Inhoud blog
  • Test
  • BOEK: De Bourgondiërs (Bart Van Loo) 2019
  • BOEK: Sinuhe de Egyptenaar (Mika Waltari) 1945
  • BOEK: Dwaal zacht (Lore Mutsaers) 2019
  • BOSCH: Higgs Strickland 2016
    Zoeken in blog

    Over mijzelf
    Ik ben Eric De Bruyn
    Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
    Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
    Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
    WEMELDINGEN
    Tijd is ruimte in beweging
    30-06-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Mud (Jeff Nichols) (USA, 2012)

    MUD (Jeff Nichols) (USA, 2012)

    (121’)

    Deze derde film van de in 1978 in Arkansas geboren Jeff Nichols (zijn vorige films waren Shotgun Stories uit 2007 en Take Shelter uit 2011) begint boeiend, intrigerend en zelfs ietwat geheimzinnig. Twee veertienjarige jongens, Ellis en Neckbone, ontdekken op een eilandje in de Mississippi een kerel die blijkbaar op de vlucht is voor de politie en een voorlopige schuilplaats heeft gevonden in een bootje dat daar in een boom hangt (het gevolg van een overstroming). Hij zegt dat hij Mud heet en beweert dat hij zit te wachten op zijn vriendin. De nieuwsgierigheid van de kijker is gewekt (wie is die met een revolver gewapende man en zijn de jongens, die hem eten bezorgen, wel veilig bij hem?) en er hangt een wat mystieke sfeer over dit begin, met dat stromende en klotsende water, het mooi in beeld gebrachte eilandje en de aldaar aanwezige slangen, wier beet slechts één keer genezen kan worden. Mud blijkt ook een beetje spiritueel, of is het eerder bijgelovig, te zijn: hij heeft het voortdurend over slechte vibraties die rond dat bootje zouden kunnen hangen en draagt een hemd met een wolfsoog erin dat hem bescherming heet te bieden.

    Gaandeweg krijgt de film ook een duidelijke thematiek mee, die draait rond liefde en geborgenheid in het gezin. Ellis’ ouders staan op scheiden, zijn vriendje Neckbone heeft zijn ouders nooit gekend en woont bij een oom, Ellis verdedigt een wat ouder meisje tegen een opdringere jongen, denkt dan dat zij zijn girlfriend is maar wordt al snel door haar gedumpt, en Mud is op de vlucht omdat hij zijn vriendin Juniper (toen Mud als kind gebeten werd door een slang redde zij zijn leven) wilde wreken toen die geslagen werd door haar partner van dat moment (de relatie tussen Mud en Juniper is er één van ups en downs). Mud wordt nu niet alleen gezocht door de politie maar ook door de familie van die vermoorde kerel en wanneer Juniper in het dorpje arriveert, verschijnt ook al snel die familie, op zoek naar bloedwraak.

    Mud beweert dat hij net als Neckbone zijn ouders nooit heeft gekend, maar aan de overkant van de stroom woont een oude man, Tom Blankenship, van wie we kunnen vermoeden dat hij de vader van Mud is. Hij wil nochtans zijn zoon niet helpen, omdat hij teleurgesteld in hem is. Ellis, die duidelijk belangrijker is in het verhaal dan Neckbone, wil Mud wel helpen, omwille van diens liefde voor Juniper. Het in de boom hangende bootje wordt met de hulp van de jongens hersteld en op een dag zullen zij Juniper naar het eilandje brengen, zodat zij met Mud kan vluchten. Zij is echter niet op de afspraak en wordt door de jongens betrapt als zij hangt te flirten in een of andere bar. Mud laat haar dan een briefje bezorgen waarmee hij een einde maakt hun relatie, tot grote teleurstelling van Ellis die (terug op het eiland) kwaad wegloopt van Mud, in een beek valt en gebeten wordt door één van die slangen. Mud redt Ellis door hem snel naar een ziekenhuis te brengen, maar moet zich op die manier blootgeven. Als hij bij Ellis thuis afscheid komt nemen, heeft de familie van de vermoorde kerel hem te pakken, met een vuurgevecht tot gevolg, dat echter dankzij Muds vader aan de overkant (ooit scherpschutter bij de Marines) eindigt met de dood van die hele familie. Maar Mud is in het water gesprongen en waarschijnlijk gedood/verdronken, al kan men zijn lijk niet vinden.

    Zoals de lezer misschien zelf al gemerkt heeft, begint naar het einde van de film toe, wanneer de losse draadjes aan elkaar geknoopt moeten worden, de plot een beetje te wankelen. Terwijl het filmverhaal daarvoor langzaam en aangenaam voortkabbelde, wordt het nu plots allemaal wat rommelig en hektisch (die vriendin die plots niet op de afspraak is, die val in een beek, dat vuurgevecht) en zelfs wat ongeloofwaardig (waarom moet die Mud perse nog afscheid komen nemen van Ellis, niet erg slim toch want hij weet dat die familie op hem loert).

    Het einde van de film kan dan ook niet echt overtuigen. Omdat Ellis’ ouders gaan scheiden, moet hij bij zijn moeder in de stad gaan wonen. Zijn vader zet hem af met de auto, aan de overkant stappen drie tienermeisjes en één van hen wuift naar Ellis. Die wuift even terug, staat wat te denken, begint dan te glimlachen en gaat naar binnen. Waarschijnlijk bedoelt Jeff Nichols hier dat Ellis nog altijd gelooft in liefde en geborgenheid, maar door dat uit te beelden via dat wuivende tienermeisje, komt het wat raar over, zo kort nadat Ellis nog een pijnlijk blauwtje heeft gelopen met een gelijkaardig tienermeisje. Laatste sequens van de film: we zien die oude vader aan het stuur van dat bootje over een stroom varen en plots merkt hij blijkbaar iets op. Hij gaat in de kajuit Mud halen (die daar ligt te genezen van een schotwond) en zegt: ‘Dit moet je zien!’ Ze staan alletwee te kijken in de richting waarheen dat bootje vaart en beginnen te lachen. De camera draait dan en wij zien wat zij zien: de monding van de Mississippi in de oceaan. Doek. Het is een prachtig (eind)beeld, maar dit keer zouden we bij God niet weten wat Jeff Nichols ermee bedoelt.

    Kortom: een film die uitstekend begint, in het midden een interessante thematiek aanbrengt maar ten slotte teleurstelt in de uitwerking van die thematiek. Nochtans: over het algemeen prima acteerprestaties (vooral van Matthew McConaughey als Mud, Tye Sheridan als Ellis en Jacob Lofland als Neckbone, verder nog met Sam Shepard, prima gecast als de vader, en een wat bleke Reese Witherspoon als Juniper), weinig opdringerige maar toch erg functionele muziek op de klankband en zeer vakkundige cameraregie en mise-en-scène. Lijkt ons een kandidaat voor filmforums op middelbare scholen.

    Quotering: ***½ (29 juni 2014 – dvd – bib Brecht)

    30-06-2014 om 21:55 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    25-06-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Don Juan en de laatste nimf (Hubert Lampo) 1943

    DON JUAN EN DE LAATSTE NIMF (Hubert Lampo) 1943

    [Novelle, Marnixreeks nr. 1, Manteau, Brussel-Den Haag, 1973 (8)]

    Don Juan en de laatste nimf is de novelle waarmee Hubert Lampo in 1943 debuteerde. Het werk werd geschreven in 1942, middenin de oorlogsjaren, en dient dan ook gezien als een vlucht uit de grauwheid van het dagdagelijkse bestaan. Toch heeft de oorlog invloed gehad op de auteur en meer bepaald bij zijn keuze om het verhaal te situeren in het door Spaanse troepen bezette Vlaanderen van de zestiende eeuw.

    Hoofdpersoon is de legendarische Don Juan, vrouwenverleider bij uitstek, die we hier weervinden in Vlaanderen als ouder wordende man, die voor zich reeds de ‘kille slagschaduw van de dood’ weet. Wegens zijn uitspattingen met de Spaanse vrouwtjes en wegens een ongelukkig afgelopen twist met een jaloerse echtgenoot, werd hij door Filips II als commandeur van één van zijn legers naar de Lage Landen bij de Zee gestuurd. Bij het begin van de novelle rukt Don Juan aan de leiding van zijn soldaten op naar het kettersnest Antwerpen. Herfst en winter reiken elkaar de hand en de Spaanse edelman ziet in de troosteloze, mistige en vochtige natuur het heimwee en de droefheid van zijn nevelige gedachten weerspiegeld. De novelle bestaat dan inderdaad ook uit één lange monologue intérieur waarbij door het hoofd van Don Juan de herinneringen spelen aan vroeger, vooral dan aan de grote, onweerstaanbare verleider die hij toen was.

    Op de eerste bladzijden wordt ons de reden verklaard van zijn aanwezigheid in Vlaanderen en daarbij aansluitend krijgen we een raak getekend portret van Filips II, de eenzame, verbitterde Spaanse heerser [pp. 14-19]. De rest van het boek bestaat dan voor het overgrote deel uit flashbacks die hem terugbrengen bij de duizend vrouwen wier schoonheid hem onthuld werd, afgewisseld met kleine gebeurtenissen uit het heden. Ten slotte bereiken ze een landhuis, waar ze halt houden. Don Juan laat zich aandienen bij de meesteres, wier man naar de oorlog is vertrokken. Ze weigert echter zich aan hem te vertonen. Ondertussen mijmert Don Juan verder over het verleden en zelfs wanneer hij zich persoonlijk naar haar vertrekken begeeft en zij zich koel en gelaten aan hem geeft, komt er nog geen einde aan de stroom van gedachten in zijn oude geest. Toch heeft zich in hem een verandering voltrokken: de vrouw heeft zich wel aan hem gegeven, maar voor het eerst in zijn leven heeft hij geaarzeld, was hij bedeesd en hij wordt zich ervan bewust dat hij haar liefheeft. Met zijn ponjaard opent hij zich de aderen en terwijl hij in haar armen sterft, verklaren zij elkaar hun liefde.

    Lampo beschrijft dit alles in korte, meestal leesbare zinnen, gedragen door vele adjectieven die de leesact soms wel eens willen vertragen. Met zijn aandacht voor de natuur, voor het individuele gevoel en voor de verbeelding die terugkeert naar het verleden, is deze novelle duidelijk gedrenkt in een poëtische, neoromantische sfeer. Als een rode draad loopt door het verhaal Don Juans zoeken naar het geluk, naar de grootste waarheid. Net als in het volgende werk van Lampo (Hélène Defraye) valt ook hier een evolutie waar te nemen in de opvattingen van de hoofdpersoon omtrent het geluk. Waar Don Juan vroeger meende dat ‘alleen in de armen zijner nachtelijke bruiden de extase, die de volmaaktheid van een vermeend geluk scheen te benaderen, te vinden was’, is hij nu, als ouder en verstandiger man, van oordeel: ‘Alleen in de armen van een vrouw is nog een tijdelijke vergetelheid te vinden. (…) Misschien is het vergeten der daagse lasten het enige, dat wij waarachtig nastreven onder de glanzende mantel van verlangens en zoete leugens in dit leven. Misschien is die beperktheid ons geluk: het hogere geluk der teerst gekoesterde wanen zal steeds blijven wenken boven de onbereikbaarheid der kimmen. Waarom nog hopen en zoeken, als na al die dagen onze handen even leeg en nutteloos blijven?’ [pp. 67-68] En even later zegt hij: ‘Misschien ligt het geluk in de heel simpele dingen dezer wereld’ [p. 90]. Ten slotte zal hij zelfmoord plegen… ‘want daar alleen kan de waarheid liggen: in de oneindigheid, voor en na ons leven. Voor deze wereld, die wij gedurende enkele luttele jaren betreden, is de waarheid een te zuivere wezenlijkheid, die bestendig door duizend oorzaken vertroebeld wordt. De enige afglans dier waarheid, ons als een aalmoes geschonken, is die der menselijke lotsbestemming. Nu weet ik het. Wij moeten kunnen verzaken op het gestelde uur’ [pp. 92-93].

    Zo werd dit debuut van Lampo het droevige verhaal van een man die zijn leven lang het absolute geluk zocht in de vrouwen die hij veroverde en verleidde, maar die hem nooit de liefde schonken. Wanneer de laatste nimf, de blonde Vlaamse noorderlinge, hem deze wel schenkt, is het reeds te laat want dan heeft Don Juan reeds ingezien dat het geluk niet op deze al te stoffelijke, aardse plaatsen gevonden kan worden. Dat is het tragische besluit van een fijngevoelige novelle waarin een elegante erotiek (zeker geen gezochte seks) de boventoon voert.

    [explicit 7 september 1975]

    25-06-2014 om 16:41 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Hélène Defraye (Hubert Lampo) 1944

    Hélène Defraye (Hubert Lampo) 1944

    [Roman, Marnixreeks - nr. 6, Manteau, Brussel-Den Haag, 1974 (12)]

    Hélène Defraye is de debuutroman van Hubert Lampo, verschenen in 1944 toen de auteur nog slechts 25 jaar oud was. Het is een degelijk werk geworden dat duidelijk blijk geeft van schrijverstalent maar dat evenmin zonder fouten is gebleven.

    Het verhaal speelt zich af van medio februari tot einde mei 1940, vlak vóór de oorlog dus. Hoofdpersonage is Hélène Defraye, dokter en universiteitsassistente, 25 jaar oud, die zich fel aangetrokken voelt tot haar professor, Joris Morée. Na een ontmoeting met diens zoon Herman op een feestje wordt ze echter op deze laatste verliefd en haar liefde wordt beantwoord. Dan breekt de oorlog uit. Zij vluchten met zijn allen richting zee. Onderweg wordt Herman onder de wapens geroepen. Hélène en vader Morée rijden verder door naar Frankrijk waar Joris tijdens een operatie gedood wordt door een neerstortend vliegtuig. Net vóór hij sterft, verklaart hij Hélène zijn liefde en draagt hij haar op verder voor zijn zoon te zorgen.

    De kern van het boek is dus een zeer merkwaardig driehoeksgeval: Hélène voelt namelijk dat haar liefde tot Herman gestuwd wordt door de grote achting (misschien wel liefde?) die ze heeft voor zijn vader: ‘Nu beseft ze opnieuw dat ze in de armen van de zoon de gedachte aan de vader nimmer volledig aflegde. Ze heeft er Herman niet minder lief om, doch dat ze de ander niet kan vergeten, beschouwt ze als een nederlaag’ [p. 101]. Hélène Defraye is een psychologische roman die vooral de geestelijke gesteldheid van de personages beschrijft en dan ook hoofdzakelijk bestaat uit de gedachten en bedenkingen die door het hoofd van de personages spelen. Dit ontleden van gemoedsgesteltenissen en vooral dan van de vrouwelijke psyche gebeurt bij Lampo in het spoor van Maurice Roelants. Trouwens niet alleen de psychologische analyse maar ook het feit dat het verhaal zich afspeelt in een burgerlijk milieu plus het zoeken naar geluk en evenwicht zijn evenzovele dingen die én bij Roelants én bij Lampo weer te vinden zijn.

    Maar laten we de zaken even één voor één nader beschouwen. Belangrijk in deze roman is het innerlijk gebeuren en vooral dan de innerlijke strijd die Hélène doormaakt. Nochtans is Hélène Defraye als psychologische roman niet zo geslaagd te noemen. De driehoeksverhouding is eigenlijk maar zeer mager uitgewerkt en tot echt spannende of dramatische conflicten komt het nooit, waarschijnlijk een gevolg van het feit dat de betrokken personen zichzelf zo goed in de hand hebben. Maar ook dit is weer een punt van kritiek. Vooral Hélène zelf is een ideaal van de auteur, dat in werkelijkheid niet bestaat en ook niet kan bestaan. Zij is de intellectuele vrouw die alles koel, objectief en haast wetenschappelijk bekijkt, zonder emotie, evenwichtig, terwijl zij toch haar vrouwelijke elegantie en beminnenswaardigheid niet verloor. Wanneer haar broer Erik verbitterd is over het huwelijk dat hun vader wil aangaan met de veel jongere Vera, is haar oordeel: ‘Probeer zoals ik sommige verschijnselen in het leven te beschouwen als fenomenen, die men wetenschappelijk moet doorgronden, zonder vooringenomenheid of overdreven gevoelsuitstortingen, wil men het bestaan niet ongenietbaar maken!’ [p. 39]

    Ook het zoeken naar geluk speelt een voorname rol in dit boek: het woordje geluk komt reeds voor in de derde regel en wordt daarna nog ontelbare malen herhaald. Verscheidene personen geven hun opinie over wat het geluk eigenlijk is. Zo meent professor Dugaucquier: ‘Slechts als embryonaal wezen kenden wij het volmaakte geluk, zonder behoeften, zonder tekortkomingen en zonder onrust. In zoverre kunnen wij de slaap hiervan als een echo beschouwen en het gevoel van welbehagen (…) aan zijn wezen verbonden, wortelt dieper in de genese van onze fysiologische persoonlijkheid dan de meesten onder ons vermoeden’ [p. 6]. Voor Hélène bestaat het geluk uit de dagelijkse terugkeer van kleine dingen, met andere woorden de rust, het evenwicht: ‘Het geluk? De toestand van innig welbehagen bij enkele duidelijk in haar geest afgetekende gedachten en gewaarwordingen: een microscopisch preparaat dat bijzonder goed slaagde, een onverwachte zonnestraal op een troosteloze winterdag, het vooruitzicht van het weekend op het “Torenhof”, een boek waarin zij plots gedachten en gevoelens ontdekt, welke sedert geruime tijd ongeformuleerd in haar sluimerden, een mijmerend vers dat vergeten herinneringen opwekt, een geurige regenbui in een zwoele zomeravond met de goede geur van het water in het warme stof, de vriendelijkheid in de blik van sommige zeer oude mensen, de zoute omhelzing van de wind op de Scheldedijk en nog zoveel andere waarachtige dingen uit het leven van elke dag’ [p. 14].

    Ook Joris Morée is op zoek naar het geluk, maar in het begin is hij nog op het verkeerde pad. Tijdens het gesprek met Hélène in het labo (hoofdstuk VI) zegt hij: ‘De verzaking… Berust misschien daar de vrede, die wij geluk noemen?’ In het tiende hoofdstuk krijgen we een stuk uit het dagboek van Joris Morée en daar komt hij tot een ander inzicht. Eerst geeft hij toe dat zijn vroegere opvattingen fout waren: ‘Iedereen grijpt naar zijn eigen geluksdroom, gelijk een kind naar de sterren, en is verwonderd na elke reis met lege handen te staan. Sedert lang verwierp ik dergelijke begoochelingen en vroeg me af of de geluksgedachte te verenigen is met onze menselijke conditie. Of zij het niet bij het rechte eind hebben die beweren dat ons rijk niet van deze wereld is’ [p. 115]. Tijdens de Eerste Wereldoorlog echter, toen hij temidden van het geweld zieken stond te verplegen, voelde hij zich voor de eerste maal echt gelukkig, maar het drong slechts later tot hem door dat ‘we niet het geluk doch het evenwicht moeten nastreven’. Nadat Joris Morée er dan in geslaagd is een redelijk innerlijk evenwicht te bereiken, komt de uiterlijke wereld stokken in de wielen steken: hij ontmoet Hélène Defraye en de hartstochten doen de balans weer wankelen. Maar nogmaals komt hij tot het inzicht ‘hoe niet het geluk door de mens moet worden nagestreefd, dat moeilijk te omschrijven abstract begrip, doch het evenwicht, het beheersen der demonen die ons hart verscheuren’ [p. 125]. Verder beseft Morée dat hij te veel aandacht aan zijn roeping van geneesheer heeft besteed en dat hij daarom als mens gefaald heeft: ‘Er was een breuk tussen Joris Morée, de geneesheer, en diens alter ego, de echtgenoot en vader. (…) Als mens heb ik mijn pact geschonden’ [p. 126]. En: ‘Was ik het slachtoffer van het intellect? En wat is het intellect zo het hart in gebreke blijft? Ook daar, en daar vooral is het evenwicht onontbeerlijk’ [p. 127].

    Dit alles, dit ideaalbeeld van het geluk, wordt ten slotte verpersoonlijkt door Hélène want: ‘Met Hélène verliep het allemaal anders. Zij, mijn jongen, bezit de genade. Wat wij, onwetende dwazen, in dorre boeken of in mathematische formules opzoeken, heeft zij meegekregen bij haar geboorte’ [p. 128]. Toch komt Joris Morée vlak vóór hij in de armen van Hélène sterft, nog tot een andere opvatting van het geluk. Hij die vroeger meende: ‘Welke filosofische, religieuze of morele principes we ook aankleven, voor zichzelf is ieder van ons het middelpunt van het heelal, - zonder dat we daarom in egotisme hoeven te vervallen. Zich als dit middelpunt bevestigen, de individualiteit van de eigen geest beamen, de gedachte in daad omzetten en in de daad nieuwe gedachten ontdekken, dààr ligt de hogere waarde van de arbeid als bron van het waar geluk’ [p. 13], ziet nu in: ‘Geloof me, dat is het schoonste in ons menselijk bestaan: anderen gelukkig maken. Ik zie het nu héél duidelijk, nooit heb ik het zo vast geweten (…). Het is alles een kwestie van rijpheid’ [p. 164]. Nadat dus eerst het vrij burgerlijke ideaal van geluk en evenwicht aan bod kwam, eindigt het boek op een pleidooi voor intermenselijke solidariteit. Trouwens, ondanks de burgerlijke en universitaire milieus waarbinnen het verhaal zich afspeelt, klinkt ook hier en daar een sociale noot door, zoals de scène met het zieke kind in de armenbuurt dat gered wordt door bloedtransfusie (hoofdstuk IV) en zoals Hélène die onbaatzuchtig de zieke moeder helpt en zelfs de hele klas van Herman kostenloos laat onderzoeken (hoofdstuk V). Toch blijft het burgerlijke karakter van de roman overheersen, onder meer door de uitgesproken intellectuele sfeer. Als zeer duidelijke voorbeelden hiervan mogen gelden het gesprek tussen Hélène en Herman over Bach [p. 59] dat stijf staat van geleerdheid en heel hoofdstuk VI dat eigenlijk meer een weergave is van een levensfilosofie dan wat anders.

    Dit alles wordt door Lampo beschreven in lange, lyrische maar wat zware en gemaniëreerde zinnen. Het gevolg is dat Hélène Defraye een traag boek is geworden, soms zelfs wat slepend en saai, maar over het algemeen toch erg poëtisch en esthetisch bekorend, ten minste voor wie de moeite neemt een traag boek ook traag en af en toe misschien zelfs even hardop te lezen. In de eerste uitgaven kwamen trouwens ook gedichten voor die later door de schrijver geschrapt werden! Al bij al is Hélène Defraye een gave, maar ietwat moeilijk verteerbare roman geworden die voor de toenmalige auteur (zelf armenonderwijzer, net als Herman) zeker een vlucht heeft betekend uit het grauwe alledaagse bestaan. Als dusdanig is dit boek dan ook een voorbode van de latere magisch-realistische werken van Hubert Lampo.

    Geraadpleegde lectuur

    - René Turkry, Hubert Lampo. Ontmoetingen – nr. 95, Orion-Desclée De Brouwer, 1972, pp. 14-16.

    - Paul Hardy, Hubert Lampo. Monografieën over Vlaamse Letterkunde – nr. 42, voor het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur uitgegeven door Helios, Antwerpen, 1966, pp. 9-10.

    [explicit 21 juli 1975]

    25-06-2014 om 16:33 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    22-06-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: LED ZEPPELIN (deel 2)

    Led Zeppelin: Coda (1982)

    De Ben E. King-cover We’re gonna groove [A1] is een beetje te kort en te hitserig om veel indruk te maken. De Page/Plant-compositie Poor Tom [A2] werd opgenomen in 1970 en is een afdankertje van Led Zeppelin III. Zo klinkt het ook. I can’t quit you baby [A3] is een degelijk maar weinig opvallend bluesnummer van Willie Dixon dat ook al figureerde op Led Zeppelin I. Waarom het hier perse heropgevist moest worden, blijft onduidelijk. Walter’s walk [A4], een afdankertje uit de Houses of the Holy-periode, bonkt er stevig op los, maar veel meer dan een lawaaierig onding is het niet.

    Ozone Baby [B1], Darlene [B2] en Wearing and tearing [B4] zijn overschotjes van het In Through The Out Door-album. Dat album was op zichzelf al overbodig, dus kan je nagaan wat deze drie winkeldochters waard zijn. Bonzo’s Montreux [B3] ten slotte is een drumsolo van John Bonham waar je hoegenaamd niet speciaal voor thuis hoeft te blijven. En deze Coda in zijn geheel is een rommelig samenraapseltje van rommel die op de onderste lade is blijven liggen. De bedoeling was blijkbaar om kort na het ter ziele gaan van Led Zeppelin nog snel wat extra cash te scoren.

    Quotering: * (21 juni 2014)

    Klassiekers: geen.

    Led Zeppelin: Remasters (1990)

    In 1990 verschijnt de dubbel-cd Remasters, een soort ‘Best of’ met geremasterde, digitale versies van oude nummers. Interessant om even te bekijken of wat men gekozen heeft uit de back catalogue overeenkomt met onze ‘klassiekers’. Uit Led Zeppelin I haalt men natuurlijk de a- en de b-kant van het singletje: Communication breakdown [A1] en Good times bad times [A3]. Ook Dazed and confused [A4] meldt zich terecht present maar You shook me is helaas afwezig, waarschijnlijk omdat het niet geschreven werd door Led Zeppelin zelf. Baby I’m gonna leave you [A2] had voor ons achterwege mogen blijven. Terechte keuzes uit Led Zeppelin II zijn de onsterfelijke single Whole lotta love [A5] en het geweldige Heartbreaker [A6] dat naar ons gevoelen niet mag gedraaid worden zonder er Living loving maid onmiddellijk achteraan te gooien. Het is dan ook moeilijk te begrijpen dat dit nummer hier ontbreekt en vervangen wordt door het middelmatige Ramble on [A7]. Uit de zwakke lp Led Zeppelin III komen toch nog drie tracks: uiteraard de single Immigrant song [A8] en ook nog Celebration day [A9] en Since I’ve been loving you [A10]. Voor ons niet gelaten. Led Zeppelin IV wint het pleit in deze eerste ronde met niet minder dan vijf uitverkoren nummers en zo gaan sommige mensen toch nog gelijk krijgen die beweren dat dit Runes album de beste is van de vier eerste Led Zep-lp’s. Logische keuzes zijn de single Black dog [A11] en het onvermijdelijke Stairway to heaven [A15], maar ook Rock and roll [A12], het nog altijd even vals gezongen The battle of Evermore [A13] en Misty mountain hop [A14] werden opnieuw afgestoft. Te veel eer volgens ons, maar wij zijn dan ook geen doorwinterde Zeppelin-fans.

    Op de tweede cd komt eerst Houses of the Holy aan de beurt, natuurlijk met de single D’yer mak’er [B3] en de terechte keuze No quarter [4], maar ook met de sukkelnummers The song remains the same [B1] en The rain song [B2]. Raar dat de andere single, Over the hills and far away, niet mag meedoen. Van de dubbel-lp Physical Graffiti overleven slechts drie songs: voor de hand liggende keuzes zijn Trampled underfoot [B7] (de single) en Kashmir [B6]. Waarom het toch middelmatige Houses of the holy [B5] wel mag meedoen, is ons een raadsel. De zwakkere laatste twee lp’s zijn toch telkens vertegenwoordigd met twee nummers, maar Nobody’s fault but mine [B8] en Achilles last stand [B9] uit Presence, en All my love [B10] en In the evening [B11] uit In Through The Out Door zijn niet eens zulke gekke keuzes. In zijn geheel biedt deze dubbelcd een goed overzicht van tien jaar Led Zeppelin-songs, maar tegelijk toont hij nog eens aan dat Led Zeppelin niet echt tot de absolute toppen van de rockmuziek hoeft gerekend te worden.

    Quotering: *** (17 december 2013)

    Klassiekers: vergelijk hierboven.

    Led Zeppelin: BBC Sessions (1997)

    In 1997 ziet de dubbel-cd BBC Sessions het licht, met oude opnamen van optredens voor allerhande BBC-programma’s uit de jaren 1969 en 1971, waarvan de meeste ook effectief werden uitgezonden op de radio. De eerste cd vangt aan met een wat te trage versie van het Willie Dixon-nummer You shook me [A1] en datzelfde You shook me [A13] krijgen we nog eens te horen in een dubbel zo lange versie. De song is hier duidelijk nog aan het groeien en de twee versies bereiken dan ook niet de kwaliteit die het nummer heeft in de studioversie op Led Zeppelin I. Hetzelfde geldt voor Communication breakdown [A3, A7, A11] dat we te horen krijgen in niet minder dan drie verschillende versies, en Dazed and confused [A4], allebei tracks die eveneens op het debuutalbum terugkeren. I can’t quit you baby is net als A1/A13 een bluesnummer van Willie Dixon en de fans bekend als één van de acht songs op de Coda-lp. Het is echter manifest minder goed dan het ongegeneerd-geile You shook me. Cd 1 bevat verder nog ruwe versies van drie ook op de eerste twee albums voorkomende tracks: What is and what should never be [A6] is echter weinig opvallend, Whole lotta love [A9] klinkt hier een beetje kaal en How many more times [A14] duurt wat te lang (bijna twaalf minuten). Ten slotte krijgen we ook drie onbekende nummers cadeau, maar een overrompelende indruk maken The girl I love she got long black wavy hair [A5], Travelling riverside blues [A8] en de korte rocker Somethin’ else [A10] niet. In zijn geheel is de eerste cd interessant maar hij bevat niets dat onmisbaar is.

    De tweede cd, met tien nummers die door de BBC werden opgenomen tijdens een concert in het Londense Paris Theatre op 1 april 1971, is interessanter en ook beter. De sfeer zit er meteen in met gedreven versies van Immigrant song [B1] (opzwepender dan de studioversie op Led Zeppelin III) en Heartbreaker [B2]. Beide nummers hebben ook een toffe gitaarsolo van Page in de aanbieding. Met de heavy blues Since I’ve been loving you [B3] wordt het even wat rustiger, maar wat hier opvalt is hoe geweldig goed Robert Plant bij stem is, zeker in vergelijking met latere opnames van live-concerten. Daarna komt een hitsige versie van Black dog [B4], zo hitsig zelfs dat we deze song uit Led Zeppelin IV meteen veel hoger gaan inschatten. De meer dan achttien minuten durende versie van Dazed and confused bevat een paar mindere momenten (onder meer rond de negende minuut valt het een beetje stil), maar in zijn geheel is dit toch prima, hoor, met een ambiance om duimen en vingers bij af te likken. We krijgen dan nog twee nummers uit Led Zeppelin IV, dat toen dit concert werd opgenomen nog net niet verschenen was: Stairway to heaven [B6] en Going to California [B7], geen van beide favorieten van ons maar ze vervullen hier een verdienstelijke rol als rustbrengers, net als het uit Led Zeppelin III afkomstige That’s the way [B8], en bereiden zo de weg voor een rauwe maar zeer te smaken versie van Whole lotta love [B9], dat dankzij een rock’n’roll- en blues-medley in het midden bijna veertien minuten duurt. Het uit Led Zeppelin II afkomstige Thank you [B10] sluit de tweede cd af, maar het maakt minder indruk dan de rest en klinkt, in tegenstelling tot de studioversie, wat lawaaierig (het werd indertijd dan ook niet uitgezonden door de BBC). In zijn geheel geeft deze tweede cd ons een heel goede auditieve indruk van wat Led Zeppelin in 1971 op een podium waard was, en dat was niet niks! In feite bevestigt dit concert wat wij al langer vermoedden: de beste Led Zeppelin was de vroege Led Zeppelin, uit de periode rond 1970 en in de jaren daarna hebben ze nooit meer hetzelfde niveau bereikt. In 1976 hadden ze déze cd als live-album moeten uitbrengen, in plaats van het magere The Song Remains The Same.

    Quotering: ***½ (27 december 2013)

    Klassiekers: de hele tweede cd (maar vooral B1, B2, B3, B4, B5, B6 en B9).

    Led Zeppelin: How The West Was Won (2003)

    Zes jaar later, in 2003, verschijnt alweer een album met oude live-muziek van Led Zeppelin. Deze keer is het maar liefst een driedubbele cd met opnames van Amerikaanse concerten in het LA Forum (25 juni 1972) en de Long Beach Arena (27 juni 1972). Na het verwaarloosbare, slechts veertien seconden durende LA Drone [A1] barst de groep los in een rommelige versie van Immigrant song [A2], onmiddellijk gevolgd door een nogal zwakke versie van Heartbreaker [A3], waarin Plant vocaal compleet door de mand valt en de gitaarsolo van Page in het midden (in de studioversie een parel) wat te lang en te mat uitvalt. Black dog [A4] komt beter uit de verf, maar klinkt hier toch minder goed dan op BBC Sessions. Over the hills and far away [A5], Since I’ve been loving you [A6] en Stairway to heaven [A7] maken een degelijke indruk, maar overrompelen niet echt. Ook de akoestische nummers Going to California [A8], That’s the way [A9] en Bron-Yr-Aur Stomp [A10] zijn niet sterk genoeg om werkelijk te overtuigen, al brengen ze tijdens de live-act wel enkele rustiger momenten en gaat A10 duidelijk in de goede richting van geslaagde sfeerschepping. De totaalindruk die deze eerste cd maakt, is: degelijk maar niet denderend. De groep is nog niet helemaal warmgespeeld, zullen we maar denken.

    Over het algemeen komen de tracks die in het LA Forum werden opgenomen, ook sterker over dan die van de Long Beach Arena. Blijkbaar was Led Zeppelin op de LA Forum-avond iets beter in vorm. Die betere vorm blijkt manifest ook uit de prima, bijna een half uur durende (en in LA opgenomen) versie van Dazed and confused [B1]. Zelfs de lange tussenstukken, met daarin onder meer een medley rond Walter’s Walk en The Crunge, vervelen geen moment (wel keihard afspelen!). Opmerkelijk hier ook de bekende ‘duetten’ tussen Plant en het gitaarspel van Page. What is and what should never be [B2] (nochtans opgenomen in Long Beach) continueert op geslaagde wijze de hitsige sfeer die in B1 werd opgebouwd maar wisselt dit af met korte, kalmere passages en staat hier dus perfect op zijn plaats. Het als nieuw nummer aangekondigde Dancing days [B3] zou kunnen profiteren van de nu heersende good vibrations maar klinkt helaas wat vals en overtuigt dus niet helemaal. Het blijft overigens eerder klinken als een David Bowie- dan als een Led Zep-song. En het bijna twintig minuten durende Moby Dick [B4], met daarin een zeventien minuten lange, vervelende drumsolo van John Bonham, hoefde voor ons ook niet echt, al waren – toegegeven – zulke drumsolo’s in 1972 ten zeerste in de mode tijdens live-optredens.

    Het beste heeft Jimmy Page (die in 2003 deze live-compilatie samenstelde) duidelijk voor de derde cd bewaard. Dit plaatje hebben we op oudejaarsavond tussen middernacht en één uur gedraaid met open ramen en de volumeknop op negen, ja, en dan gaat er iets door je heen, dan begrijp je waarom Led Zeppelin in 1972 met concerten als deze Amerika veroverde, dan geef je Charlie Poel gelijk wanneer die in Humo [nr. 3273, 27 mei 2003, p. 185] over dit album schrijft: ‘Eén tip: vooral ZEER LUID afspelen! Wedden dat oudere huisgenoten en/of buren een zeldzame keer niet zullen protesteren?’ Het net iets meer dan 23 minuten durende Whole lotta love [C1], met in het midden een medley rond de rock’n’roll-nummers Boogie Chillun, Let’s have a party, Hello Marylou en het bluesnummer Going down slow, fungeert als onverbiddelijke sfeerschepper en de korte versies van Rock and roll [C2] en The Ocean [C3] drijven onweerstaanbaar mee op deze tsunami van swingende decibels. En hetzelfde geldt voor het bijna tien minuten durende Bring it on home [C4] dat dit driedubbele album waardig afsluit.

    Uit deze How The West Was Won blijken (nogmaals) twee dingen: Led Zeppelin was in de eerste plaats een live-groep (nummers die op de studioalbums middelmatig klinken, krijgen live een manifeste meerwaarde), en de beste Led Zeppelin was de vroege Led Zeppelin. Wij begrijpen dan ook niet goed dat Robert Plant en Jimmy Page, wanneer hen in 2003 gevraagd wordt [zie Humo, nr. 3273, 27 mei 2003, p. 187] welk album van Led Zep ze het beste vinden, beiden Physical Graffiti uitkiezen. John Paul Jones antwoordt op dezelfde vraag echter: ‘De eerste plaat. Daar heb je alles, vanaf de eerste noot’. Wij persoonlijk zouden het aandurven om dit How The West Was Won samen met Led Zeppelin II en BBC Sessions te nomineren voor de titel van Beste Koop. In Humo’s Top-50 van de beste cd’s van 2003 (samengesteld door de bezoekers van Humo’s website) eindigde How The West Was Won overigens op de dertigste plaats.

      Quotering: ***½ (12 januari 2014)

    Klassiekers: Dazed and confused, de derde cd in zijn geheel.

    Led Zeppelin: Mothership (2007)

    In 2007 wordt er een eenmalig reünieconcert van Led Zeppelin aangekondigd in Londen en van de aanloop naar dat concert wordt geprofiteerd (kassa!) om opnieuw een soort geremasterde Best Of-dubbelcd uit te brengen die in weinig verschilt van de gelijkaardige dubbelcd Remasters uit 1990. Led Zeppelin I is weer vertegenwoordigd met de vier zelfde nummers, maar de volgorde is gewijzigd: Good times bad times [A1] is nu de opener, en dan krijgen we Communication breakdown [A2], Dazed and confused [A3] en Babe I’m gonna leave you now [A4]. Voor Led Zeppelin II eveneens een lichtjes veranderde nummering: Whole lotta love [A5] gaat vooraf aan Ramble on [A6] en Heartbreaker [A7]. Living loving maid blijft om een of andere ondoorgrondelijke reden ontbreken. Led Zeppelin III heeft één van de drie tracks (Celebration day) moeten inleveren. Blijven nog over: Immigrant song [A8] en Since I’ve been loving you [A9]. Van Led Zeppelin IV zijn er (opmerkelijk!) twee songs gesneuveld maar er is er één bijgekomen. Rock and roll [A10], Black dog [A11] en Stairway to heaven [A13] zijn gebleven en When the levee breaks [A12], toch evenmin een hoogvlieger, is ‘nieuw’. In vergelijking met de eerste cd van Remasters zijn er dus drie nummers in ongenade gevallen en is er één bijgekomen.

    Op de tweede cd blijft Houses of the Holy vier tracks leveren, alleen werd The rain song nu vervangen door Over the hills and far away [B2], deze keer heel terecht volgens ons. Zijn gebleven: The song remains the same [B1], D’yer Mak’er [B3] en No quarter [B4]. De dubbelaar Physical Graffiti levert nog altijd slechts drie songs, maar in een andere volgorde: Trampled under foot [B5], Houses of the holy [B6] en Kashmir [B7]. En dan nog, net als in 1990, telkens twee nummers van de laatste twee lp’s: Nobody’s fault but mine [B8] en Achilles last stand [B9] uit Presence, en van In Through The Out Door zijn In the evening [B10] en All my love [B11] van plaats verwisseld. De tweede cd in vergelijking met die van Remasters dus: één nummer weg en één nummer erbij. Het is duidelijk dat de belangrijkste functie van Mothership in 2007 het goedkoop opkloppen van een Led Zep-hype was.

    Quotering: *** (20 december 2013)

    Klassiekers: vergelijk hierboven.

    Led Zeppelin: Celebration Day (2012)

    Een dubbel-cd, live opgenomen op 10 december 2007 in de Londense O2 Arena (het voormalige Millennium Dome). Met als vervanger voor de overleden drummer John Bonham diens zoon, Jason Bonham. Jason, ofschoon in het begin wat nerveus, kwijt zich degelijk van zijn taak maar kan het niveau van zijn papa niet evenaren. Het concert was opgedragen aan de op 14 december 2006 overleden Ahmet Ertegun, de grote baas van Atlantic Records, Led Zep’s platenmaatschappij. De eerste cd bevat acht tracks. Het begint met het openingsnummer van Led Zeppelin I, Good times bad times [1-1] en vervolgt met een track uit Led Zeppelin II, Ramble on [1-2], dat stukjes bevat van What is and what should never be. Geen al te vanzelfsprekende keuzes, lijkt ons (waarom bijvoorbeeld niet begonnen met Communication breakdown, toch ook een vroeg nummer?), en het is tevens nog wat zoeken naar de juiste toonzetting en klankkleur, maar het 18.000-koppige publiek is vanaf seconde 1 enthousiast, dus dat is geen probleem. We krijgen dan een degelijke versie van Black dog [1-3] (uit Led Zeppelin IV), helaas toch evenmin één van de absolute hoogtepunten uit Led Zep’s back catalogue, maar de crowd zingt de aah-aah’s dapper mee. We zijn nu opgewarmd en worden vergast op een elf minuten lange versie van In my time of dying [1-4] uit Physical Graffiti. We horen degelijke hardrock, maar zijn absoluut niet onder de indruk. Hetzelfde geldt voor For your life [1-5] uit Presence, Trampled under foot [1-6] uit Physical Graffiti en Nobody’s fault but mine [1-7] uit Presence. Met het tragere nummer No quarter [1-8] uit Houses Of The Holy krijgen we na al dat decibelgeweld even wat ademruimte. Het gitaarspel van Jimmy Page doet ons hier soms denken aan dat van George Kooymans van Golden Earring (al zal de stijlinvloed in werkelijkheid wel omgekeerd verlopen zijn, vermoeden we). Al bij al heeft deze eerste live-cd ons niet echt wild-enthousiast gemaakt, en we moeten toegeven af en toe zelfs wat verveeld geweest te zijn.

    Op de tweede cd staan eveneens acht tracks. Since I’ve been loving you [2-1] vonden wij op Led Zeppelin III al een zwak nummer. Opvallend en leerzaam trouwens dat dit de enige song uit Led Zeppelin III is die gebracht wordt. Dazed and confused [2-2] was voor ons één van de hoogtepunten van Led Zeppelin I, maar deze live-versie voegt niet echt iets essentieels toe aan de nog altijd onovertroffen studioversie uit 1969, al mag Jimmy Page’s gitaarsolo er absoluut zijn. Stairway to heaven [2-3] komt uit Runes en is – om redenen die wij nog steeds niet kunnen vatten (zie supra) – voor velen uitgegroeid tot een all-time classic: wijzelf horen tot op de dag van vandaag niets anders dan een degelijk nummer dat nergens briljant aandoet, ofschoon het publiek in de O2 dapper de hermetische lyrics meezingt. The song remains the same [2-4] (uit Houses Of The Holy) en het dartel huppelende Misty mountain hop [2-5] (uit Runes) slagen er al evenmin in ons te bekoren. Blijven dan nog de twee bisnummers over: Whole lotta love [2-6] dat in de originele versie een meesterwerkje van de heavy rock is maar hier een brave, weinig explosieve behandeling meekrijgt (Willie Dixon wordt dit keer wel vermeld als mede-auteur, zie supra), en uit Runes Rock and roll [2-7], dat we indertijd al te hitserig vonden en hier is het dat nog veel meer.

    Alles op een rijtje gezet: enkele nummers uit de eerste twee albums niet te na gesproken, is Led Zeppelin nooit één van onze favoriete groepen geweest, en we zien niet in waarom we plots enthousiast zouden moeten doen, nu ze als het ware even uit het graf zijn opgestaan. Onbegrijpelijk overigens dat de nummers Heartbreaker en Living loving maid, twee kanjers uit Led Zeppelin II, niet waardig werden geacht om mee te vieren op deze Celebration Day.

    Quotering: **½ (16 november 2013)

    Klassiekers: geen.

    Vanaf juni 2014 wordt de hele Led Zeppelin-catalogus nog eens geremastered uitgebracht, telkens in verschillende uitvoeringen (gewoon en deluxe) en met één disc vol onuitgegeven extra’s. Naar verluidt heeft Jimmy Page bij de remastering rekening gehouden met het feit dat velen de songs zullen beluisteren in mp3-formaat.

    [explicit]

    22-06-2014 om 16:20 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: The Great Gatsby (Jack Clayton) (USA, 1974)

    THE GREAT GATSBY (Jack Clayton) (USA, 1974)

    (138’)

    Omdat we onlangs het boek van F. Scott Fitzgerald herlazen en de recente filmadaptatie van Baz Luhrmann bekeken, was het boeiend om ook eens poolshoogte te nemen van de filmadaptatie van Jack Clayton uit 1974. Ondertussen waren we al lang vergeten dat we die verfilming ooit al eens gezien hadden (dus toch een zich langzaam aankondigende seniliteit?), maar gelukkig konden we terugvallen op onze oude filmsteekkaart in kwestie. Scripta manent! Die oude steekkaart (ongetwijfeld daterend van ergens midden de jaren zeventig) vertelt: ‘De derde filmversie van de beroemde roman van Scott Fitzgerald, door de Brit Clayton naar een scenario van Francis Ford Coppola (de eerste versie was een stomme film uit 1926 met Lois Wilson en Warner Baxter, de tweede – van Eliott Nugent – dateert uit 1949). Claytons versie is erg esthetiserend, erg mooi, vakkundig gefilmd maar ook wat saai en vaak te lang gerekt. Er zitten natuurlijk ook erg goeie dingen in, vooral thematisch (de klassenstrijd op de achtergrond en tussen de regels, de sfeer van laissez faire uit de roaring twenties, het opkomende fascisme) maar die lijken eerder toe te schrijven aan het materiaal van Fitzgerald dan aan wat Clayton en Coppola ermee gedaan hebben. Een goed gemaakte, maar ietwat droge verfilming dus, die commercieel een totale flop werd. Quotering: 2,5’.

    Nog volledig mee eens na al die jaren. Jack Clayton (die we ons nog wél herinneren van de veel interessantere griezelfilm The Innocents) en Coppola volgen het boek vrij plichtsbewust (met links en rechts weliswaar enkele kleine ingrepen), maar laten zich regelmatig betrappen op onhandigheden bij het vertellen van het verhaal en het is pas wanneer je deze film vergelijkt met de versie van Baz Luhrmann uit 2013, dat je beseft dat er meer en minder geslaagde vormen van esthetisering bestaan. Terwijl Luhrmanns exuberante vormgeving de plot een schwung geeft die het oorspronkelijke boek niet bezit, overstijgen Clayton en Coppola de ingebakken meligheid van het verhaaltje niet, ondanks het feit dat zij in hun versie de sociale kritiek scherper doen uitkomen dan bij Luhrmann en zelfs bij Fitzgerald het geval was.

    Robert Redford, Bruce Dern, Sam Waterston, Karen Black en Lois Chiles spelen respectievelijk Gatsby, Tom Buchanan, Nick Carraway, Myrtle Wilson en Jordan, maar deze film bood ons vooral nog eens de gelegenheid om vast te stellen wat een verschrikkelijk matige actrice die Mia Farrow (als Daisy) wel was. Al zet ze hier anderzijds wel eenzelfde soort truttig typetje neer als indertijd in Peyton Place, en dat past weliswaar heel goed bij het onnozele gansje Daisy (nogmaals dienden wij ons af te vragen: wat heeft die Gatsby er toch in gezien?), maar telkens ze in close-up wordt genomen of meer dan één zin moet debiteren, valt ze als actrice onverbiddelijk door de mand (wat zou Woody Allen er ooit in gezien hebben?). In ieder geval is het duidelijk dat deze versie van Clayton nog niet tot aan de knieën reikt van de Luhrmann-prent uit 2013.

    Quotering: **½ (20 juni 2014 – dvd – bib Brecht)

    22-06-2014 om 00:20 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-06-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Blauwe maandagen (Arnon Grunberg) 1994

    BLAUWE MAANDAGEN (Arnon Grunberg) 1994

    [Roman. Er werd gebruik gemaakt van de licentie-editie in de reeks Grote Lijsters, Wolters-Noordhoff – Wolters Plantyn, Groningen-Deurne, 2001, 237 blz.]

    Blauwe maandagen is de debuutroman van de Joods-Nederlandse schrijver Arnon Grunberg. Het boek werd door de kritiek en het publiek redelijk welwillend ontvangen (ofschoon minder positieve geluiden evenmin ontbraken), kreeg de Anton Wachter-prijs 1994 voor het beste literaire debuut en werd ondertussen in vertaling uitgebracht in diverse landen, waaronder Duitsland, Frankrijk, Engeland, de VS en Japan.

    De roman bestaat uit vijf onderdelen. In het korte, slechts enkele bladzijden omvattende eerste deel, Ik heb nog twintig paarden in Berlijn, beschrijft de ikfiguur beknopt het leven en de dood van zijn vader, die als erfenis onder meer een rijschool met pony’s in Berlijn naliet. In het uit tien hoofdstukken bestaande tweede deel, Rosie, beschrijft de ik zijn laatste jaren op de middelbare school: hij blijkt een rebellerende nietsnut geweest te zijn die zijn leraren het leven zuur maakte en dan ook van school geschopt werd. In deze jaren heeft hij een vriendinnetje, Rosie, met wie hij onder meer enkele dagen naar Antwerpen trekt (ze zijn op dat moment beiden vijftien jaar), maar het is een lusteloze relatie zonder veel fut, levensvreugde of liefde. Het derde, niet verder ingedeelde deel, Walk like an Egyptian, beschrijft de laatste levensmaanden van de aftakelende en veel last verkopende vader. De ikfiguur, die overigens Arnon heet, is ondertussen negentien en zoekt zonder veel succes zijn weg in het uitgeversvak. Het vierde deel, De meisjes, is weer onderverdeeld in hoofdstukken, vijf om precies te zijn. Dit deel bestaat hoofdzakelijk uit Arnons wedervaren met prostituees. Nu eens gaat het om hoertjes die ergens in een besloten huis werken, dan weer om escortmeisjes die hij bij hem thuis laat komen. Alles wat hij met deze dames meemaakt, is echter even deprimerend en ontluisterend. In het laatste, weer niet verder onderverdeelde stuk, In dienst van Blue Moon, laat Arnon zich inschrijven bij een gigolobureau, maar het komt nooit tot enige actie. Wel krijgt hij nog bezoek van een Litouws hoertje, Sandra, maar dit contact is even treurig en nutteloos als de vorige.

    Men vraagt zich af waarom dit boek door bepaalde mensen goed wordt gevonden. Om te beginnen lijkt de structuur nergens naar en is alles heel oppervlakkig en zelfs slordig geschreven. Dat is reeds het geval op de eerste bladzijden waar de ikfiguur meldt dat zijn vader kaal is, terwijl het enkele regels verder luidt dat zijn haren op stro leken [pp. 9-10]. Voor de rest is deze tekst niets anders dan één lange aaneenschakeling van anekdoten die compleet als los zand aan elkaar hangen. Over die Berlijnse paarden, waar het eerste deel aan gewijd is en die zelfs de titel voor dit deel leveren, vernemen wij bijvoorbeeld in de rest van de roman totaal, maar dan ook totààl niets meer. Met gemak kan men nog tientallen gelijkaardige voorbeelden aanstippen. Typerend is dat er voortdurend van de hak op de tak wordt gesprongen en dat alle verhaalelementen zeer oppervlakkig worden uitgewerkt. Personages komen en gaan, zeggen een paar dingen en verdwijnen dan weer, om honderd bladzijden verder nog eens even op te duiken en dan voorgoed onbesproken te blijven. Tot een sterke, beklijvende verhaalstructuur leidt zoiets natuurlijk niet en vaker dan de lezer lief is, laat Grunberg zich betrappen op onvervalst bladvullend geleuter. Dat gaat dan zo: ‘Ik wachtte op de 6 en dacht aan haringsla die ik die middag bij mijn moeder zou gaan eten. Het recept was van mijn vader. Toen ik op een middag van school kwam, vertelde hij: “De Deutsche Welle heeft vandaag een recept voor haringsla uitgezonden, maar het was niet te verstaan, want de piraten waren weer aan het storen.” Diezelfde dag schreef hij een brief aan de Deutsche Welle of ze het recept aan hem wilden opsturen, en hij begon een proces tegen de piraten. Het duurde vier jaar voordat hij het proces uiteindelijk verloor. Speciaal voor dat proces had hij een pak laten maken bij zijn kleermaker uit Hongkong’ [p. 170]. Of nog, als het gaat om één van zijn collega’s op het uitgeverskantoor, mevrouw Tuynman: ‘Van de hond van mevrouw Tuynman ben ik altijd afgebleven. Ik heb niets speciaals met honden. Het grootste beest dat ik tot nu toe om zeep heb geholpen, is een hommel, maar daar gaat binnenkort verandering in komen. Ik sprak eens een zeeman die me vertelde dat hij op een booreiland ging werken, want van het booreiland was het niet ver meer naar het paradijs en het paradijs was volgens hem de beste plek om oud te worden’ [p. 205]. En zo ratelt dat maar door, zonder samenhang, zonder verbanden en zonder einddoel. Klap op de vuurpijl bij dit alles is dat de tekst vanaf de vijftiende druk is herzien: het wedervaren met die Sandra vormde bijvoorbeeld eerst het laatste hoofdstuk van deel vier, maar werd dan ingewerkt in het vijfde en laatste deel. Als de oorspronkelijke tekst goed genoeg was om een literaire debuutprijs te krijgen, waarom moest er dan later aan gesleuteld worden?

    De thematiek van het boek is ook al niet van aard om van een meesterlijk debuut te kunnen spreken. Men stelle zich van deze thematiek overigens niet te veel voor. Ton Brouwers doet Grunberg te veel eer aan als hij schrijft: ‘Grunberg gebruikt de romanvorm niet om een spannende plot op te bouwen of om abstracte ideeën of een veelheid aan levensvisies te formuleren, maar om de ontwikkeling van een wereldbeeld te laten zien’ [Brouwers 2000: 8]. Dat wereldbeeld bestaat dan toch uit niet veel meer dan een oppervlakkig mengseltje van misantropie, troosteloosheid en onvermogen tot liefde. Nogmaals Brouwers: ‘Hoe Arnon Grunberg in de volwassen wereld valt, zo kan het onderwerp van Blauwe maandagen worden samengevat. Het verhaal laat zien hoe hij de besloten wereld van school, religie en gezin inruilt voor het anonieme leven van drank, de grote stad en de betaalde seks. (…) In de roman staat aldus de spanning tussen jeugd en volwassenheid centraal. Het wordt uitgewerkt aan de hand van twee gelijktijdige maar tegengestelde processen in de ontwikkeling van het personage Arnon: het zich losmaken van de wereld van zijn jeugd en het zoeken naar een eigen, “volwassen” bestaan. (…) Het boek is in dit opzicht dus een ware afrekening en aan het einde heeft Arnon zich op overtuigende wijze losgemaakt van de wereld van zijn jeugd: van school, van zijn vriendinnetje, van zijn familie en van zijn religie. Maar zijn eerste schreden in het volwassen leven kunnen allesbehalve geslaagd genoemd worden. Dierbare relaties heeft hij niet opgebouwd, duidelijke toekomstplannen heeft hij niet weten te ontwikkelen en intellectuele ontplooiing lijkt hij evenmin te zoeken. Hij heeft geen baan gevonden die hem boeit, terwijl de betaalde seks die hij wel actief opzoekt hem eigenlijk amper opwindt. Er is sprake van een ontwikkeling naar een zekere eenzaamheid en nihilisme in zijn leven. Teruggeworpen op zichzelf, is Arnon aan het einde uitgeblust’ [Brouwers 2000: 3 / 5 / 7].

    Zo geformuleerd klinkt dit allemaal veel indrukwekkender en boeiender dan het in de roman zelf overkomt. De motieven lusteloosheid en liefdeloosheid komen in de tekst wel degelijk af en toe aan bod, bijvoorbeeld op de bladzijden 175-176: ‘Op dat moment kon ik niemand bedenken met wie ik me verbonden voelde, of die mij iets meer zou kunnen schelen dan een verdwaalde gedachte. Misschien konden de hoeren die ik bezocht had mij wat schelen, want ik dacht aan hen in de uren dat ik niet bij ze was, en ook niet bezig was naar ze toe te gaan. Ook dat wist ik niet zeker. Ik had veel mensen ontmoet, in cafés en op feesten, en allemaal wilden ze veel geld verdienen, en wereldberoemd worden, of goede soldaten, of goede moeders worden, maar het meest van alles wilden ze geloven dat ze hielden van degenen die ze hadden begeerd, en wiens foto’s nu in een doos op de boekenkast lagen, en ze wilden dat ook ik hen zou geloven’. Of nog, op bladzijde 190: ‘Nu zou ik teruggaan naar Astrid en de hele ochtend dacht ik aan haar. Aan haar ijle, afwezige stem, haar weerzin tegen het praten van al die mensen. Misschien had ze wel gelijk, misschien moesten we maar ophouden liefde proberen uit te drukken in woorden. Misschien moesten we helemaal ophouden met dat gezeur over liefde en gewoon warmte geven, op de enige manier waarop dat mogelijk is, met ons lichaam, en voor de rest het zwijgen ertoe doen’. Zoals men merkt: nogal doorzichtig als thematiek maar dat ware nog niet zo erg, als voor de rest dit zogenaamde ‘wereldbeeld’ niet compleet zou verzuipen in de loze anekdotiek waarmee de roman voor 98% gevuld is.

    Nogmaals: waarom kende deze bijzonder matige debuutroman een redelijk succes? Omwille van twee redenen, denken wij. Ten eerste: het sensatie-aspect. Zoals de achterflap niet nalaat te vermelden, draait de helft van deze roman rond hoerenbezoek en rond een kerel die voor gigolo speelt. Dat van die gigolo komt echter nauwelijks aan bod en het onderdeel ‘hoeren’ laat zich samenvatten in de zinnetjes: ‘Ze begon aan me te sjorren. Ik had er nu heel veel ontmoet, maar uiteindelijk trokken ze je allemaal af alsof ze glazen aan het spoelen waren’ [p. 193]. Nogal teleurstellend natuurlijk voor wie meer sappige details had verwacht, maar alleen al het optreden van de termen ‘hoeren’ en ‘gigolo’ houdt een verklaring in voor de welwillende receptie van dit boek bij een deel van het leespubliek. In haar recensie in De Telegraaf van 27 mei 1994 noteerde Ingrid Hoogervorst in elk geval al: ‘Blauwe maandagen (…) stond om al die redenen – en nog wel meer – de afgelopen weken volop in de belangstelling. Niet in de laatste plaats om het taboe doorbrekende karakter van dit autobiografische boek, waarin uitvoerig wordt beschreven hoe het er tijdens erotische escapades op het gebied van de betaalde liefde aan toegaat’. Zulke recensiezinnetjes zijn uiteraard zuivere onbetaalde reclame voor een roman.

    Er is echter nog een tweede reden, en daarmee kunnen we dan toch eindelijk iets positiefs ventileren rond dit Grunberg-debuut: de flinke dosis troosteloosheid en ellende die in dit boek op de lezer afkomt, wordt grotendeels verteerbaar gemaakt door de (ongetwijfeld typisch Joodse) humor en de soepele schrijfstijl waarmee alles beschreven en tegelijk gerelativeerd wordt. Nu eens is die humor vulgair, onnozel of banaal, maar evenzovele keren slaagt Grunberg erin de lezer een onweerstaanbare glimlach te ontlokken. Dat gaat dan bijvoorbeeld zo: ‘Mevrouw Mohnstein heeft zes jaar lang geprobeerd mij Hebreeuws te leren. Ze heeft me geen Hebreeuws bijgebracht, maar ze heeft me wel geleerd hoe het is om iemand echt te haten. Dat is in ieder geval wat’ [pp. 47-48]. Of nog: ‘Mijn vader had de dag voor mijn bar mitswa nauwelijks geslapen en hij zag er in de synagoge uit zoals prins Claus, alleen dan nog veel erger’ [p. 48]. Goddelijk is ook het volgende fragmentje, uit Arnons bezoek aan de al wat oudere hoer Tina: ‘Ze was heel snel naakt, maar ook ik was tamelijk snel naakt. Ik was verbaasd, want ik voelde geen enkele gêne die ik meestal wel voel als ik me uitkleed waar andere mensen bij zijn. Daar stonden we aan het voeteneind van het bed en het bleef een tijdje stil en ten slotte vroeg ik maar: “Heeft u huisdieren?” “Nu gaan we ons wassen,” zei ze. Ik keek naar haar gerimpelde buik en haar borsten die naar beneden hingen als verlepte bloemen en ik liep achter haar aan naar de wastafel. Ze waste zich met het blauwe washandje. Haar kut en ook haar billen. Dat beloofde niet veel goeds’ [p. 122]. Vooral die heeft u huisdieren? en dat beloofde niet veel goeds doen het hem. ‘Slapstick’ is de term die hiervoor in sommige recensies terecht gebruikt wordt.

    Al bij al is wat we hier aan positiefs kunnen meedelen toch maar matig voor een boek dat een debuutprijs heeft gekregen. Niet alle recensenten waren trouwens zo positief over Blauwe maandagen. In Knack schreef Bart Vanegeren: ‘Grunberg ontpopt zich tot een vaardig verteller met een verschroeiend gevoel voor slap-stick, maar hij heeft lang geen evenwichtige roman afgeleverd. Zo sprankelend als de eerste helft van Blauwe maandagen bijwijlen is, zo mak is de tweede. Dat maakt de drukte van de afgelopen maanden enigszins overdreven’. En in Vrij Nederland noteerde Jessica Durlacher: ‘Blauwe maandagen bestaat uit een heleboel goeie, sterke en verschrikkelijke fragmenten, maar de redundante rommel ertussen, vooral in de tweede helft, laat een gevoel van teleurstelling en armoe achter’. En Ton Brouwers vatte samen: ‘De besprekingen van het boek zijn overwegend positief en daarbij ligt vooral de nadruk op Grunbergs soepele schrijfstijl en zijn verfijnde gevoel voor de verweving van ernst en humor. (…) De belangrijkste kritiek heeft betrekking op de opbouw van het verhaal: de tweede helft van de roman wordt door verschillende recensenten aanmerkelijk zwakker gevonden en zelfs saai genoemd vanwege het veel minder geïnspireerde proza en de weinig interessante ontwikkeling van het verhaal’ [Brouwers 2000: 11].

    Geraadpleegde lectuur

    - Ingrid Hoogervorst, “Arnon Grunberg legt de lelijkheid bloot”, in: De Telegraaf, 27 mei 1994.

    - Jessica Durlacher, “Zonder zichtbare lach”, in: Vrij Nederland, 4 juni 1994.

    - Bart Vanegeren (interview met), “Het verhaal van iedereen. Debutant Arnon Grunberg probeert zijn bestseller ‘Blauwe maandagen’ te overleven. Een gesprek”, in: Knack, 21 september 1994, pp. 98-100.

    - Ton Brouwers, “Arnon Grunberg: Blauwe maandagen”, in: Lexicon van Literaire Werken, 47, augustus 2000, pp. 1-11.

    Quotering: **½ [explicit]

    15-06-2014 om 17:16 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    14-06-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Bruiloft aan zee (Abdelkader Benali) 1996

    BRUILOFT AAN ZEE (Abdelkader Benali) 1996

    [Roman. Er werd gebruik gemaakt van de licentie-uitgave uit de reeks Boektoppers, Malmberg, Den Bosch, 2002, 160 blz.]

    Bruiloft aan zee is de debuutroman van de Nederlands-Marokkaanse auteur Abdelkader Benali, die in 1975 geboren werd in Marokko en op vierjarige leeftijd met zijn ouders naar Rotterdam kwam. Het door een alwetende verteller vertelde verhaal gaat over de Nederlandse Marokkaan Lamarat Minar die op jonge leeftijd met zijn ouders naar Nederland is gekomen. Lamarat is nu twintig jaar en zijn jongere zusje Rebekka gaat trouwen met Mosa, de jongere broer van zijn vader, zodat deze ook naar Nederland kan komen. Het trouwfeest gaat plaatsgrijpen in het Noord-Marokkaanse, Berberse kustdorpje Touarirt, maar vlak vóór het feest verdwijnt Mosa naar een naburig stadje, alwaar hij zich dronken drinkt en zich afgeeft met hoeren (iets wat daarvoor ook al zijn specialiteit was). Lamarat moet nu van zijn vader een taxi nemen en op zoek gaan naar Mosa. Mosa wordt uiteindelijk gevonden en teruggebracht. De bruiloftgasten zijn ondertussen allemaal vertrokken en op het strand snijdt Rebekka het bovenste stukje van de penis van haar bruidegom af. De familie Minar keert terug naar Holland, Mosa sterft krankzinnig en tien jaar later wint de taxichauffeur honderd miljoen met de loterij.

    Dit hele verhaal wordt hoegenaamd niet chronologisch verteld maar wordt door de lezer in stukken en brokken met talrijke flashbacks en flashforwards vernomen, tijdens Lamarats taxirit van het dorp naar de stad en terug. Bovendien wordt dit verhaal dan ook nog eens voortdurend doorspekt met allerhande uitweidingen en afwijkingen, met als resultaat een ongelooflijk rommelige structuur, een warrig allegaartje waarin verhaaldraden elkaar overlappen, hernomen worden, plots wegvallen en heel vaak naar nergens-bij-de-zee leiden. Typerend voor dit alles is een passage op bladzijde 123: ‘Misschien is het zo, misschien is het niet zo, in ieder geval is het zozo, maar de mensen van de landstreek houden niet van vergeten, dus deze waargebeurde leugen, dit luchtkasteel dat toch een klein beetje voor zichzelf kan spreken, moet toch op de een of andere manier, een ietsepietsje, een klein beetje een kern van de waarheid hebben. Wat kan het mij trouwens schelen! Ik vertel het gewoon en ik zie wel waar het uitkomt’.

    Naar verluidt (zie het interview met Xandra Schutte in De Groene Amsterdammer van 14 mei 1997) heeft Benali dit structuurgedoe afgekeken van Salman Rushdie, voor wie hij een grote bewondering heeft: ‘Ik hou van de polyfone roman, van iemand als Rushdie die maar door en door gaat en alles en nog wat in zijn boek stopt’. Naar eigen zeggen (zie weer het gesprek met Schutte) had Benali vijf versies van de roman geschreven die ‘onzin’ waren, alvorens hij tot de zesde, definitieve versie kwam. Men zal toegeven: erg bemoedigend klinkt dat allemaal niet en het leidt er onder meer toe dat een aantal hoofdstukken (bijvoorbeeld op de pagina’s 30, 35 en 44) titels meekrijgen waarvan je achteraf niet begrijpt waar die op slaan.

    Abdelkader Benali is duidelijk zo één van die jonge auteurs die talent hebben om met taal om te gaan, maar nog niet rijp genoeg zijn om daar een degelijke roman mee uit de grond te stampen. De verteltoon is weliswaar luchtig en soms (een beetje) grappig, af en toe worden er mooie zinnen geproduceerd (p. 96: ‘Maar de zee zelf, die had nog nooit ook maar een druppel zweet van zijn lichaam gedronken’) en er wordt gegoocheld met een amalgaam van stijl- en taalregisters. Het Engelse by the way wordt bijvoorbeeld vernederlandst tot bij de weg [p. 59] en zelfs het Vlaams komt ten berde op pagina 105: ‘Maar, manneke, waarom zeide gij dan niet tegen de Lolita-oom en zijn attribuut: stop, in naam van de liefde, en ga terug naar je aanstaande vrouw’. In Vrij Nederland (5 april 1997) noteerde Jeroen Vullings: ‘Stijlen wisselen elkaar af, vloeien in elkaar over, uit de meest uiteenlopende taalregisters wordt zonder onderscheid geplukt, en de lezer wordt vergast op rijmpjes en liedjes, dan weer op een interpunctieloze stroom woorden. Of zo’n experiment (of ratjetoe) uit de orale verteltraditie van de Berbers stamt, weet ik niet, maar gezien de vele opmerkingen over verhalenvertellerij zou het mij niet verbazen’. Maar hij merkt ook op: ‘Benali’s stilistische mengelmoes is te veel van het goede. Ik word ook niet vrolijk van een grapje als “pis en nijdig” of van iemand die “een oogje, wel twee oogjes” op een deerne heeft’. En in NRC Handelsblad (25 oktober 1996) schreef Hans Goedkoop: ‘Maar soms is lastig uit te maken of hij echt heeft bedoeld wat hij doet. Ik twijfel wel eens of een scène vol gekeuvel schilderachtig Marokkaans is, orale verteltraditie, of gewoon mislukt. Wat hier nog mist, om kort te gaan, is dwingende vorm en concentratie’.

    Met andere woorden: Benali’s taaleuforie mag op het eerste gezicht wel bruisend en creatief lijken, even vaak is zij irritant en vermoeiend, zeker als die stijl gecombineerd wordt met een door elkaar gemixte structuur en dat alles ook nog eens 152 bladzijden lang volgehouden wordt. En wat dacht u van een zin als deze (reeds terug te vinden op de eerste pagina): ‘Wat Chalid – “blik op de weg”, zoals de kreupelen, de blinden en de doven die, met z’n allen verscholen in dranklokalen en op binnenpleintjes, hun voeten die ze niet kunnen bewegen, niet kunnen zien of niet kunnen horen (maar wel ruiken), onder een kraantje houdend en ritueel de tenenkaas eruit peuterend, zaten te wassen, hem noemden – ook niet had vergeten, was de geboorte van diezelfde Minar, in de landstreek, in een dorpje, in een vierkante woning, op een moment dat oma bezig was pannenkoeken te bakken voor haar luie schoondochter’. Zoals Jeroen Vullings terecht opmerkte: ‘Enige dosering zou welkom geweest zijn’.

    En waar gaat dit alles nu uiteindelijk over? Vullings weer: ‘Achter deze sprookjesachtig verhaalde familietoestand kiert een zwaardere, wat meer sociologisch getinte problematiek: de ontworteling van een verwesterde Marokkaan in een failliete maatschappij die stoelt op feodale folklore en hypocrisie’. En met die failliete maatschappij wordt dan wel degelijk de Berberse maatschappij in Marokko bedoeld, want met die Berberse tradities wordt door Benali met plezier heel de tijd gespot. Zo wordt op bladzijde 81 de traditionele Berberse manier om elkaar omslachtig met veel kussen en heilwensen te begroeten in haar hemd gezet en luidt het op bladzijde 113 (naar aanleiding van de jodenhaat der moslims): ‘Bij deze club hoor ik nou: De Vereniging Die Verlangt Naar Een Op Maat Gesneden Holocaust’. Een sleutelzinnetje lijkt zich in dit verband op bladzijde 103 te bevinden: ‘Ik begrijp die mensen niet, wist Chalid, ik begrijp die mensen niet die huis en haard verlaten om ergens anders… dezelfde te blijven’. In het Algemeen Dagblad van 1 november 1996 citeert Marc Guillet de auteur zelf: ‘Ik schrijf over het koranschooltje dat niet deugt, de moskee die niet deugt, de vader die niet deugt, de moeder en de zus die niet deugen. Niemand deugt. Aan de andere kant zeg ik eigenlijk dat ik zelf ook niet deug’.

    Een pluspunt van deze debuutroman zou dus kunnen zijn dat je een verhelderend inzicht krijgt in de ziel van de Nederlandse (en Belgische) immigranten uit Marokko, die ongemakkelijk op twee stoelen zitten (de Noord-Afrikaanse en de West-Europese cultuur) en daartussen in de as dreigen te vallen. Xandra Schutte in De Groene Amsterdammer hierover: ‘Bruiloft aan zee is doordrenkt van de oude traditie (…). Maar allerlei symbolen wijzen er tegelijk op dat de oude traditie aan het vervallen is. Het nieuwe huis dat de vader van Lamarat in Marokko laat bouwen brokkelt af nog voordat het uit de steigers is; de bruiloft vindt plaats in een uitgestorven plaatsje. “Er gaat heel veel verloren”, beaamt Benali. “Sinds we Europa hebben ontdekt, is het grote vergeten van de traditie begonnen. Ik zit net op het breukvlak: ik ben streng opgevoed in de traditie, maar tegelijkertijd kan ik die traditie niet meer met mezelf verenigen. Het geldt voor veel mensen van mijn generatie en men gaat er op een vrij slinkse maar beschaafde wijze mee om. Want je hebt toch te maken met je familie, met je ouders vooral, die wel in de traditie leven. In Nederland gaat het meer om de afrekening, het generatieconflict: snijden die wortel, maak de sprong in de individualiteit. Dat ligt voor een heleboel Marokkanen veel gevoeliger’.

    De vraag is echter of de bril waardoor déze jonge allochtoon je laat kijken, wel betrouwbaar is, en bovendien: een literair bevredigende (laat staan: opwindende) vorm heeft deze kijk op de verwesterde Berber niet meegekregen. Nochtans kreeg het boek in 1997 de Geertjan Lubberhuizen-prijs en werd het in Frankrijk uitgeroepen tot de beste buitenlandse roman van 1999. Heeft men zich hier wellicht meer laten leiden door de sympathiek ogende vermenging van culturen dan door artistieke kwaliteiten? In mei 2003 won Abdelkader Benali dan ook nog eens de prestigieuze Libris Literatuur Prijs, maar dat was voor zijn tweede roman De langverwachte (2002). Of deze roman van grotere rijpheid getuigt dan Bruiloft aan zee, weten we niet want we hebben hem nog niet gelezen. Maar De Volkskrant noemde het boek in elk geval ‘geen meesterwerk, daarvoor is Benali nog te springerig en te slordig’. Tsja.

    Quotering: **½ [explicit 18 mei 2003]

    14-06-2014 om 14:58 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-06-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Glijvlucht (Anne-Gine Goemans) 2011

    GLIJVLUCHT (Anne-Gine Goemans) 2011

    [Roman. Er werd gebruik gemaakt van de licentie-uitgave in de reeks Grote Lijsters 2013, Noordhoff Uitgevers BV, Groningen-Houten, 2013, 353 blz. Oorspronkelijke uitgave: De Geus bv, Breda, 2011]

    Glijvlucht is de tweede roman van de Nederlandse schrijfster Anne-Gine Goemans (volgens de fotootjes een goedlachse blonde krullenbol, °1971) en heeft als hoofdpersoon de veertienjarige Gieles die met zijn vader en zijn oom vlakbij een vliegveld woont ergens in de Nederlandse polders. De vader is verantwoordelijk voor het wegjagen van vogels op het vliegveld, de moeder houdt zich in Afrika bezig met ontwikkelingshulp. Gielis, die zijn moeder ontzettend mist, heeft een viertal ganzen (vooral aan het jongste diertje, Wallie, raakt hij zeer gehecht) die hij met veel geduld en moeite africht. Hij is namelijk van plan een heldendaad te verrichten: als de moeder nog eens naar huis komt, moeten de ganzen op Gieles’ bevel over de landingsbaan vliegen zodat hij ze op het laatste moment kan terugroepen en een ongeluk voorkomen wordt. Gieles zal dan beschouwd worden als een held en zijn moeder zal niet meer naar Afrika willen. Op het einde van het boek mislukt dit plan grotendeels door de storende interventie van een vlucht wilde ganzen en Wallie wordt door Gieles’ vader neergeknald, maar de moeder lijkt nu toch te begrijpen dat Gieles haar mist.

    Laat ons meteen maar signaleren dat wij déze thematische rode draad in het verhaal het zwakste narratologische onderdeel van het hele boek vinden. Dat komt in de eerste plaats omdat wij niet goed begrijpen wat het verband is tussen Gieles’ zogenaamde heldendaad (het voorkomen van een vliegtuigongeluk ten gevolge van vogels in de motor) en het feit dat die moeder dan plots niet meer naar Afrika zou willen gaan. Dat heldhaftige plan (aan de uitwerking waarvan heel wat pagina’s worden besteed) wordt wel aardig vastgeknoopt aan het motief van de Amerikaanse vliegtuigpiloot Chesley Sullenberger die op 15 januari 2009 zijn crashend vliegtuig in een glijvlucht op de Hudson liet landen, maar blijkt uiteindelijk een storm in een glas water te zijn. Daarnaast is er nog een andere rode draad: Gieles leert via Internet Meike kennen, een gothic meisje dat van huis wegloopt en een hele tijd bij Gieles thuis verblijft, wat de schrijfster de gelegenheid biedt Gieles’ opspelende puberhormonen aan bod te laten komen en wat ten slotte op de laatste bladzijden leidt tot een eerste zoen. Moeten we dus de titel Glijvlucht metaforisch interpreteren als het voorzichtig evolueren naar volwassenheid van een puber en is dit (nog maar eens: het wemelt er de laatste tijd van) een coming-of-age-verhaal?

    Het probleem lijkt ons dat er daarnaast nog vanalles aan de hand is in deze roman. Er is Gieles’ nozemachtige vriend Toon wiens moeder kanker heeft, er is Dolly, een weduwe met kinderen bij wie Gieles babysit, er zijn de vliegtuigspotters op de camping van oom Fred en er is vooral ook nog Super Waling, een aan obesitas lijdende oud-leraar met wie Gieles bevriend raakt. Die Super Waling schrijft een geschiedenis van zijn voorouders die in de negentiende eeuw mee de polders drooglegden en die geschiedenis krijgen we tussendoor in grote brokstukken te lezen. Daarna vernemen we ook nog dat die Super Waling in zijn jeugd getuige is geweest van een vliegtuigongeluk, dat hij ongelukkig getrouwd is geweest en dat hij een voorliefde heeft voor stoomgemalen. Dit alles leidt tot een veelheid van thema’s en motieven (derde wereld, obesitas, milieuzorg, kanker, drugs, ontluikende seksualiteit, ouderliefde, poldergeschiedenis, heldendom, de gothic-trend, vliegtuigongevallen, voorouders) waarbij het ene vaak het andere dreigt te verdringen. Het is allemaal vertellen, vertellen, vertellen en men moet toegeven dat Goemans een vlotte vertelster is, dus vervelen doet het allemaal niet, maar op het einde heeft men toch de indruk dat er nog heel wat draadjes loshangen en dat het geheel een onsamenhangende en dus onbevredigende indruk maakt.

    Eén van die losse draadjes zijn bijvoorbeeld de brieven die Gieles schrijft aan een Franse ganzenspecialist. Hij vraagt deze man voortdurend om raad in verband met zijn ganzen, maar uiteindelijk verdwijnt dit motief propertjes achter de horizon zonder veel aarde aan de dijk te brengen. Wel nogal leuk is dat die brieven weergegeven worden in steenkoolNederlands dat het steenkoolFrans van Gieles moet oproepen. Dat Nederlands staat dus vol fouten, fouten die men kan verwachten van een Fransman die Nederlands praat, in de trant van ‘ik heb 14 jaar’ (j’ai 14 ans) als men ‘ik ben 14 jaar’ bedoelt. Gieles schrijft dan bijvoorbeeld ook: ‘Voor voorbeeld’ (par example) [p. 200]. Goemans heeft daar blijkbaar serieus haar werk van gemaakt, om dat gebroken Frans via gebroken Nederlands duidelijk te maken. Daarnaast valt er op haar stijl niet veel aan te merken (we vermeldden al dat alles bijzonder vlot verteld is), maar opvallend mooie formuleringen (zoals op pagina 41, wanneer de superdikke Waling gaat verzitten: ‘Het verplaatsen van zijn gewicht was een volksverhuizing’) komen toch net iets te weinig voor om goed te zijn. Glijvlucht is dan ook veeleer een geschikt boek voor nog niet al te veeleisende jongeren van 14 tot 16 jaar dan een rijpe roman voor volwassen lezers. In 2012 was Glijvlucht de winnaar van de Dioraphte Jongerenliteratuur Prijs.

    Quotering: *** [explicit 5 juni 2014]

    05-06-2014 om 21:07 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-05-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Pandora's album (Belcampo) 1989

    PANDORA’S ALBUM (Belcampo) 1989

    [Verhalen, Querido, Amsterdam, 1989]

    Typisch voor Belcampo is de vermenging van het fantastische met het socio-satirische, zonder dat dit tot uitdrukkelijk gemoraliseer leidt. Belcampo toont enkel, de lezer moet de verdere conclusies zelf maar trekken.

    In Geschiedenisles wordt de computer ingeschakeld om de geschiedenis te herschrijven in het licht van de vraag: wat zou er gebeurd zijn als Holland de Tachtigjarige Oorlog niét gewonnen had? Bach in Groningen is een hagiografisch stukje rond Bach, die door op een orgel te spelen in Groningen een kerk doet instorten. Het laatste verhaal, Hemelse geschenken, gaat over een acteur die heel goed kan sterven en nu over zijn ‘kunst’ een lezing geeft die vooral over het leven gaat. Deze drie verhalen zijn erg middelmatig.

    Verder is er dan nog Het flambouwproject, een al wat sterker verhaal over een Amerikaanse commissie die onderzoek doet rond het bewaren van de menselijke cultuur voor het nageslacht in geval van een wereldramp, waarbij het goedbedoelde uitgangspunt langzaam afgebogen wordt in de richting van totalitarisme en brainwashing. Interessant zijn ook de drie ‘heiligenlevens’: Sint Felix, over een grafdelver die onderwijzer wordt maar door zijn leerlingen gedood wordt wanneer hij een beeld van Venus vervangt door een gekruisigde Christus (zo een beeld van ellende en wreedheid in de plaats stellend van de liefde), Sint Forosius, over een bisschop die tien jaar met zijn huishoudster naar bed is gegaan en over wiens ziel engelen en duivels een proces voeren na zijn dood, maar vooral het beste verhaal uit deze bundel, Sint Joris, over menselijke sensatiezucht, waarin de draak achtereenvolgens gesust wordt met schapen, gevangenen en maagden, wat op zaterdagavond telkens tot een ware showvertoning leidt. Tot Sint-Joris op de proppen komt en de draak doodt, en de mensen tot inzicht en berouw bewogen worden.

    Uit deze verhalenbundel blijkt duidelijk dat Belcampo een schrijver is met veel fantasie en met soms erg aardige ideeën, maar de uitwerking en vormgeving ervan blijft in de meeste gevallen toch maar middelmatig. Dat is hier bijvoorbeeld duidelijk te merken aan het verscheidene malen opnieuw gebruikte ‘trucje’ van ‘tekst die de schrijver heeft bemachtigd en die hij nu aan zijn lezers exclusief gaat mededelen’: in Het flambouwproject is het de toespraak van de voorzitter van de commissie, in Sint Forosius is het de secretaris van de bisschop die een verslag geschreven heeft van het debat tussen engelen en duivels, in Hemelse geschenken is het de lezing van de acteur. Leuk is het allemaal wel voor een keer, maar een echt grote schrijver is Belcampo nooit geweest.

    Quotering: *** [explicit 16 juni 1991]

    28-05-2014 om 22:26 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-05-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De intieme avonturen van een call girl in Londen (Belle de Jour) 2005

    DE INTIEME AVONTUREN VAN EEN CALL GIRL IN LONDEN (Belle de Jour) 2005

    [The House of Books, Vianen-Antwerpen, 2005, 335 blz. Origineel Engels: The intimate adventures of a London Call Girl, Weidenfeld & Nicolson, Londen, 2004]

    Onder de van weinig inspiratie getuigende nom de plume Belle de Jour publiceert een anonieme Londense jonge universitaire (we kunnen vermoeden dat ze literatuur heeft gestudeerd) hier een dagboek waarin ze haar leventje als callgirl beschrijft. De tekst is ingedeeld in maanden (van november tot juni) en verder in dagen. Bij elke dag noteert zij haar belevenissen en gedachten, waarbij niet alleen haar ervaringen met klanten maar vooral ook haar avontuurtjes met oude en nieuwe vrienden aan bod komen (die oude vrienden zijn overigens allemaal ex-en). De nadruk ligt bij dat alles op het erotische, maar veel moet men zich daar niet bij voorstellen. Die indeling in dagen komt in feite neer op een aaneenrijgen van korte paragraafjes, waarbij voortdurend van de os op de ezel wordt gesprongen. Alles wordt uitermate beknopt en oppervlakkig verteld en beschreven. Als Belle inderdaad literatuur heeft gestudeerd, dan weerspiegelt zich dat in elk geval niet in haar stijl, die mat, weinig of niet taalcreatief en op de duur serieus vervelend is. Hier en daar wel wat flauwe humor, zoals in de in brokjes geserveerde en alfabetisch geordende lijst met de titel Belles A-Z van de Londense seksindustrie. Nog een voorbeeldje van die flauwe humor: ‘Geen uitgesproken wens om manicure-, hars- of wat voor afspraken dan ook te maken of na te komen. Al durf ik te zeggen dat als de zon zich laat zien en ik in bikini de tuin in ga, degene die me met een heggenschaar belaagt geen blaam treft’ [p. 301]. In juni eindigt de tekst even plots en onnozel als hij in november begonnen is. Waarom de namen van de maanden die het boek opdelen, en alle dagboekdata in het Frans geschreven zijn, blijft een volkomen raadsel.

    De achterflap raaskalt dat Belle de Jour ‘ons als de 21ste-eeuwse Moll Flanders een (bijna alles) onthullende blik gunt achter de schermen van de “high class sex trade” en een uniek inzicht in het geheime leven van een intelligente jonge vrouw’. In werkelijkheid is dit een saai en weinig interessant boekje dat naar het einde toe nauwelijks nog kan boeien. Misschien toch één opmerkelijk fragmentje, op bladzijde 11, over Londen: ‘Londen was niet de eerste stad waarin ik had gewoond, maar wel de grootste. Je hebt overal de kans een bekende tegen te komen, of op zijn allerminst een vriendelijk gezicht te zien, maar niet hier. Forensen bevolken de ondergrondse, erop gespitst hun medereizigers te overtreffen in een escalerende privacy-oorlog met pockets, koptelefoons en kranten. Op een dag zat er in de Northern Line een vrouw naast me die de Metro vlak bij haar gezicht hield; pas drie stations later merkte ik dat ze niet las, maar huilde. Het was moeilijk geen medeleven te tonen en nog moeilijker om niet zelf te gaan janken’.

    Quotering: ** [explicit 27 mei 2014]

    27-05-2014 om 21:51 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    23-05-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Sharkwater (Rob Stewart) (Canada, 2006)

    SHARKWATER (Rob Stewart) (Canada, 2006)

    (89’)

    In deze boeiende Canadese documentaire probeert Rob Stewart ons ervan te overtuigen dat haaien veel minder gevaarlijk en agressief dan men ons wil doen geloven. En als hij zich, in het begin van de film reeds, laat filmen terwijl hij een haai omarmt en zachtjes over zijn rug streelt, ben je geneigd hem te geloven (het is wel geen grote witte haai). Hij signaleert ook dat haaien meer en meer een bedreigde diersoort aan het worden zijn: jaarlijks worden honderdduizenden haaien gevangen en gedood, enkel maar omwille van hun vinnen die op Aziatische markten (haaienvinnensoep!) met grote winst verkocht worden. De documentaire krijgt een narratieve schwung wanneer ook Paul Watson, medestichter van Greenpeace, in beeld komt: met zijn schip, de Sea Shepherd, voert hij over de ganse wereld actie tegen het vangen van haaien en walvissen.

    We zien bijvoorbeeld hoe hij in de buurt van het eiland Cocos (Costa Rica) een bootje met illegale haaienjagers probeert te dwarsbomen, om hen vervolgens op sleeptouw naar Costa Rica te nemen. Onderweg zijn ze echter verplicht de vissersboot weer vrij te laten, want ze worden zelf gearresteerd, op beschuldiging van meervoudige poging tot moord. Vervolgens blijkt dat de Taiwanese maffia achter de handel in haaienvinnen zit en dat deze maffia samenwerkt met de overheid in Costa Rica (die door de maffia zwaar financieel gesponsord wordt). Watson en Stewart ontvluchten dan Costa Rica en trekken naar de Galapagos-eilanden, één van de andere plekken op aarde waar nog veel haaien zitten. Stewart moet echter wekenlang het ziekenhuis in, omwille van een vleesetende stafylokokbacterie in zijn been. Gelukkig herstelt hij en moet zijn been niet afgezet worden. Hij laat zich dan opnieuw Costa Rica binnensmokkelen waar in de hoofdstad een betoging aan de gang is tegen de illegale jacht op haaien: doordat het geval met de Sea Shepherd in het nieuws kwam, is de plaatselijke bevolking blijkbaar in actie gekomen.

    Stewart getuigt in deze film van bijzonder veel enthousiasme voor het lot van de haaien en brengt zijn boodschap in een aantrekkelijke vorm, via prachtige onderwaterbeelden, interviews met wetenschappers, milieuactivisten en haaienhaters, zorgvuldig gekozen muziek en sprekende tekstbordjes (à la: haaien doden vijf mensen per jaar, hongersnood doodt twee miljoen mensen per jaar). Ongetwijfeld laat hij zich af en toe wat te veel meeslepen door zijn enthousiasme en is hij niet altijd even objectief, maar op het einde is zijn boodschap wel loud & clear overgekomen: haaien zorgen ervoor dat het visbestand in evenwicht blijft en dat die vissen het fytoplankton, dat voor een groot deel van de zuurstof op aarde verantwoordelijk is, niet compleet wegvreten. Verdwijnen de haaien, dan raakt naar verluidt het ecosysteem totaal verstoord, met rampzalige gevolgen voor de CO2 op aarde.

    We vernemen ook dat als haaien al eens een mens aanvallen, ze dit doen omdat ze denken met een zeehond te maken te hebben (vanonder bekeken lijken de silhouetten van zwemmers en zeehonden op elkaar). De meeste haaien hebben schrik van de mens en blijven uit zijn buurt. En uit een instructiefilmpje van de Amerikaanse luchtmacht leren we nog dat wie toch aangevallen wordt door haaien, zich best verdedigt door met de platte hand op het water te slaan, met het hoofd onder water luid ‘blublublublub’ te roepen en stukjes papier rondom zich te strooien. Met deze film heeft Rob Stewart verscheidene prijsjes op filmfestivals gewonnen.

    Quotering: ***½ (23 mei 2014 – dvd – bib Brecht)

    23-05-2014 om 23:32 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    19-05-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Napoleon (Alan Forrest) 2013

    Napoleon (Alan Forrest) 2013

    [Historisch Nieuwsblad/Veen Media, Diemen, 2013, vertaald door Rob Hartmans, 380 blz. Origineel Engels: Napoleon, Quercus, Londen, 2011 = Forrest 2013]

    Alan Forrest is hoogleraar moderne geschiedenis aan de Universiteit van York. De professor beheerst ongetwijfeld zijn stof als het over Napoleon gaat, maar wij kunnen ons toch niet van de indruk ontdoen dat hij niet altijd in staat is zijn boodschap op een toegankelijke en verhelderende wijze over te brengen op een breed publiek dat niet ingewijd is in de materie. Al te vaak veronderstelt hij te veel voorkennis bij zijn lezers en door voortdurend over en weer te springen in de chronologie brengt hij diezelfde lezers regelmatig in verwarring. Napoleon is daardoor een weliswaar degelijk, maar ook nogal saai boek geworden. Een minpunt dat nog versterkt wordt door het feit dat deze uitgave geen enkele afbeelding bevat, afgezien dan van het door Paul Delaroche geschilderde portret van Napoleon op de cover. Ook getekende geografische kaartjes konden er niet af. De noten en de bibliografie achteraan maken dan weer wel een goede indruk. Verder (maar dat is erg persoonlijk) waren wij ook een beetje teleurgesteld omdat nergens iets vermeld wordt over het beroemde ‘Napoleon-gebaar’ (rechterhand in jas ter hoogte van de maag), noch over de relatie van Napoleon met Antwerpen (terwijl wij op school toch altijd geleerd hebben dat Napoleon van Antwerpen ‘een pistool wilde maken, gericht op het hart van Engeland’, en het oudste dok in Antwerpen heet nog steeds het Bonapartedok).

    Bovendien (maar dat is niet de schuld van Alan Forrest, wel van de vertaler en van de – barslechte – eindredacteur) staat de tekst van voor naar achter vol storende drukfouten (op sommige bladzijden wémelt het er echt van), met daartussen hier en daar een kanjer van een kemel. Zoals op pagina 237: ‘Zoals we hebben gezien bevond Napoleon zich in 1707 op het toppunt van zijn macht’. 1707! Moet natuurlijk 1807 zijn. Of nog, op pagina 317: ‘De dood van Karel de Kale voor de muren van Nancy’. Moet natuurlijk Karel de Stoute zijn. Af en toe ook een fameuze taalfout, zoals de foutieve samentrekking op pagina 271: ‘Dit wilde echter niet zeggen dat de bevolking zich bij deze veranderingen neerlegde, laat staan goedkeurde’. Wat ons betreft: stante pede ontslaan, die eindredacteur.

    Enkele dingen die wij geleerd hebben uit dit boek.

    - Over Napoleons vijfjarig verblijf aan de militaire academie te Brienne: ‘Volgens sommigen was hij in Brienne enigszins een einzelgänger, een wat norse en sombere knaap die eerder het gezelschap van zijn boeken zocht dan dat van zijn klasgenoten; andere bronnen beweren dat de jonge Corsicaan gesloten en boos bleef’. [42]

    - ‘Bonaparte was noch een fanatieke republikein noch een verschrikkelijk originele denker. Hij was echter wel een gretige lezer die in staat was hele bibliotheken te verslinden – een leesgedrag dat Annie Jourdan heel beeldend “boulimisch” heeft genoemd.’ [48]

    - Napoleon huwde met Joséphine in maart 1796, hij was toen 27. [74]

    - Over de oudheden die tijdens de veldtocht in Egypte werden in beslag genomen: ‘De meeste oudheden bleven in Egypte, maar sommige werden door de Fransen geconfisqueerd en meegenomen naar Parijs, waar ze werden tentoongesteld in het Louvre. Het beroemdste voorwerp, de Steen van Rosetta, zou later, als een van de voorwaarden van het uiteindelijke vredesverdrag, weer in beslag worden genomen door de Britten en in het British Museum belanden’. [115]

    - Het Franse bewind in Egypte duurde niet langer dan negen maanden. [117]

    - ‘Zelfs Pauline Fourès, zijn minnares in Egypte – het is duidelijk dat Joséphine geen monopolie op ontrouw had – liet hij in de steek. Er werd volop geroddeld dat zij wraak nam door haar liefde te schenken aan de nieuwe bevelhebber, Kléber.’ [120]

    - ‘Dit verklaart meteen de enorme impact die de “Code Napoléon” zowel in Frankrijk als daarbuiten had. Volgens Georges Lefebvre was het een historisch moment: de Code “raasde door heel Europa als symbool van de Revolutie, en overal waar hij werd ingevoerd luidde hij de fundamentele wetten van de moderne samenleving in”.’ [141]

    - ‘Toen Joséphine zich ervan bewust werd dat ze onvruchtbaar was en besefte dat de toekomst van haar huwelijk hiermee op het spel kwam te staan, kreeg ze last van ernstige depressies.’ [146] Op pagina 219 lezen we echter dat Joséphine een zoon had, Eugène de Beauharnais, en op pagina 222 heeft ze ook nog een dochter, Hortense. Was Joséphine nu onvruchtbaar, of was het alleen met Napoleon dat ze geen kinderen kreeg? Dit blijft totaal onduidelijk. Op pagina 224 wordt nog eens vermeld dat het tienjarige huwelijk van Napoleon met Joséphine ‘hardnekkig kinderloos’ bleef. Op pagina 226 lezen we: ‘Het huwelijk werd niet eerder ontbonden dan in januari 1810. Joséphine kon niet anders dan instemmen met de scheiding: ze was zesenveertig en had zich erbij neergelegd dat ze geen kinderen meer kon krijgen’. In maart 1810 trouwde Napoleon met Marie-Louise, de 18-jarige dochter van de Oostenrijkse keizer Frans I, die hem in maart 1811 een zoon en troonopvolger schonk [227].

    - ‘Napoleon was beslist dol op macht en vertoonde weinig neigingen deze aan anderen te delegeren.’ [148]

    - Napoleons verlangen naar een erfgenaam: ‘Hij wilde dat het regime zou worden voortgezet en deed weinig moeite om te verhullen dat hij zeer gefrustreerd was dat Joséphine hem nog altijd geen zoon had geschonken.’ [164]

    - Napoleon beroemde zich erop dat hij werkte volgens van tevoren bedachte systemen of inflexibele plannen: ‘Ik maak gebruik van gebeurtenissen en probeer daar zoveel uit te halen als maar mogelijk is’. [197]

    - ‘Het was een belangrijk kenmerk van napoleontische festiviteiten dat ze met opzet spectaculaire en fantastische elementen combineerden, en duidelijk maakten dat het regime begreep wat de propagandistische waarde van plezier was.’ [228]

    - ‘Het was niet zonder redenen dat Napoleon door zijn vijanden ervan werd beschuldigd een wrede en harteloze slachter te zijn, die bereid was omwille van zijn eigen roem duizenden de dood in te jagen.’ [283]

    - ‘Gedurende zijn carrière had Napoleon herhaaldelijk laten zien dat hij een meester in het overtuigen van mensen en een aartspropagandist was, die zich heel goed bewust was van de kracht van woorden en frasen, van beelden en muziek en wist hoe hij hiermee de publieke opinie voor zijn zaak kon winnen.’ [305]

    - ‘We moeten niet vergeten dat hij altijd al een gretige lezer was geweest, en dat hij, toen hij als jong officier garnizoensdienst had, romans las om de verveling te verdrijven.’ [307]

    - ‘Zoals zoveel politieke memoires was het Mémorial de Sainte-Hélène een proeve van zelfrechtvaardiging, die de keizer op de gunstigste wijze presenteerde en van zijn beleid en beslissingen een coherent geheel maakte. (…) Het boek werd voor het eerst gepubliceerd in 1823 in Parijs, vrij kort na zijn dood, en was onmiddellijk een bestseller die al snel in verschillende Europese talen werd vertaald, waaronder het Engels en het Duits.’ [310]

    [explicit 19 mei 2014]

    19-05-2014 om 21:46 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-05-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Aanrijding in Moscou (Christophe Van Rompaey) (B, 2008)

    AANRIJDING IN MOSCOU (Christophe Van Rompaey) (België, 2008)

    (102’)

    Aanrijding in Moscou is het langspeelfilmdebuut van Christophe Van Rompaey (°Gent, 1970) waarmee hij op enkele filmfestivals (onder meer dat van Cannes 2008) enkele prijsjes heeft gewonnen. Moscou is blijkbaar een Gentse volkswijk (waar wij nog nooit van gehoord hadden) en daar botst Matty (41, postbediende, drie kinderen, man hokt samen met een jongere vrouw) tegen de truck van Johnny (29, vrachtwagenchauffeur, vriendin is weggelopen met een rijke advocaat uit Latem). Er ontstaat een vlammende ruzie maar dan springt er bij Johnny een vonk over en hij begint Matty het hof te maken. Die houdt eerst de boot af, maar laat zich dan toch meer en meer paaien, want als ouder wordende vrouw wil ze ook nog wel eens wat en haar nieuwe status als milf bevalt haar wel. Als echter blijkt dat Johnny een alcoholprobleem heeft en al een paar maal in de gevangenis zat wegens geweldpleging (tegenover zijn partner) daalt haar enthousiasme aanzienlijk en dan is er ook nog haar man (een tekenleraar) die plots terug wil komen bij zijn gezin (als het niet botert met dat jonge ding). Johnny blijft echter achter haar aanlopen en probeert het weer goed te maken (onder meer met schoenen uit Italië en een karaoke-optreden) en Matty moet kiezen tussen Johnny en haar man. Op het einde geeft ze haar man de bons en kiest ze voor Johnny. Dat haar oudste dochter Vera lesbisch blijkt te zijn, speelt bij dit alles ook een rol: Vera laat zien dat je moet kiezen voor je hart en dat is wat Matty uiteindelijk ook doet.

    Deze volledig in het Gents gesproken film komt erg authentiek, sympathiek en regelmatig ook lichtvoetig en humoristisch over. Het scenario is, zonder nu briljant te kunnen heten, toch overtuigend en dankzij kleine functionele details (de kaartende kinderen die zeggen ‘je gaat verliezen, je gaat verliezen’ als Johnny na lange tijd weer een pint drinkt, de trein in het eindbeeld die terugwijst naar het zich-voor-een-trein-willen-werpenmotief) zelfs slim. Er wordt ook goed geacteerd door Barbara Sarafian (Matty), Jurgen Delnaet (Johnny), Johan Heldenbergh (de echtgenoot) én – opvallend – door Anemone Valcke (Vera). Alles samen een onderscheiding meer dan waard en een reden om uit te kijken naar de volgende van Christophe Van Rompaey.

    Quotering: ***½ (2 mei 2014 – dvd – bib Brecht)

    05-05-2014 om 21:16 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (1)
    04-05-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Alleen maar nette mensen (Robert Vuijsje) 2008

    ALLEEN MAAR NETTE MENSEN (Robert Vuijsje) 2008

    [Roman, Noordhoff Uitgevers BV, Groningen-Houten, Grote Lijsters, 2013, 227 blz. Oorspronkelijk: Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2008]

    Alleen maar nette mensen is de debuutroman van de Nederlandse journalist van Joodse afkomst Robert Vuijsje (°1970). De hoofdpersoon van het boek is David Samuels, een Amsterdamse jongeman van Joodse afkomst die eruit ziet als een Marokkaan en door dat uiterlijk regelmatig geconfronteerd wordt met rassenhaat en discriminatie. David heeft de middelbare school achter zich gelaten en heeft nog geen idee wat hij wil gaan studeren, een beetje tot wanhoop van zijn ouders, nette mensen die tot de betere intellectuele klasse behoren. David heeft ook al jaren een vriendinnetje, Naomi, maar zij is niet meer in staat hem op te winden. David heeft zijn zinnen namelijk gezet op het vinden van een intellectuele negerin en meer bepaald een intellectuele negerin met grote borsten en dikke billen.

    Na het lezen van de eerste hoofdstukken heb je de indruk dat je een interessant boekje mag verwachten waarin op een speelse wijze een boeiende, actuele thematiek gaat behandeld worden: de multiculturele samenleving en haar rassendisciminatie. Dat laatste komt inderdaad ruimschoots aan bod (waarbij de discriminatie overigens in alle richtingen schiet: van blank naar zwart, van zwart naar blank, van zwart naar bruin, van Jood naar niet-Jood en omgekeerd, van niet-Marokkaan naar Marokkaan en omgekeerd, enzovoort), maar in feite bestaat het grootste deel van het boekje toch uit niet veel meer dan de seksuele escapades van David die op zoek is naar zijn mollige negerin, tot in de VS toe, en dus voortdurend de op hem verliefde Naomi bedriegt. Die zoektocht loopt echter op niets uit, want er zijn naar verluidt maar twee soorten negerinnen: zij die met een blanke willen gaan en zich aan de blanken aanpassen (maar die zijn saai) en negerinnen die alleen met een zwarte willen gaan (en als zij met een blanke gaan, geeft dat onoverkomelijke problemen). David voelt zich dus nergens thuis en als Naomi hem dan op het einde de bons geeft (wat had je anders verwacht, denkt de lezer), is hij daar een tijdje echt niet goed van. Maar al snel vindt David (die eruit ziet als een Marokkaan) troost bij Naima, een Marokkaans meisje dat werkt als caissière in een supermarkt.

    Het is ons niet helemaal duidelijk waar Robert Vuijsje met dit alles naartoe wil. Wij veronderstellen echter dat het allemaal bedoeld is als een satire op de moderne maatschappij en dat we David moeten zien als het voorbeeld van een bepaald soort hedendaagse jongere: verwende middle-class kids die leven op de kosten van hun ouders, teren op seks, drank en drugs en verder niet weten van welk hout pijlen te maken. Tegelijk doet Vuijsje toch wel heel erg zijn best om een bepaald soort publiek van hedendaagse jongeren te behagen met zijn geschrijf. Het gebruik van korte hoofdstukjes met pakkende titels mag dan al sympathiek zijn (net zoals de voorkeur van de hoofdpersoon voor vrouwelijke rondingen), de onverbloemde seksscènes die over het verhaal zijn uitgestrooid, het gebruik van slangwoorden (onder meer het irritante, enkelvoudige bil wanneer kont bedoeld wordt), de oppervlakkige psychologie, de oersimpele zinsbouw, hippe stijltrucjes zoals het weergeven van flarden songtekst, sms-jes en chatsessies op Messenger zijn evenzovele pogingen om te flirten met een jong lezerspubliek dat niet al te hoge eisen stelt aan literatuur. En bovendien: de blanke personages die Vuijsje beschrijft, maken weliswaar manifest een burgerlijk-bekakte indruk, maar het gedrag van de ten tonele gevoerde allochtone personages is hoegenaamd niet in staat de bestaande vooroordelen weg te nemen. Integendeel: men kan vermoeden dat een neutrale lezer na kennisname van deze roman eerder zal overhellen naar een racistische kijk dan dat er discriminerende gedachten worden verdreven. Waar de auteur zich ergens bevindt binnen deze multiculturele koude oorlog, blijft vaag.

    Dit alles maakt het wellicht begrijpelijk dat Alleen maar nette mensen in 2010 De Inktaap won, een prijs die wordt toegekend door jongeren. Minder begrijpelijk is dat de roman in 2009 ook de Gouden Uil won. In 2012 werd het boek verfilmd, maar van die film hebben we weinig of niets mogen vernemen (een veeg teken?) en we hebben hem ook nog niet gezien, al gaan we dat in de nabije toekomst zeker wel eens proberen te doen. Om af te ronden nog drie dingetjes. Slechts één opvallend zinnetje hebben we kunnen aanstrepen: ‘Wanneer mensen met alle respect zeggen, bedoelen ze eigenlijk: zonder enig respect’ [p. 72]. Goed gezien! De arrogante uitweidingen van David over (hier vooral zwarte) muziek lijken ons als idee gestolen van American Psycho van Brett Easton Ellis, een boek waarmee Alleen maar nette mensen overigens wel meer verwantschappen vertoont (het branie-achtige, het confronteren van de lezer met seks en geweld onder het mom van satire). En ten slotte een slordigheidje van de auteur: op pagina 201 worden de schilderijen van Rembrandt en Vermeer ‘laatmiddeleeuws’ genoemd. Of moeten we dit kemeltje toch toeschrijven aan David, in wiens huid de personale verteller voortdurend kruipt?

    Quotering: **½ [explicit 4 mei 2014]

    04-05-2014 om 21:46 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-05-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De Ingewijden (T.C. Boyle) 2004

    DE INGEWIJDEN (T.C. Boyle) 2004

    [Roman, Anthos, Amsterdam, 2004, 387 blz., origineel Engels: The Inner Circle, 2004]

    In deze roman heeft T.C. Boyle het over de baanbrekende Amerikaanse bioloog en seksuoloog Alfred C. Kinsey, professor aan de Universiteit van Bloomington (Indiana), die in 1948 Sexual Behavior in the Human Male en in 1953 Sexual Behavior in the Human Female publiceerde. We maken mee hoe Kinsey zijn onderzoek kort vóór Wereldoorlog II begint met het afnemen van honderden en daarna duizenden anamneses (interviews waarbij de geïnterviewde vragen krijgt voorgeschoteld over zijn seksuele ervaringen en voorkeuren) van vertegenwoordigers van alle lagen van de bevolking, hoe zijn bekendheid en populariteit een hoogtepunt bereiken na de publicatie van zijn eerste boek in 1948, hoe hij na de publicatie van zijn tweede boek in 1953 meer en meer kritiek en tegenwerking krijgt, tot hij in 1956 op 62-jarige leeftijd aan een hartkwaal overlijdt. Dit alles wordt vastgeknoopt aan het levensverhaal van ene John Milk, een student Engelse literatuur die als eerste door Kinsey wordt aangeworven als medewerker en vanuit wiens standpunt het hele verhaal wordt verteld.

    Deze John Milk is een wat stuntelige, verlegen, maar niet onknappe jongeman die op verzoek van een meisje Kinseys colleges over seks bijwoont (alleen koppeltjes worden namelijk tot die colleges toegelaten), zijn anamnese laat afnemen en zo in contact komt met Kinsey, wat leidt tot een job als assistent van Kinsey. Milk, die dankzij de tussenkomst van Kinsey niet moet gaan vechten in Europa, huwt met Iris, een meisje uit zijn geboortestadje dat ook aan de univ studeert en onderwijzeres wordt, en de rest van het boek bestaat uit de geschiedenis van dat huwelijk, dat de nodige ups en downs kent en voortdurend nauw verbonden is met de opkomst en het verval van Kinsey (Prok, afkorting van professor Kinsey, voor de intimi) en zijn onderzoek naar de seksualiteit van het menselijke zoogdier. De aandacht van de lezer wordt daarbij gaande gehouden door een aantal met flair gedoseerde cliffhangers. Zo vernemen we dat Milk regelmatig met Kinsey, die overigens gehuwd is met ene Mac en kinderen heeft, naar bed gaat, dat Milk van Prok toestemming krijgt om een keer (en daarna nog ettelijke keren) met Mac seks te hebben, en dat Milk, Prok en de ondertussen aangeworven tweede medewerker Purvis Corcoran tijdens hun anamnesereisjes door het land zich bij een prostituee in de kast verstoppen om haar doen en laten met de klanten te kunnen observeren.

    Milks huwelijk kent een eerste crisis als Iris erachter komt dat haar man regelmatig met Mac sekst en zij even later vreemdgaat met Corcoran (Milk heeft overigens zelf op een nacht in zijn eigen huis nog een keer geforniceerd met één van de twee vriendinnen van twee vrienden van hem, die afscheid kwamen nemen vóór ze naar de oorlog vertrokken). Iris en Purvis zijn van plan om samen te gaan wonen, maar Prok steekt daar resoluut een stokje voor en zorgt er een tijdje later zelfs voor, als compensatie, dat Milk seks kan hebben met Violet, de vrouw van Purvis. Ondertussen gaat het onderzoek (de anamneses en het verwerken van alle gegevens in statistieken) rustig verder en er komt nog een ‘ingewijde’ medewerker bij, Rutledge. Er wordt duidelijk gesuggereerd dat Prok ook met Corcoran en Rutledge homoseks heeft en ten gevolge van Proks onderzoeksdrift worden de morele grenzen steeds verder verlegd. Zo kijken Milk, Rutledge en Prok op een keer op Proks zolderkamer toe hoe Corcoran de liefde bedrijft met een vriendinnetje van hem.

    Dan wil Iris een kind (dat er uiteindelijk komt: John Jr.) en moet er op zoek gegaan worden naar een grotere behuizing. Prok heeft voor John en Iris en huis geregeld dichtbij de univ en zal een goedkope lening geven, maar Iris, die sinds het incident met Corcoran niet zo positief staat tegenover Prok en zijn seksuele gedoe, verkiest een boerderijtje op acht kilometer buiten de stad. In het onderzoek, dat door het succes van het eerste boek een enorme stimulans heeft gekregen, doet het filmen zijn intrede, samen met de nieuwe medewerker Aspinall, een fotograaf-cineast. In New York gaat men duizend mannen filmen die gemasturbeerd worden door een jonge mannelijke prostitué, om ejaculaties te bestuderen. Milks huwelijk kent dan een tweede grote crisis, ten gevolge van een orgietje dat Prok op zijn zolderkamer organiseert met alle ‘ingewijden’ en hun echtgenotes, waarbij gefilmd wordt hoe Prok een tandenborstel in zijn stijve penis duwt en hoe men met elkaar op libertijnse wijze neukt. Als John en Iris moeten neuken, wil Iris het met Purvis doen, maar Prok verplicht haar het met hém te doen, waarop John zijn vereerde leermeester aanvalt en door de kamer klopt.

    Iris vlucht met John Jr. naar haar moeder in Michigan en na een paar dagen trekt Milk terug naar zijn bureau. Als Prok in Michigan een lezing moet houden, zoekt John samen met Prok zijn vrouw op, en John en Iris vallen in elkaars armen. Iris bewaart daarna haar afstand tegenover Prok, die enkele jaren later sterft. In de proloog hebben we dan al lang vernomen dat Milk dit hele verhaal zit in te praten op een bandopnemertje en dat Iris op de dag van Proks begrafenis heeft gezegd: ‘Ik wou dat je hem nooit had ontmoet, nooit van hem had gehoord. Ik wou dat hij niet was geboren’ [p. 26].

    Dat is dus allemaal nogal wat, en al kan het op het eerste gezicht lijken alsof we hier te maken hebben met een sensatiegericht seksboekje, dat is zeker niet zo. De Ingewijden is bijzonder vlot geschreven en ofschoon de vaak nogal brutale seksuele bedrijvigheden van Kinsey & Co van begin tot einde op de voorgrond en de achtergrond aanwezig zijn, wordt alles met de vereiste afstandelijkheid en fijngevoeligheid weergegeven. Nochtans blijven er na lezing enkele vragen in de lucht hangen. Zoals: heeft dit verhaal een meerwaarde of is het louter bedoeld als een slim gepresenteerde bio van Kinsey? In zijn recensie in De Morgen ontdekt Marnix Verplancke twee grote tegenstellingen in het boek: enerzijds de totale seksuele vrijheid die Kinsey op een zo fanatieke manier predikt dat het een dwang en een plicht wordt, en anderzijds de vrije liefde die leuk is als je ze zelf bedrijft, maar die ontaardt in jaloezie zodra je er zelf het slachtoffer van wordt. Verplancke concludeert dan: ‘Want hoe je het ook bekijkt, goeroe Kinsey is een ongevaarlijke voorloper van Charles Manson en met uitzondering van Iris blijkt iedereen al te bereid om hem te volgen. Een gedwongen ongedwongenheid voelt net zo aan als een terreurbewind, lijkt Boyle hier te willen zeggen. Doe toch liever gewoon gewoon’. Lijkt Boyle te willen zeggen, inderdaad, want ofschoon Verplanckes duiding van de thematiek ergens wel te verantwoorden valt, toch kan je niet zeggen dat Boyle het er allemaal vingerdik heeft opgelegd en op het einde blijf je een beetje zitten met een gevoel van: was het dat nu, en wat moeten we hiermee?

    Wat wij ook wel eens zouden willen weten, en dat is dan een tweede vraag en overigens eentje waar Verplancke alvast géén antwoord op geeft, is of alles in dit boek historisch correct wordt weergegeven. Of is alleen wat over Kinsey zelf wordt verteld juist en zijn die John Milk en Iris erbij gefantaseerd? En ging Kinsey inderdaad met zijn assistenten naar bed en stak hij tandenborstels in zijn stijve penis? Een derde vraag ten slotte is: waar slaat heel dat gedoe met die bandopnemer op? In het begin en op het einde wordt aangegeven dat John Milk heel dit verhaal inspreekt op een bandopnemer. Maar waarom en voor wie? Het blijven allemaal onbeantwoorde vragen die tegelijk smetjes werpen op deze voor het overige zeer toegankelijke en leesbare roman van bijna vierhonderd pagina’s. In 2005 liep in onze cinema’s trouwens de film Kinsey en het zal zeker een interessante oefening zijn om deze prent eens te vergelijken met het boek van Boyle (voor zover wij op dit moment weten, zijn boek en film onafhankelijk van elkaar ontstaan).

    Na dit alles, ook nog even de volgende zijdelingse opmerking. Wij vermeldden hierboven reeds dat Kinsey & Co onderzoek deden naar ejaculaties door honderden mannen bij het klaarkomen te filmen. Dit alles om, met de woorden van Marnix Verplancke, ‘uit te vogelen of de spuiters of de droplullen nu in de meerderheid zijn (wees trouwens gerust beste druppeltellers, jullie halen het met een straatlengte voorsprong op de spuitgasten)’. Wij maken hierbij de bedenking: als al het onderzoek van Kinsey van een gelijkaardig amateuristisch niveau was als hier door Boyle voorgesteld, dan was het toch maar droevig gesteld met de seksuologie in die tijd! Iedereen weet toch dat het zaad van een man naar buiten druppelt als hij de voorafgaande dagen meermaals is klaargekomen, en dat hij alles des te krachtiger wegspuit, naarmate hij zich langer (één, twee, drie of meer weken) onthouden heeft. Werd met die variabele factor in Kinseys statistieken dan geen rekening gehouden?

    Geraadpleegde lectuur

    - Marnix Verplancke, “Spanning ter hoogte van de onderbuik. Tragikomische roman van T.C. Boyle”, in: De Morgen / Boeken, 19 januari 2005, pp. 10-11.

    Quotering: ***½ [explicit 17 mei 2005]

    01-05-2014 om 21:59 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    27-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De duivelskunstenaar (Pieter Steinz) 2010

    DE DUIVELSKUNSTENAAR De reis van Doctor Faust door 500 jaar cultuurgeschiedenis (Pieter Steinz) 2010

    [Prometheus-NRC Handelsblad, Amsterdam-Rotterdam, 2010, 247 blz. = Steinz 2010]

    Pieter Steinz, historicus en chef Boeken van NRC Handelsblad, behandelt in dit boekje in vogelvlucht de invloed van en de mythevorming rond de historische Johannes Faust-figuur (1480-1540) op de cultuurgeschiedenis van de zestiende eeuw tot nu. Aparte hoofdstukken worden gewijd aan wat wij uit historische bronnen weten over de echte Faust, aan het ontstaan van de mythevorming in de zestiende en zeventiende eeuw (met onder meer de Historia von D. Johann Fausten en Christopher Marlowes The Tragicall History of Doctor Faustus), aan de Faust van Goethe en aan de verdere nawerking van de Faust-stof in de negentiende, twintigste en eenentwintigste eeuw.

    Steinz’ tekst klinkt hier en daar wat te veel als een culturele reisgids (zie bijvoorbeeld de overdreven aandacht voor Nederlandse kastelen waar Faust zou verbleven hebben) en is minder diepgaand dan men misschien zou wensen, maar leest daarom niet minder vlot en vormt een boeiende eerste kennismaking met de ongelooflijke invloed die het Faust-thema heeft gehad en met de talrijke, soms ver uit elkaar liggende interpretaties ervan. Als dusdanig bevat het boek de nodige interessante weetjes en lezenswaard is zeker ook het hoofdstuk waarin zeven personen uit verschillende vakgebieden (onder meer Harry Mulisch en Ard Posthuma, die in 2008 de hele Faust van Goethe in het Nederlands vertaalde) hun kijk op Faust ten beste geven. Handig op de binnenkant van de flappen zijn ook de schematische overzichten van de historische gegevens rond Faust en van de Faust-traditie in de literatuur, de kunst, de film en de muziek.

    Enkele opmerkelijke passages.

    - ‘Zijn einde,’ zo schreef de literatuurwetenschapper Ian Watt in zijn prachtige studie Myths of Modern Individualism, ‘is onrechtvaardig, hoe terecht het ook is in het licht van wetten en theologische dogma’s. Het is onrechtvaardig om dezelfde reden dat de meesten van ons het leven onrechtvaardig vinden: omdat de straffen altijd zwaarder lijken dan onze misdaden; omdat we niet echt het idee hebben dat we “misdaden” begaan hebben; of misschien omdat we er van kinds af aan nooit van overtuigd zijn geweest dat onze verwachtingen van het leven onredelijk zijn. Mits we niet geloven in de hel en de onsterfelijkheid van de ziel is Faust voor ons het zinnebeeld van de man die alleen maar gestraft wordt omdat hij alles wil hebben – net als ieder ander.’ [p. 92]

    - ‘Mulisch geeft toe dat er wel het een en ander is dat je van Faust, of liever Goethe, kunt leren. “Laat ik vooropstellen dat ik niet alles in dit meesterwerk begrijp. Het Tweede Deel is natuurlijk van de gekke; en dan moet je je voorstellen dat Goethe het schreef toen hij bijna dood was – wat dat betreft lig ik een ronde achter. Het beste stuk van Faust I vind ik het Walpurgisnacht-gedeelte, waarin Faust en Mefisto de Blocksberg in de Harz beklimmen. De spookachtige visioenen die Goethe beschrijft, bieden de breedste horizon van wat de fantasie vermag, terwijl ze toch verbonden zijn door de vorm. Als collega-schrijver vind ik het fantastisch, maar als je me vraagt: waar slaat het allemaal op… dan is mijn antwoord: gelukkig hoef ik dat niet te weten.’ [p. 200]

    [explicit 27 april 2014]

    27-04-2014 om 21:13 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Faust (Alexander Sokurov) (Rusland, 2011)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    FAUST (Alexander Sokurov) (Rusland, 2011)

    (139’)

    Faust is, documentaires niet meegerekend, de zeventiende film van de Russische regisseur Alexander Sokurov. Hij won met deze (Duits gesproken) vrije bewerking van Goethes Faust in 2011 de Gouden Leeuw voor Beste Film op de Biënnale van Venetië. Het is typisch zo’n film die totaal ongeschikt is voor het commerciële circuit en waar filmsnobs dus vervolgens enthousiast over kunnen doen, onder het motto ‘beneden ons de middelmaat’. Wijzelf zijn ervan overtuigd dat alleen personen die meer dan middelmatig geïnteresseerd zijn in het Faust-thema iets aan deze prent hebben, anderen zien alleen een rare film vol bokkensprongen en wazige conversaties. Maar laat het toeval nu willen dat wij effectief meer dan middelmatig geïnteresseerd zijn in het Faust-thema.

    Niet dat wij daarom perse een betere film hebben gezien, maar omdat wij nieuwsgierig waren naar wat Sokurov gemaakt had van de hutsekluts die Goethes Faust in wezen toch is, hebben we desalniettemin twee maal kort achter elkaar geboeid toegekeken. En wat blijkt? Sokurov heeft er eveneens een hutsekluts van gemaakt, soms dingen van Goethe overnemend, dan weer dingen uit eigen koker toevoegend, mààr – en dat is niet onbelangrijk – niet zonder de nodige humor. Over de hele film, die zich afspeelt in het begin van de negentiende eeuw, hangt niet alleen voortdurend een bevreemdend sfeertje dat geslaagd mag heten, maar je hebt ook regelmatig de indruk dat hier een regisseur tongue in cheek bezig is. Met Russen weet je natuurlijk nooit, en zeker niet als het om leerlingen gaat van Andrei Tarkovsky, nog zo’n Russische mysterieuze-beeldenmaker waarbij je nooit echt weet wat je aan hem hebt. Omdat wij echter in dit geval extra-gemotiveerd waren dankzij het onderwerp, overlopen we film even.

    Het begint al direct mooi en magisch met een lange travelling die vertrekt vanuit de ruimte en dan via de wolken afdaalt naar een wonderlijk berglandschap aan een kust om te eindigen bij een ommuurd stadje (waar professor Heinrich Faust woont). Het eerstvolgende beeld is dan een close-up van de genitaliën van een mannelijk lijk. Faust (Johannes Zeiler) is dat met de hulp van zijn dienaar Wagner aan het opensnijden, op zoek naar de menselijke ziel. De sfeer is meteen gezet. In de volgende sequens bezoekt Faust zijn vader, blijkbaar ook een dokter, die de vagina van een giechelende en zuchtende vrouw van middelbare leeftijd onderzoekt en daaruit een ei tevoorschijn goochelt. Het ei wordt onmiddellijk door de vrouw opgegeten (het is hardgekookt en Fausts vader had het net gekregen van een of andere patiënt, als betaling). Ondertussen wordt er constant gebabbeld en getaterd, en dat zal de hele film zo blijven duren.

    Omdat de hongerige Faust geld nodig heeft, maakt hij kennis met de pandjesbaas Mauricius (Anton Adassinsky), een oude dikkerd die dus de duivel is. We gaan niet de hele film navertellen, hoor, we houden het bij enkele opvallende momenten. Bij Faust thuis drinkt Mauricius een half flesje giftige dollekervel leeg, blijft tot verbazing van Faust leven en terwijl ze in de stad aan het wandelen zijn, krijgt Mauricius plots buikkrampen zodat hij wil gaan kakken in een kerk, terwijl Faust buiten met Wagner en nog een gekke vrouw (een bejaarde Hanna Schygulla nota bene) die denkt dat ze met Mauricius getrouwd is, staat te praten. Erg komisch ondertussen: de met echo gelardeerde geluiden op de achtergrond van de in de kerk kakkende Mauricius (die je wel hoort, maar niet ziet).

    Vervolgens gaat het naar een soort collectieve wasplaats-annex-zwembad waar een heleboel halfnaakte vrouwen in het water de was aan het doen zijn. Faust leert er Gretchen (Isolda Dychauk) kennen (merkwaardige scène: samen met een student die daar rondhangt, probeert Faust onder de lingerierokken van Gretchen te kijken, maar die merkt niks) en Mauricius neemt er een bad in zijn blootje: goddelijk, dat dikke blubberige lijf met vooraan niks en achteraan boven de billen een piepklein piemeltje! Knap gedaan van de make-upafdeling. Volgt dan de herbergscène uit Faust I, waarbij Mauricius wijn uit de muur tovert en hij ervoor zorgt dat Faust per ongeluk de broer van Gretchen (een van de oorlog teruggekeerde soldaat) doodsteekt. Tijdens de teraardebestelling van die broer komt Faust naast Gretchen staan en streelt haar hand: ongelooflijk, het tergend lang in beeld gehouden uitdagend-geile gezicht dat de opzijkijkende Gretchen dan trekt! Je moet het gezien hebben om het te kunnen geloven. Faust zorgt er dan voor dat Mauricius de moeder van Gretchen een grote som geld schenkt en op straat heeft Gretchen een gesprek met de narrige Wagner die haar een door hem net gecreëerde homunculus (een walgelijk gedrochtje, half kwal, half baby) in een fles laat zien. Maar de fles valt per ongeluk kapot en het gedrochtje ligt naar adem te happen. Kostelijk!

    Mauricius zorgt er dan voor dat Gretchen in de kerk bij Faust te biechten gaat, terwijl hijzelf op een beeld van een of andere vrouwelijke heilige kruipt om die te tongzoenen: alweer een kostelijke scène! Gretchen komt dan bij Faust thuis verhaal halen in verband met de ‘moord’ op haar broer (opvallend lang aangehouden en speciaal belichte close-ups van Faust en Gretchen) en Faust tekent met bloed een contract: in ruil voor zijn ziel zal hij een volledige nacht met Gretchen mogen doorbrengen. Via een ondergrondse tunnel brengt Mauricius Faust bij een meertje waar Gretchen net van plan is zelfmoord te plegen, maar ze vallen samen in het water en Faust ontwaakt naast een naakte Gretchen in haar slaapkamer (terwijl de door Mauricius gedode moeder in een ander bed ligt). Volgen dan enkele close-ups van de naakte buik van Gretchen en van haar behaarde pubis. We zien Faust in haar vagina kijken, maar zelf mogen we niet meekijken.

    Faust krijgt dan van Mauricius een ouderwets harnas (Mauricius draagt er zelf ook één) en te paard rijden ze naar een eenzaam rotsplateau. Aan een kolkende rivier ontmoet Faust nog even de dode broer van Gretchen en enkele andere dode soldaten en terwijl er voortdurend blijft getaterd worden over vanalles en nog wat, klimmen Faust en Mauricius (zonder harnas ondertussen, weggegooid) verder en arriveren ze bij een geiser. Als Mauricius laat verstaan dat het met Gretchen slecht zal aflopen, gooit Faust een hoop stenen op de als een kind wenende Mauricius en loopt hij in de richting van een gletsjer. Immer weiter, roept hij, immer weiter. Doek.

    Als je de Faust-mythe een beetje kent, kan je het allemaal wel genoegzaam volgen, maar het zal duidelijk zijn dat deze door Sokurov geserveerde hutsepot met haken en ogen aan elkaar hangt en uiteindelijk niet veel meer doet dan slaan op een varken. Iemand die de Faust-mythe niet kent, haakt natuurlijk al na tien minuten af, al was het alleen maar door die ononderbroken doorlopende conversaties die nu eens tipjes van een sluier lijken op te heffen, maar meestal voortpikkelen richting nergens-bij-de-zee (de locatie ook van het stadje waar Faust woont). Een meesterlijke prent kan je deze Faust dan ook moeilijk noemen, maar zoals gezegd: Sokurovs hutsepot intrigeert wel, de mise-en-scène, de klankband en de cameravoering zijn erg verzorgd en de vaak grappige wijze waarop hij met het Faust-motief speelt en jongleert, maakt heel wat goed.

    Om ‘onschuldige’ kijkers te lokken staat overigens op de dvd-cover een foto van een vrouwenmiddel, gekleed in een wel erg modern aandoende en dus on-negentiende-eeuwse doorzichtige zwarte mini-onderjurk waardoorheen het gelaat van Faust je aankijkt. Of daarmee effectief veel kijkers gaan gelokt worden, durven we te betwijfelen.

    Quotering: *** [2de visie: 19 april 2014 – dvd – bib Wuustwezel]

    21-04-2014 om 00:09 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    18-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: The Great Gatsby (Baz Luhrmann) (USA, 2013)

    THE GREAT GATSBY (Baz Luhrmann) (USA, 2013)

    (143’)

    F. Scott Fitzgeralds klassieker werd al eens verfilmd in 1949 en 1974. We hebben die vorige adaptaties nog niet bekeken, maar veel beter dan die van Baz Luhrmann zullen ze waarschijnlijk niet zijn. Luhrmanns filmversie is immers sterker dan het boek. Het boek hebben we zopas nog eens herlezen (de eerste keer was tijdens onze kandidaturen Germaanse in 1974-75) en we maakten ons daarbij de bedenking: zou het geen interessant experiment zijn voor een prof of een assistent literatuur om met een aantal studenten eens nauwkeurig na te gaan hoeveel ballast (niet-functionele passages die louter vulsel zijn en ook geen rol kunnen opeisen als sfeerschepping) een boek als The Great Gatsby bevat?

    Blijkbaar heeft Baz Luhrmann, samen met co-scenarist Craig Pearce, dat experimentje uitgevoerd en mét succes. Zij hebben heel wat vulsel uit de roman laten wegvallen en bovendien een aantal kleine wijzigingen aangebracht in de oorspronkelijke plot, ten goede. En dan bedoelen we niet zozeer het gegeven dat ze de ikverteller Nick Carraway laten terugblikken vanuit een sanatorium (iets dat misschien geïnspireerd is door de biografie van Fitzgerald: zijn vrouw Zelda verbleef ook in instellingen) of de als gekken autorijdende Gatsby en Tom Buchanan (een detail dat enkel bedoeld is om wat meer actie-harde-actie op het doek te krijgen), maar wel het feit dat ze losse draadjes vastgeknoopt hebben (Gatsby’s verleden met onder meer de invloed van miljonair Dan Cody, Gatsby’s louche zakenrelaties die hem met alcoholsmokkel en beursmanipulatie aan zijn geld hebben geholpen) en allerlei slimme vooruitwijzingen in het verhaal hebben gestopt, die je pas bij een tweede visie echt opmerkt. Het is ronduit knap hoe de film de aandacht van de kijker gaande houdt door te bouwen op verschillende spanningsbogen: eerst de geheimzinnigheid rond de vraag wie die Gatsby eigenlijk is en of hij wel bestaat, vervolgens de kwestie rond de functie van dat kasteel en al die snobfuiven, dan de vraag of Gatsby in staat zal zijn Daisy opnieuw voor zich te winnen en ten slotte de verwarrende spanning rond het ongeluk van Myrtle en de wraak van haar man.

    Een niet onbelangrijke factor bij dit alles vormen de cast en de acteerprestaties: Tobey Maguire is perfect als de sympathieke, aanvankelijk ietwat naïeve maar uiteindelijk toch alert en messcherp observerende Nick Carraway, Carey Mulligan is even perfect als het leeghoofdige mooie domme gansje Daisy (hopelijk speelt ze niet zichzelf), Joel Edgerton is de geknipte Tom Buchanan en Leonardo DiCaprio speelt de rol van Jay Gatsby zo volmaakt empathisch dat je de kleine kantjes van zijn personage (zijn louche zaakjes, het verliezen van zijn cool wanneer Tom Buchanan hem met die zaakjes confronteert op het einde) grif vergeet en vergeeft. Zodanig dat je het uiteindelijk toch wat melig blijvende thema van het verhaal (het najagen van een droom die in het teken staat van de Grote Liefde, en dat dan afgezet tegen de oppervlakkigheid van de New Yorkse jetset in de jaren twintig) ten volle gaat appreciëren en het zelfs aannemelijk vindt dat Gatsby zich bij de hernieuwde ontmoeting met Daisy aanvankelijk als een zenuwachtige puber gedraagt.

    Een nog belangrijkere factor bij dit alles is natuurlijk de magistrale vorm die Luhrmann aan zijn film heeft weten te geven. De manier waarop hij hier met beeld en – niet te vergeten – ook met geluid goochelt, verraadt onmiskenbaar de hand van een meester. Een travelling waarbij de camera langs een wolkenkrabber naar beneden glijdt om dan abrupt te stoppen met een vogelperspectief van Nick, overrompelende beelden van sterrenhemels, vlekkeloze cadrages en mise-en-scènes en bijvoorbeeld ook de manier waarop hij die Vallei van de As, een aan de hellen van Jeroen Bosch herinnerend stuk land tussen Long Island en New York met die priemende brillenogen van dokter T.J. Eckleburg (God ziet u!), een paar maal in beeld brengt: stuk voor stuk cinematografische hoogstandjes. Een goed idee ook om bij de Gatsby-fuiven historisch correcte jazzmuziek te vermengen met hedendaagse hiphop en dan zwijgen we nog over de functionaliteit van de muziekteksten, die zonder uitzondering de thematiek van het verhaal ondersteunen, tot en met het nummertje Together van The xx in de eindgeneriek.

    Het zal duidelijk zijn: we hebben van deze verfilming méér genoten dan van het oorspronkelijke boek en dat is een kanjer van een pluim op de hoed van Baz Luhrmann. Interessant om nu ook eens die twee vroegere verfilmingen te bekijken, en dan te vergelijken.

    Quotering: **** (1ste visie: 25 februari 2014 – Kinepolis Antwerpen) (2de visie: 17 april 2014 – dvd – bib Brecht)

    18-04-2014 om 20:33 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: The Great Gatsby (F. Scott Fitzgerald) 1925

    THE GREAT GATSBY (F. Scott Fitzgerald) 1925

    [Roman. Nederlandse vertaling: F. Scott Fitzgerald, De Grote Gatsby, Uitgave van Het Laatste Nieuws/Paperview met een licentie van Uitgeverij Atlas, s.l., s.d., 160 blz.]

    The Great Gatsby wordt beschouwd als een klassieker uit de Amerikaanse literatuur. Tijdens onze kandidaturen Germaanse in de jaren 1974-75 hadden wij dit boek al eens gelezen, omdat het toen verplichte of in elk geval aangeraden lectuur was, maar wij konden ons er nauwelijks iets van herinneren: altijd een veeg teken. The Reader’s Companion to World Literature (een alfabetische literatuurgids die toen ook aangeraden lesmateriaal was) wijdt aan de roman slechts één regeltje [1973: 196]: ‘His best novel is considered to be The Great Gatsby, a picture of the prohibition era and the success and failure of his third-rate protagonist’. Dat third-rate klinkt niet zo positief, toch? We hebben het boek nu nog eens herlezen, naar aanleiding van het bekijken van Baz Luhrmanns recente verfilming ervan.

    Het weinige dat we ons nog meenden te herinneren van veertig jaar geleden was: een loos liefdesverhaaltje dat zich afspeelt in de snobistische jetset van New York in de jaren twintig. Dat blijkt grotendeels ook wel te kloppen. Jay Gatsby, die voortdurend door de ogen van de ikverteller (ene Nick Carraway) beschreven wordt, is een kerel van eenvoudige komaf die eerst opgepikt werd door een miljonair (Dan Cody) maar na diens dood niets van diens geld zag, omdat de familie dwarslag. Later is hij dan door louche zaakjes (alcoholsmokkel) alsnog steenrijk geworden. Zowel de episode met Dan Cody als die louche zaakjes komen totaal niet uit de verf in de roman, maar zij vormen dan ook niet de hoofdzaak. Hoofdzaak is wel dat Gatsby tijdens de Eerste Wereldoorlog als legerofficier verliefd werd op ene Daisy en zij op hem, maar doordat hij vastzat in Europa is zij dan maar getrouwd met de rijke Tom Buchanan. Daisy en Tom wonen in het New Yorkse East Egg aan een baai, en Gatsby heeft in West Egg, aan de overkant van de baai, een kast van een villa, zeg maar kasteel, gekocht waar hij nu al vijf jaar regelmatig feesten organiseert voor de New Yorkse snobs. Waarom? In de hoop dat Daisy op één van die feestjes zal komen opdagen en alsnog hém (Gatsby) zal verkiezen boven haar echtgenoot Tom. Zoals we op pagina 98 lezen:

    ‘Het feest?’ Hij zette al de feesten die hij gegeven had met een knip van zijn vingers van zich af. ‘Het feest is van geen belang, beste kerel.’ Hij wilde niets minder dan dat Daisy naar Tom toe zou gaan en ‘Ik heb nooit van je gehouden’ tegen hem zou zeggen.

    Daisy is echter nooit komen opdagen, maar Daisy is het nichtje van de ikverteller en die woont toevallig in een nederig stulpje net naast dat kasteel van Gatsby. Gatsby zoekt contact met Nick en zij worden vrienden. Gatsby verzoekt Nick vervolgens om Daisy op de thee te vragen, zodat hij daar ook kan opdagen. Dit gebeurt zoals gepland en even lijkt het of het oude vuur tussen Daisy en Gatsby weer zal opflakkeren. Maar het loopt mis. Tom, Daisy, Gatsby, Nick en zijn tijdelijke vriendinnetje Jordan (een golfspeelster) gaan op een hete zomernamiddag naar New York (waar in een hotelkamer wat ruzie gemaakt wordt) en bij de terugkeer rijden Daisy en Gatsby (Daisy stuurt) per ongeluk Toms minnares (Myrtle, de vrouw van een garagist) dood. De volgende ochtend schiet de man van Myrtle Gatsby dood aan zijn zwembad en pleegt daarna zelfmoord. Op de begrafenis van Gatsby zijn alleen Nick en Gatsby’s vader aanwezig en Tom en Daisy zijn met de noorderzon vertrokken.

    Deze Gatsby moeten wij dus allemaal great vinden omdat hij alles gedaan heeft uit Liefde en daar uiteindelijk ongewild ook aan tenonder is gegaan. Op pagina 8 lezen we weliswaar eerst: ‘Gatsby die alles symboliseerde waarvoor ik een oprechte minachting heb’, maar enkele regels verder luidt het: ‘Nee – Gatsby bleek uiteindelijk een beste vent; het is wat aan Gatsby knaagde, het smerige stof dat in het kielzog van zijn dromen dreef dat tijdelijk een halt toeriep aan mijn belangstelling in het onvoldragen leed en de kortademige uitgelatenheid der mensen’. En op het einde, als Nick Gatsby voor de laatste maal ziet, lezen we: ‘Net voordat ik bij de heg was, herinnerde ik me iets en draaide me om. “Ze zijn een verdorven wereldje,” schreeuwde ik van de andere kant van het grasveld. “Jij bent meer waard dan het hele verdomde zootje bij elkaar”’. Gatsby dus een beste vent, en al de rest een verdorven zootje. Inclusief die Daisy, veronderstellen we, want als zij op pagina 21 debiteert: ‘Dat is het beste wat een meisje kan zijn in deze wereld, een mooi dom gansje’, dan heeft ze het waarschijnlijk onder meer over zichzelf.

    Daarmee hebben we dus het thema van deze roman hapklaar op een schoteltje liggen: een ode aan de schone Liefde en langs de zijlijn wat gevit op de hypocrisie en schone schijn van de New Yorkse jetset anno 1920-en-zoveel. Dat het kortstondige gefrunnik tussen ikverteller Nick en zijn Jordan in het boek ook iets is wat nauwelijks uit de verf komt, kunnen we dan vergoelijkend uitleggen als een patente houding van Nick, want die Jordan is natuurlijk een even grote snob als al die anderen. Wat ons in deze plot niet aanstaat, afgezien van de onmiskenbare meligheid ervan, zijn twee ongeloofwaardige zaken. Ten eerste het gegeven dat zo’n steenrijke miljonair als Gatsby vijf jaar wekelijkse feesten geeft met als enige bedoeling die Daisy daar een keer naartoe te lokken. Wat nota bene nooit gebeurt. Terwijl nota bene die Daisy aan de overkant van de baai woont! Ga dan toch gewoon aan de deur bellen en zeg: hier ben ik, en zie wat er verder gebeurt, zonder al die jarenlange nodeloze poespas. Men kan zich trouwens afvragen wat die Gatsby in dat onnozele gansje eigenlijk gezien heeft, maar goed, de liefde nietwaar? En ten tweede is er het ongeluk met Myrtle dat niet zo’n klein beetje uit de lucht komt gevallen als een deus ex machina.

    Toegegeven moet worden dat F. Scott Fitzgerald wel degelijk schrijverstalent bezit, daarvan getuigt alleen al de erg mooi klinkende laatste zin: ‘En zo varen we voort, schepen tegen de stroom op, onophoudelijk teruggevoerd naar het verleden’ [p. 159]. Verder weet hij ook wel hoe hij een verhaal moet vertellen, al maken anderzijds de laatste bladzijden (waar de ikverteller na de dood van Gatsby wat begint te filosoferen) een behoorlijk wollige indruk. Omdat we nu wel notities hebben gemaakt (in tegenstelling tot veertig jaar geleden), zullen we minder snel vergeten waar The Great Gatsby precies over gaat, maar een hoogtepunt uit onze leesautobiografie is het nog steeds niet geworden.

    Quotering: *** [explicit 17 april 2014]

    17-04-2014 om 23:16 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-04-2014
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Het verbond van heks en duivel (Lène Dresen-Coenders) 1983

    HET VERBOND VAN HEKS EN DUIVEL

    Een waandenkbeeld aan het begin van de moderne tijd als symptoom van een veranderende situatie van de vrouw en als middel tot hervorming der zeden (Lene Dresen-Coenders) 1983

    [Ambo, Baarn, 1983, 328 blz. = Dresen-Coenders 1983]

    Deze handelseditie van het proefschrift van de Nederlandse psychologe Lène Dresen-Coenders waren wij in talloze bibliografieën reeds tegengekomen en stond al lang op ons verlanglijstje, maar pas bij een bezoek aan Amsterdam in april 2007 konden wij er bij Deslegte de hand op leggen. In de loop van 2008 lazen wij het boek van kaft tot kaft en nu is er uiteindelijk de bespreking.

    Het geloof in heksen die een verbond sluiten met de duivel, wordt door de auteur een waandenkbeeld genoemd dat in Midden- en Noord-West-Europa tussen 1400 en 1700 vele tienduizenden vrouwen op de brandstapel deed terechtkomen. In haar boek probeert zij een verklaring te vinden voor het succes van de heksenleer, waarbij zij de beruchte Malleus Maleficarum of Heksenhamer (voltooid in 1486) centraal stelt. De tekst bestaat uit vier grote delen. In deel I worden de opkomst van de heksenleer in de vijftiende eeuw en de bronnen van de Malleus behandeld. Aan bod komen daarbij werken van de dominicanen Johannes Nider (+1438) (vooral de Formicarius), Johannes Dominici (+1419) en Antoninus van Florence. Deze auteurs stamden alle drie uit een vrome, middenburgerlijke klasse, traden jong in, kozen bewust voor een hervormingsgezind (en dus strenger) klooster en wijdden zich vooral aan de prediking in woord en geschrift. De situatie van waaruit zij schreven (de grote Italiaanse en Duitse handelssteden in de eerste helft van de vijftiende eeuw) werd aan het eind van de vijftiende eeuw, toen hun werken gedrukt werden, over een breed gebied herkend, ook in onze streken.

    Deel II focust op de Malleus zelf, waarbij in een kleine excurs de sporen van de heksenleer bij Jheronimus Bosch belicht worden (zie hiervoor elders). We komen in deze afdeling heel wat te weten over de biografieën van de auteurs van de Malleus, Jacobus Sprenger (+1495) en Henricus Kramer (+1505). Nadat de heksenleer van de Malleus geanalyseerd werd (aan bod komen daarbij: afzwering van het geloof, toewijding aan de duivel met lichaam en ziel, het offeren van ongedoopte kinderen aan de duivel en geslachtelijk verkeer met incubi en succubi), gaat Dresen-Coenders na in hoevere Sprenger en Kramer eigentijdse maatschappelijke factoren aanbrengen om te verklaren dat vooral vrouwen geneigd zijn tot hekserij. Die (vijftiende-eeuwse) maatschappelijke factoren bestrijken naar verluidt drie gebieden: dat van de toenemende geloofsafval, de sociaal-economische rampen (die vooral armen en ongeschoolden treffen die niets te verliezen hebben en dus sneller immoreel gedrag vertonen) en de extra kwetsbare positie van veel meisjes en vrouwen op een krapper wordende huwelijksmarkt (er was een overschot aan ongehuwde vrouwen, met als gevolg meer overspel, prostitutie, abortus en infanticide).

    In deel III wordt nagegaan of deze drie probleemgebieden ook op het hoogtepunt van de heksenvervolgingen (tweede helft zestiende eeuw en eerste helft zeventiende eeuw) als verklaringsmodel van de heksenleer konden fungeren. In grote lijnen was dit naar verluidt inderdaad zo. De heksenleer was een concept dat door de demonologen werd aangewend om de morele gevolgen van de drie genoemde crisisverschijnselen te bestrijden. In een korte excurs besteedt Dresen-Coenders in dit deel ook aandacht aan sporen van de heksenleer in de werken van Pieter Bruegel. In deel IV ten slotte worden twee Nederlandse procesreeksen meer in detail behandeld: één in Amersfoort/Utrecht in 1595 (in een protestantse context), en één in Roermond in 1613 (in een katholieke context).

    In de Conclusies en nabeschouwing herhaalt Dresen-Coenders dat de heksenleer samenhangt met drie maatschappelijke crisisfactoren: gezagsproblemen, sociaal-economische problemen en problemen in de man/vrouw-verhouding. Wel wijst ze erop dat die maatschappelijke crisisfactoren ten tijde van de Malleus en rond 1600 niet helemààl hetzelfde waren en zij poneert in navolging van een zekere Gerhard Schormann dat een eenduidige verklaring voor alle golven van heksenvervolging zeer onwaarschijnlijk is (wat de indruk maakt dat zij een beetje onzeker is omtrent haar thesis en een slag om de arm wil houden). In ieder geval concludeert ze ‘dat het waandenkbeeld van het verbond tussen heks en duivel als een symptoom beschouwd kan worden van een veranderende positie van de vrouw in de vroeg-moderne maatschappij. In het beroepsleven moest zij terrein prijsgeven, in het openbare leven zich bescheidener en zediger gedragen en vooral: haar maagdelijkheid, haar huwelijkstrouw en haar moederschap moesten worden bewaakt. In de grond is de heks een afschrikwekkend voorbeeld: tegelijk superhoer en verderfster van leven. Zij is het tegenbeeld van de voortreffelijke maagden en moeders die katholiek en protestant – ieder naar zijn eigen trant – tot voorbeeld dienden. Naarmate de nieuwe opvattingen over zedelijk gedrag vanzelfsprekender werden, verloor het waandenkbeeld terrein’ [273].

    Zonder op concrete fouten of zwakheden de vinger te kunnen leggen (daarvoor beheersen wij de stof niet voldoende) lijkt ons dit toch maar een zwak, niet echt overtuigend doctoraat te zijn. Wat Dresen-Coenders over de schilderijen van Bosch weet te vertellen, is in elk geval van erg bedenkelijk allooi. Voor ons wat dit boek vooral interessant omwille van de uitgebreide informatie die het geeft over Sprenger en Kramer, de auteurs van de Malleus.

    [explicit 9 april 2009]

    08-04-2014 om 22:22 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 23/11-29/11 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 28/10-03/11 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 14/08-20/08 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 26/08-01/09 2013
  • 19/08-25/08 2013
  • 12/08-18/08 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs