Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
04-07-2014
BOEK: Poppy en Eddie (Herman Brusselmans) 2014
POPPY EN EDDIE (Herman Brusselmans) 2014
[Roman, Prometheus, Amsterdam, 2014, 255 blz.]
De zoveelste van Brusselmans, want wie kan ze nog tellen, het zijn er vast al meer dan zestig. Iedereen weet ondertussen via de gespecialiseerde media dat in het echte leven Brusselmans vrouw Tania een paar jaar geleden met hem gebroken heeft, dat ze borstkanker heeft gekregen, dat zij toch nog altijd goede vrienden zijn en dat Herman de laatste tijd aanpapt met een dertig jaar jongere journaliste van P-Magazine. Dat speelt allemaal onmiskenbaar mee in dit boek (al heet Tania deze keer Poppy, Eddie is het hondje en de journaliste wordt Manon genoemd). Maar levert het ook een goede roman op?
Op pagina 240 staat: Ik ben Herman Brusselmans, geboren te Hamme op 9 oktober 1957, Vlaams auteur, met Poppy als de vrouw van zn leven, met Eddie als hun hond, met honderden bladzijden als masker, met minder bladzijden als het ware gelaat, met het meisje dat nog niet in een roman mag als Manon Dat geeft inderdaad goed de structuur van deze tekst weer, want die valt uiteen in twee delen. De eerste vier hoofdstukken (223 bladzijden) kan je beschouwen als een vlucht van de auteur, weg van de pijnlijke realiteit, richting fictie en fantasie. Helaas kiest Brusselmans hier voor een onsamenhangende, absurdistische schrijfstijl, zoals hij ook regelmatig doet in zijn columns voor kranten en tijdschriften wanneer hij weer eens niet weet wat schrijven. Je krijgt dan een aaneenrijging van non-sequiturs en eindeloos geleuter met een heel dunne verhaaldraad die nauwelijks of niet waarneembaar is. In het eerste hoofdstuk trekt de ikpersoon een tijdje op met een slecht zingende negerin, Paraplubak Bongo Bongo, die moet gaan optreden in Waarloos, en in de volgende hoofdstukken passeren nog een aantal meisjes, maar boeien doet het allemaal niet, door die van de hak op de tak springende stijl verloopt de leesact bijzonder moeizaam (wat zeker niet altijd het geval is in andere boeken van Brusselmans) en helaas (nogmaals) zijn de links en rechts ondernomen pogingen tot humor ronduit abominabel.
Hoofdstuk 5 verandert dan plots van toonaard en nu krijg je plots nog eens dertig bladzijden autobiografisch geklaag en gejeremieer rond die afgebroken relatie met Poppy/Tania en rond haar chemobehandelingen met wazig op de achtergrond enkele flitsen van die Manon. We herinneren ons nog dat de recensent van Knack Focus omtrent dat laatste hoofdstuk iets schreef in de trant van (we hebben de tekst niet meer bij de hand): man, als je zulke dingen uit je pen krijgt, waarom blijf je dan al die bagger rondspuiten? Fel overdreven, hoor! Dat laatste hoofdstuk is (gelukkig) iets leesbaarder dan de vorige vier en het mag dan al een delicate thematiek aanraken (met kanker en met liefde valt nooit te spotten), maar literair gezien staat het op een even laag niveau als de rest van het boek. Ha ja: het is toch niet omdat je over een vrouw met kanker of over je liefde voor die vrouw of over vluchten uit de realiteit schrijft, dat je automatisch een geslaagde roman hebt? Wij hebben het al meer gezegd en we blijven erbij: als dit geen tekst van Herman Brusselmans was, dan werd hij nooit gepubliceerd. Dit keer heeft Brusselmans in elk geval 254 bladzijden bagger geproduceerd.
[Teksteditie & Engelse vertaling: P.G. Walsh (ed./vert.), Andreas Capellanus. On Love. Edited with and English translation. Duckworth Classical Medieval and Renaissance Editions, Duckworth, Londen, 1982 = De amore ed. 1982]
[Nederlandse vertaling: Pieter Gerbrandy (vert.), Andreas Capellanus. Liefde of De retorica van de verleiding. Vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien. Filosofie & retorica nr. XVIII, Historische Uitgeverij, Groningen, 2013 = De amore ed. 2013]
De cijfers tussen rechte haken verwijzen naar de ed. 1982, tenzij anders aangegeven.
Auteur
Andreas Capellanus. Een Franse priester die waarschijnlijk kapelaan was aan het hof van de Franse koning en banden had met het hof van gravin Marie de Champagne in Troyes [2/3]. In boek I (I.VI.G.385) noemt de schrijver zichzelf Andreas, aulae regiae capellanus (Andreas, kapelaan van het koninklijke hof).
