morphologie des temps verbaux (radical, terminaison ; personne, nombre ; temps, mode, voix ; auxiliaire). - Compréhension de la valeur temporelle des temps verbaux : temps verbaux du passé, du présent, du futur ; antériorité d’une action par rapport à une autre. - Conjugaison des verbes des premier et deuxième groupes, d’être et avoir, d’aller, boire, dire, faire, partir, pouvoir, prendre, rendre, savoir, venir, voir, vouloir aux modes et temps suivants de la voix active : indicatif (présent, futur simple, imparfait, passé simple, passé composé, futur antérieur, plus-que-parfait, passé antérieur), conditionnel présent, subjonctif présent, impératif présent, infinitif présent, participe présent et passé. - Conjugaison des verbes des premier et deuxième groupes à l’indicatif présent et futur de la voix passive. - Utilisation à bon escient des temps et modes étudiés. (4)Les accords Connaissance et utilisation - des règles et des marques de l’accord dans le groupe nominal : accord en genre et en nombre entre le déterminant, le nom et l’adjectif qualificatif ; - des règles de l’accord en nombre et en personne entre le sujet et le verbe ; - des règles de l’accord du participe passé construit avec être et avec avoir (cas d’un complément d’objet direct postposé) ; - des règles de l’accord de l’adjectif qualificatif, qu’il soit épithète, apposé ou attribut du sujet. (5)Les propositions - Connaissance de la distinction entre phrase simple et phrase complexe; entre proposition indépendante (coordonnée, juxtaposée), proposition principale et proposition subordonnée. Utilisation de la phrase complexe en percevant ses articulations. - Connaissance et emploi pertinent de la proposition relative (dans le groupe nominal), de la proposition conjonctive par que (complement d’objet direct).”

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:grammatica
    06-02-2023, 20:32 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Uitholling taalonderwijs kent lange geschiedenis & begon al 50 jaar geleden : een overzicht
    Uitholling taalonderwijs kent lange geschiedenis & begon al 50 jaar geleden : een overzicht 

    Nederlands als inhoudsloos vaardigheidsvak, relativering van AN  & co,dtructivisme

     De uitholling van het taalonderwijs was een van de belangrijke strijdpunten in de O-ZON-campagne 2007 van Onderwijskrant. Veel leraren taalonderwijs onderschreven onze analyse en stuurden hun getuigenis naar Onderwijskrant. Maar veel neerlandici, die mede verantwoordelijk waren voor de uitholling van het taalonderwijs, ontkenden de niveaudaling en de nefaste taaldidactiek. Neerlandici b.v. van de VON(K)-redactie stelden in 2007 in reactie op O-ZON: In de moderne taaldidactiek ontdekken de leerlingen zelf inzichten en ze bouwen zelf kennis op. Die didactiek bestaat al sinds de jaren 1970!! & wordt ook gedragen door begeleiding & inspectie, maar wordt nog onvoldoende in klas toegepast.

     Die VON(K)redacteurs sloten zich in de jaren 1970 ook aan bij de pleidooien van de Nederlandse VON (Vereniging voor het onderwijs in het Nederlands) voor de odeklonje-spelling. 

    De identiteitscrisis van het schoolvak Nederlands heeft veel te maken met eenzijdige propaganda vanaf ongeveer 1970 voor het zgn. normaal functioneeltaalonderwijs, voor functionele geletterdheid, voor het vak Nederlands als een inhoudsloos vaardigheidsvak waarbij taalkennis van weinig belang was, voor louter communicatieve competentie en ermee verbonden relativering van de geschreven taal en van het AN, voor eenzijdig taakgericht of constructivistisch taalonderwijs van het Leuvens taalcentrum, voor taakgericht  leren al doende als centrale werkvorm waarbij de leerkracht als coach optreedt … 

    Tegelijk werden oerdegelijke inhouden en aanpakken gebanaliseerd of geminimaliseerd: directe instructie en modelleren, aanvankelijk en voortgezet technisch lezen, expliciet woordenschatonderwijs, uitspraakoefeningen, kennis van spelling met inbegrip van het inoefenen van de vervoeging van de sterke werkwoorden, grammatica, stijloefeningen voor stellen, traditionele aanpakken voor begrijpend lezen en stelonderwijs, … 

     Normale functionaliteit en functionele vaardigheden 

    Modieuze concepten als normale functionaliteit, communicatieve competentie, constructivisme, vaardigheidsvak … leid(d)en tot een sterk verengde invulling van het vak Nederlands; wat ook in de leerplannen en eindtermen tot uiting komt. Volgens het concept normaal-functioneel taalonderwijs, term gelanceerd in 1970, dient het (taal)onderwijs enkel aan de orde te stellen wat de leerling/cursist op korte termijn functioneel kan gebruiken en/of van belang acht voor zichzelf. Men kiest hierbij ook voor het leren al doende, waarbij de taak van de leerkracht coach vooral bestaat in het scheppen van situaties (authentieke taken, leeromgeving scheppen) waarin de leerlingen taalactiviteiten uitvoeren en aldus hun taalvaardigheid'zelf construeren. 

