Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
16-07-2011
FILM: De Leeuw van Vlaanderen (Hugo Claus) (B-NL, 1985)
DE LEEUW VAN VLAANDEREN (Hugo Claus) (België-Nederland, 1985)
(95)
In 1993 zagen wij deze film al een keer en wij noteerden toen: Een oppervlakkige verfilming van het boek van Conscience die blijkbaar wat gebukt ging onder gebrek aan productiegeld. Zeker niet imponerend, maar wel nogal grof inspelend op de Vlaamse nationale fierheid. Erg zwartwit dus. Grappig is wel dat de Franse rollen allemaal door Nederlanders vertolkt worden. Quotering: 2 (11 juli 1993 TV).
Natuurlijk zonden ze dat toen op 11 juli (de Vlaamse nationale feestdag waarop de Guldensporenslag van 1302 herdacht wordt) op de televisie uit. Het is begin deze week weer 11 juli geweest en bovendien staat België meer dan ooit op barsten: dat was dus een goede gelegenheid om deze Conscience-verfilming van Claus nog eens opnieuw te bekijken. Claus De Leeuw van Vlaanderen staat in de annalen van de Vlaamse cinema geboekstaafd als een compleet fiasco, maar eerlijk gezegd: zó slecht als wij ons meenden te herinneren, is het nu ook weer niet. Het verhaal is natuurlijk en zeker voor Vlaamse kijkers méér dan genoegzaam bekend (opstandige Vlaamse graaf en steden, Leliaerts en Klauwaerts, Jan Breydel en Pieter De Coninck, Franse onderdrukking, Vlaamse reactie met de Brugse Metten en ten slotte de Slag der Gulden Sporen, totaal onverwacht gewonnen door de Vlamingen) en misschien valt daarom de oppervlakkigheid en de hakketakkerigheid van de plot niet al te zeer op. Er zitten zelfs een paar niet onaardige scènes in de film, zoals de speech van De Coninck (Julien Schoenaerts) en Breydel (Jan Decleir) na de Brugse Metten, de speeches van de ridders vlak vóór de slag en de Franse koningin Johanna van Navarra (Josine van Dalsum) die zich kwaad maakt en roept dat de Vlaamse vrouwen zeugen zijn waarvan de uiers moeten afgesneden worden en de Vlaamse kinderen biggen die aan het spit moeten geroosterd worden. Het speeksel vliegt in het rond als Van Dalsum dat uitschreeuwt, zo gaat ze op in haar rol.
Naar verluidt ging de film dus inderdaad gebukt onder een gebrek aan financiële middelen en dat is er vast en zeker aan te merken (zie bijvoorbeeld de verfilming van de slag zelf, of nog: de ontvangst van de Franse koning in Brugge), maar gebrek aan talent zal toch ook wel meegespeeld hebben, hoor. Alleen al de afgrijselijke muziekscore van Ruud Bos is om met rotte eieren naar te gooien: als Jan Decleir/Breydel in het begin slaags raakt met enkele Franse ridders, weerklinkt er plots een muziekje dat zó uit Mission Impossible of The Man from U.N.C.L.E. had kunnen komen! Hetzelfde geldt trouwens voor de knullige mise-en-scène op dat moment. En de scène waarin Jan Breydels moeder, broertje en zus vermoord worden op een zolder is zó slecht dat het wel zevenderangs provinciaal toneel lijkt. We gaan hier niet alles opsommen, maar toch een paar (met wat goede wil koddig te noemen) dingetjes die ons bij deze visie opgevallen zijn.
De totaal van acteertalent gespeende showman-krachtpatser John Massis (later nog zelfmoord gepleegd) die de Brugse beul Leroux moet spelen. Machteld (wat de beeldschone blonde dochter van Robrecht van Bethune, de Leeuw van Vlaanderen, zou moeten voorstellen) wordt hier gespeeld door ene Patricia Linden (nóóit meer van gehoord) die niet alleen niet kan acteren, maar ook nog eens een irritante knep heeft (knep = Antwerps voor een vooruitstekende kin). De obligate naaktscènetjes om het volk naar de cinema te lokken, onder meer met Josine van Dalsum (wij herinneren ons nog: in de jaren zeventig en tachtig in geen enkele tv-serie of film te bedonderd om haar tietjes te laten zien) die in een bad zit te plonsen met één van haar kamermeisjes: zó akelig gekunsteld geacteerd dat je er naar van wordt, ondanks die tietjes. De soldaat-priester kanunnik Willem van Gulik, de mooiste man van het westen volgens de off-screencommentaarstem, hier gespeeld door natuurlijk een nog jonge Herbert Flack. En verder inderdaad al die Franse rollen die door Hollanders gespeeld worden, de Franse koning die tegen Johanna van Navarra zegt bespaar ons je Spaanse kuren (eat that, Fabiola, haha) en in elk geval toch ook dat onnozele einde, ongetwijfeld uit de koker van Claus komend. Robrecht van Bethune is tijdens de slag mee komen vechten in een gouden harnas en daarna weer verdwenen. Op het einde staat iedereen rond dat gouden harnas (ze denken dat het een engel was) en dat harnas is op stokken gezet. Alsof het een vogelschrik was!!! De camera zoomt in, er schijnt een licht op dat harnas, er weerklinkt bombastische muziek en doek. Kom nou. Méénde die Claus dat nu, of was het bedoeld om alsnog die Vlaamse Leeuw en dat Vlaams gedoe een beetje voor joker te zetten?