Genre
Een Latijns prozatraktaat over de liefde. De meest voorkomende titel in de handschriften is De amore (Over de liefde). Andere titels zijn Tractatus de amore, Liber de amore, Galteri de amore en Liber amoris [1].
Situering / datering
Hoogstwaarschijnlijk werd deze tekst geschreven rond het midden van de jaren 1180 [2].
Walsh vermeldt twaalf bewaarde handschriften [25-26]. Acht hiervan dateren uit de vijftiende eeuw, drie uit de veertiende eeuw en één uit de dertiende eeuw.
Inhoud
Zie voor een overzicht van de inhoud ook ed. 1982: 15-25.
Liber primus
Afgezien van enkele inleidende hoofdstukken, waarin onder meer gesteld wordt dat liefde alleen kan bestaan tussen personen van verschillend geslacht en dat mannen ouder dan zestig en vrouwen ouder dan vijftig nog wel seks kunnen hebben, maar geen liefde meer kunnen ervaren, bestaat dit eerste boek hoofdzakelijk uit acht lange (en ook bijzonder langdradige) modelconversaties tussen verschillende soorten koppels.
Aan bod komen gesprekken tussen een gewone man en een gewone vrouw, tussen een gewone man en een edeldame, tussen een gewone man een dame van hogere adel, tussen een edelman en een gewone vrouw, tussen een edelman en een edeldame, tussen een man van hogere adel en een gewoon meisje, tussen een man van hogere adel en een edeldame, en tussen een man van hogere adel en een dame van hogere adel. Opmerkelijk in dit laatste gesprek is dat op een bepaald moment de vraag wordt gesteld wat een minnaar het eerst moet nastreven in de liefde, het bovenste of het onderste gedeelte van zijn geliefde, en dat het dan de edelman is die zegt: het bovenste, terwijl de dame net verdedigt dat het onderste verkieslijker is. In deze laatste dialoog gaat het ook over de vraag of liefde kan bestaan binnen het huwelijk. Voor het antwoord raadpleegt men (per brief) Marie van Champagne, die als haar oordeel geeft dat liefde en huwelijk onverenigbaar zijn.
In de laatste hoofdstukjes wordt gesteld dat klerken zich beter niet met de liefde bezighouden, en wordt het beminnen van nonnen, van vrouwen die op geld uit zijn, van te veel op seks beluste vrouwen, van boerinnen en van hoeren afgekeurd.
Dit hele eerste boek maakt, afgezien van een enkele passage (zoals die over het onder- en het bovenlijf), een uitermate vervelende indruk.
Liber secundus
Het eerste boek behandelde de vraag hoe de liefde kan gewonnen worden, het tweede boek behandelt eerst de vraag hoe de liefde kan bewaard en verdiept worden. Vervolgens wordt ingegaan op de vraag hoe de liefde vermindert en ten slotte eindigt. Aan bod komen ook de vragen hoe men wederzijdse liefde kan herkennen en hoe het zit met minnaars die elkaar ontrouw zijn. Grote wijsheden of interessante wetenswaardigheden zijn ook in dit deel niet te vinden. Het middengedeelte van boek II bestaat uit 21 liefdeskwesties die kort behandeld worden, met daarbij soms het oordeel dat bekende edelvrouwen uit Andreas eigen tijd over deze kwesties gegeven hebben. Het laatste deel bestaat uit een heel kort Arturromannetje dat eindigt met 31 liefdeswetten. Slechts bij vier van deze wetten valt er een parallellisme waar te nemen met de regels van de hoofse liefde (amor curialis), namelijk: liefde kan ook bestaan buiten het huwelijk, niemand kan door twee liefdes gebonden worden, een echte minnaar verlangt alleen naar de omhelzingen van zijn partner en de liefde overleeft het gewoonlijk niet wanneer ze bekend wordt gemaakt.
Ook dit tweede boek maakt een erg saaie totaalindruk.