    Propagandisten van het normaal-functioneel taalonderwijs stelden tegelijk dat het klassiek taalonderwijs enkel schools functioneel was (bv. Steven ten Brinke, 1976) en voor het echte, normale leven geen nut heeft. Vanuit zo'n functioneel standpunt maakt men zich dan ook weinig zorgen over van het gebruik van de correcte algemeen-Nederlandse termen en uitspraak, van de correcte spelling en grammatica … 
     Als vanuit normaal-functioneel standpunt de leerling zich via zijn schrijven enkel moet kunnen uitdrukken zodat zijn boodschap ondubbelzinnig begrepen wordt, dan is kennis van de spelling, grammatica, zinsontleding, rijke woordenschat… bijna overbodig. Iedereen begrijpt immers wat een leerling bedoelt met Jou paket weegde meer dan dit van ik. Als men het onderwijs eenzijdig vanuit het standpunt van de alledaagse (functionele) redzaamhei' van doorsnee-burgers bekijkt, dan sneuvelt er heel veel, niet enkel voor taal, maar eveneens voor wiskunde, wereldoriëntatie … 

    De neerlandici Frans Daems (UA) en Kris Van den Branden (Steunpunt NTZ Leuven) schreven in 2004 nog dat vanuit hun 'normaal-functioneel' vertrekpunt systematisch expliciet onderwijs van elementen, zoals woordenschat, spellingregels e.d.– weinig effectief is'(Taaldidactiek voor het funderend onder wijs', in Acco-handboek, 2004, p. 17). En in het hoofdstuk spelling van hetzelfde handboek opteerde prof. Daems voor een sterke beperking van het spellingonderwijs. Hij citeerde met instemming uit het leerplan van het VVKBaO: Een slechte spelling maakt een taal niet slechter, en een goede spelling maakt een taal niet beter. Woordenschat, spelling, regels voor woordvorming, grammatica … mogen dus volgens Daems en Van den Branden niet systematisch en geprogrammeerd aangebracht worden. We lazen b.v. dat een les woordenschat over de fiets niet functioneel/nuttig is. Ook worden als ventielzijn niet normaal-functioneel, want bij de fietsenmaker gebruiken de leerlingen toch de term ‘soupape’. Daems en Van den Branden pleitten dus vooral voor het leren al doende. Expliciete aandacht is volgens hen enkel zinvol als die direct aan een functioneel gebruik kan worden gekoppeld (bijvoorbeeld: een expliciete uitleg naar aanleiding van een fout die de leerling heeft gemaakt in een schrijfopdracht, of wanneer de leerlingen een communicatieve spreektaak krijgen waarbij ze de regel kunnen toepassen (p. 17). 

    Nederlands werd/wordt aldus een kennisloos en inhoudsloos vaardigheidsonderwijs, waarbij de vaardigheden ook nog eens heel beperkt omschreven worden en waarbij ook de specifieke methodiek die vaardigheden vereisen (o.a. automatisering en memoriering) over het hoofd werd gezien. Het Steunpunt NT2-Leuven schreef in 2005: Voor het vak Nederlands zijn deze vier vaardigheden de belangrijkste onderdelen die moeten getoetst worden en die op het rapport moeten verschijnen. Spelling, taalbeschouwing en technisch lezen zijn voor toetsen en het rapport minder essentieel. Dit is een basisstelling die Steunpunt in zijn onderzoek voorlegde en waarmee uit evalutieonderzoek van Vanden Branden bleek dat de leraren het geenszins eens waren met de visie van het Leuvens taalcentrum. Gelukkig maar.

    Oude waarden/aanpakken werden gemarginaliseerd. Technisch lezen, spelling, woordenschat, grammatica… zijn voortaan geen afzonderlijke rubrieken meer, maar hoogstens een middel om te kunnen communiceren. De eindtermen lager onderwijs vermelden voor grammatica enkel nog de termen onderwerp en persoonsvorm, enz. In de leerplannen en eindtermen, in publicaties van neerlandici en zelfs van de Taalunie werd ook het gebruik van het Algemeen Nederlands sterk gerelativeerd: de leerkrachten moeten ernaar streven dat de leerlingen het gepaste register gebruiken. Vanuit het normaal functioneel standpunt moet de leerling bijgebracht worden dat hij naargelang van de situatie een gepast taalregister mag en moet gebruiken. Waarom zou een leerling in klasgesprekken met leerlingen uit de buurt de 'functionele' regionale taalvariëteit niet mogen gebruiken? 

    En voor de vaardigheden spreken en schrijven stelde ook de eindtermencommissie als doel dat de boodschap van de spreker/schrijver  enkel ondubbelzinnig gedecodeerd (begrepen) moet kunnen worden. Het gebruik van een correct taaleigen, een correcte uitspraak, spelling, grammatica… was al bij al niet zo belangrijk meer. 

     Vanuit het standpunt van normale functionaliteit en leren al doende & eigen taalregister  werd tegelijk opgeroepen voor een grote tolerantie ten aanzien van taalvariëteit en taalfouten; leerkrachten krijgen de boodschap dat hun corrigerend optreden de leerlingen vaak faalangstig maakt. Van den Branden (Steunpunt) schreef: Het is belangrijk dat leerkrachten in dit verband de communicatiesituatie goed inschatten, en steeds weten te bepalen wat 'het meest gepaste' taalregister is. Bij voorbeeld: In emotiegeladen kringgesprekken is het normaal dat er in de taal van de leerlingen wat meer dialectische klanken en informeel register sluipen (Acco-handboek, 2004 p. 103). 

    Een andere modieuze opvatting luidde dat kinderen bijna uitsluitend hun taal 'al doende leren' vanuit een echte, realistische context. Expliciete aandacht is maar nodig als kinderen fouten blijven maken bij hun functioneel taalgebruik. Dus enkel corrigeren binnen de context van het eigen taalgebruik en de eigen woordenschat van de leerlingen, ook al zijn die vaak heel beperkt. Geen gestructureerd onderwijs meer in woordenschat, uit spraak, spelling, grammatica…; het volstaat een 'krachtige leeromgeving' te creëren. We lazen in een aankondiging van een studiedag over zorgverbreding (23 november 2004; op Internet) dat het Steunpunt NT2-Leuven kiest voor het al doende leren, voor het zelf kennis en vaardig hedenopbouwen

    .Sinds de opkomst van het constructivisme noemen veel taaldidactici hun whole-language visie ook constructivistisch. Ook de redacteurs van het Acco-handboek, Kris Van den Branden, Frans Daems zagen leren als een 'constructief, zelfgestuurd en individueel verschillend proces … Daar bij zet de leraar vooral situaties op waarin de leerlingen motiverende activiteiten in taal (spreken, luisteren, schrijven, lezen) uitvoeren, gericht op echte communicatie met elkaar en anderen …" (p. 13). 