Men merkt: het is en blijft een feit dat wij ook aan slechte films vaak nog enig plezier weten te beleven. Daarom mag de quotering zelfs met een halfje naar omhoog.
Quotering: **½ (14 juli 2011) (dvd De Morgen / Hugo Claus-filmcollectie)
MIDDELNEDERLANDS: Een Droncken Boer door Droomen nuchteren (G.H. van Breughel) 1610
Een Tafelspel van een personagie, een droncken Boer,
die door droomen Nuchteren wort
(Gerrit Hendericxsz van Breughel) 1610
[Teksteditie: Jan A. van Leuvensteijn (ed.), De kluchten van Gerrit Hendericxsz van Breughel. Tekstuitgave met inleiding, taalkundige studies en tekstverklaringen. Deel II: Teksten. Academisch proefschrift V.U. Amsterdam, Lettrepro, Amsterdam, 1985, pp. 242-244 = Een Droncken Boer door Droomen nuchteren ed. 1985] [Hummelen 3N2] [Pikhaus 82]
Genre
Een rederijkersklucht, in de titel een Tafelspel geheten.
Auteur
Gerrit Hendericxsz van Breughel (ca. 1573-1635) was afkomstig uit Antwerpen en vluchtte omwille van zijn anti-katholieke en anti-Spaanse sympathieën naar Amsterdam, waar hij werkzaam was als drukker-uitgever. Hij schreef ook zelf (rederijkers)teksten en was lid van de Brabantse Kamer in Amsterdam. [Van Leuvensteijn I ed. 1985: 3-4]
Situering / datering
In 1610 publiceerde G.H. Van Breughel te Amsterdam een aantal teksten van zijn eigen hand onder de titel Breughels Boertige Cluchten (uniek exemplaar: s-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 843 D 23). In 1613 publiceerde hij een herdruk (uniek exemplaar: Leiden, Universiteitsbibliotheek, 1499 F 42). Een Droncken Boer is één van de hierin opgenomen teksten (150 + 4 verzen).
Inhoud
Een dronken boer betreedt het toneel en houdt een monoloog, vol dronkemansgewauwel en gelal. Af en toe struikelt hij. Ten slotte valt hij op de grond in slaap. Als hij weer wakker wordt, ziet hij plots de zondigheid in van zijn gedrag, want hij heeft gedroomd dat zijn vrouw hem verwijten maakte en dat hij een bierkan naar haar hoofd gooide. Hij heeft zijn gezin verwaarloosd en zich overgegeven aan de aardse ijdelheden. Hij beseft nu dat hij zich beter met God en hemelse zaken zou bezighouden, want de mens is broos als een aarden kan en valt makkelijk in scherven.
[Zie voor een samenvatting van de inhoud ook Van Leuvensteijn III ed. 1985: 346.]
Thematiek
Kluchtig entertainment, maar daarnaast ook negatieve zelfdefiniëring. Het negatieve zelfbeeld is de dronken boer die zijn gezin verwaarloost. Na het woord finis volgt nog een vierregelig versje dat duidelijk de hoofdthematiek aangeeft:de zondige mens let meer op de aardse wellust dan op zijn ziel, maar wie berouw heeft en op God vertrouwt, zal niet verloren gaan.
Receptie
Stadsliteratuur in een rederijkerscontext. Verband met Amsterdam.
Profaan / religieus?
Manifest stichtelijk-religieus.
Persoonlijke aantekeningen
Dit tafelspel is in alle opzichten een bijzonder mager geval, met halverwege een flauwe wending en uiteindelijk een zeer voorspelbare, wollige moraal. Alleen de vergelijking van de zondige, zwakke mens met een aarden kan mag enigszins interessant genoemd worden.
MIDDELNEDERLANDS: De Spiegel der Minnen (Colijn van Rijssele) ca. 1500
De Spiegel der Minnen
(Colijn van Rijssele) ca. 1500
[Teksteditie: M.W. Immink (ed.), De Spiegel der Minnen door Colijn van Rijssele met inleiding, aanteekeningen en woordenlijst uitgegeven. Utrechtse Bijdragen voor Letterkunde en Geschiedenis VIII, A. Oosthoek, Utrecht, 1913 = De Spiegel der Minnen ed. 1913] [Hummelen 4 07]
Auteur
Colijn van Rijssele is waarschijnlijk dezelfde persoon als Colijn Keyart en Colijn Caillieu. Hij werd dan in Brussel circa 1435 geboren en overleed er in 1503. Van 1474 tot circa 1485 was hij bezoldigd stadsdichter van Brussel en bij zijn overlijden was hij factor van een rederijkerskamer. Welke is nog niet bekend. [Van Gijsen 1989: 21]
Genre
De Spiegelder Minnen wordt beschouwd als het oudste, bewaard gebleven burgerlijk drama: de hoofdpersonages zijn niet langer koningen of prinsessen, maar wel gewone burgers. Het toneelstuk blijft nochtans een rederijkersproduct. Typisch hiervoor zijn het optreden van sinnekes (toneelfiguren, voortgesproten uit de middeleeuwse duvelkens die de inwendige psychologische drijfveren van de personages uitbeelden, b.v. Vrees voor Schande, Begeerte van Hoogheden enz.) en de moraliserende boodschap die de toeschouwer/lezer meekrijgt (overdrijf niet in de liefde, let op voor hoogmoed en jaloezie, vermijd standentrots).
Situering / datering
De tekst van de Spiegel bleef bewaard in drie drukken waarvan de oudste in 1561 te Haarlem bij Jan van Zuren bezorgd werd (door de Hollandse auteur Dierick Coornhert). In 1577 werd de tekst opnieuw gedrukt, ditmaal door Jan van Waesberghe te Antwerpen. Dezelfde drukker bracht in 1617 een derde druk, maar nu te Rotterdam. De oudste toespeling op de Spiegel is te vinden in de refreinenbundel van Jan van Doesborch (1528-30). Het spel moet dus ouder zijn dan deze bundel. De dialectkenmerken wijzen op een Brabantse herkomst van de originele tekst. [Van Gijsen 1989, hoofdstuk 3]
Indien Colijn van Rijssele inderdaad dezelfde persoon is als Colijn Caillieu, dan dringt een datering circa 1500 zich op.
Inhoud
De voorgegeven historiciteit van het verhaal in de Spiegel moet worden gezien als een tot de literaire conventie behorende presentatievorm. De plot onderging bovendien vooral de literaire invloed van de Limborch-stof, van Chrétien de Troyes Yvain en van de 26ste novelle uit Cent nouvelles nouvelles. Behalve deze drie intrigebronnen zijn er nog andere teksten die een minder belangrijke invloed op de verhaalplot hebben gehad. De kennis van vooral de drie eerstgenoemde bronnen draagt bij tot een beter inzicht in de literaire architectuur van de Spiegel. [Van Gijsen 1989, hoofdstuk 4: Bronnen]
De Spiegel is ingedeeld in zes bedrijven die als volgt kunnen samengevat worden.
Eerste bedrijf. De rijke koopmanszoon Dierick den Hollander en het eenvoudige naaistertje Katharina Sheermertens, beiden woonachtig te Middelburg in Zeeland, zijn verliefd op elkaar geworden, dit tot wanhoop van Diericks ouders die vrezen dat hun zoon beneden zijn stand gaat trouwen.
Tweede bedrijf. Diericks ouders laten hun zoon naar een oom in Dordrecht vertrekken, in de hoop dat hij daar Katharina zal vergeten. Dierick belooft zijn geliefde dat hij slechts één maand zal wegblijven en Katharina geeft hem, na lang weifelen, een haarlok mee.
Derde bedrijf. In Dordrecht wordt Dierick ziek van liefdesverdriet, zodanig dat hij na een maand niet in staat is terug te keren naar Middelburg. Katharina wordt achterdochtig en met een neef reist ze incognito naar Dordrecht.
Vierde bedrijf. Katharina en haar neef ontmoeten Dierick in de herberg van diens oom. Dierick herkent hen echter niet en beweert dat hij in Middelburg nooit een Katharina gekend heeft (om hun geheime liefde te beschermen). Katharina heeft dit echter niet door, is zwaar teleurgesteld en rooft s nachts haar haarlok terug.
Vijfde bedrijf. Terug in Middelburg loopt Katharina vaak langs het huis van Dierick. Deze ligt echter ziek te bed en er is geen communicatie meer tussen hen. Diericks ouders organiseren dan vóór hun deur een kroonspel in de hoop dat Dierick zo verliefd zal worden op een ander meisje. Dat gebeurt echter niet en als Dierick zijn ouders smeekt om Katharina bij hem te brengen, ondernemen deze laatsten een vernederende smeektocht. Katharina wijst hun smeekbede echter hooghartig af.
Zesde bedrijf. Dierick sterft van verdriet. Als Katharina dit verneemt, sterft zij eveneens, vol berouw en zelfverwijt.
Thematiek
Welke is de idee, die aan het stuk ten grondslag ligt? Te grote, vurige liefde, nog wel tussen in stand ongelijken, leidt tot hoogmoed en jaloezie, en daarmee tot rampzalige ondergang der gelieven. De conclusie die de auteur er dan ook zeer nadrukkelijk aan verbindt, is deze: mint bi mate. In dit bi mate is waarschijnlijk inbegrepen het minnen van iemand van gelijke stand, al zegt hij dit niet zo nadrukkelijk [Knuvelder 1970: 493]
Het thema was de dwaze liefde, die jongeren geheel van hun zinnen kon beroven, zelfs in die mate dat de dood erop volgde. Juist in de verlichte sfeer van een modern handelskapitalisme en vroeg humanisme werd een nieuw stoïcisme naar antiek model bepleit. Daarin kwam de reden naar voren als beslist wapen tegen de wereldse ordeverstoringen door de grilligheden van het lot, de angst voor de dood en de verdwazingen van de liefde. [Pleij 2007: 410]
Van Gijsen toonde aan dat de uitbeelding van astrologische agentia in de Spiegel gebaseerd is op een brede kennis van de astrologie. Deze astrologische elementen blijken bovendien nauw verbonden te zijn met een aantal andere aspecten van het stuk. [Van Gijsen 1989, hoofdstuk 5: De astrologische elementen] Vergelijking met medische bronnen uit de middeleeuwen toont aan dat het ziektebeeld van de hoofdpersonen duidelijk verwijst naar amor hereos (lichamelijk wegkwijnen van liefdesverdriet). Bovendien vertonen de hoofdpersonen duidelijk symptomen van pathologisch-melancholische aard. Colijn wist waarover hij schreef, hij was zeker een poeta doctus. [Van Gijsen 1989, hoofdstuk 7: Pathologie der liefde] De moraal van het stuk t.a.v. de sociale problematiek: wie verstandig wil zijn in de liefde, moet met mate minnen en een partner van gelijke stand kiezen. De Spiegel is dus bepaald geen pleidooi voor vrije partnerkeuze. [Van Gijsen 1989, hoofdstuk 10: Het standsverschil] Het standpunt t.a.v. vrije wil, voorbestemming en astrologische invloed in de Spiegel komt overeen met het traditionele middeleeuwse standpunt: de sterren beïnvloeden de mens via zijn lichamelijke neigingen, maar de mens blijft uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor zijn daden. De moraal van het stuk lijkt neer te komen op een aansporing tot zelfbeheersing en zelfkennis, en een waarschuwing tegen hovaardij. De Spiegel kan in die zin opgevat worden als vroeg-humanistische overtuigingskunst en sluit zo aan bij een belangrijk deel van de rederijkersliteratuur rond 1500, die de rede voorstelt als richtsnoer voor het leven en als remedie tegen de negatieve invloeden van de liefde, het lot en de dood. [Van Gijsen 1989, hoofdstuk 11: Ethische aspecten]
De moraal van het stuk wordt expliciet verwoord in de Conclusie: Ghy minnaers wilt hier jolijt in vaten / Eer ghy te diep terdt inde vloet, / Ende wilt ghy minnen, mint by maten [ed. 1913: 215 (vs. 6108-6110)] en: ( ) aensiet wel wat ghy doet. / Mint uus ghelijcke, ick raet u voor tbeste: / Want die te hooghe minnen moet / Men ontrooft hem den voghel uuten neste [ed. 1913: 215 (vs. 6116-6119)].
Receptie
Als rederijkersproduct manifest laatmiddeleeuwse stadsliteratuur. Verbanden met Brussel, Middelburg en Dordrecht. Volgens het nawoord van Coornhert bij de editie-1561 is het geïntendeerde publiek vooral de jeugd die hier gewaarschuwd wordt tegen de gevaren van een te hevige liefde.
Religieus/profaan?
Profaan met lichte religieuze inslag.
Aantekeningen
J.E. van Gijsen, Liefde, kosmos en verbeelding. Mens- en wereldbeeld in Colijn van Rijsseles Spiegel der Minnen. Wolters-Noordhoff/Forsten, Groningen, 1989.
Van Gijsen kondigt aan in haar tekst te willen onderzoeken welk beeld in de Spiegel wordt opgehangen van hoe de wereld (zowel in ruimere als in engere zin) in elkaar zit en van de plaats die de mens in deze wereld inneemt als individu en als sociaal wezen. Te verwachten is dat tussen dit mensbeeld en dit wereldbeeld een nauwe relatie bestaat. Het onderzoek zal twee sporen volgen. Enerzijds worden een aantal aspecten van het toneelstuk geanalyseerd, met de bedoeling de tekst zoveel mogelijk te verhelderen. De probleemstelling luidt hier: In hoeverre draagt informatie over het geïmpliceerde beeld van mens, kosmos en de relatie daartussen bij tot interpretatie van inhoud en strekking van de Spiegel? [10] Anderzijds worden opvattingen en denkbeelden over mens en kosmos uit de periode vóór en omstreeks 1500 onderzocht. De tweede probleemstelling is dan: Wat heeft De Spiegel der Minnen ons te bieden ter verdieping van ons inzicht in dat achterliggende beeld? [10]
In het laatste hoofdstuk probeert Van Gijsen tot een synthese te komen van de resultaten van het onderzoek. De eerste doelstelling was: Een aantal aspecten van het mens- en wereldbeeld in de Spiegel analyseren aan de hand van (middeleeuwse) achtergrondinformatie, met de bedoeling zo deze aspecten binnen de Spiegel beter te begrijpen. Naar verluidt heeft deze benadering resultaat opgeleverd [191]: het analyseren van de astrologische en medische aspecten van de tekst heeft bijgedragen tot een beter begrip van deze laatste. Met deze conclusie kan men het inderdaad zonder veel problemen eens zijn.
De tweede doelstelling was: door de interpretatie van het stuk meer inzicht te krijgen in het mens- en wereldbeeld van de periode rond 1500. Op dit vlak zijn de resultaten van Van Gijsens onderzoek ronduit zwak te noemen. De auteur verklaart dit door te stellen dat er bekeken vanuit het middeleeuwse standpunt een aantal tegenstrijdigheden in de tekst zitten. De middeleeuwse opvattingen zijn namelijk ontoereikend om het mens- en wereldbeeld in de Spiegel volledig te begrijpen, omdat in de tekst een aantal voor die tijd moderne opvattingen zitten: rond 1500 is het mens- en wereldbeeld aan het veranderen! Bovendien legt een fictionele tekst vooral nadruk op de affectieve kanten van het mens- en wereldbeeld, met andere woorden mens- en wereldbeeld worden niet theoretisch behandeld, maar er wordt veeleer getoond hoe concrete mensen met zon mens- en wereldbeeld leven.
Van Gijsen corrigeert ten slotte nog een aantal vooroordelen over de Spiegel en doet enkele aanbevelingen voor verder onderzoek. In dat laatste verband is vooral interessant dat zij erop wijst dat de diersymboliek in de Spiegel beslist nog een verder onderzoek waard is. [18/06/91]
Ria Jansen-Sieben en Annelies van Gijsen, Alchemie: een derde bodem in De Spiegel der Minnen, in: De nieuwe taalgids, jg. 84, nr. 3 (mei 1991), pp. 236-242.
De Spiegel zou niet alleen een astrologische component bevatten (zoals aangetoond werd door Van Gijsen 1989) maar ook een alchemistische. In de late middeleeuwen was er trouwens een duidelijke relatie tussen astrologie en alchemie. In de Spiegel zou nu de eerste fase van het alchemistische proces, het Zwarte Werk of het stadium van Saturnus, centraal staan.
Deze hypothese wordt door de auteurs op een naar het ons lijkt erg weinig overtuigende manier aangebracht. Zwak is in elk geval de amateuristische verwijzing naar de alchemistische interpretatie van Bosch Verloren Zoon door Van Lennep 1985 [pp. 240-241]: Op het schilderij De verloren zoon van Jeroen Bosch, dat velen [sic!] als een alchemistisch te duiden tafereel beschouwen, verlaat de zwerver een herberg met als uithangbord een zwaan; in de open deur staat een verliefd paar. In dit licht geeft het stof tot denken, dat ook de herberg in Dordrecht waar Katherina Dierick bezoekt Inde swane heet.
Vanuit deze nieuwe interpretatie zou duidelijk worden dat het verhaal van Dierick en Katharina niét tragisch eindigt. Integendeel, het einde zou wijzen op een nog onvoltooid proces van transformatie, veredeling en verlossing. De Spiegel zou ook nog knapper gestructureerd zijn dan tot nu toe werd verondersteld: het is naar verluidt een meesterlijk amalgaam van religieuze, astrologische en alchemistische symboliek. [28/07/93]
Persoonlijk oordeel
Knuvelder [1970: 496 / 498] noteerde: Desondanks is dit stuk voor de moderne lezer vrijwel ongenietbaar. En: Zullen Colijns tijdgenoten ook ons bezwaar gedeeld hebben tegen de langdradige uitwerking van het geval, dat maar moeizaam op gang kan komen, en pas in de tweede helft de vaart en bewogenheid bereikt die ons min of meer geboeid verder doen lezen? Bij dit esthetisch oordeel kunnen wij ons probleemloos aansluiten. In feite zijn alleen de passages waarin de sinnekes aan het woord komen, voor de moderne lezer enigszins verteerbaar. Over deze sinnekes schreef Van Gijsen [1989, hoofdstuk 6: De Sinnekens]:
De sinnekens vervullen in de Spiegel verschillende functies. Enerzijds zijn ze de personificaties van de subjectieve gevoelens en aanvechtingen van de hoofdpersonen: daarbij hebben ze met deze personages een soort eenzijdig contact, in die zin dat zijzelf onzichtbaar blijven voor deze personages terwijl zij hun gedachten en gevoelens verwoorden. Anderzijds vertonen zij ook een meer objectief, demonisch karakter waarbij zij opzettelijk streven naar het bedriegen van de hoofdpersonen. Van Gijsen maakt bij dit alles een onderscheid tussen contact-scènes en scènes-apart. Ten slotte leveren de sinnekens ook spottende en kritsche commentaar op het gedrag van de hoofdpersonen.
De passages waarin deze sinnekes aan het woord komen, zijn aantrekkelijk omwille van de erin aangewende humor, het volkse woordgebruik en de erotische toespelingen en dubbelzinnigheden.
Deze erotische dubbelzinnigheden zouden bovendien voor ons interessant kunnen zijn in verband met de erotiek van het middenpaneel van Jeroen Bosch Tuin der Lusten-drieluik. Veel direct bruikbaar materiaal levert de Spiegel nochtans niet op, het gaat hier eerder om verwante erotische beeldspraak. Een voorbeeldje is de volgende passage waarin de sinnekes Jalours Ghepeyns (JG) en Begheerte van Hoocheden (BH) converseren over een ander sinneke, Vreese voor Schande, en over wat die allemaal kan aanrichten:
JG: Wil ick u segghen dan watse maect? BH: Ja ghy, wy moeten te samen schatten. JG: Sy maect van heymelijcke camer catten Al enghe maechdekens. BH: Ke swijcht seg ick sotteken. JG: Sy vercoopt menich ghebroken potteken Voor goet en gave. BH: Laet staen dat wantelen. JG: Vreese voor schande cant al bemantelen Al drinken dees meyskens van calewaerts biere Alst buycxken plat blijft.
[ed. 1913: 91 (vs. 2597-2604)]
In deze passage spotten de sinnekes met de geilheid van meisjes en jonge vrouwen die hun maagdelijkheid verliezen, maar dit uit vrees voor schande en roddel geheim willen houden, zodat ze alsnog als maagd kunnen huwen. Op die manier doen heymelijcke camercatten (hoertjes) zich voor als maagden en geeft menig ghebroken potteken (gebroken kruik = meisje dat maagdelijkheid heeft verloren) zich uit voor een ongeschonden en gaaf. Zolang ze niet zwanger raken, blijven deze meisjes nochtans drinken van calewaerts biere. Met calewaert (kaalkop) wordt niet meer of niet minder bedoeld dan de ontblote eikel van de penis. Calewaerts biere verwijst dus naar sperma.
Met dit soort van (in onze ogen vaak vergezochte) erotische beeldspraak zitten we volledig in de sfeer van de erotische symbolen die ook door Bosch gehanteerd worden, al blijft het (althans in de Spiegel) lastig de vinger te leggen op concrete parallellen (afgezien van het gebroken kruik-motief dat we ook bij Bosch herhaalde malen aantreffen).
Geraadpleegde lectuur
- G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Deel I, s-Hertogenbosch, 1970 (5), pp. 491-500.
- P.E.L. Verkuyl, (recensie van Van Gijsen 1989), in: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, deel 106 (1990), nr. 4, pp. 300-304.
- Annelies van Gijsen, De dramatisering van begeerte en vrees, in: R.E.V. Stuip en C. Vellekoop (red.), Emoties in de Middeleeuwen. Utrechtse Bijdragen tot de Mediëvistiek 15, Hilversum, 1998, pp. 157-182, meer bepaald pp. 171-178.
- Herman Pleij, Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Amsterdam, 2007, pp. 408-413.
Ook dit album hebben wij, net als Low en Heroes indertijd zelf gekocht op lp, maar echt waar: veel plezier hebben we er nooit aan beleefd en de keren dat we het album draaiden, waren zeldzaam. We hebben de tien nummers vanavond nog eens achter elkaar beluisterd, en we moeten beamen: wat we horen, is nog altijd teleurstellend. Als derde deel van een triptiekje (Low Heroes Lodger) was Lodger in 1979 reeds vooral teleurstellend omwille van het feit dat Bowie na de experimentele B-kanten van de vorige twee albums toch weer terugviel op redelijk gewone rechttoe-rechtaan-rock, alsof er ondertussen niks was gebeurd. Bovendien heb wij Boys keep swinging [B3], dat in Europa als single werd uitgebracht, altijd een verschrikkelijk mat en weinigzeggend nummer gevonden, en dat matte geldt eigenlijk voor bijna de hele plaat.
Uit Jerry Hopkins David Bowie. Biografie [De Kern, Baarn, 1986, pp. 169/174-175] leren we dat Bowie Lodger opnam in een studio in Montreux, weer samen met de kalende, cerebrale Brian Eno en met Tony Visconti als co-producer. Volgens Visconti kwam Brian Eno deze keer meer naar de voorgrond: Op de eerste twee, Low en Heroes, wordt een delicaat evenwicht in stand gehouden. Maar op dit album had Brian het duidelijk voor het zeggen. Het had naar verluidt als gevolg dat het hele album een benauwde, verstijfde atmosfeer kreeg. De reacties op Lodger waren gemengd. Rolling Stone schreef dat het een lp van dertien in een dozijn was, en dan ook nog één van de zwakste: rommelig, een zwakke afschaduwing van Heroes, niet meer dan celluloidvulling. The New York Times echter sprak van het meest welsprekende album dat Bowie in jaren gemaakt had.
Onbegrijpelijk vinden wij dat laatste. Bowie was razend omdat RCA weigerde Boys keep swinging in Amerika als single uit te brengen en de voorkeur gaf aan D.J. [B1] en later aan Look back in anger [B2]. D.J. kwam niet hoger dan 106 in de hitlijsten en Look back in anger haalde de Top 200 niet eens. Niet te verwonderen: het zijn flutnummers, en zo staan er nog een flink aantal op Lodger. Is het toeval dat de twee tracks die wij de beste (of eigenlijk: minst slechte) vinden, twee composities zijn van Bowie alleen, zónder Brian Eno? Met name Move on [A3] op kant 1, en Repetition [B4] op kant 2. Ofschoon Brian Eno elders (samen met Bowie én alleen) bewezen had mooie dingen in zijn mars te hebben, lijkt hij hier toch de bal te hebben misgeslagen. Nochtans noteerde mijn naamgenoot André De Bruyn in het tweemaandelijkse tijdschrift Audio-Visueel [1979, nr. 4, pp. 56-57]: Hier heeft (Bowie) alles wat hij ooit aanpakte tot een synthese verwerkt. Daardoor staat deze LP op een unieke hoogte in het pop-gebergte. Tsja, zoveel hoofden, zoveel zinnen, zeker?
Quotering: ** (15 juli 2011) Klassiekers: Move on, Repetition (bescheiden klassiekers dan wel).
De Vlaamse (Gentse) rockgroep Das Pop bestaat hier uit Bent Van Looy (zang), Reinhard Vanbergen (gitaar), Niek Meul (bas) en de nieuwe Nieuw-Zeelandse drummer Matt Eccles. Enkele weken geleden hoorden we op de autoradio de uit dit album getrokken single Skip the rope [2]. Na enkele minuten was onze beleefde aandacht al weggeëbd. De overige tien tracks van deze cd zijn evenmin in staat om ons lang te boeien.
Met haar debuutalbum Real Life uit 2006 kon de Amerikaanse Joan Wasser ons wel degelijk enigszins bekoren, maar de twee volgende cds deden dat al veel minder. Deze vierde, gevuld met tien nieuwe nummers die tussen soul en blues blijven haperen, is evenmin veel soeps, al zouden de songs nu wat vrolijker moeten klinken omdat Joan naar verluidt opnieuw verliefd is (maar ze wil niet zeggen op wie). Ach, het lijkt ons niet zo belangrijk, net zo min als haar muziek.
Zesde, door de Engelse Youth geproducet album van de Kortrijkse singer-songwriter Piet Goddaer, alias Ozark Henry. De titel betekent in het Ijslands moge een walvis aanspoelen op jouw strand. De muziek van Ozark Henry was ons tot nu toe totaal onbekend, maar we hebben niet de indruk dat we veel gemist hebben. Echt doorgebroken lijkt hij ons trouwens nog altijd niet, en als we deze elf nummers horen, verwondert ons dat nauwelijks: nu eens een hoop bombast, dan weer zemelachtig pianogepriegel, meer is het niet.
Claus was in 1999 niet tevreden over de opvoering van zijn toneelstuk De Verlossing door het Amsterdamse gezelschap Het Toneel Speelt en dus maakte hij er zelf maar iets beters van, een film dus mét een nieuw scenario. Nou ja, beters.
We maken de laatste dag mee van Magda (Gilda de Bal), een oudere, bedlegerige vrouw (welke kwaal ze juist heeft, vernemen we niet, iets met haar darmen). Haar man, Oscar (Jan Decleir), handelt wat in antiek en is vooral bezorgd om zijn kiekens (iedereen praat dialect in de film, ook Willeke van Ammelrooy, die laatste weliswaar gedubt). Zijn relatie met Magda is wisselvallig: nu eens zegt hij dat hij de dag vervloekt dat hij haar ontmoet heeft, dan weer staan ze samen te zingen en als ze gestorven is op het einde, leest hij haar een min of meer ontroerend briefje voor. Magda, die het nu eens niet meer ziet zitten en zelfmoord wil plegen, dan weer opvallend kwiek rondloopt voor een stervende, praat (al ijlend, mogen we veronderstellen) regelmatig met haar overleden zuster Marleen (Willeke van Ammelrooy, amai: oud geworden ook, onze Mira) die een beetje komt rondspoken en stoken. Toen ze nog leefde is ze een tijd komen inwonen bij Oscar en Magda (vernemen we via flashbacks). Aanwezig zijn ook de volwassen zoon Johnny (Peter Van den Begin) en de met een Marokkaan getrouwde dochter Julia (Elke Dom). Er wordt wat gebitst en geruzied, af en toe is er ook een teder moment en uiteindelijk geeft Magda dan toch de geest.
Waar het allemaal op slaat en naartoe wil, joost mag het weten. Volgens een interview met Claus in het begeleidende boekje gaat het over hoe mensen reageren op een catastrofe. Hoe men het probeert te ontwijken. Al die mechanismen, die rare manoeuvres die we maken om alleen maar te ontsnappen aan de gedachte dat we dood moeten. Het is geen filosofische film over de dood, maar de dood is wel aanwezig in de film. Tsja, ach, misschien, het zal wel, maar een goede (Claus-)film is dit weer niet, hoor. Dat die Magda van in het begin terugblikkend (als dode dus) off-screencommentaar levert bij de beelden, is nog tot daar aan toe (al houden doden volgens ons meestal hun mond). Maar voor de rest zit dit scenario vol haken en ogen. Wat die Marleen erbij komt doen, waarom die kwam inwonen bij Oscar en Magda, hoe ze gestorven is: geen antwoord. Die Marokkaanse man van Julia: nauwelijks te ontwaren. De achtergrond van die zoon en die dochter: noppes. Waarom er regelmatig een klein peleton wielrenners door het dorp en over het scherm koerst: weet u het, weet ik het. En dan die schabouwelijke dialogen die een Vlaams-kleinburgerlijk sfeertje à la Claus moeten oproepen (wij vermoeden: met satirische, spottende bedoelingen), maar in feite nergens naartoe leiden en nog uren op dezelfde manier zouden kunnen doorgaan. Ach, het staat allemaal grotendeels als een tang op een varken (los dus). Op het einde, als Magda net gestorven is, hebben wij het spijt ons daar toch een onbedaarlijke lachbui gekregen, als Jan Decleir in zijn zondagse pak (hij is die middag op het gemeentehuis tevergeefs schoolbanken gaan kopen) in de Rupel springt vanaf een reling, luidkeels MAGDAAAAA roepend. Maar het was wel niet grappig bedoeld door Claus (denken wij).
Om toch niet helemaal negatief te eindigen: leuk dat Jenne Decleir (zoon van Jan) eventjes de jonge Oscar mag spelen, en ook: een mooie, subtiele soundtrack van Hennie Vrienten.
Quotering: **½ (10 juli 2011) (dvd De Morgen/Hugo Claus-filmcollectie)
MIDDELNEDERLANDS: Bouwen en Pleun (G.H. van Breughel) 1610
Tafel-spel van vier Personagien, als Bouwen en Pleun
(Gerrit Hendericxsz van Breughel) 1610
[Teksteditie: Jan A. van Leuvensteijn (ed.), De kluchten van Gerrit Hendericxsz van Breughel. Tekstuitgave met inleiding, taalkundige studies en tekstverklaringen. Deel II: Teksten. Academisch proefschrift V.U. Amsterdam, Lettrepro, Amsterdam, 1985, pp. 234-242 = Bouwen en Pleun ed. 1985] [Hummelen 3N1] [Pikhaus 81]
Genre
Een rederijkersklucht, in de titel een Tafel-spel geheten. Een tafelspel is een klein toneelstuk om bij een feestmaal voor een besloten gezelschap op te voeren [Van Leuvensteijn III ed. 1985: 300].
Auteur
Gerrit Hendericxsz van Breughel (ca. 1573-1635) was afkomstig uit Antwerpen en vluchtte omwille van zijn anti-katholieke en anti-Spaanse sympathieën naar Amsterdam, waar hij werkzaam was als drukker-uitgever. Hij schreef ook zelf (rederijkers)teksten en was lid van de Brabantse Kamer in Amsterdam. [Van Leuvensteijn I ed. 1985: 3-4]
Situering / datering
In 1610 publiceerde Gerrit Hendericxsz van Breughel te Amsterdam een aantal teksten van zijn eigen hand onder de titel Breughels Boertighe Cluchten (uniek exemplaar: s-Gravenhage, Koninklijke Bibliotheek, 843 D 23). In 1613 publiceerde hij een herdruk (uniek exemplaar: Leiden, Universiteitsbibliotheek, 1499 F 42). Bouwen en Pleun is één van de hierin opgenomen teksten (351 verzen). De volledige titel luidt: Tafel-spel van vier Personagien, als Bouwen en Pleun, met Gobbert haren sone, die met Coten spelende, een wijff crijcht, trout met eenen Peperkoeck Geyltgen.
Inhoud
De boer Bouwen en zijn vrouw Pleun hebben een zoon, Gobbert, waarover zij ruzie maken. Bouwen wil dat zijn zoon een ambacht leert, maar zijn vrouw (die duidelijk de baas is) vindt dat Gobbert daar nog te jong en te zwak voor is en zij maakt al Bouwens voorstellen belachelijk en dreigt voortdurend met slaag. Als Bouwen dan aan Pleun vraagt wat zij met Gobbert van plan is, blijkt dat zij hem wil laten trouwen met het naaistertje Geyltgen, dat op Gobbert verliefd is en voor hem de kost zal verdienen.
Samen met Gobbert en Geyltgen gaat het gesprek verder. Zo blijkt dat de twee kinders elkaar een trouwbelofte hebben gedaan op de kermis onder het gezamenlijk eten van een peperkoek. Bouwens financiële bezwaren in verband met het bruiloftsfeest worden weggewuifd omdat de vriendinnen van Geyltgen, allemaal dienstmeiden, bij hun respectieve bazen drank en eten zullen ontvreemden. Ofschoon Bouwen dit diefstal noemt, legt hij zich bij het geplande huwelijk neer.
[Zie voor een samenvatting van de inhoud ook Van Leuvensteijn III ed. 1985: 299.]
Thematiek
In de eerste plaats is deze tekst bedoeld als kluchtig entertainment, maar daarnaast is er ook negatieve zelfdefiniëring aanwezig, gericht op een stedelijk publiek en met boeren als negatieve zelfbeelden. In het openingsrondeel, dat door Bouwen wordt uitgesproken, zit het hoofdthema reeds vervat: hoe de jeucht wort verleyt [ed. 1985: 234 (kolom 111, vers 002)]. Vooral luie, werkschuwe jongelingen, al te trouwgrage en wellustige meisjes (zie de naam Geyltgen) en stelende dienstmeiden worden geviseerd. Negatieve zelfbeelden zijn verder de pantoffelheld en moeders die hun kinderen verwennen.
Receptie
Stadsliteratuur in een rederijkerscontext. Verband met Amsterdam.
Profaan / religieus?
Manifest profaan.
Persoonlijke aantekeningen
Literair-esthetisch gezien is deze Bouwen en Pleun een bijzonder mager beestje. Wij zijn het dus niet eens met Patricia Pikhaus die vindt dat Van Breughel het traditionele thema van strijd om de broek uitgewerkt (heeft) tot een levendig stukje toneel [Pikhaus II 1989: 355]. Op cultuurhistorisch vlak vallen hier en daar wel een paar dingetjes te rapen.
Pikhaus [II 1989: 355] noteert overigens in haar samenvatting van de inhoud, zonder ook maar de geringste commentaar of context: Geyltje blijkt zwanger te zijn. Waarschijnlijk leidt zij dit af uit het samen opsmullen van die peperkoek op de kermis (in de verzen 264-265), ofschoon Geyltgen zich vlak daarvoor, in vers 257, nog een teere maecht noemt. In zijn aantekeningen bij vers 264 zegt Van Leuvensteijn [III ed. 1985: 334] niets over een eventuele erotische betekenis van peperkoek eten. Ofwel is Pikhaus beter dan wij op de hoogte van de dubbele bodem van peperkoek eten (maar waarom zegt zij er dan verder niets over?), ofwel ziet zij spoken.
Verdere lectuur
- Pikhaus I/II 1988/1989: P. Pikhaus, Het Tafelspel bij de Rederijkers. Twee delen, Secretariaat van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Gent, 1988/1989. Zie vooral Pikhaus II 1989: 354-356.