Liber tertius
Het derde boek is plots compleet anders van toon dan de twee voorgaande: de profane toon is nu vervangen door een moraliserend-christelijke. Liefde en seks buiten het huwelijk worden scherp veroordeeld: deze dingen mishagen God en worden bestraft met eeuwig lijden in de hel. Een heleboel slechte eigenschappen en nadelen van de liefde worden opgesomd. Vervolgens wordt bladzijden lang uitgevaren tegen de slechtheid en de ondeugden van de vrouwen, waarbij Andreas werkelijk alle registers van de middeleeuwse misogynie opentrekt. Dat gaat dan bijvoorbeeld zo:
'Bovendien is iedere vrouw van nature niet alleen hebzuchtig, ze is ook afgunstig en spreekt kwaad over andere vrouwen, ze is roofzuchtig, een slaaf van haar maag, wispelturig, haar taal is dubbelhartig, ze is ongehoorzaam en weerspannig als haar iets verboden wordt, bevlekt met de zonde van hoogmoed en dol op loze roem, leugenachtig, drankzuchtig, praatziek, niet in staat een geheim te bewaren, veel te wellustig, geneigd tot alle kwaad en niet in staat een man werkelijk lief te hebben'. [III.70, ed. 2013: 279]
Of nog:
'Iedere vrouw van de wereld is ook wellustig. Hoe schitterend haar maatschappelijke positie ook is, indien een vrouw weet dat een man, zelfs als het gaat om het allergoedkoopste uitschot, over een grote daadkracht in Venus werken beschikt, zal ze hem niet als bedgenoot afwijzen. Maar hoe daadkrachtig een man op dat terrein ook is, nooit zal hij de potentie hebben om de lust van welke vrouw dan ook te doen afnemen'. [III.104, ed. 2013: 289]
Of nog:
'In deze wereld is geen vrouw zo standvastig of zozeer aan liefdesbeloften gebonden dat ze, zodra een wellustige minnaar haar intelligent en dringend bestookt met erotische voorstellen, in staat is de druk van zijn verlangens te pareren en zich tegen zijn opdringerigheid te verweren. ( ) Ja, dat is wat een vrouw doet, aangezien ze geteisterd wordt door een overmaat van wellust'. [III.105-106, ed. 2013: 289]
Omwille van de overdreven antifeministische toon en de beperkte lengte is dit derde boek eigenlijk best aardig om te lezen.
Thematiek
De amore van Andreas Capellanus wordt vaak genoemd als het gaat over de hoofse liefde (finamors, amor curialis), samen met de Roman de la Rose en Chrétien de Troyes Le chevalier de la charrette. De lyriek van de troubadours heeft bijvoorbeeld manifest invloed op hem uitgeoefend. Men is het er echter niet langer over eens of het concept van de hoofse liefde wel echt leefde in de twaalfde eeuw. Men is van oordeel dat de amour courtois wel bestond als literair fenomeen, maar dat het geen echte levenshouding was. De vraag is of Andreas behandeling van (hoofse) liefdesthemas in de eerste twee boeken ironisch bedoeld is, dan wel of hij kritiek wilde leveren op de algemeen aanvaarde houding tegenover seks en huwelijk. [5-7] De stelling dat voor de troubadours hoofse liefde en liefde binnen het huwelijk onverenigbaar zijn, is naar verluidt sterk overdreven. De ontkenning van het bestaan van echte liefde binnen het huwelijk is duidelijker aanwezig bij Andreas (zie b.v. pp. 147/157/259/283) dan bij de troubadours [7].
De De amore is in de eerste twee boeken een merkwaardige mengeling van bekende ideeën en vormen, samengeraapt uit verschillende bronnen (Ovidius, Arturromans, debatten in de volkstaal, geleerde Latijnse poëzie, troubadourspoëzie). De harde veroordeling van de liefde in het derde boek staat in de traditie van de christelijke apologetische auteurs [12]. Dit derde boek verschilt niet alleen van de eerste twee qua inhoud, maar is ook totaal anders van toon (agressiever). Andreas spreekt zelf van een duplicam sententiam (twee verschillende visies) [III.117]. Er moet iets gebeurd zijn in Andreas leven, waardoor hij in het derde boek afgestapt is van zijn oorspronkelijke concept, maar wegens het ontbreken van biografische gegevens blijft dit giswerk. Het is nochtans merkwaardig dat zijn naam na 1186 verdwijnt in de documenten van het hof van Champagne te Troyes, wat zou kunnen duiden op een breuk met Marie de Champagne [14-15].
Receptie
De amore is gericht aan een vriend van Andreas, een zekere Gualterus (Walter), maar men is er niet in geslaagd deze te identificeren. Misschien gaat het hier om een literair trucje. Aangezien Marie de Champagne vermoedelijk niet zo goed Latijn kon, is het onwaarschijnlijk dat het boek rechtstreeks voor haar geschreven is, al zijn er duidelijk een aantal elementen die verwijzen naar het hof van Champagne. Aannemelijk is in elk geval dat Andreas zijn De amore in de eerste plaats schreef voor een publiek van klerken dat zijn niet altijd eenvoudig Latijn kon appreciëren [4-5].
We hebben hier dus blijkbaar te maken met hofliteratuur, maar met een sterk klerikaal accent.
Profaan / religieus?
De eerste twee boeken zijn profaan, het derde boek is manifest stichtelijk-religieus.
Eigen oordeel
Onze verwachting dat De amore zou kunnen gelezen worden als een soort handleiding bij de hoofse liefde, is niet uitgekomen. Zoals Joachim Bumke in 1986 al stelde:
'
Als een nieuwe communis opinio schijnt zich echter de opvatting af te tekenen dat het tractaat van Andreas Capellanus niet mag worden gelezen als een handboek van de hoofse liefde en dat het werk daarom voor de vraag naar de kenmerken van de hoofse liefde slechts een beperkte betekenis bezit. Dat vermindert zijn betekenis weliswaar niet. Geen ander literair werk uit deze tijd geeft ons zulke nauwkeurige informatie over de grote rol die de discussie van liefdesvragen in de Franse hofhouding van de 12e eeuw heeft gespeeld'. [p. 473]
Dat mag dan zo zijn, het blijft een feit dat de behandeling van die liefdesvragen in de De amore weinig meer oplevert voor de moderne lezer dan bitter weinig interessante langdradigheid, vooral in de eerste twee boeken. De manier waarop in het derde boek met de vrouwen de vloer aangeveegd wordt, is zó bij de haren getrokken, dat hier toch nog enig leesplezier te rapen valt.
De volkomen tegengestelde visie van enerzijds boek I en II, en anderzijds boek III, roept natuurlijk de vraag op wat nu eigenlijk het standpunt van Andreas zelf was. Men mag daarbij niet uit het oog verliezen, zoals Bumke reeds signaleerde, dat Andreas het thema van de liefde behandelt op scholastieke wijze, wat betekent dat men een onderwerp uitgebreid bekijkt vanuit twee verschillende standpunten zonder dat daarbij het ene als juist en het andere als fout wordt voorgesteld. Bij Ovidius, één van Andreas grote voorbeelden, gebeurde overigens precies hetzelfde: hij schreef een Ars amatoria en vervolgens een Remedia amoris.
Het moderne Andreas Capellanus-onderzoek wordt beheerst door de vraag of Andreas wetenschappelijke schrijfstijl erop wijst dat hij zijn onderwerp ernstig en grondig wou uitdiepen, of dat het eerder ironisch-dubbelzinnig bedoeld is. Er is veel (maar toegegeven: niet alles) voor te zeggen dat Andreas in zijn eerste twee boeken zijn hofpubliek, dat bestond uit geestelijken en geletterde leken, wou plezieren door een populair onderwerp (seks en liefde) op een (voor die tijd) amusante en entertainende manier te behandelen. In het derde boek zou hij dan, als priester, het traditionele standpunt van de Kerk hebben vertolkt. Nochtans: ook dit derde boek is zo overdreven anti-vrouw, dat men zich kan afvragen of het allemaal wel ernstig bedoeld is. Op de internetsite http://www.wsu.edu/~delahoyd/medieval/andreas.html signaleert ene Michael Delahoyde van Washington State University dat een zekere Drouart la Vache in 1290 bij het lezen van de De amore zo hard moest lachen, dat hij besloot het boek meteen in het Frans te vertalen. Delahoyde citeert in dit verband E.T. Donaldson die zelf over Andreas werk spreekt als a joke a belabored and dull joke, but one which monks might get an acceptably pious kick out of.
Nou ja, zeker zullen we het wel nooit weten. Net zoals bij de Roman de la Rose moet men in elk geval zeer voorzichtig zijn bij het citeren van puntige uitspraken in verband met liefde en seks uit De amore, zeker wanneer het gaat om die dialogen uit boek I: het staat immers nooit vast of wat die gesprekspartners zeggen, ook de overtuigingen van Andreas zelf weergeven. En eigenlijk geldt hetzelfde voor de rest van het boek. Bottom line: met het weinige leesplezier dat het te bieden heeft en met het beperkte cultuurhistorische belang dat het vertegenwoordigt, kan Andreas De amore echt niet als een hoogtepunt van onze leesautobiografie beschouwd worden.
Geraadpleegde lectuur
- Joachim Bumke, Hoofse cultuur. Literatuur en samenleving in de volle Middeleeuwen. Utrecht, 1989, pp. 471-473.
- A.P. Orbán, Het middeleeuwse antifeminisme, in: R.E.V. Stuip en C. Vellekoop (red.), Middeleeuwers over vrouwen deel 2. Utrechtse Bijdragen tot de Mediëvistiek deel IV, HES Uitgevers, Utrecht, 1985, pp. 128-131.
FILM: Under the Skin (Jonathan Glazer) (USA, 2013)
UNDER THE SKIN (Jonathan Glazer) (USA, 2013)
(108)
Deze erotische SF-thriller (naar een roman van Michel Faber) is de eerste film die wij van Jonathan Glazer bekeken hebben, en het was absoluut geen spetterende kennismaking. Een alien komt terecht op de aarde (meer bepaald in Schotland) en neemt daar de gedaante aan van een knappe aardse vrouw (meer bepaald Scarlett Johansson). Zij rijdt rond in een van en pikt mannen op. De eerste twee lokt zij mee naar ergens binnenshuis waar zij achter haar aanlopen en langzaam verdwijnen in de blubberachtige, viskeuze vloer. De derde is een man met een elefantiasiskop en die komt eerst naakt in een veld buiten de stad terecht om dan in de koffer van een auto te verdwijnen. De vierde neemt het wezen mee naar huis en heeft nauwelijks seks met haar, want die seks breekt plots af als zij ontdekt dat zij een vagina heeft. Ten slotte dwaalt het wezen rond in een bos waar zij bijna verkracht wordt door een boswachter, maar als deze ontdekt dat onder de huid van de vrouw een donkerkleurige alien schuilgaat, steekt hij het hele geval (met succes) in brand. Einde film. En oh ja: tussendoor rijden er ook nog mannen (waarschijnlijk ook aliens) rond op snelle motors.
Laat u alstublief niet misleiden door snobistische recensenten die deze film drie, vier of zelfs vijf sterren cadeau geven want Under the skin is echt waar niet meer dan een onvervalste vervelende kutfilm (alhoewel sommigen er misschien ten onrechte een cultfilm van zouden willen maken) met een scenario dat compleet staat als een tang op een varken: niét dus, want die tang glijdt eraf. Heeft deze prent dan helemaal niets te bieden? Toch wel: een paar mooie esthetiserende beelden (wanneer die mannen bijvoorbeeld achter de zich langzaam ontkledende vrouw lopen over een donkere spiegelvloer) en voor de liefhebbers Scarlett Johansson ettelijke malen in haar blootje. Bovendien hebben wij dankzij deze film meer kunnen zien van Schotland dan toen we er in juli 1980 zelf drie weken ronddwaalden, want toen regende het bijna de hele tijd. Maar om daarom nu dit pretentieuze, arty-farty rotding meer dan twee sterren te geven, nee!
Quotering: **
(2 juli 2014) (Kinepolis Antwerpen)
Sasha Grey (°1988) is een Amerikaanse ex-pornoactrice (zij was actief tussen 2006 en 2011) die nu een erotische roman heeft geschreven. Ja, zo is het natuurlijk gemakkelijk om een uitgever te vinden! Nochtans doet Sasha op de achterflap flink haar best om er zo braaf en truttig mogelijk uit te zien en ook de cover oogt eerder onschuldig: tegen een lichtblauwe achtergrond zien we slechts enkele onderdeeltjes van een vrouwengelaat: een neus, een mond en een lange haarlok. De uitgeverij zal gedacht hebben: met zon pitch verkoopt dit boek zichzelf wel. Nu, wij hebben geen werkimmanent onderzoek gedaan naar de verzamelde filmografie van Miss Grey, we kennen haar enkel van een via cyberspace tot ons gekomen gespecialiseerde vignette uit 2007, waarin zij samen met ene Kelly Divine in volle glorie te bewonderen is. Ofschoon de achterflap bazuint dat Greys carrière in de pornowereld flitsend was en dat haar klim naar de top van de erotische ladder werd bijgehouden door een groeiend aantal media, blijkt er noch in verband met haar ontblote fysiek noch naar aanleiding van haar erotische prestaties vóór de camera iets speciaals te melden, of het moest zijn dat ze een aardig potje kan vuilbekken en dat ze geen bezwaar lijkt te maken tegen anaal verkeer.
In een interviewtje met Jan Herregods dat op 14 februari 2014 verscheen in Metro, zegt Grey: Ik zit met mijn verleden, maar ik hoop dat mijn fans verder kijken dan dat. Alsof dat verleden in dit geval een hinderpaal zou zijn! En bovendien is Greys zonet vernoemde talent om te vuilbekken haar goed van pas gekomen in deze roman, want zij neemt hoegenaamd geen blad voor de mond en menige passage in haar boek kan niet anders dan hardcore porno genoemd worden, ook al zijn die passages een stuk gesofistikeerder en fijner geslepen dan het o yes, fuck my ass-niveau uit het filmpje dat wij zagen. Dat Grey moeite heeft gedaan om de loutere trivialiteit van een simpel pornoromannetje te overstijgen, blijkt overigens niet alleen uit het plotje dat zij heeft verzonnen en de dosis cultuur (vooral filmcultuur) die zij in haar tekst heeft geïnjecteerd, maar eveneens uit bladzijden waarin zij het vrouwelijke hoofdpersonage als het ware laat filosoferen (in de breedste zin van het woord) over pikante dingen, zoals bijvoorbeeld haar voorliefde voor en omgang met sperma (bijna vier bladzijden lang, van pagina 62 tot 65) en internetporno (van pagina 78 tot 86). Verfrissend om zulke zaken uit de pen van een vrouwelijke auteur te horen vloeien, en men heeft werkelijk de indruk dat het hier niet gaat om een commerciële pose, maar dat zij het echt meent. En ook de onverholen satire op sensatiegerichte Amerikaanse emoshows in hoofdstuk 17 geeft het verhaal een zekere meerwaarde.
Dat vrouwelijke hoofdpersonage is overigens een zekere Catherine die studeert aan de filmschool, samenwoont met haar vriendje Jack en bevriend is met collega-studente Anna. Met dat vriendje, dat verbonden is aan het campagneteam van politicus Robert (Bob) DeVille, loopt het niet zo lekker meer (blijkbaar omdat Jack niet zo opgetogen is met Catherines speciale wensen), ze gaan zelfs een tijdje uit elkaar, en zo komt Catherine meer en meer onder de invloed van Anna, die onder meer bijklust op een in S&M gespecialiseerde pornosite en een nogal kinky relatie heeft met Marcus, één van de filmschooldocenten voor wie Catherine ook een boontje heeft. Anna neemt Catherine, die danig onder de indruk is van de film Belle de Jour van Bunuel, een keertje mee naar een seksclub, the Fuck Factory, en via Annas vriendje (pooier?) Bundy komen ze terecht op een orgie van het Juliette-genootschap, een geheime vereniging van rijke en belangrijke personen die ongestoord hun lusten botvieren. Tegen betaling, zoals Catherine tot haar ontsteltenis achteraf merkt (er zit een bundeltje geld in haar tas).
Dat Juliette-genootschap (met knipoogje naar de Juliette van Markies de Sade) zou het vaste spoor moeten zijn waarop deze roman naar een climax stoomt en wordt dan ook al op de eerste paginas uitgebreid aangekondigd. In de tweede helft van het boek blijkt echter dat Grey totaal incompetent is om een overtuigende romanstructuur op poten te zetten. Om een onduidelijke reden verdwijnt Anna en met Jack, op wie Catherine blijkbaar echt verliefd is, komt het weer goed. Zij gaan samen logeren bij Bob DeVille thuis, alwaar zij tijdens de afwezigheid van de gastheer en zijn vrouw naaktzwemmen en anale seks bedrijven. Wat we nog niet vermeld hebben, is dat de loop van het verhaal regelmatig (onder meer in de hoofdstukken 13, 14 en 19) onderbroken wordt door erotische droomfantasieën van Catherine die narratologisch gezien de plot alleen maar verwarrend maken en eigenlijk alleen maar bedoeld lijken om nog wat meer seks in het boek te pompen.
Het wordt allemaal nog verwarrender wanneer Catherine in het lange voorlaatste hoofdstuk (21) op zoek gaat naar Anna en terechtkomt in een villa van het Juliette-genootschap. Deze bevindt zich boven een soort onderwereldgrot, een soort mengeling van een vals paradijs en de hel, waarin Catherine afdaalt en allerlei kinky erotische taferelen aanschouwt, tot zij uiteindelijk seks heeft met Bob DeVille en zij elkaar beurtelings (om een of andere reden) proberen te wurgen. Hoofdstuk 21 zou op zichzelf wellicht dienst kunnen doen als script voor een arty-farty pornofilm, maar binnen deze roman slaat het niet weinig als een tang op een varken en komt het alleen maar nodeloos ontregelend over. De lezer zou kunnen vermoeden dat het hier weer om zon droomfantasie gaat, maar nee, uiteindelijk blijkt het allemaal bedoeld te zijn als echt gebeurd. Dat de achternaam van Bob DeVille expliciet in verband wordt gebracht met het woord devil komt de hele zaak nog wat wolliger maken, net als Bobs uitleg op pagina 251: Dit ( ) is de tuin der aardse lusten. Het huwelijk van hemel en hel. Horen we daar zowaar een echo van Jeroen Bosch? We horen in elk geval een vaag echootje van Dan Browns Da Vinci Code als Bob ook nog peroreert: De cultus is nu bekend onder de naam Juliette-genootschap ( ). Maar ze stammen allemaal af van de mysterieculten [p. 253].
In het laatste hoofdstukje, dat de indruk maakt snel even een slot te willen breien aan alle daarvoor verzamelde ongein, wint Bob de verkiezingen en heeft Jack uitzicht op een mooie functie, op voorwaarde dat Catherine haar mond houdt over Bobs geheime uitspattingen. Dat moet dan uitmonden in een soortement diepere thematiek. Met de woorden van ikverteller Catherine: Dit is de prijs van mijn ervaring: ik weet nu dingen over seks en macht en hoe die twee dingen samenkomen en op elkaar inwerken die sommige mensen in hun hele leven niet te weten zullen komen. En ik ben nog jong. Maar ik zal ook mijn hele leven met dit besef moeten leven. Ik kan niet zeggen dat ik blij ben met dat vooruitzicht. En eerlijk gezegd voel ik me daar niet bij op mijn gemak, want ik weet nu dat ik dichter bij DeVille sta dan me lief is [p. 264-265]. Seks en macht, samen vormen ze een niet onaardig motiefkoppel, maar de wijze waarop het hier door Grey vorm werd gegeven, is no pun intended om met ballen naar te gooien.
In verband met de zwakke structuur van deze roman zouden we ook kunnen signaleren dat er weinig of niets functioneels gedaan wordt met die droomfantasieën of met die filmdocent Marcus, die in het begin nogal veel (te veel) aandacht krijgt en op het einde compleet achter de horizon verdwijnt, maar Het Juliette Genootschap wordt geplaagd door nog andere minpunten. De schrijfstijl bijvoorbeeld: Grey produceert voortdurend van die eenvoudige korte zinnetjes die in een kleuterboek niet zouden misstaan. In de marge van zijn interview noteerde Jan Herregods: De seksuele zoektocht van het hoofdpersonage is onderhoudend, grappig, en vlot geschreven, en in het interview zegt Grey zelf: Ik wilde iets humoristisch en met zelfbewuste vrouwen. Veel humor hebben we nochtans niet kunnen ontdekken. Op pagina 250 misschien, waar Catherine in die onderwereldgrot een beeld beschrijft van een sater die een geit neukt: De geit heeft, zoals de meeste geiten, zelfs de vrouwtjes, een baard. Ze ligt op haar rug, met de poten in de lucht. De geitman neukt haar en trekt tegelijkertijd aan de baard. En de geit, nou, die lijkt niet verschrikkelijk blij te zijn met de hele situatie. Dat moet ik er wel bij zeggen. Ze ziet er zelfs doodsbang uit. Of misschien projecteer ik nu mijn eigen gevoelens op haar.
Vermeldenswaard is ten slotte ook de aandacht die Catherine (en via haar de auteur) besteedt aan films. Het geeft niet enkel zowaar een intellectualistisch cachet aan het verhaal (want de films die vermeld worden, zijn niet zomaar de eerste de beste: onder meer Belle de Jour, Citizen Kane, Vertigo, Lost Highway, A Bout de Souffle) maar is ook nog eens in hoge mate functioneel: de hoofdpersoon is immers een filmstudente. Grey verknoeit deze gimmick echter doordat ze geen maat weet te houden: dat voortdurend vergelijken van verhaalelementen met scènes uit bekende films wordt op de duur al te voorspelbaar en zelfs ietwat belachelijk. Men leze bijvoorbeeld de laatste bladzijde waar de tekst voor bijna negentig procent alleen maar bestaat uit verwijzingen naar twee verschillende films, vlak achter elkaar.
Op die manier sluit Het Juliette Genootschap manifest aan bij het rijtje erotische romans van vrouwelijke auteurs die de laatste jaren op het lezerspubliek werden losgelaten (à la Het seksuele leven van Catherine M. en Vijftig tinten grijs). Net zomin als Catherine Millet en E.L. James is Sasha Grey een dommerdje en het is verre van onaangenaam te merken dat ook vrouwelijke auteurs op een bevrijdende en ongeremde wijze over seks kunnen schrijven, maar helaas blijkt nogmaals dat voor het schrijven van een geslaagde (erotische) roman nog wat meer vereist is dan een geile fantasie en een vuilbekkend smoeltje. Nochtans: wedden dat er in het geval van Grey toch nog een sequel van komt?
Deze derde film van de in 1978 in Arkansas geboren Jeff Nichols (zijn vorige films waren Shotgun Stories uit 2007 en Take Shelter uit 2011) begint boeiend, intrigerend en zelfs ietwat geheimzinnig. Twee veertienjarige jongens, Ellis en Neckbone, ontdekken op een eilandje in de Mississippi een kerel die blijkbaar op de vlucht is voor de politie en een voorlopige schuilplaats heeft gevonden in een bootje dat daar in een boom hangt (het gevolg van een overstroming). Hij zegt dat hij Mud heet en beweert dat hij zit te wachten op zijn vriendin. De nieuwsgierigheid van de kijker is gewekt (wie is die met een revolver gewapende man en zijn de jongens, die hem eten bezorgen, wel veilig bij hem?) en er hangt een wat mystieke sfeer over dit begin, met dat stromende en klotsende water, het mooi in beeld gebrachte eilandje en de aldaar aanwezige slangen, wier beet slechts één keer genezen kan worden. Mud blijkt ook een beetje spiritueel, of is het eerder bijgelovig, te zijn: hij heeft het voortdurend over slechte vibraties die rond dat bootje zouden kunnen hangen en draagt een hemd met een wolfsoog erin dat hem bescherming heet te bieden.
Gaandeweg krijgt de film ook een duidelijke thematiek mee, die draait rond liefde en geborgenheid in het gezin. Ellis ouders staan op scheiden, zijn vriendje Neckbone heeft zijn ouders nooit gekend en woont bij een oom, Ellis verdedigt een wat ouder meisje tegen een opdringere jongen, denkt dan dat zij zijn girlfriend is maar wordt al snel door haar gedumpt, en Mud is op de vlucht omdat hij zijn vriendin Juniper (toen Mud als kind gebeten werd door een slang redde zij zijn leven) wilde wreken toen die geslagen werd door haar partner van dat moment (de relatie tussen Mud en Juniper is er één van ups en downs). Mud wordt nu niet alleen gezocht door de politie maar ook door de familie van die vermoorde kerel en wanneer Juniper in het dorpje arriveert, verschijnt ook al snel die familie, op zoek naar bloedwraak.
Mud beweert dat hij net als Neckbone zijn ouders nooit heeft gekend, maar aan de overkant van de stroom woont een oude man, Tom Blankenship, van wie we kunnen vermoeden dat hij de vader van Mud is. Hij wil nochtans zijn zoon niet helpen, omdat hij teleurgesteld in hem is. Ellis, die duidelijk belangrijker is in het verhaal dan Neckbone, wil Mud wel helpen, omwille van diens liefde voor Juniper. Het in de boom hangende bootje wordt met de hulp van de jongens hersteld en op een dag zullen zij Juniper naar het eilandje brengen, zodat zij met Mud kan vluchten. Zij is echter niet op de afspraak en wordt door de jongens betrapt als zij hangt te flirten in een of andere bar. Mud laat haar dan een briefje bezorgen waarmee hij een einde maakt hun relatie, tot grote teleurstelling van Ellis die (terug op het eiland) kwaad wegloopt van Mud, in een beek valt en gebeten wordt door één van die slangen. Mud redt Ellis door hem snel naar een ziekenhuis te brengen, maar moet zich op die manier blootgeven. Als hij bij Ellis thuis afscheid komt nemen, heeft de familie van de vermoorde kerel hem te pakken, met een vuurgevecht tot gevolg, dat echter dankzij Muds vader aan de overkant (ooit scherpschutter bij de Marines) eindigt met de dood van die hele familie. Maar Mud is in het water gesprongen en waarschijnlijk gedood/verdronken, al kan men zijn lijk niet vinden.
Zoals de lezer misschien zelf al gemerkt heeft, begint naar het einde van de film toe, wanneer de losse draadjes aan elkaar geknoopt moeten worden, de plot een beetje te wankelen. Terwijl het filmverhaal daarvoor langzaam en aangenaam voortkabbelde, wordt het nu plots allemaal wat rommelig en hektisch (die vriendin die plots niet op de afspraak is, die val in een beek, dat vuurgevecht) en zelfs wat ongeloofwaardig (waarom moet die Mud perse nog afscheid komen nemen van Ellis, niet erg slim toch want hij weet dat die familie op hem loert).
Het einde van de film kan dan ook niet echt overtuigen. Omdat Ellis ouders gaan scheiden, moet hij bij zijn moeder in de stad gaan wonen. Zijn vader zet hem af met de auto, aan de overkant stappen drie tienermeisjes en één van hen wuift naar Ellis. Die wuift even terug, staat wat te denken, begint dan te glimlachen en gaat naar binnen. Waarschijnlijk bedoelt Jeff Nichols hier dat Ellis nog altijd gelooft in liefde en geborgenheid, maar door dat uit te beelden via dat wuivende tienermeisje, komt het wat raar over, zo kort nadat Ellis nog een pijnlijk blauwtje heeft gelopen met een gelijkaardig tienermeisje. Laatste sequens van de film: we zien die oude vader aan het stuur van dat bootje over een stroom varen en plots merkt hij blijkbaar iets op. Hij gaat in de kajuit Mud halen (die daar ligt te genezen van een schotwond) en zegt: Dit moet je zien! Ze staan alletwee te kijken in de richting waarheen dat bootje vaart en beginnen te lachen. De camera draait dan en wij zien wat zij zien: de monding van de Mississippi in de oceaan. Doek. Het is een prachtig (eind)beeld, maar dit keer zouden we bij God niet weten wat Jeff Nichols ermee bedoelt.
Kortom: een film die uitstekend begint, in het midden een interessante thematiek aanbrengt maar ten slotte teleurstelt in de uitwerking van die thematiek. Nochtans: over het algemeen prima acteerprestaties (vooral van Matthew McConaughey als Mud, Tye Sheridan als Ellis en Jacob Lofland als Neckbone, verder nog met Sam Shepard, prima gecast als de vader, en een wat bleke Reese Witherspoon als Juniper), weinig opdringerige maar toch erg functionele muziek op de klankband en zeer vakkundige cameraregie en mise-en-scène. Lijkt ons een kandidaat voor filmforums op middelbare scholen.