     1 Eenzijdige taalvisie s.o. van koepel katholiek onderwijs – ook al in de jaren 1980

     In 1997 publiceerde het Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs de tekst Visie op het onderricht in de moderne vreemde talen in de leerplannen van het VVKSO, een herwerking en uitbreiding van een tekst uit 1994 over evaluatie. In de Visie van 1997 en in de leerplannen die erbij aansloten werd de communicatieve aanpak verheerlijkt en de klassieke benadering van taalkennis - woordenschat, grammatica, spelling, ... - totaal uit gehold. Ook voor het inoefenen van deelvaardigheden was er al te weinig aandacht. 

    Strikte scheiding tussnkennis en vaardigheden

    De visietekst over de nieuwe aanpak van moderne talen 1994 & 1997 werd opgesteld door de leerplanvoorzitters binnen de Coördinatiecommissie Moderne Talen en fungeerde als leidraad voor de leerplannen. De leerplanvoorzitters stelden o.a.: Er is een strikte scheiding van de begrippen kennis en vaardigheid’ Het onderscheid tussen kennis en vaardigheid is van zo’n cruciaal belang voor een goed begrip van de vernieuwende visie op het onderricht in moderne talen dat op dit punt geen compromissen kunnen worden gesloten (p. 14). 

    Deze redenering heeft geleid tot de instructie van 14 februari 1994 dat minimum 60% van de samenvattende evaluatie moet slaan op de evaluatie van de vier communicatieve vaardigheden samen, en een maximum 40% op de evaluatie van vaardigheden met kenniselementen (p. 21). Die 40% sloeg dus niet op pure kennis, maar op  40% vaardigheden met kenniselementen. Vaardig en vlot kunnen omspringen met grammatica, woordenschat, spelling, vervoeging van werkwoorden ... werden denigrerend omschreven als het domein van de gememoriseerde feitelijke kennis :grammaticaregels, woordenlijsten, namen, begrippen. 
    Het ging hier volgens de leerplanmensen "louter om feitenkennis (feitelijke kennis genoemd!) die via blind en simpel memoriseren verworven kan worden. Die zaken hebben volgens de visietekst niet rechtstreeks te maken met vaardigheden en “mogen dus niet als doelen op zich gezien en geëvalueerd worden.” Als kennis elementen mogen ze ook enkel in een vaardigheids- of communicatiecontext/opdracht aan bod komen en geëvalueerd worden. 

     In een kritisch commentaar bij de 60-40-norm schreef prof. Wilfried Decoo (UA): De Visie zet de term kennis van de Mededeling van 1994 om in vaardigheden met kenniselementen, of functionele vaardigheden. De 40% slaat dus niet louter meer op geheugenkennis of inzichtelijke kennis. De Visie geeft een voorbeeld van een vaardigheid met grammaticale component: Als de leerling een gebeurtenis uit het verleden vertelt: de passé composé en de imparfait vormen’(p. 13). Het kunnen vertellen van de gebeurtenis is een communicatieve vaardigheid (deel van de minstens 60%), het kunnen vormen en gebruiken van de twee tijden is daarin een functionele vaardigheid (deel van hoogstens 40%).

     Prof. Alex Vanneste (UA) besloot: Het gevolg is dat leerlingen maar wat praten en debasisregels en woordenschat niet meer ken nen (DS, 18.01.06). Die 40-60-norm leidde ook tot veel discussie bij doorlichtingen. Vanuit de norm ‘maximum 40% vaardigheden-met-kenniselementen’ vonden inspecteurs dat die 40% bij de evaluatie overschreden werd en dat de kennis vaak ook ten onrechte los van een communicatieve context werd getoetst. 

     2 Eenzijdige taalvisie Leuvens taalcentrum van Kris Van den Branden 

    De uitholling van de taalvakken is mede een gevolg van de eenzijdige vaardigheidsgerichte whole-language-visie die sinds de jaren 1990 gepropageerd wordt door b.v. het Leuvens taalcentrum van prof. Kris Vanden Branden. In het boek Taal verwerven op school -2010 wordt die visie zo omschreven: Het gaat bij ons taakgericht taalonderwijs om actief construeren van kennis en vaardigheden en voor het "leren al doende aansluitend bij de behoeften van de leerlingen. Wat de leerlingen zelf ontdekken, blijft hangen en leidt tot fundamenteel leren, in tegenstelling tot het oppervlakkige leren dat door een uitleg van de leraar bereikt wordt. Goed gekozen taken werken dit fundamenteel leren in de hand. Er moet steeds gewerkt worden vanuit 'globale en zelfontdekkende taken'; het onder scheiden en inoefenen van deelvaardigheden is uit den boze
    .. Tegelijk werd het belang van het AN gerelativeerd. Men opteerde voor normaal-functioneel taalgebruik: dus ook geen systematisch AN woordenschatsonderwijs meer. Men stelde: De leerlingen gebruiken in het normale ‘leven het woord soupape bij de fietsenmaker en niet ventiel. Ventiel’ e.d. is geen normaal-functioneel taalgebruik. 

     In het door Van den Branden opgesteld VLOR-rapport met de veelzeggende titel Taalvaardigheidsonderwijs. Wat de leerlingen zelf doen, doen ze beter! -2005 lezen we:   er geen aandacht voor systematisch taalonderwijs en al te weinig voor de geschreven taal (woordenschat, spelling, grammatica, schrijven). 

    In een afwijzende reactie op onze O-ZON-campagne-2007 omschreven ook de universitaire neerlandici van de Vereniging van onderwijs in het Nederlands -VON de klassieke taalmethodiek karikaturaal in termen van ondoordacht slikken en reproduceren van kennis die over de leerlingen wordt uitgegoten. De neerlandici van de VON-redactie pleitten eens te meer voor een moderne taaldidactiek waarin leerlingen zelf inzichten en kennis opbouwen” Die didactiek bestaat volgens hen al sinds de jaren 1970 en wordt ook gedragen door begeleiding en inspectie, maar ze wordt nog onvoldoende in klas toegepast. De vraag van leerkrachten e.d. voor herwaardering van de grammatica omschreven ze als ‘holle retoriek’. In de jaren zeventig opteerden ze zelfs voor de odeklonjespelling.

    3 Ex-leerplanvoorzitter pleitte in 2009 voor verdere uitholling taalonderwijs: voor poststandaardtaal-onderwijs 

    We illustreren even de uitholling van het taalonderwijs met krasse uitspraken van Ides Callebaut, ex leerplanvoorzitter en begeleider katholiek onderwijs. Hij vond dat het belang van AN ten zeerste gerelativeerd moest worden; AN is immers maar een van de vele taalvarianten. Hij pleitte voor poststandaardtaalonderwijs. Hij schreef in Wat doen we met ons taalonderwijs als er geen standaardtaal meer is?:  Als er geen standaardtaal meer is, kunnen leerlingen ook geen taalfouten meer tegen het AN maken. Taalleraren en taalpuristen zullen niet meer van zuiver Nederlands kunnen spreken. En dan krijgen we onze taal dus terug zoals die al die jaren van de mensheid geweest is, uitgezonderd de enkele eeuwen van de artificiële standaard talen (School- en klaspraktijk, nr. 199, 2009). 

    Callebaut beweerde dat de klassieke vakdidactiek al lang voorbijgestreefd is, en dat dit ook de strekking is van de leerplannen die hij vanaf de jaren 1980 hielp opstellen – met de term communicatieve competentie als sleutelwoord. Inderdaad: de uitholling van het taalonderwijs stak ook al in de leerplannen van de jaren 1980. 

    Callebaut schetste een idyllisch en fantasierijk post-AN-paradijs waar de gesproken taal centraal staat. Dit komt ook tot uiting in stellingen als: 
    *Als gesproken taal niet langer secundair is ten opzichte van geschreven taal, maar zelfs belangrijker, dan moet ook in het onderwijs de aandacht verlegd worden. Dan moeten lezen, grammatica en spelling plaats inruimen voor luisteroefeningen, voor mondelinge presentatie, voor discussietechnieken enz. *Geen afzonderlijke werkwoordspelling meer, maar werkwoorden als vaste woordbeelden: De speciale regels voor de werkwoordspelling zijn overbodig: in de gesproken taal hoor je het verschil niet tussen 'antwoord' en 'antwoordt', tussen 'antwoorden' en 'antwoordden' en tussen 'heten' en 'heetten'. 
    *Geen klassiek en stapsgewijs schrijfonderwijs meer. Callebaut pleitte ook eenzijdig voor vrij schrijven. Aangezien Callebaut ex-leerplanvoorzitter en ex begeleider Nederlands (katholieke koepel) was/is, beschouwen we zijn uitspraken als een belangrijke getuigenis van een insider en mede-verantwoordelijke voor de evolutie binnen ons taalonderwijs vanaf de jaren 1980. 
    In de paragraaf  De leerplan makers (Callebaut en co!) hebben ons eigenlijk al de weg getoond’stelde ex-leerplanvoorzitter Callebaut dat zijn visie eigenlijk al grotendeels in de eindtermen en leerplannen van de jaren 80 en 90 aanwezig is. Callebaut besloot vernietigend en zonder schroom: We dragen nog de last van eeuwen schools taalonderwijs. Hoe is het toch mogelijk dat het onderwijs er toch maar niet in slaagt de nieuwe visie toe te passen? 

     Ook Bart Masquillier, begeleider-opvolger van Callebaut schreef elders: De krachtlijnen van onze leerplannen komen ook in het boek Het einde van de standaardtaal’ van Van der Horst duidelijk tot uiting. Maar dan zal het onderwijs zich ook meer aan de nieuwe situaties en ‘nieuwe taal’ moeten aanpassen (Boekbespreking in ‘School+visie, december 2009). 

     8 Taalachterstandsrelativisten en tegenstanders NT2-taalonderwijs 

     Volgens het regeerakkoord vormen de taalproblemen van anderstalige leerlingen een groot probleem. Er worden tal van ingrijpende maatregelen voorgesteld. Er wordt gepleit voor een taalbadjaar bij de overgang naar het lager onderwijs voor leerlingen die onvoldoende Nederlands kennen. Bij invoering van intensief NT2 vanaf 2,5 jaar kleuter kan dit voor veel anderstalige leerlingen vermoedelijk niet nodig zijn. In Vlaanderen was er de voorbije 30 jaar veel weer stand tegen taalbaden, tegen intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. In een publicatie van het GOK-Steunpunt van 2000 schreven Van den Branden en Van Avermaet: Taalproblemen worden grotendeels gecreëerd door de school zelf die een taal hanteert die voorallochtone & autochtone leerlingen van lagere afkomst een ware struikelblok vormt. De schooltaal was volgens hen een totaal andere taal dan de gewone taal, formalistisch, veel vaktermen, enz. 

    Volgens Van Avermaet, Van den Branden, Jaspaert …was er geen specifiek en apart (taal)parcours nodig. Zo kwam men niet tegemoet aan de spe cifieke noden van anderstalige leerlingen. Tegelijk poneerden ze dat onderwijs in eigen taal en cultuur en meertalig onderwijs – hét wondermiddel was.

     In 2008 poneerde Piet Van Avermaet, directeur Steunpunt Diversiteit en leren in zijn verzet tegen de taalplannen van minister Vandenbroucke, dat hij het absoluut NIET eens was met volgende stellingen: “*dat migrantenkinderen vanuit hun achter grond vaak een taalprobleem hebben 
    *en dat dit een negatieve invloed heeft op hun leerprestaties 
    *dat men zonder Nederlands onmogelijk goed kan functioneren; dat kennis van het Nederlands maatschappelijk allerhande mogelijkheden opent die er anders niet zouden zijn.” (Taal, Onderwijs en de samenleving, EPO, 2008). 

     Van Avermaet sprak zich ook heel kritisch uit over O-KAN-klassen: Ook het doel van het opvang onderwijs (OKAN) is enkel de kinderen te main streamen en ze nadien in de ‘gewone’ klassen te kunnen opnemen. De meertaligheid van die anders talige nieuwkomers heeft ook geen enkele waarde als taalbagage (in: ‘Wiens Nederlands? Over taal naïviteit in het beleid’, in: Sampol, 31 maart 2006.) 

     Orhan Agirdag en 21 ondertekenaars poneerden in hun petitie tegen taaloproep minister Smet op 30.10. 2009 in De Morgen: Door de taalachterstandsthese worden de anderstalige leerlingen gestigmatiseerd als gebrekkige leerlingen; dit is ‘blaming the victim’. De claim is immers dat anders talige leerlingen de leerachterstanden vooral aan zichzelf te danken hebben. De taalachterstandsthese wijst zo hard op de gebreken van anderstalige leerlingen, dat men voorbij gaat aan de culturele en talige bagage die deze leerlingen wél hebben: hun thuistaal. Het taalbadmodel is dus in conflict met een elementair pedagogisch principe dat stelt dat de leefwerelden van de leerlingen aanwezig moeten zijn binnen de schoolmuren.

     Al meer dan  25 jaar pleiten we in Onderwijskrant voor  extra NT2-lessen  vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. Het Leuvens Steunpunt NT2, Het Gents Steunpunt Diversiteit en leren en het Steunpunt CEGO vonden intensief en specifiek NT2 -taalonderwijs vanaf het kleuteronderwijs overbodig en zelfs nefast. De beleidsmakers, de koepels van het katholiek onderwijs en het GO! namen die visie over. We beluisterden enkel pleidooien voor OETC, multiculturaliteit & meertalig onderwijs, experimenten met het eerst leren lezen en rekenen in het Turks, enz.…

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    06-02-2023, 13:04 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    04-02-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.79-jarige John Dewey pleit nog steeds voor radicaal reformpedagogisch en ontscholend onderwijs
    The New York Times – Sunday, April 23, 1933 Trends and Tides of Modern Education 

     (79-jarige) DEWEY OUTLINES UTOPIAN SCHOOLS : hoe zien ideale, utopische scholen er uit 

    Totally unlike Ours (helemaal anders dan de school die ik zelf destijds meemaakte). Onderwijs moet in functie staan van heet laten ontdekken van de eigen capaciteiten en van het realiseren van een nieuwe maatschappij. Uit voorliggende spreekbeurt van de toen 79-jarige Dewey blijkt dat hij nog steeds in 1933 vrij radicale reformpedagogische ideeën propageert. We merken ook de invloed van zijn reizen naar de Sovjet-Unie in de periode 1925-1928: onderwijs moet netals in de Sovjet-Unie in functie staan van het realiseren van een nieuwe maatschappij die afstand neemt van kaptalisme en individualisme. 

     (In 1938, zal de 84-jarige Dewey wel in een artikel wat afstand nemen van de reformpedaogiek die hij zelf had gepropageerd. Hij pakte dan uit met de smoes dat zijn volgelingen hem niet al te best begrepen hadden.) s The schools of Utopia as Professor John Dewey envisages them after his many years of pondering the possibilities were described by him in a speech last week before the conference on the educational status of the 4 and 5 year old child, held at Teachers College, Columbia University. His speech, in part, follows. 

    Dewey: Het meest utopische in Utopia is dat de scholen er helemaal niet meer uitzien als klassieke scholen.

    De ideale scholen beschikken vooreerst allemaal over een groot terrein, tuinen, boomgaarden, serres. Ze zijn ook kleinschalig: in de gebouwen waarin kinderen met ouderen (leraren en oudere leerlingen in leeftijdsheterogene groepen ) samenkomen, mogen niet meer dan 200 mensen zijn, dit blijkt ongeveer de grens te zijn voor nauwe, intieme persoonlijke kennismaking van mensen die zich met elkaar verbinden.

    En in deze gebouwen, die gelijken op onze huidige openluchtscholen in hun fysieke structuur, zijn er geen dingen die we gewoonlijk associëren met onze huidige (klassieke) scholen. Er staan uiteraard geen mechanische rijen vastgeschroefde banken meer met een opstelling in rijen. De leerruimte gelijkt  eerder op een goed ingericht huis van vandaag, alleen met een veel grotere verscheidenheid aan apparatuur en geen rommelige opeenhopingen van allerlei soorten meubilair; meer open ruimtes dus  dan onze huizen vandaag hebben. 

     Daarnaast zijn er ook de werkplaatsen, met hun apparatuur voor het uitvoeren van activiteiten met allerlei soorten materiaal - hout, ijzer, textiel. (learning by doing) Er zijn historische musea en wetenschappelijke laboratoria, en overal boeken, evenals een centrale bibliotheek. 

    De begeleiders moeten zelf kinderen hebben De volwassenen die het meest actief met de jongeren bezig zijn, moeten aan bepaalde eisen voldoen, en het eerste dat mij als bezoeker van Utopia opviel, was dat ze allemaal getrouwde personen moeten zijn en, behalve in uitzonderlijke gevallen, zelf kinderen moeten hebbenof  gehad hebben. Ongehuwde, jongere personen  bezetten enkel hulpplaatsen en dienen een soort inwijdingsstage meegemaakt te hebben. 

     Bovendien nemen oudere kinderen, omdat er geen willekeurige indelingen in jaarklassen zijn, in de leeftijdsgemengde groepen deel aan het leiden van de activiteiten van degenen die nog jonger zijn. De activiteit en  inzet van deze oudere kinderen kan worden gebruikt om de methode te illustreren waarmee degenen die we toekomstige leraren zouden kunnen noemen, worden geselecteerd. Het is bijna een methode van zelfselectie. Zo krijgen de kinderen van ongeveer 13 tot 18 jaar die vooral dol zijn op jongere kinderen de kans om met hen om te gaan. Ze werken met de jongere kinderen onder observatie, en dan wordt al snel duidelijk wie van hen de smaak, interesse en het soort vaardigheid heeft dat nodig is om effectief met de jongeren om te gaan. Naarmate hun interesse in de jongeren zich ontwikkelt, concentreert hun eigen vervolgonderwijs zich meer en meer op de studie van groei- en ontwikkelingsprocessen, en dus is er een zeer vergelijkbaar proces van natuurlijke selectie waarbij ouders uit het smallere contact met hun eigen kinderen in de huizen worden gehaald en naar voren worden gebracht in de educatieve opvoeding van grotere aantallen kinderen. 

    Leren in een  meester-gezel relatie.  Het werk van deze educatieve groepen wordt voortgezet zoals schilders werden opgeleid in, laten we zeggen Italië, toen de schilderkunst op zijn hoogtepunt was. De volwassen leiders combineren, door hun eerdere ervaring en door de manier van hun selectie,  door hun  kennis van kinderen met speciale gaven in bepaalde richtingen. 

    De oudere leerlingen associëren zich met de jongeren in het uitvoeren van een bepaalde actielijn, opdracht.  Net zoals in deze oudere studio's jongere mensen leerlingen waren die de ouderlingen observeerden en samen met hen deelnamen aan het doen van eerst enkele van de eenvoudigere dingen en vervolgens, naarmate ze meer ervaring opdeden, direct betrokken waren bij de meer complexe vormen van activiteit, zo zijn de oudere leerlingen  in deze gerichte activiteiten in deze centra eerst bezig met het uitvoeren van een aantal werkzaamheden waarin ze zelf bekwaam zijn, of het nu gaat om schilderkunst of muziek of wetenschappelijk onderzoek, observatie van de natuur of industriële samenwerking in een bepaalde lijn. Dan beginnen de jongere kinderen, die naar hen kijken, naar hen luisteren, deel te nemen aan de eenvoudigere vormen van de actie - een klein deel, totdat ze naarmate ze zich ontwikkelen steeds meer verantwoordelijkheid nemen om samen te werken. 

    Zelfontwikkeling & intrinsieke motivatie centraal

    ik heb de Utopisten gevraagd wat de doelen waren, of beter gezegd  de doelstellingen, van de activiteiten die in deze centra werden uitgevoerd. In het begin verbaasde niets me meer dan het feit dat mijn vraag naar doelstellingen helemaal niet werd begrepen, want het hele concept van de school, van leraren en leerlingen en lessen, was zo volledig verdwenen dat toen ik naar de speciale doelstellingen van de activiteit van deze centra vroeg, mijn utopische vrienden dachten dat ik vroeg waarom kinderen überhaupt zouden moeten leren, en daarom namen ze mijn vragen niet ernstig. 

    Ze merkten op: Aangezien kinderen leven en  en groeien,  proberen wij als utopisten hun leven voor hen de moeite waard te maken. We proberen te bereiken dat ze echt groeien, dat ze zich echt ontwikkelen.  Het idee dat er een speciaal doel was dat de jongeren moesten proberen te bereiken, was volledig vreemd aan hun gedachten. Door observatie kwam ik echter tot de conclusie  dat wat wij als de fundamentele leerdoelen zouden beschouwen, grondig was opgenomen in de werking van de activiteiten zelf.

    Ze streefden naar de ontdekking  de bekwaamheden, de smaken, de capaciteiten en de zwakheden van elke jongen en elk meisje, om vervolgens deze positieve capaciteiten te ontwikkelen tot attitudes en om de positieve krachten te rangschikken en te versterken,  om de zwakke punten niet te verdoezelen, maar om ze te compenseren. 

    De onvermijdelijkheid van leren, zelfontplooiing 

    Ik vroeg hen, met de achtergrond van onze eigen (klassieke) scholen in gedachten, hoe ze er met hun methoden ooit voor zorgden dat de kinderen en jongeren echt iets leerden, hoe ze de leerstof, aardrijkskunde en rekenen en geschiedenis onder de knie kregen, en hoe ze er ooit zeker van waren dat ze echt leerden lezen en schrijven.  Voor hen was het evident   dat  niemand  kon  groeien en zich ontwikkelen zonder te leren. Ze zegden dat ook wij toch ook destijds geen scholen en leraren en examens nodig hadden om ervoor te zorgen dat we als  baby leerden lopen en praten. (Commentaar: kinderen leren volgens de utopisten op school zoals ze voorheen leerden lopen en praten, zonder externe sturing).

    School in functie van nieuwe maatchappij . Nieuwe school in dienst  van nieuwe, socialistische/marxistische maatschappij 

    De utopisten geloofden dat het patroon dat in onze tijd in onze economische/kapitalistiche samenleving bestaat, de algemene denkgewoonten beïnvloedde; dat persoonlijke verwerving en privébezit zulke dominante idealen waren op alle gebieden, en zo  bezit hadden genomen van de geest van opvoeders/leerkrachten, in die mate dat het idee van persoonlijke verwerving en bezit het hele onderwijssysteem beheerste. Ze betreurden niet alleen het gebruik in onze scholen van  competitieve methoden, van het beroep op rivaliteit en het gebruik van beloningen en straffen, van vaste examens en het systeem van promotie, maar ze voegen er ook an toe dat al deze dingen slechts uitdrukkingen waren van het bezitterige/kapitalistische systeem van de samenleving,  en van  het soort maatstaf en test van prestatie en succes dat moest zegevieren in een bezitterig type samenleving. Als gevolg van die maatschappelijke invloed waren we heet onderwijs gaan beschouwen als gewoon een middel om iets te verwerven, zelfs al ging het vaak om nutteloze of verre feiten. 

    We dachten in termen van   leren en wetenschap als het verwerven van privébezit De afschaffing van die bezitterige samenleving, leidt volgens de utopisten naar transformatie van het zwaartepunt van leren (in klassieke zin), in de richting het creëren van passende attitudes.  
    Ze zeiden me  dat de grote educatieve bevrijding tot stand kwam van zodra het concept van extern opgelegde kennis en vaardigheden werd opgedoekt, toen men begon te ontdekken wat elke individuele persoon vanaf het allereerste begin in zich had, en men zich vervolgens wijdde aan het achterhalen van de omstandigheden van de omgeving en de soorten activiteit waarin de positieve capaciteiten en attitudes van elke jongere het meest effectief konden werken. 

    Onmiddellijk welbevinden, leuk onderwijs 

    Er is volgens de utopisten geen echte scheppende activiteit en productiviteit, geen echt leren, zonder plezier.  Leren moet plezierig zijn en leiden tot onmidellijk webevinden. Ze stelden dat volgens de ethiek van het 'oude' onderwijs het  leerplezier altijd iets uitgesteld moest zijn; terwijl de enige opvoeding die bij de jongere echt kracht kon ontdekken en uitlokken een aanpak is   die deze krachten met onmiddellijk plezier en gebruik combineerde. 

     Natuurlijk informeerde ik welke houdingen zij het belangrijkst vonden om te creëren, aangezien de vorming van attitudes de plaats had ingenomen bij de jongeren van het verwerven van informatie. Ze hadden enige moeite met het rangschikken van attitudes in elke volgorde van belangrijkheid, omdat ze zo bezig waren met een allround ontwikkeling van de capaciteiten en attitude van de jongeren. Maar via observatie kan ik zeggen dat ze de attitude die een gevoel van positieve kracht oplevert, minstens zo fundamenteel en primair rangschikten als de anderen, zo niet meer. Deze houding die resulteerde in een gevoel van positieve kracht hield natuurlijk in dat men gevoelens elimineerde van angst, van schaamte, van dwang; omstandigheden die het gevoel van falen en onvermogen creëerden. Het ging om de ontwikkeling van een zelfvertrouwen, van werkelijke gretigheid om problemen aan te pakken in plaats van ze te vrezen en ervan weg te lopen. Het omvatte een nogal vurig geloof in het vermogen van de omgeving om waardevolle activiteiten te ondersteunen, op voorwaarde dat het milieu op de juiste manier werd benaderd en behandeld.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Dewey, utopische scholen
    04-02-2023, 20:26 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    03-02-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Revelerend twitterdebat over uitholling taalonderwijs - al in leerplaninstructies s.o. 1994
    Twitterdebat over uitholling taalonderwijs gisteren 

    Start: Prof. Filip Lardon: Examens aan het verbeteren. Eerste bachelor geneeskunde. Het aantal taal- en vooral dt-fouten is onvoorstelbaar Ik begin mij af te vragen of ze afspraken om een grap met mij uit te halen en om er allemaal opzettelijk zoveel mogelijk neer te schrijven. Geslaagd dan. 

     Peter Iserbyt : 40% van onze instromende studenten haalt geen 50% op voorkennistoets Taalbeheersing. Steeds meer studenten hebben een attest waardoor spelfouten niet mogen aangerekend worden op de evaluatie van examens. 

     Tim Surma: Zorgwekkend. De reacties eronder zijn veelzeggend, ook de uniefs beginnen nu te merken wat er aan de hand is. On a positive note: de recepten om het beter te doen liggen al een poos op tafel en zijn niet onhaalbaar. 

     Prof. Wim Van den Broeck: Logisch gevolg van stroming in onderwijs die zegt dat dit allemaal niet zo belangrijk is ('als we elkaar maar verstaan'). Raf Feys Leerplanvoorzitters taal katholiek onderwijs legden al in 1994 (1997 2de versie, 2007: 3de versie) uithollende taalaanpak op. Ook overigens al in leerplan basisonderwijs van de jaren 80; leerplanvoorzitter Callebaut opteerde zelfs in 2010 voor 'poststandaardtaaltijdvak'!, dan "kunnen lln geen taalfouten meer maken" 

     Dirk Van Damme: Het hoger onderwijs, net zoals het andere afnemend veld van bedrijven en werkgevers, zou luider zijn stem moeten laten horen over de kwaliteit van het secundair onderwijs. Het lijkt alsof men nu compleet verrast uit de lucht valt. 

     Wim Aers: Ja, men valt nu compleet verrast uit de lucht en de onderwijsvisies die geleid hebben tot kwaliteitsverlies in basis en secundair werden precies in datzelfde hoger onderwijs ontwikkeld. (idd. b.v. door Leuvens taalcentrum van Kris Van den Branden). 

     Michiel Wils: Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik tot de conclusie kom dat doelen en middelen verward wo/erden... Door de focus meer te leggen op generieke doelen in de talen, schonken we minder aandacht aan het automatiseren van cruciale kennis. Die boodschap kregen we soms ook expliciet. 

     Els Peleman: Ooit gehoord van een leerkracht het doet er niet toe hoe goed ze grammatica kunnen, als ze maar kunnen schrijven... Alsof in een opstel, een argumentatie of een toets geschiedenis grammatica er niet meer toe doet... En dan vallen ze in mijn beroep meteen door de mand. 

     Prof. Koen Lemmens:  Toen een collega in 2018 een gelijkaardige bedenking uitte, en ik die lachend bevestigde, hebben andere academici mij aangewreven uitspraken te doen, waar ik geen cijfers over had. (Ik zag niet wat ik zag, in feite.) 
    Koen Lemmens: Ik vrees dus dat medici, economen, juristen, wiskundigen mogen zagen wat ze willen, altijd zullen er wel experten zijn die ons komen zeggen dat wij geen experten zijn in taal - wat juist is. Waarna onze bedenkingen en vaststellingen op de mestvaalt zullen belanden. 

    Koen S choenmaeck : Wat je ziet in het SO is trouwens het gevolg van het ideeëngoed van bepaalde onderwijsexperten Jona : dt-fouten ligt aan lager onderwijs. Meerdere van mijn leerlingen in het secundair hebben de regels gewoon nooit deftig geleerd. Ik merk het bij mijn dochters ook: het echt grondig inoefenen van -d, -t en -dt varianten ontbreekt volledig. 

     Siem De Cleyn:  Een anekdote is geen onderbouwing van een stelling. Dr Ria Laenen : Ik krijg jaar na jaar de steeds sterkere indruk dat dt-fouten vermijden iets is waar studenten amper nog moeite voor doen. Nochtans is het echt niet zo ingewikkeld om dat juist te doen.  

    Luc Int Panis:  Komt ervan als taalfouten niet meer gecorrigeerd mogen worden 



    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:uitholling taalonderwijs
    03-02-2023, 12:42 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    Archief per week
  • 04/03-10/03 2024
  • 19/02-25/02 2024
  • 12/02-18/02 2024
  • 29/01-04/02 2024
  • 15/01-21/01 2024
  • 11/12-17/12 2023
  • 04/12-10/12 2023
  • 20/11-26/11 2023
  • 13/11-19/11 2023
  • 06/11-12/11 2023
  • 30/10-05/11 2023
  • 16/10-22/10 2023
  • 02/10-08/10 2023
  • 18/09-24/09 2023
  • 31/07-06/08 2023
  • 24/07-30/07 2023
  • 17/07-23/07 2023
  • 26/06-02/07 2023
  • 19/06-25/06 2023
  • 12/06-18/06 2023
  • 05/06-11/06 2023
  • 29/05-04/06 2023
  • 22/05-28/05 2023
  • 15/05-21/05 2023
  • 17/04-23/04 2023
  • 10/04-16/04 2023
  • 27/03-02/04 2023
  • 20/03-26/03 2023
  • 06/03-12/03 2023
  • 20/02-26/02 2023
  • 13/02-19/02 2023
  • 06/02-12/02 2023
  • 30/01-05/02 2023
  • 23/01-29/01 2023
  • 16/01-22/01 2023
  • 09/01-15/01 2023
  • 02/01-08/01 2023
  • 26/12-01/01 2023
  • 19/12-25/12 2022
  • 12/12-18/12 2022
  • 05/12-11/12 2022
  • 28/11-04/12 2022
  • 21/11-27/11 2022
  • 31/10-06/11 2022
  • 03/10-09/10 2022
  • 01/08-07/08 2022
  • 13/06-19/06 2022
  • 06/06-12/06 2022
  • 30/05-05/06 2022
  • 23/05-29/05 2022
  • 09/05-15/05 2022
  • 18/04-24/04 2022
  • 11/04-17/04 2022
  • 04/04-10/04 2022
  • 28/03-03/04 2022
  • 21/03-27/03 2022
  • 14/03-20/03 2022
  • 07/03-13/03 2022
  • 21/02-27/02 2022
  • 07/02-13/02 2022
  • 31/01-06/02 2022
  • 24/01-30/01 2022
  • 10/01-16/01 2022
  • 03/01-09/01 2022
  • 26/12-01/01 2023
  • 06/12-12/12 2021
  • 29/11-05/12 2021
  • 22/11-28/11 2021
  • 08/11-14/11 2021
  • 01/11-07/11 2021
  • 25/10-31/10 2021
  • 18/10-24/10 2021
  • 11/10-17/10 2021
  • 04/10-10/10 2021
  • 27/09-03/10 2021
  • 20/09-26/09 2021
  • 13/09-19/09 2021
  • 06/09-12/09 2021
  • 23/08-29/08 2021
  • 16/08-22/08 2021
  • 09/08-15/08 2021
  • 02/08-08/08 2021
  • 26/07-01/08 2021
  • 05/07-11/07 2021
  • 28/06-04/07 2021
  • 21/06-27/06 2021
  • 14/06-20/06 2021
  • 07/06-13/06 2021
  • 31/05-06/06 2021
  • 24/05-30/05 2021
  • 17/05-23/05 2021
  • 10/05-16/05 2021
  • 03/05-09/05 2021
  • 26/04-02/05 2021
  • 19/04-25/04 2021
  • 12/04-18/04 2021
  • 05/04-11/04 2021
  • 29/03-04/04 2021
  • 22/03-28/03 2021
  • 15/03-21/03 2021
  • 08/03-14/03 2021
  • 01/03-07/03 2021
  • 22/02-28/02 2021
  • 15/02-21/02 2021
  • 08/02-14/02 2021
  • 01/02-07/02 2021
  • 18/01-24/01 2021
  • 11/01-17/01 2021
  • 04/01-10/01 2021
  • 28/12-03/01 2021
  • 21/12-27/12 2020
  • 14/12-20/12 2020
  • 07/12-13/12 2020
  • 30/11-06/12 2020
  • 23/11-29/11 2020
  • 16/11-22/11 2020
  • 02/11-08/11 2020
  • 26/10-01/11 2020
  • 31/08-06/09 2020
  • 17/08-23/08 2020
  • 10/08-16/08 2020
  • 20/07-26/07 2020
  • 13/07-19/07 2020
  • 06/07-12/07 2020
  • 29/06-05/07 2020
  • 22/06-28/06 2020
  • 01/06-07/06 2020
  • 25/05-31/05 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 09/03-15/03 2020
  • 02/03-08/03 2020
  • 24/02-01/03 2020
  • 17/02-23/02 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 03/02-09/02 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 13/01-19/01 2020
  • 06/01-12/01 2020
  • 30/12-05/01 2020
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 31/12-06/01 2019
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 24/09-30/09 2018
  • 17/09-23/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 30/04-06/05 2018
    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.

    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek

    Blog als favoriet !

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs