M-decreet:
vernietigende kritiek in commissie
onderwijs (21 april)
Klare
taal @crevits a.u.b. omtrent al dan niet rechtstreekse toegang tot
basisaanbod.
1.Inleiding
Ik heb
me een paar maanden geleden op gedichtendag mateloos geërgerd aan het unaniem
applaus van der leden van de commissie onderwijs na het aanhoren van een
dichterlijke bejubeling van de weldaden van
het M-decreet voor elk kind.
De stemming tijdens de commissie onderwijs
van donderdag 21 april j.l. was totaal anders. De leden Open VLD ontbraken wel,
maar vertegenwoordigers van de
regeringspartijen CD&V en N-VA formuleerden fundamentele kritiek.
Deze kritieken zijn uiteraard voor de
praktijkmensen niet nieuw. Zelf formuleerden we ze al lange tijd vóór de invoering
van het ontwrichtend M-decreet. Maar de beleidsmakers wilden niet luisteren en
ondertekenden het M-decreet. Ook de onderwijskoepels drukten hun akkoord en
grote sympathie uit voor het M-decreet. We merken dat die koepels nog steeds de
vele kritiek vanuit hun achterban doodzwijgen. We zijn tevreden dat enkele
commissieleden duidelijke taal spraken tijdens de commissievergadering van 21
maart. De meeste kritieken slaan
overigens op het in vraag stellen van
belangrijke principes van het M-decreet en ze kunnen ook maar weggewerkt
worden als het decreet drastisch wordt gewijzigd.
We betreuren wel dat de kritische leden van de
commissie onderwijs wel wezen op het
belang van het buitengewoon onderwijs, maar geen
aandacht besteedden aan de ontwrichting van het buitengewoon onderwijs die op 1
september 2016 al in een stroomversnelling zal komen. We
betreuren dat minister Crevits eens te
meer haar best deed om de kritieken af te zwakken en te verdoezelen en de
gemoederen te sussen. Ook haar uitspraak
omtrent het al dan niet rechtstreeks toegang krijgen tot het b.o.-basisaanbod
(vroegere type 1 en 8) - zonder eerst een tijd te moeten verkommeren in het
gewoon onderwijs - is opnieuw onduidelijk
(zie punt 2).
2 Crevits dubbelzinnig uit over rechtstreekse toegang
tot basisaanbod
We noteerden ook opnieuw een dubbelzinnige
uitspraak van Crevits omtrent het rechtstreeks kunnen overstappen naar het
buitengewoon onderwijs (basisaanbod) zonder eerst een tijd te moeten
verkommeren in het gewoon onderwijs. De minister zorgde opnieuw voor
verwarring.
Minister Crevits: Ik weet dat men zich
zorgen maakt over het systeem van het basisaanbod en ik heb al wilde verhalen
gehoord van CLBs die zeggen dat er maar acht leerlingen aangeduid mogen worden
voor het basisaanbod. Dat is helemaal geen richtlijn van de overheid. Het kind
moet op de plaats terechtkomen waar het kind het best gedijt. *Iemand gaf hier aan dat je het eerst moet
proberen in het gewoon onderwijs. Ik ben het daar niet mee eens. *Zoals mijn
kabinetsmedewerkster mij daarnet terecht influisterde, is het wel zo dat
vooraleer een kind een attest krijgt om naar het buitengewoon onderwijs te
gaan, de oefening samen met de school gemaakt moet worden en de vraag gesteld
moet worden of het al dan niet, mits de nodige inspanningen, naar het gewoon
onderwijs kan. Eerst stelt Crevits (net als tijdens de
commissievergadering van maart dat
kind rechtstreeks naar het basisaanbod mag en dat dit blijkbaar ook in
overeenstemming is met het decreet. Maar een kabinetsmedewerkster fluisterde
haar blijkbaar vlug in in dat een kind
volgens het decreet toch eerst moet proberen in het gewoon onderwijs: een oefening samen met de school. We
blijven er op aandringen dat minister Crevits eindelijk eens klare taal spreekt
omtrent het recht op rechtstreeks buitengewoon onderwijs basisaanbod. We
sturen straks volgend bericht @crevits: klare taal a.u.b. omtrent al dan niet
rechtstreekse toegang tot basisaanbod. We sporen iedereen aan om ook zon
bericht naar minister Crevits te sturen.
3 Vernietigende
uitspraken over nefaste &
schrijnende gevolgen M-decreet
* Moet het kind eerst in het gewoon onderwijs
aantonen dat het daar echt niet lukt en vergeef me de woorden maar ik kan het
niet anders omschrijven daar wat worden kapotgemaakt, om dan naar het
buitengewoon onderwijs te gaan waar ze dan een of twee jaar bezig zijn met te
werken aan het zelfvertrouwen vooraleer ze kunnen werken op de inhoud? Het kind
zit diep omdat het in het basisonderwijs ervaren heeft dat het niets kan, maar
dan tot de conclusie komt dat het eigenlijk wel iets kan.
* Bij een recent bezoek aan een school voor
buitengewoon onderwijs kreeg ik het pijnlijke verhaal te horen van ouders die
bij de school hadden aangeklopt om hun kind in te schrijven, maar dat niet
konden door het advies van het CLB. Hun kind was in de voorbije maanden van dit
schooljaar in drie verschillende lagere scholen geweest en was steeds
ongelukkiger geworden.
*Ouders die denken dat hun kind beter af is in
het buitengewoon onderwijs, hangen volledig af van de eventuele doorverwijzing
door het CLB. Om een inschrijving te mogen weigeren, zijn de scholen voor
gewoon onderwijs via het M-decreet verplicht om aan te tonen dat de maatregelen
die ze zouden moeten nemen, disproportioneel zijn. Maar als de school de
maatregelen niet onredelijk vindt, of als ze geen dossier opmaakt, welke
mogelijkheden hebben de ouders om toch een inschrijving te vragen in het
buitengewoon onderwijs als ze vinden dat dit voor hun kind toch de beste keuze
is?
* In het basisonderwijs zijn de gevolgen van
het M-decreet zeer goed voelbaar. Contacten met de scholen leren ons dat daar
toch een bezorgdheid heerst.
CLB-medewerkers verwijzen leerlingen minder vaak naar het buitengewoon onderwijs,
soms omdat men vreest fouten te maken.
*We vragen een spreidstand in differentiatie
van leerkrachten en zorgleerkrachten in het gewoon onderwijs. Hoeveel kan daar
nog bij als we recht willen blijven doen aan de kinderen die er al zijn en aan
die jongeren met extra noden en zorgen?
*Ik hoor heel veel verhalen over leerkrachten
die het opgeven. Ze hebben als school zo veel ingezet op diversiteit, op een
welkom voor iedereen. Maar de diversiteit wordt te groot en ze zitten op hun
laatste adem.
*In het buitengewoon onderwijs neemt het
basisaanbod nu de plaats in van de vroegere types 1 en 8. Men gaat er daarbij
van uit dat goedbegaafde kinderen met leerstoornissen dezelfde aanpak kunnen
krijgen als minderbegaafde leerlingen
*Door de IQ-ondergrens voor de toegang naar
het basisaanbod (vroegere type 1 en 8) te verlagen naar 60 en door bij heel
veel ouders, leerkrachten en scholen de indruk te wekken dat het M-decreet
eigenlijk de intentie had om de inclusie
(voor de andere leerlingen met IQ boven 60) te realiseren, zijn er heel
wat onrealistische verwachtingen gecreëerd. Het is op die onrealistische
verwachtingen dat leerkrachten, zorgcoördinatoren en zorgleerkrachten nu botsen. Er is een heel grote diversiteit gekomen
in de klassen. Die lederkrachten botsen echt tegen hun grenzen aan.
*Als
we het decreet evalueren, moeten we misschien mensen uit het veld
uitnodigen.
4. Scherpe kritiek van Jos De Meyer (CD&V)
Revolutionair of niet, het buitengewoon
onderwijs in Vlaanderen is wel degelijk in beweging en het is belangrijk om de
stand van zaken te monitoren en om te zien of het M-decreet zijn doel bereikt.
Vooral in het basisonderwijs zijn de gevolgen van het M-decreet zeer goed
voelbaar. Contacten met de scholen leren ons dat daar toch een zekere
bezorgdheid heerst. Het gaat daarbij niet zozeer om het verschuiven van
personeel maar vooral om bekommernis voor de leerlingen. CLB-medewerkers
verwijzen leerlingen minder vaak naar het buitengewoon onderwijs, soms omdat
men vreest fouten te maken. Tegelijk lijkt het aantal gonleerlingen in het
gewone onderwijs toch niet toe te nemen. Daardoor krijgen sommige leerlingen
wellicht niet de zorg waar ze toch recht op hebben. Het is een evolutie om in
de gaten te houden.
Ouders die denken dat hun kind beter af is in
het buitengewoon onderwijs, hangen volledig af van de eventuele doorverwijzing
door het CLB. Om een inschrijving te mogen weigeren, zijn de scholen voor
gewoon onderwijs via het M-decreet verplicht om aan te tonen dat de maatregelen
die ze zouden moeten nemen, disproportioneel zijn. Maar als de school de
maatregelen niet onredelijk vindt, of als ze geen dossier opmaakt, welke
mogelijkheden hebben de ouders om toch een inschrijving te vragen in het
buitengewoon onderwijs als ze vinden dat dit voor hun kind toch de beste keuze
is?
In het buitengewoon onderwijs neemt het
basisaanbod nu de plaats in van de vroegere types 1 en 8. Men gaat er daarbij
van uit dat goedbegaafde kinderen met leerstoornissen dezelfde aanpak kunnen
krijgen als minderbegaafde leerlingen. Door de interpretatie van de
ondergrens van IQ 60 kunnen meteen ook leerlingen met een ernstiger
problematiek in het basisaanbod terechtkomen. Er is dus hoe dan ook nood aan
een gespecialiseerde of gepersonaliseerde aanpak. Is het dan niet nodig om voor
het basisaanbod in een betere omkadering te voorzien, zeker op het moment dat
de financiële toestand dit mogelijk zou maken?
Bij een recent bezoek aan een school voor
buitengewoon onderwijs kreeg ik het pijnlijke verhaal te horen van ouders die
bij de school hadden aangeklopt om hun kind in te schrijven, maar dat niet
konden door het advies van het CLB. Hun kind was in de voorbije maanden van dit
schooljaar in drie verschillende lagere scholen geweest en was steeds
ongelukkiger geworden. Ik weet dat je individuele situaties niet mag
veralgemenen, maar dit was voor mij wel een schrijnend verhaal.
Wat het basisaanbod betreft, is het evident
dat deze kinderen niet allemaal dezelfde pedagogische aanpak nodig hebben,
integendeel. Dat is heel duidelijk. De huidige omkadering is, gezien de
opdracht, in sommige schoolsituaties toch wel bijzonder krap.
Kritiek ook op feit dat begeleiding door
overtallige personeelsleden uit het b.o. weinig effectief is en kan zijn.
5. Fundamentele
kritiek van Koen Daniëls (N-VA)
Ik heb ook het geluk gehad om enkele scholen
in het buitengewoon lager onderwijs te bezoeken. Op de dag van de Vlaamse
Scholierenkoepel heb ik bewust gekozen, net als de heer Van Dijck, om in een
buitengewoon onderwijs les te volgen. Ik was terechtgekomen in een buso-school
met opleidingsvorm 3 (OV3). Daar heb ik vastgesteld dat die leerkrachten hun
handen vol hadden om doelstellingen te kunnen realiseren. Ik was leerling
nummer zeven in de klas. Dat was al een betrekkelijk grote klas. Je zou kunnen
zeggen dat het met zeven wel moet meevallen.
Ik zal nog eens teruggaan naar die school om
ook les te volgen in OV3 Lassen. Ik hoop dat ik het een hele dag volhoud. Ook
daar dezelfde vaststelling dat ondersteuning en individuele begeleiding nodig
zijn. Als die leerlingen terechtkomen in het gewone onderwijs, zullen we hun
dan kunnen geven wat ze nodig hebben?
Moet een kind
inderdaad eerst in het gewoon onderwijs aantonen dat het daar echt niet
lukt en vergeef me de woorden maar ik kan het niet anders omschrijven daar
wat worden kapotgemaakt, om dan naar het buitengewoon onderwijs te gaan waar ze
dan een of twee jaar bezig zijn met te werken aan het zelfvertrouwen vooraleer
ze kunnen werken op de inhoud? Het kind zit diep omdat het in het basisaanbod
ervaren heeft dat het niets kan, maar dan tot de conclusie komt dat het
eigenlijk wel iets kan.
Ik wil toch even een vergelijking maken. Als
ons iets lichamelijk mankeert, dan gaan we naar een regionaal ziekenhuis. We
komen dan terecht bij een specialist. Ik noem onze leerkrachten eigenlijk al
specialisten op dit moment. Als ons echt iets specifieks of ernstigs mankeert,
dan blijven we echter niet in het regionale ziekenhuis maar gaan we naar een
universitair ziekenhuis. We kunnen niet verwachten dat alle competenties,
kwaliteiten en expertise uit een universitair ziekenhuis ingezet worden in een
regionaal ziekenhuis. Ik heb deze vergelijking niet zelf bedacht, maar een
directeur uit het buitengewoon onderwijs. Die man heeft gelijk.
We vragen een spreidstand in differentiatie
van leerkrachten en zorgleerkrachten in het gewoon onderwijs. Hoeveel kan daar
nog bij als we recht willen blijven doen aan de kinderen die er al zijn en aan
die jongeren met extra noden en zorgen?. De CLBs zitten op een belangrijk
kruispunt. Ze zeggen op basis van hun expertise ja of neen. Ze gaan erover of
een leerling in een gewone school terechtkomt waarbij die school de
differentiatie moet bieden, of dat die leerlingen gebruik kunnen maken van de
expertise zoals in een universitair ziekenhuis.
Wat betreft de competentie van het
buitengewoon onderwijs die we willen inzetten in het gewoon onderwijs, heb ik
nog een bedenking. Ik heb op de dag dat ik in het buso stond, gesproken met een
aantal mensen. Sommigen zeiden dat hun expertise heel specifiek lag bij
kinderen met een taalstoornis. Anderen hadden expertise op vlak van
agressiebewaking bij kinderen die talig beperkt zijn. Nog anderen hadden
expertise op vlak van gedrag en emotionele zaken. Als we die mensen verspreiden
over het gewoon onderwijs om hun expertise te delen, dan wordt dat moeilijk. Ze
komen dan misschien terecht bij iemand met zware dyspraxie, waar ze eigenlijk
geen kaas van hebben gegeten. Dat moeten we van nabij opvolgen. Ik kijk heel
erg uit naar de evaluatie die u hebt aangekondigd. Het is belangrijk om zulke
zaken eruit te halen in het belang van de kinderen en de leerkrachten.
6.
Fundamentele Kathleen Krekels (N-VA)
Minister, aan de ene kant is er het M-decreet
en aan de andere kant het VN-verdrag voor personen met een handicap. Bij dezen
wil ik benadrukken dat ik dacht dat het de bedoeling was dat het M-decreet een
eerste stap zou zijn in het hele verhaal naar die inclusie. Het gegeven dat we
heel hard hebben gehamerd op redelijke aanpassingen en op het behalen van het
gemeenschappelijke curriculum speelt daarin een heel belangrijke rol.
Uiteindelijk was dat volgens mij ook de reden voor de heel bewuste keuze om het
bijzonder onderwijs te behouden naast het gewone onderwijs. U hebt daarnet nog
eens heel duidelijk onderstreept dat dat een bewuste keuze is en dat dat ook
het doel naar de toekomst is. Volgens mij is er een tweede reden. De
aanvankelijke regeling rond gon en ion waarmee we nu bezig zijn, is volgens mij
de reden dat we die buiten het M-decreet hebben gehouden. Het M-decreet is
namelijk een eerste stap naar die inclusie.
Door de IQ-ondergrens te verlagen naar 60 en
door bij heel veel ouders, leerkrachten en scholen de indruk te wekken dat het
M-decreet eigenlijk de intentie had om de inclusie te realiseren, zijn er heel
wat onrealistische verwachtingen gecreëerd. Het is op die onrealistische
verwachtingen dat leerkrachten, zorgcoördinatoren en zorgleerkrachten nu wat
botsen. Er is een heel grote diversiteit gekomen in de klassen. Die mensen
botsen echt tegen hun grenzen aan, zeker die scholen die momenteel nog niet
onder de prewaarborg vallen.
Ik heb eerder al gezegd dat de prewaarborg
een heel belangrijk gegeven is in het hele verhaal en dat het heel positief
wordt onthaald. Heel wat scholen vallen hier echter nog niet onder, worden met
die diversiteit geconfronteerd en ondervinden daarin toch wat moeilijkheden. Ik
hoor heel veel verhalen over leerkrachten die het opgeven. Ze hebben als school
zo veel ingezet op diversiteit, op een welkom voor iedereen. Maar de
diversiteit wordt te groot en ze zitten op hun laatste adem.
De vraag die dan gesteld wordt en die ik hier
vandaag wil vertolken, is hoe wij dit als regelgevers in de toekomst zien,
gezien de huidige regelgeving en alle rechtzettingen daarin die we beogen. Er
zijn vandaag een aantal voorbeelden aan bod gekomen, en je merkt dat er heel
veel individuele verhalen zijn die buiten die regelgeving vallen. Er is een
grote bezorgdheid over, in welke mate de toekomst van deze kinderen
gegarandeerd kan blijven en in welke mate wij kunnen vrijwaren dat zowel onze
sterkere als onze zwakkere kinderen het onderwijs kunnen krijgen en blijven
krijgen dat hun de optimale kansen biedt.
Ik stel die vraag expliciet omdat ik meer en
meer hoor dat de bedoeling van bepaalde groepen en van het VN-verdrag moet zijn
dat er een maximale inclusie komt en dat de bezorgdheid die u, minister,
daarnet aanhaalde, echt wel heerst, namelijk dat als men naar een optimale
inclusie wil streven, men eigenlijk ook streeft naar één soort onderwijs voor
iedereen. Het is een ongerustheid die enorm leeft op het veld. De mensen
zeggen: met de manier waarop wij nu onze lessen organiseren en met de structuur
van onze scholen botsen wij echt tegen onze grenzen aan. De angst leeft met
betrekking tot hoe voor iedereen in de toekomst de kansen kunnen worden gevrijwaard
die iedereen verdient.
7
Ontwijkende en sussende antwoorden van
minister Crevits
Het M-decreet is nog geen volledig schooljaar
ingevoerd, het is dus nog erg voorbarig om al conclusies te trekken. We mogen
er ook niet te lang mee wachten, we zullen het goede moment moeten kiezen.
Ik weet dat men zich zorgen maakt over het
systeem van het basisaanbod en ik heb al wilde verhalen gehoord van CLBs die
zeggen dat er maar acht leerlingen aangeduid mogen worden voor het basisaanbod.
Dat is helemaal geen richtlijn van de overheid. Het kind moet op de plaats
terechtkomen waar het het best gedijt. Iemand gaf hier aan dat je het eerst
moet proberen in het gewoon onderwijs. Ik ben het daar niet mee eens. Zoals
mijn kabinetsmedewerkster mij daarnet terecht influisterde, is het wel zo dat
vooraleer een kind een attest krijgt om naar het buitengewoon onderwijs te
gaan, de oefening samen met de school gemaakt moet worden en de vraag gesteld
moet worden of het al dan niet, mits de nodige inspanningen, naar het gewoon
onderwijs kan.
Ook vóór het M-decreet was een doorverwijzing
naar buitengewoon onderwijs afhankelijk van een beslissing van het CLB of van
een gemachtigde instantie zoals centra voor ontwikkelingsstoornissen en
revalidatiecentra. Ook toen konden ouders niet autonoom beslissen over de stap
naar het buitengewoon onderwijs. Het decreet bepaalt en er is een brede
consensus dat een doorverwijzing in eerste instantie gebaseerd moet zijn op de
onderwijsbehoeften van de leerling en de vaststelling dat een gewone school
daaraan niet kan tegemoetkomen, hoewel ze daartoe wel de nodige inspanningen
heeft geleverd. We moeten kunnen rekenen op de professionaliteit van scholen en
CLBs dat ze de leerlingenbegeleiding ernstig nemen. Als ouders van oordeel
zijn dat hun kind niet voldoende ondersteund wordt door de school, moeten ze in
eerste instantie het CLB aanspreken. Dat zal dan samen met de ouders en de
school nagaan welke inspanningen al geleverd worden en welke eventueel nog
kunnen gebeuren.
In de verdere uitvoering van het M-decreet is
ook voorzien in een Vlaamse bemiddelingscommissie die, op initiatief van de
school, het CLB of de ouders, kan bemiddelen bij onenigheid over het afleveren
of over het niet afleveren of over de inhoud van het verslag voor toegang tot
het buitengewoon onderwijs. Maar het is cruciaal dat ouders eerst het gesprek
aangaan met de school en het CLB als ze vragen hebben over de schoolloopbaan
van hun kind.
Type 1 en 8 worden inderdaad geleidelijk
vervangen door het type basisaanbod. Daaruit afleiden dat alle kinderen dan ook
eenzelfde pedagogisch-didactische aanpak moeten krijgen, is onjuist. Als die
indruk wordt gewekt, is dat betreurenswaardig en niet correct. In het
buitengewoon onderwijs staat individuele handelingsplanning voorop en zou
differentiatie een keurmerk moeten zijn. De IQ-grens van 60 is net in het
M-decreet opgenomen vanwege de kritiek op een eerdere definitie van type 1 waar
de wetenschappelijk vastgelegde IQ-grenzen voor licht verstandelijke beperking
70 en 50/55 gold. Vanuit de scholen buitengewoon onderwijs, daarin gesteund
door de sociale partners, is de opmerking gekomen dat die IQ-grenzen in
onderwijs anders liggen dan in welzijn en dat voor type 1 eerder de grenzen 80
60 gehanteerd werden, en voor type 2 dus vanaf 60 en lager.
Het M-decreet heeft dus de definitie van type
2 aangepast aan de onderwijspraktijk. Voor type basisaanbod bepaalt het decreet
geen IQ-criterium meer. Het is wel zo dat we verwachten dat leerlingen die nog
geen diagnose hebben waarmee ze toegang kunnen krijgen tot een van de andere
types, soms in type basisaanbod zouden terechtkomen en er dus meer diversiteit
qua problematieken komt.
Er zijn hier mensen die de indruk wekken dat
het buitengewoon onderwijs dood moet gaan. Ik onderstreep nogmaals dat dit niet
het geval is. Ook in het decreet is opgenomen dat het buitengewoon onderwijs
blijft bestaan. We hebben zelfs een nieuw type uitgevonden, namelijk type 9
voor kinderen met autismespectrumstoornissen.
Mevrouw Krekels zei dat sommigen tegen de
grenzen aan botsen. Volgens mij is dat voor een deel juist, maar je mag dit
niet enkel toewijzen aan het M-decreet. Maar het komt er inderdaad wel bij. Als
je in je klas al veel jongeren hebt met zorgen die buiten het M-decreet bestaan
en er komen een of twee kinderen bij die volgens het M-decreet in je klas komen
en als je school geen leerkracht krijgt die via de waarborgregeling in je
school terechtkomt, dan begrijp ik dat dit een zware situatie is. Ik volg dat
volledig, maar we moeten ook de omgekeerde oefening eens durven te maken. Waar
stopt de draagkracht van een school om tegemoet te komen aan alle individuele
noden en wat kan de school aan? Ik maak er één kanttekening bij: steeds meer
scholen laten hun leerkrachten in teams werken zodat niet wordt verwacht dat
elke leerkracht de bekwaamheid heeft om met alles om te gaan. In groep werken
is goed tegen de stress, tegen burn-out en het is goed om expertise te delen en
polyvalent in te zetten in klassen. In team kun je meer aan dan wanneer je
iedereen afzonderlijk alles laat oplossen. Als dat de toekomst van ons
onderwijs is, volg ik u helemaal. Het is net onze bedoeling om de leerkrachten
uit het buitengewoon onderwijs naar de klassen te laten gaan om er hun
expertise te delen.
(Nog een sneer naar het buitengewoon
onderwijs) Ik hoop dat de Onderwijsinspectie snel mag langskomen, want er zijn
ook in het buitengewoon onderwijs zorgpunten. Wie zegt dat het buitengewoon
onderwijs de hemel op de aarde is, is niet correct. Een van de grote werkpunten
is dat er zeer veel aandacht is voor de individuele zorgnoden van de
leerlingen, maar dat soms uit het oog wordt verloren dat het ook onderwijs is.
Er moeten bepaalde onderwijsdoelen worden gehaald. We moeten dat opvolgen. Als
we van de scholen buitengewoon onderwijs expertisecentra willen maken in het omgaan
met kinderen met een beperking maar ondertussen ook de leerkrachten met hun
expertise uitzenden naar de scholen gewoon onderwijs om die expertise te delen
en handelingspraktijk bij te brengen, dan moeten we erop kunnen vertrouwen dat
al die experten ook de expertise uitdragen niet uitsluitend met de bedoeling om
goede zorg te verlenen maar ook om kinderen goed te laten functioneren in een
onderwijssysteem.
8. Kathleen Helsen (CD&V) over problemen van opleidingsvorm 4 & type 5
Minister, het M-decreet is sinds dit
schooljaar in werking. We hebben een aantal weken geleden daarover al een
eerste bespreking gehad. Ik heb ondertussen berichten gekregen van scholen die
met concrete problemen worden geconfronteerd en met knelpunten die zij op tafel
willen leggen en waarvan zij aan ons vragen dat wij er nog eens over zouden
nadenken. (NvdR: toch merkwaardig dat Helsen met geen woord rept over de
fundamentele problemen die haar collegas formuleerden. )
Een eerste punt betreft de opleidingsvorm 4
binnen het buitengewoon onderwijs. De school is tot de vaststelling gekomen dat
hij een andere toepassing heeft dan leerlingen die ervoor kiezen om binnen het
gewoon onderwijs les te blijven volgen in het kader van een individueel
curriculum, terwijl zij een verslag krijgen in de richting van opleidingsvorm
4. Zij voelen nu aan dat zij met een beperking zitten. Zij zijn niet in de
mogelijkheid om een attest van verworven bekwaamheden uit te reiken.
Als ze kijken naar het curriculum dat hun
leerlingen volgen en de manier waarop ze aan de slag gaan met deze leerlingen,
dan zeggen ze dat ervan uit wordt gegaan dat het gaat over het volgen van het
gemeenschappelijk curriculum binnen opleidingsvorm 4, wat geen toegang geeft
tot een attest verworven bekwaamheden. De context waarbinnen ze werken, gaat
echter toch wel over een individueel curriculum. Ze willen dat aankaarten omdat
het ook voor hen interessant is om te kunnen werken met attesten verworven
bekwaamheden.
Een tweede reeks vragen betreft vooral
scholen die een type 4- en type 5-aanbod realiseren binnen het buitengewoon
onderwijs en die worden geconfronteerd met een aantal situaties waarover we
moeten nadenken. Zo is er bijvoorbeeld geen mogelijkheid om tijdens het
schooljaar een overstap te maken tussen de twee types in het buitengewoon
onderwijs. Nochtans kunnen ook leerlingen in het buitengewoon onderwijs te
maken hebben met plotse gebeurtenissen, zoals een ongeval, wat het tijdelijk
nodig kan maken dat ze veranderen van typologie. De regelgeving maakt dat niet
mogelijk.
Verder zijn er strikte criteria geformuleerd
in het nieuwe decreet voor onder andere type 3. Deze zorgen ervoor dat dit
onderwijstype niet langer toegankelijk is voor kinderen met gedragsstoornissen
die samenhangen met een niet-aangeboren hersenletsel of epilepsie, hoewel zij
dezelfde onderwijsnoden hebben als kinderen die in type 3 onderwijs volgen. Is
het logisch dat de strikte criteria voor type 3 aangehouden blijven, aangezien
de onderwijsnoden van een gelijkaardige aard zijn?
Ook voor type 4 worden strenge criteria
geformuleerd, waardoor bepaalde erg kwetsbare, randnormaal begaafde kinderen
met ernstige chronische medische problemen voor wie een intensieve omkadering
nodig is, niet in dit type terechtkunnen. Nochtans is dit het enige
onderwijstype dat vandaag dergelijke problematieken aandurft en aankan, mits
ondersteuning van een expertisecentrum. Idealiter wordt voor deze kinderen op
een andere manier een evenwaardig onderwijsaanbod gecreëerd. Zolang dit er niet
is, is het wellicht wenselijk hen toch toe te laten tot type 4-onderwijs. Voor
dit type leerlingen is er vandaag geen gepast onderwijsaanbod. Moeten de
strenge criteria niet onder de loep worden genomen?
Wanneer we kijken naar type 9 en naar de
gonbegeleiding (geïntegreerd onderwijs), dan zien we dat in beide gevallen de
toegang hiertoe diagnosegerelateerd is. Voor kinderen en jongeren met
executieve stoornissen ten gevolge van een aantoonbare neurologische oorzaak,
die dus geen diagnose gekregen hebben, zouden gonbegeleiding of toegang tot type
9 echter wenselijk zijn. Dat is niet mogelijk met de huidige regelgeving.
Tot slot wil ik nog een knelpunt aanhalen met
betrekking tot het CLB. Van een leerling die in het buitengewoon onderwijs type
5 wordt opgenomen, is het dossier op dit moment enkel toegankelijk voor het CLB
dat verbonden is aan de thuisschool van die leerling. Het CLB zelf is echter
vragende partij om een dubbele toegang te creëren in het elektronische
leerlingendossier, dit in het kader van verdere opvolging.
Op basis van deze concrete situaties heb ik
een aantal vragen. Het eerst aangehaalde punt betrof het uitreiken van het
attest verworven bekwaamheden aan leerlingen, ook binnen opleidingsvorm 4. Hoe
ziet u dat? Kunnen we dat op een gelijkaardige manier doen als de leerlingen
die in het gewoon onderwijs het individuele curriculum volgen? Dan waren er de
problematieken waarop geen gepast antwoord kan worden geboden. Hoe ziet u een
oplossing voor de aangehaalde situaties? Op welke manier kunnen we evolueren naar
een situatie waarin leerlingen wel gepast onderwijs kunnen krijgen, wat de
doelstelling is die we hebben vooropgesteld? Bent u bereid om in te gaan op de
vraag van de CLBs voor een dubbele toegang?
Antwoord van minister Crevits
In de regelgeving staat opleidingsvorm 4
omschreven als gericht op het maatschappelijk functioneren en participeren en
op het aanvatten, binnen de context van het gemeenschappelijk curriculum, van
vervolgonderwijs of tewerkstelling. Om toegelaten te worden tot deze
opleidingsvorm, heeft de leerling een verslag nodig, opgemaakt door het CLB,
waarin wordt bevestigd dat de nodige aanpassingen, ofwel disproportioneel,
ofwel onvoldoende zijn om de leerling te kunnen blijven meenemen binnen een
gemeenschappelijk curriculum in de context van een school voor gewoon
onderwijs.
Als u mij vraagt waarin juist het verschil
zit tussen OV4 en het gewoon onderwijs, dan is het duidelijk dat het hier gaat
om de context waarin onderwijs wordt geboden. Het gaat in beide gevallen om een
gemeenschappelijk curriculum, met het oog op het behalen van een diploma of
getuigschrift, maar de context waarin de school voor buitengewoon onderwijs
ditzelfde curriculum kan aanbieden, verschilt in die mate dat het voor de
leerling wel haalbaar wordt om de doelen te bereiken.
Wanneer een leerling met een verslag
buitengewoon onderwijs OV4 ervoor kiest om toch naar het gewoon onderwijs te
gaan, dan is er die mogelijkheid. De leerling volgt dan een individueel
aangepast curriculum en krijgt niet de reguliere studiesanctionering maar een
attest van verworven bekwaamheden.
Een individueel aangepast curriculum in OV4
is evenwel niet mogelijk indien de leerling is ingeschreven in het buitengewoon
secundair onderwijs. De regelgeving is op dat vlak duidelijk: OV4 is er voor
leerlingen die het gemeenschappelijk curriculum volgen, maar die vanwege hun
specifieke onderwijsnoden dat niet in de context van het gewoon onderwijs
kunnen. Wanneer een leerling het gemeenschappelijk curriculum niet kan volgen
in het buitengewoon secundair onderwijs, zal het verslag dat opgemaakt wordt
door het CLB, ook niet verwijzen naar een OV4, maar naar een andere
opleidingsvorm. Er zijn immers nog drie andere opleidingsvormen in het
buitengewoon secundair onderwijs, elk met zijn eigen doelstelling.
Wat de mogelijke oplossingen betreft, weet u
dat de toegang tot types voor buitengewoon onderwijs niet louter meer gebaseerd
is op een medische problematiek.
In communicatie vanuit de CLB-sector zelf
wordt gesteld dat het niet de diagnose is die bepaalt of een gemotiveerd
verslag of verslag nodig is, wel de onderwijsbehoeften van de leerling. Een
diagnose of medische problematiek is niet het startpunt om te bepalen of er al
dan niet sprake kan zijn van een gemotiveerd verslag of verslag, maar situeert
zich naar het einde toe van het handelingsgericht diagnostisch traject dat met
alle betrokkenen werd gelopen. Binnen dat traject wordt een beeld geschetst van
de onderwijsbehoeften van de leerling. Als uit de onderwijsbehoeften blijkt dat
er nood is aan ondersteuning vanuit geïntegreerd of buitengewoon onderwijs
zullen de criteria die bepaald zijn voor de betreffende types, meegenomen
worden in de afweging om al dan niet tot een gemotiveerd verslag of verslag te
komen. Het multidisciplinair CLB-team geeft in de verslaggeving duidelijk aan
waarom de inzet van expertise vanuit het betreffende type noodzakelijk is.
Over de nieuwe criteria voor de types is zeer
intensief overleg gepleegd met de CLB-sector. Er werden concrete afspraken
gemaakt over de toepassing van de criteria, onder andere over de types die in
de vraag van mevrouw Helsen zijn genoemd, type 3, 4 en 9. Indien zich er vanuit
de praktijk nieuwe elementen aandienen, kunnen die op het CLB-overleg aan bod
komen.
Onze inspectie werkt momenteel haar
verkennende ronde af, waarbij ze aan de hand van drie casussen voor elk CLB een
zicht wil krijgen op de handelingsgerichte praktijk. De inspectie zal hierover
rapporteren. De opvolgingsrapportage is gepland voor dit najaar. Ik denk dat
het een schat aan informatie zal opleveren over hoe CLBs handelingsgericht
werken.
De aanbevelingen van dit rapport zullen ook
worden meegenomen bij de evaluatie van het M-decreet.
De vraag in verband met de opvolging van
leerlingen type 5 door én het CLB van de thuisschool én het CLB van de type
5-school is ons bekend vanuit overleg met het Platform van Onderwijs aan Zieke
Leerlingen in Vlaanderen (PoZiLiV). Het gaat hier over de toegankelijkheid van
het registratiesysteem LARS (Leerling Administratie en Registratie Systeem) van
de CLB-sector. Scholen hebben geen toegang tot deze applicatie.
De keuze die door de CLB-sector in het
verleden gemaakt werd om de toegang tot de LARS-databank te beperken tot één
CLB, heeft te maken met het gebruikersbeheer en de privacywetgeving, onder
andere het gebruik van het rijksregisternummer. De CLB-sector onderzoekt
momenteel om onder voorwaarden de toegang tot het multidisciplinair
leerlingendossier CLB door meer dan één CLB mogelijk te maken.
|