Inhoud blog
  • Test
  • BOEK: De Bourgondiërs (Bart Van Loo) 2019
  • BOEK: Sinuhe de Egyptenaar (Mika Waltari) 1945
  • BOEK: Dwaal zacht (Lore Mutsaers) 2019
  • BOSCH: Higgs Strickland 2016
    Zoeken in blog

    Over mijzelf
    Ik ben Eric De Bruyn
    Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
    Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
    Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
    WEMELDINGEN
    Tijd is ruimte in beweging
    19-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: The Monuments Men (George Clooney) (USA-D, 2014)

    THE MONUMENTS MEN (George Clooney) (USA-Duitsland, 2014)

    (116’)

    Kan een (Amerikaanse) film die begint met beelden van het Gentse veelluik Het Lam Gods en met Nederlands (Vlaams) gesproken zinnetjes slecht zijn? Nauwelijks toch? De film in kwestie (‘based on a true story’) is The Monuments Men (in een regie van George Clooney, naar een scenario van en geproduceerd door Clooney en Grant Heslov, en met Clooney in één van de hoofdrollen, naast onder meer Matt Damon, Bill Murray, John Goodman en Cate Blanchett) en vertelt het verhaal van de uit kunsthistorici en andere artistieke experten samengestelde speciale brigade die vanaf 1943 met de geallieerden optrok in Europa om zoveel mogelijk cultureel erfgoed te redden en door de nazi’s gestolen kunstwerken te heroveren. Op de première in Berlijn was er boegeroep te horen en de receptie door de filmcritici was zeer wisselvallig.

    In Humo [nr. 3835, 4 maart 2014, pp. 44-51] verscheen een interessant artikel van Mark Schaevers (De waarheid over ‘The Monuments Men’) waarin enkele kunsthistorici hun zeg mogen doen over de film. Zo vernemen we onder meer dat de historische betrouwbaarheid van het getoonde zeer gering is: heel wat dingen zijn door de mangel van Hollywood gegaan of verzonnen en boeiende dingen die wel echt gebeurd zijn, heeft men links laten liggen. Zo bestond de Monuments Men-brigade niet uit een zevental mannen, maar uit 360 personen, waaronder ook een aantal vrouwen. In het begin van de film wordt Het Lam Gods onderweg naar Brussel door de Duitsers in beslag genomen, maar in werkelijkheid zat de polyptiek nog een tijd verborgen in het Franse Pau. Op het einde moeten de Amerikanen zich reppen om onder meer Het Lam Gods en Michelangelo’s Madonna (uit de Brugse Onze-Lieve-Vrouwekathedraal) weg te slepen uit een zoutmijn in Altaussee vóór de Russen eraan komen, maar in werkelijkheid zijn de Russen nooit in Altaussee geweest en hadden de Amerikanen weken de tijd om alles te inventariseren en mee te nemen. Op andere plekken werden ze wél geconfronteerd met de aanstormende Russen. Dat overigens Hitlers Nero-bevel ook sloeg op de vernietiging van alle kunstwerken, zoals de film laat uitschijnen, is nooit bewezen.

    Nu weten wij goed genoeg dat historische onjuistheden geen valabele reden vormen om een fictiefilm te bekritiseren: in fictie mag men namelijk doen wat men wil met de werkelijkheid, daarom is het ook fictie en geen documentaire. De zaak wordt wel problematisch als de dingen die men uit zijn eigen koker te voorschijn tovert, ten koste gaan van de esthetische waarde van de film zelf. In de film dringt één van de monumentenmannen de Brugse kathedraal binnen op het moment dat de Duitsers de Madonna wegslepen en hij wordt neergeschoten. In werkelijkheid kwam die monumentenman pas een week later aan in Brugge. Clooney wilde het natuurlijk allemaal een beetje spannender maken, maar de manier waarop die monumentenman (de Brit Donald Jeffries, in het echt Ronald Balfour, want alle namen werden veranderd uit angst voor juridische problemen) zich gedraagt tegenover de Duitsers is zo knullig en onnozel, dat het totaal ongeloofwaardig overkomt. Nog zoiets is de ontdekking in de film van die zoutmijn in Altaussee: op een kaart staat ergens Salz en ze denken dat dat op Salzburg slaat, tot iemand opmerkt (out of the blue) dat Salz zout betekent en dat er een zoutmijn is in Altaussee. Allen daarheen, en ja hoor! Zeer ongeloofwaardig en nogmaals maakt de plot hier een stuntelende indruk. In werkelijkheid was het de SS-officier Hermann Bunjes (hij verhing zich later in zijn cel) die de geallieerden op Altaussee wees. In de film komt hij slechts heel eventjes aan bod als de schoonzoon van de tandarts in Trier bij wie één van de monumentenmannen een tand laat trekken.

    Die twee voorbeeldjes zijn typerend voor de manier waarop The Monuments Men in het midden als een pudding in elkaar zakt. Het begint allemaal veelbelovend met een bijzonder interessant historisch gegeven en aanvankelijk zit de film ook vol met kleine maar zeer geslaagde geestige details (voorbeeldje: Clooney die een radio heeft gerepareerd en laconiek zegt: I am more than a pretty face) en het einde, als Het Lam Gods en de Madonna ontdekt zijn en de Russen eraan komen, is echt spannend (ondanks het feit dat het een verzinsel is). Helemaal op het einde krijg je dan nog een gepast eerbetoon aan de monumentenmannen die gesneuveld zijn (de oude Clooney en zijn kleinzoon in Brugge) maar na dat veelbelovende begin en vóór dat spannende/ontroerende einde krijg je een hoop onsamenhangende episodes en in de lucht hangende scènes, waardoor de film een uur lang danig ontspoort en het kijkplezier van de toeschouwer vergald wordt. Zeer slecht (soms verwarrend, soms al te melig) uitgewerkt is overigens ook de rol van de Franse verzetsvrouw Claire (Cate Blanchett), echte naam: Rose Valland, nochtans als figuur naar verluidt boeiend genoeg om er een aparte film over te draaien.

    Of er nu omwille van dit alles in Berlijn ‘boe’ geroepen werd, weten we niet (we waren er niet bij) maar dat om deze reden Clooney’s film door de critici op gemengde gevoelens werd onthaald, staat wel vast. Wat overigens ook nog interessant om weten is: vóór 1919 waren zes van de twaalf Lam Gods-panelen in Duits bezit, maar het Verdrag van Versailles had de Duitsers gedwongen die panelen aan België af te staan. En op de site van het Deutsches Historisches Museum kan je 4.747 indertijd door de nazi’s gestolen kunstwerken bekijken.

    Quotering: *** (18 juli 2015 – dvd – bib Brecht)

    19-07-2015 om 22:44 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Los Flamencos (Daniel Lambo) (B, 2013)

    LOS FLAMENCOS (Daniel Lambo) (België, 2013)

    (77’)

    Raoul (Peter Van den Eede), Pedro (Mark Verstraete) en César (Herwig Ilegems) – de gebroeders Vleminckx (of zoals ze in Mexico zeggen: los Flamencos) – hebben ooit een mislukte bankoverval gepleegd en twaalf jaar later (ze zijn ondertussen oude knarren geworden) gaan ze het nog eens overdoen, om de asse van hun jong overleden moeder in Mexico te kunnen begraven. Het was naar verluidt haar laatste wens. Dat zo’n jonge vrouw (een foorkraamster, eigenares van de botsautootjestent) sowieso al de wens had om waar dan ook begraven te worden, is natuurlijk vrij ongeloofwaardig, maar Los Flamencos is niet het soort film dat bij zulke pietluttige details lang stilstaat. Via een gat in de keldermuur van een begrafenisonderneming raken ze bij het bankgeld, na veel vijven en zessen weliswaar, want er wordt die dag net een politiecommissaris begraven en er is ook nog de tegenwerking (nou ja, tegenwerking) van twee politiemannen (Koen De Bouw en Jonas Van Geel). Op het einde weten ze te ontsnappen met het geld en komen ze alsnog op Allerzielen in Mexico terecht, samen met de weduwe van de commissaris (Sien Eggers) die verliefd is op Raoul (sinds haar jeugd al).

    Geweldig grappig of hilarisch is deze film niet, hoogstens af en toe een beetje kolderesk. De cameo van Jos Geysels (van de groene partij Agalev) die twee keer ‘groen’ mag zeggen (omdat de vluchtende Raoul een groene onderbroek droeg) en Philippe Geubels als de pastoor bij de begrafenisdienst kunnen even een glimlach losweken, maar ook niet meer dan dat. Koddig is wel dat Turnhoutse dialect (alles speelt zich namelijk af in Turnhout) en we kunnen niet zeggen dat de acteurs hun best niet doen. Het ligt hem aan het erg zwakke scenario dat deze film geen hoge toppen scheert.

    Quotering: **½ (17 juli 2015 – dvd – bib Wuustwezel)

    19-07-2015 om 21:41 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De avonden (Gerard Reve) 1947

    DE AVONDEN (Gerard Reve) 1947

    [‘Een winterverhaal’, roman, De Bezige Bij, Amsterdam, 2009 (59), 287 blz.]

    De Avonden kan men beschouwen als een wrange adolescentieroman waarin een overgevoelige jongeman dag en nacht geregeld gekweld wordt door de banaliteit en leegte in het bestaan van zijn ouders, zijn vrienden en hemzelf. Een zekere Marg. Ferguson schrijft over het klimaat vlak na WOII: ‘In het burgerlijk gezinsleven van het Westen zijn de ouders nog oppermachtige symbolen, wier werking zich doet gevoelen tot ver onder de grens van het bewuste’. Deze ouders treden inderdaad vaak op in de dromen van het hoofdpersonage, Frits van Egters, en ook het generatieconflict is er op verhulde wijze in aanwezig. Correlatief met de leegte is de doorleefde eenzaamheid die niet alleen het lot is van Frits maar blijkbaar van heel de negatief ingestelde en illusieloze generatie die als net of bijna volwassen uit de oorlog kwam.

    Naast de twee voornoemde thema’s (het generatieconflict dat zich kristalliseert in de verhouding van Frits tot zijn ouders plus de conflictueuze toestand die binnen de eigen persoonlijkheid van Frits geschapen wordt door zijn leven in isolement en eenzaamheid) is er nog een derde thema in het boek aanwezig: de existentialistische levensopvatting die na de Tweede Wereldoorlog in de mode was en die een onverzoenlijke tegenstelling poneerde tussen leven en geluk. Het hieruit resulterende absurditeitsgevoel treedt ook in De Avonden sterk naar voren.

    Frits van Egters heeft in wezen een gespleten persoonlijkheid. Enerzijds vertoont hij in zijn gedrag heel wat infantiele trekken, anderzijds is hij de ongenadige waarnemer en diagnosesteller van zijn omgeving. Zijn overdreven aandacht voor de vergankelijkheid en lelijkheid van de mens (zie zijn opmerkingen over het kaalworden bijvoorbeeld) moeten gezien worden als een projectie van de angst voor verval, ziekte en dood in het eigen lichaam en duidt tevens op een fixatie van zijn seksuele ontwikkeling in een infantiel stadium. Frits bevindt zich in een ambivalente toestand: gevangen in de vicieuze cirkel van de alledaagsheid tracht hij hieraan te ontsnappen, maar hij slaagt er niet in de beknellende kringloop te doorbreken. Hij wil zijn toestand verhelderen door erover na te denken, maar tegelijk wil hij elk nadenken stopzetten en zich zo roerloos mogelijk houden. Dat het moeten leven in zo’n tweeslachtige optiek spanningen meebrengt die regelrecht naar de neurose kunnen leiden, is niet bevreemdend. Deze neurose heeft bij Frits een dubbele bron: de repressie van zijn gevoelens naar het onbewuste (deze gevoelens komen via de dromen weer naar boven) vindt zijn diepste oorzaak in de oedipale situatie waarin hij zich bevindt: hij haat zijn vader en het feit dat zijn moeder gefrustreerd is in haar huwelijk vergroot zijn oedipale situatie nog. Een tweede bron van zijn neurose wordt gevormd door de negatieve gymnasiumervaringen. Van deze kwellende herinneringen kan hij zich maar niet bevrijden. Ten slotte is ook het sadisme van Frits een uiting van zijn gespletenheid. Samen met het narcisme en de oedipale relatie vormt het één van de belangrijkste componenten van Frits’ gecompliceerde psychische persoonlijkheid.

    De structuur van De Avonden is zeer evenwichtig en bijna perfect. We wijzen hier slechts op de verscheidene parallellismen en de herhalingen (van het tanden poetsen, van het aan- en uitdraaien van de radio, van het naar het werk rijden en terug naar huis komen…) doorheen het boek. Bovendien begint en eindigt elk hoofdstuk met een droom. Deze regelmaat wordt doorbroken in hoofdstuk 7 wanneer Frits dronken thuis komt en die nacht niet droomt omdat hij te ziek is. De breuk wordt echter hersteld doordat Frits ’s namiddags op zijn bed gaat liggen sluimeren en dan toch weer een droom heeft, maar dan bij klaarlichte dag. De stijl van het boek is kort, zakelijk en precies en weet toch van begin tot einde te boeien. Opvallend is dat deze droge, zakelijke toon wordt aangehouden in de beschrijving van de dromen. Een object dat in feite toch irrationeel is, wordt aldus op rationalistische, realistische wijze verwoord. Zo vinden we in de vorm een echo terug van de inhoud. De vermenging van een rationele stijl en de irrationele dingen die beschreven worden, is een weerspiegeling van de sfeer in het boek. Deze sfeer komt het duidelijkst tot uiting in de hoofdfiguur Frits die in zich tegelijk de twijfel aan en het geloof in de wetenschap draagt, wat op verscheidene plaatsen tot uiting komt.

    Over de functie van de dromen in de roman schreef An De Bevere [An De Bevere, De droom in proza van G. Van Beek en G.K. van het Reve, ongepubliceerde licentiaatsverhandeling, K.U. Leuven, 1972, indertijd aanwezig in de Parkbibliotheek – Merksem]: ‘Een eerste functie is het scheppen van cohesie tussen de – op het eerste gezicht verwarrend lijkende – veelheid van gesprekken en gedachten, die evenwel tot een beperkt aantal thema’s herleid kunnen worden. Een droom representeert, belichaamt of weerspiegelt vaak een reële situatie of een ervaring die omwille van haar complexiteit moeilijk door de gewone (rationele) discursus gevat kan worden. Anderzijds kan een ongestruktureerde ervaring, een vlottende beleving, soms in visuele droombeelden geobjectiveerd, georganizeerd en gecontroleerd worden. In die zin hebben droombeelden en poëtische beelden vaak een identieke functie. Niet alleen kan de werkelijkheid in de droom getransformeerd worden en een ruimere betekenis krijgen, ook de strikt persoonlijke belevenis kan in de droom gegeneraliseerd worden en zodoende een boven de grenzen van het particuliere uitstekende relevantie krijgen. De droom vertoont in zijn weergave sommige kenmerken van de laat-middeleeuwse moraliteit. Daarin worden abstracte karaktereigenschappen of filosofisch-religieuze opvattingen verpersoonlijkt en ten tonele gevoerd. Ook in Frits’ dromen worden abstracta als tijd, dood, angst, sexualiteit geconcretiseerd in mensen, dieren en tastbare voorwerpen. Zodoende verlenen de dromen aan het geheel van het boek een diepere psychologische en zelfs filosofische dimensie. Het feit dat het boek met een droom begint is al significatief voor de rest ervan. Het is een waarschuwing aan het adres van de lezer: in de dromen zal het perspectief aangegeven worden waarin het boek gelezen en geïnterpreteerd dient te worden. De dromen verplichten de lezer tot concentratie en tot een lektuur als actieve reconstructie van verscheidene interpretatiemogelijkheden. Oppervlakkig lezen wordt uitgesloten. De dromen bieden de sleutel tot een beter begrip van het boek, maar anderzijds heeft men het hele boek nodig om de zin van de dromen enigszins te kunnen vatten en zo te kunnen doordringen tot de eigenlijke problematiek. Het verslag van Frits’ activiteiten overdag en van zijn dromen ’s nachts biedt ons twee aspecten van dezelfde persoonlijkheid. Het een vult het ander aan. Benevens het bewerken van cohesie, de verruiming en de objectivering van het conflict, de concretisering van de metafysische dimensie, zou dit dan een vierde functie van de dromen kunnen zijn: completering van het beeld dat we van Frits krijgen door regelmatige referentie aan de nachtzijde van zijn bestaan. We zijn ervan overtuigd dat Frits in De Avonden niet louter representatief is voor een bepaalde levenshouding, maar voor die van een hele generatie’.

    In zijn lijvige boek G.K. van het Reve & de groene anjelier [Sonneville Press-Nijgh & Van Ditmar] wijst Hedwig Speliers op de onmacht tot communicatie die Frits van Egters vertoont. Dit gebrek aan contact uit zich zowel tegenover de natuur als tegenover de dieren (zie de al dan niet gefantaseerde sadistische behandeling van enkele beesten) als tegenover de mensen (als zijn band lek is, vindt hij niet eens de moed om zijn fiets naar de fietsenmaker te brengen). Volgens Speliers kan deze situatie enkel een uitkomst vinden in de dood, meer bepaald in een zelfmoord.

    Een eerste kennismaking met De Avonden doet wat raar aan omwille van de eigenaardige en op het eerste gezicht erg saaie stijl. Na enkele bladzijden verandert dit echter al vlug want dan blijkt dat de stijl inderdaad erg persoonlijk is, maar na even aanpassen ook wel aangenaam. Verder leest men het boek dan in één adem uit, getroffen door de boeiende manier waarop Reve de gewone, alledaagse, vervelende gebeurtenissen weet naar voren te brengen. Het is een boek over de verveling dat zelf niet vervelend is. Het is één van de zeldzame boeken die de lezer het hoogste aan esthetisch genot weten te bieden. De Avonden is een meesterwerk dat tot ver buiten de Nederlanden bekendheid verdient.

    [1974/1975]

    Tot zover de bewaard gebleven tekst van de lectuurfiches rond De avonden die ik tijdens mijn tweede jaar Kandidatuur (tegenwoordig: Bachelor) aan de Ufsia voor professor René F. Lissens moest maken. Zo te zien, ongetwijfeld bijeengescharreld uit secundaire bronnen links en rechts, over het algemeen nogal hoogdravend en op het einde een beetje naïef (ik was toen 19 jaar!). Er staan – merk ik nu – ook twee fouten in: dat elk hoofdstuk begint en eindigt met een droom is absoluut onwaar (alleen in het eerste hoofdstuk is dat zo) en ik kan me niet herinneren dat in één van de dromen de ouders van Frits optreden. Ik kan me ook niet herinneren dat Lissens daar indertijd iets van gezegd heeft, hij zal er toen waarschijnlijk over gelezen hebben. Interessant is wel die licentiaatsthesis van An De Bevere, want ik weet nog dat daarin al de dromen van Frits één voor één geanalyseerd en geduid werden, een hachelijke taak die ongetwijfeld ook al door anderen ondernomen werd (er is zoveel geschreven over De avonden!). Zou de Merksemse Parkbibliotheek die thesis nog in haar bezit hebben?

    Duidelijk is in ieder geval dat ik in 1974-75 zéér te spreken was over De avonden (het was samen met De kellner en de levenden van Vestdijk dé ontdekking van het jaar voor mij) en dat enthousiaste gevoel zou later alleen nog maar toenemen. Er is een tijd geweest dat ik ieder jaar opnieuw rond Kerstmis De avonden herlas, elke dag één hoofdstuk parallel met de chronologie van het boek zelf, van 22 tot 31 december. En nu na al die tijd dus nog eens een keer, wat me de gelegenheid geeft deze notities aan te vullen en definitief af te ronden (ik ben ondertussen bijna 60!).

    Laat me om te beginnen eerst even wijzen op een aantal kleine dingetjes die de invloed aantonen die dit boek indertijd op mij had en soms nog heeft. ‘”Morgen, vader,” zei Frits. Hij had het gevoel, alsof hij voor het uitspreken van deze woorden door de hele luchtpijp een steen omhoog had moeten duwen, die nu voor zijn voeten viel’ [p. 9]. Een passage van lillend vlees en kloppend bloed: toen ik 19 was en ’s morgens met mijn vader aan tafel zat voor het ontbijt, was het alsof er een rotsblok op mijn borst lag. Oedipus in Merksem! Nochtans nooit verliefd geweest op mijn moeder en later is het met mijn vader toch nog allemaal goedgekomen (midden jaren tachtig was het dan al en wij gingen jarenlang bijna elke week naar het voetbal – Antwerp, natuurlijk, zowel thuis- als uitmatchen). Op pagina 14 én op pagina 16 zegt de moeder telkens: ‘Hoei, boei!’ Is bij ons thuis nog altijd een staande uitdrukking. ‘”Tom te tom tom, tom te tom,” zong Frits in zichzelf, “het gaat slecht verder gaat het goed.’ [p. 33]. Nog steeds een staande uitdrukking bij ons thuis. De hele passage heb ik gebruikt als motto bij een hoofdstuk in mijn licentiaatsthesis. Dit zinnetje ligt ook aan de basis van een titel bij een artikel dat ik in 1978 moest schrijven voor Transport Echo, een tijdschrift waar ik drie maanden gewerkt heb. Het artikel ging over de luchtvaart, iets van dat het goed ging in die sector en daardoor gingen de luchtvaartmaatschappijen met geld gooien, waardoor het weer slechter zou beginnen gaan. De titel was: ‘Het gaat goed, dus het gaat slecht’.

    Jaap die tegen Louis zegt: ‘Vertel het maar met je eigen woorden’ [p. 216]. Dat zinnetje gebruikte ik voortdurend in de klas (grappig bedoeld, natuurlijk). Het (freudiaans getinte) raadseltje waarom vrouwen bang zijn van muizen en op een stoel gaan staan als ze er één zien [komt vier maal terug, op pp. 236, 246, 252 en 254]. Oplossing: om dezelfde reden waarom olifanten bang zijn van muizen, ze vrezen dat er eentje in hun slurf zal kruipen. Talloze malen ten berde gebracht de afgelopen veertig jaar. De moeder die denkt dat ze wijn heeft gekocht, maar het blijkt bessen-appelsap te zijn [p. 264]: pijnlijk! Rond mijn zeventiende was ik dol op de Antwerpse popgroep The Pebbles. Op een zaterdag kwam mijn moeder terug van de stad en had een verrassing bij voor mij: een lp van The Pebbles. Het bleek echter een lp van The Peddlers te zijn, een soort jazzrockgroepje. Echt gebeurd! Die muziek van The Peddlers (wie heeft er ooit van gehoord?) bleek achteraf overigens nog wel mee te vallen. Het tiende en laatste hoofdstuk: oudejaarsavond moeten doorbrengen alleen met je ouders. Is jarenlang ook mijn lot als puber geweest. En dan dat magistrale einde: ‘”Konijn, ik ben levend. Ik adem, en ik beweeg, dus ik leef. Is dat duidelijk? Welke beproevingen ook komen, ik leef”. Hij zoog de borst vol adem en stapte in bed. “Het is gezien,” mompelde hij, “het is niet onopgemerkt gebleven.” Hij strekte zich uit en viel in een diepe slaap.’ [p. 287] Als ooit mijn literatuurbesprekingen zouden gebundeld worden, dan onder de titel: Het is gezien en niet onopgemerkt gebleven. Prima titel ook voor een dagboek trouwens.

    De avonden speelt zich af in december 1946 [p. 40], Frits is op dat moment 23 jaar [pp. 48/163]. Het is een boek over de verveling dat zelf niet vervelend is, maar dat er in De avonden helemaal niets zou gebeuren, is niet waar. Correcter is: er gebeurt heel weinig. In hoofdstuk 1 (zondag 22 december) bezoekt Frits zijn vriend Louis. In hoofdstuk 2 (maandag 23 december) gaat Frits met zijn broer Joop en diens vrouw naar een reünie van het gymnasium. In hoofdstuk 3 (dinsdag 24 december) bezoekt hij Jaap en Joosje wier zoontje jarig is. In hoofdstuk 4 (woensdag 25 december) gaat hij met Louis naar de film en bezoekt hij zijn vriend Walter. In hoofdstuk 5 (donderdag 26 december) ontmoet hij Maurits (een jongen met één oog die vaak steelt) en bezoekt hij zijn vriend Viktor. In hoofdstuk 6 (vrijdag 27 december) gaat hij met Maurits naar de film. In hoofdstuk 7 (zaterdag 28 december) gaat hij met Jaap, Joosje en Viktor naar een dancing waar hij dronken wordt. In hoofdstuk 8 (zondag 29 december) bezoekt hij Bep, de zus van Louis. In hoofdstuk 9 (maandag 30 december) gaat hij met Bep, Jaap, Joosje en nog iemand naar de film. In hoofdstuk 10 (dinsdag 31 december) bezoekt hij Louis en brengt hij oudejaarsavond met zijn ouders door.

    Dat zijn de hoofdactiviteiten en daarmee verweven zitten er een aantal motieven in het verhaal: al die doelloze gesprekken (waarbij overigens vaak het zinnetje ‘er trad een zwijgen in’ voorkomt), de geborneerdheid tegenover de ouders (‘ik wacht, tot ze zich opknopen of elkaar doodslaan’, p. 108), het sollen met de vader (‘”Over wie gaat het?” vroeg Frits’ vader. “Over iemand anders,” antwoordde Frits’, p. 83), altijd weer die rare gruwelverhalen, en verder toch ook reeds in dit debuut twee dingen die in het later werk van Reve nog vaak zullen voorkomen: het voortdurend verwijzen naar God (aanvankelijk door de kritiek nauwelijks opgemerkt of ernstig genomen, signaleert Hubregtse 1989) en de sadistische neigingen (onder meer in de passage met het speelgoedkonijn dat moet gemarteld worden). En dat alles dan verteld door een personale verteller (alleen de eerste zin is auctorieel) in die superdroge, staccato hamerende en op de duur beklemmende stijl van Frits deed dit, Frits dacht dat, Frits zei zus, Frits deed zo. Terwijl er tegelijk toch ook een flinke dosis subtiele (en soms ook minder subtiele) humor in het boek zit die het leesplezier danig bevordert. Frits' koddige manier van denken en spreken is een voorbeeld van het eerste, Frits die zijn eigen aars in een spiegel bekijkt [p. 197] is een voorbeeld van het tweede. ‘Dat er ook ontzettend veel humor in De avonden zit, werd in 1947 nauwelijks opgemerkt,’ schreef Jeroen de Preter in 2001, ‘en ook vandaag zijn er lezers die er de lol niet van inzien. Voor hen is er allicht geen redding.’

    Waarover gaat uiteindelijk De avonden? Reve zelf (en hij kon het weten) heeft ooit gezegd: over de (angst voor de) dood. Dat klopt ongetwijfeld, want zo kunnen de meeste (zo niet alle) dromen van Frits verklaard worden (de dood is daar héél sterk in aanwezig), en het maakt ook die gruwelverhalen en Frits’ neurotische gedaas over kaalworden duidelijk. Dat gepraat over kaalworden heb ik bij deze herlezing geturfd: het komt in de roman niet minder dan 15 keer voor. Anderen hebben andere thema’s in de tekst ontwaard, maar is dat een bezwaar? Ik heb wel eens horen beweren dat alle grote literatuur als kenmerk heeft dat ze poly-interpretabel is. Dat geldt bijvoorbeeld voor het werk van Kafka en zeker ook voor De avonden. De flaptekst bij de eerste uitgave vermeldde: ‘De auteur wil in dit beklemmende verhaal de geestelijke nood tonen van de naoorlogse tijd, in het bijzonder van hen, die in de oorlog volwassen werden. (…) Allen hebben uit de oorlog (…) de ontgoocheling, het cynisme, het gebrek aan vertrouwen en de onmacht overgehouden’ [Hubregtse 1989]. Ook dit zit manifest in het boek, maar er zit nog veel meer in, wat verklaart waarom niet alleen die naoorlogse generatie door De avonden werd aangesproken. Sommigen hebben erop gewezen dat Reves debuutroman ook een meer individuele en tegelijk algemeen geldige thematiek aankaart: die van de puberteit. Op die manier zou De avonden niet alleen gestalte geven aan de problematiek van een tijd, maar van een leeftijd [Hubregtse 1989]. Ook dat is zeker waar.

    Frits van Egters is in elk geval een kleine zenuwlijder. Hij zegt het zelf: ‘”Stellig,” zei Frits luid, “ik ben een kleine zenuwlijder. Het begint met kleine dwangneigingen. En het eindigt met dubbeltjes tellen of nee zeggen.” (…) “Het lijkt me niet iets om trots op te zijn,” zei zijn vader. “Dat moet je niet zeggen,” zei Frits, “het is geweldig in de mode”’ [p. 249]. Helemaal op het einde wil Frits blijkbaar iets belangrijks zeggen tegen zijn vader, maar het lukt hem niet: ‘”Verloren, alles is verloren,” dacht hij, “ik heb het niet durven zeggen. Ik heb iets anders gezegd. Wat heb ik gezegd?”’ [p. 278]. Interessant om weten in dit verband, is dat Reve in 1946 eens per week een psychotherapeut bezocht en dat hij van een vriend een boekje van Herman Gerard de Cock, De kleine neurasthenicus: beknopte handleiding tot een ordentelijk leven, leende [Hubregtse 1989]. In De avonden leent Frits in hoofdstuk 5 van Viktor ook een boekje, De kleine zenuwlijder, handleiding tot een fatsoenlijk leven [p. 118]. In het verleden werd overigens door sommigen al opgemerkt dat Frits in die tien dagen nooit masturbeert. Dat durfde de 23-jarige auteur in 1947 blijkbaar nog niet goed aan. Reve verklaarde in 1948 hieromtrent: ‘Dat men iets in het boek mist, komt niet omdat ik met de lezer medelijden had, maar omdat ik zelf niet voldoende kracht en moed bezat de woorden neer te schrijven. Ik hoop deze te verwerven’ [Hubregtse 1989, De Preter 2001]. Een zin voor laconieke humor bezat hij toen duidelijk al wel!

    Om af te ronden nog enkele boeiende weetjes. In de jaren negentig werd het manuscript van De avonden aangekocht door het Letterkundig Museum voor 72.000 euro [Vandenbroucke 1999]. Er zat een ingesloten vel bij waarop Reve de weersverwachtingen uit Het Parool voor de dagen tussen 22 december 1946 en 2 januari 1947 had overgeschreven [Vandenbroucke 1999, Blom 2001]. In 2001 verschenen bij De Bezige Bij een volkseditie (34,03 euro) én een bibliofiele editie (453,78 euro) van het complete manuscript [Blom 2001]. Commercieel gezien was De avonden aanvankelijk géén succes: ‘Eind 1948 waren twee herdrukken verschenen en bijna 6000 exemplaren verkocht, wat de uitgever veel vond. De eerste reacties waren niet alleen talrijk, maar ook heftig. (…) Na al deze opschudding is het merkwaardig dat de uitgever in 1949 vaststelde dat het boek ‘dood’ was – en schijnbaar volkomen terecht: in tien jaar (1949 t/m ’58) werden nauwelijks 2500 exemplaren verkocht en werd aan De avonden praktisch geen woord meer besteed. Een herdruk in 1959 zorgde voor een kleine opleving. Het bleek slechts een schijndood. In 1962 komt de paperbackuitgave en mede onder invloed van het succes van Op weg naar het einde (1963) en Nader tot u (1966) nemen belangstelling en verkoop sterk toe’ [Hubregtse 1989]. Ondertussen zijn er van Reves debuutroman honderdduizenden exemplaren verkocht. Hubregtse (1989) besluit zijn bespreking met het zinnetje: ‘Het is vrijwel zeker de meest invloedrijke naoorlogse roman’.

    In een interview met Robert Verkerk voor Vrij Nederland (25 oktober 1997) zei Reve over De avonden: ‘Ik kon toen echt nog niet schrijven. Ik was heel nuchter en het verhaal was zonder emotie opgeschreven. Daarom dacht ik dat het waardeloos was. Heb op het punt gestaan om het weg te gooien. Toch heb ik het niet gedaan. Toeval’ [Vullings 1997]. Nee, hoor: het is absoluut gezien en niet onopgemerkt gebleven!

    Geraadpleegde lectuur

    - Sjaak Hubregtse, “Gerard Reve – De avonden”, in: Lexicon van Literaire Werken, april 1989, pp. 1-11.

    - Jeroen Vullings, “Vijftig jaar na ‘De avonden’. Een trits boeken van, over en aan Gerard Reve”, in: De Standaard der Letteren, 30 oktober 1997, p. 9.

    - Johan Vandenbroucke, “Het is niet onopgemerkt gebleven. Gerard Reve. ‘De avonden’”, in: De Morgen, 7 januari 1999.

    - Onno Blom, “Hoe kunnen mensenhanden het maken. Over het manuscript van ‘De avonden’”, in: De Standaard der Letteren, 15 november 2001, p. 3.

    - Jeroen de Preter, “’Het gaat slecht, verder gaat het goed’. De avonden van Gerard Reve revisited”, in: De Morgen / Boeken, 26 december 2001, pp. 21/25.

    Quotering: ***** [explicit 17 juli 2015]

    17-07-2015 om 17:55 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    16-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Moeder en Zoon (Gerard Reve) 1980

    MOEDER EN ZOON (Gerard Reve) 1980

    [Roman, heruitgegeven in: Gerard Reve, Verzameld Werk – deel 3, Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam-Antwerpen, 1999, pp. 455-688]

    ‘Moeder en Zoon is een sleuteltekst voor wie de religieuze schrijver Gerard Reve wil begrijpen’, stelt de flaptekst van Verzameld Werk – deel 3. Inderdaad: Reve beschrijft hier uitgebreid hoe hij ertoe kwam zich te bekeren tot het rooms-katholicisme. En nogmaals inderdaad: het is een tekst. Jaap Goedegebuure schreef: ‘Moeder en Zoon laat zich typeren als een spirituele autobiografie. (…) Maar Reve springt zeer eigenzinnig met de conventies van het genre om. Waar men ervan uit mag gaan dat de schrijver van een autobiografie zoveel mogelijk de waarheid zal spreken, vervlecht Reve zijn levensverhaal, waarin hij onder zijn schrijversnaam als verteller optreedt, met allerlei verzinsels. (…) Al met al is het niet onbegrijpelijk dat de uitgever het boek als roman op de markt bracht. Toch valt Moeder en Zoon niet ondubbelzinnig te plaatsen in de sector feit dan wel fictie. Die ambiguïteit is in hoge mate kenmerkend voor het werk dat Reve vanaf ongeveer 1960 schreef’. Een roman is dit dus niet, wel kan men het noemen: autobiografische notities, mémoires, een egodocument of zelfs een apologetisch geschrift. Als het al bedoeld is als roman, dàn is in het elk geval een zeer zwakke roman, zoals onder meer wordt aangetoond door het volgende. In het eerste hoofdstuk bezoekt de verteller zijn vroegere lagere school. Het tweede hoofdstuk begint dan met: ‘Matroos Vos vindt, dat ik alles zo prachtig beschreven heb, vooral dat met die vrouw in die kamer…’ De auteur treedt hier dus even buiten de literaire werkelijkheid om zijn homopartner Matroos Vos (aan wie het boek ook opgedragen is) commentaar te laten geven op de literaire werkelijkheid van het vorige hoofdstuk. Op zichzelf is daar natuurlijk niets mis mee, maar verder in het boek gebeurt dat nooit meer. Wat dus een nonchalante en oppervlakkige indruk maakt en helemaal niet getuigt van vakmanschap.

    Oké, geen roman dus, en zeker geen goede roman. Leest men de tekst echter als een apologetisch egodocument (Reve die zijn bekering tot het katholicisme verantwoordt), dan wordt het een redelijk vermakelijke toestand die weliswaar geen hoge wijsgerige toppen scheert, maar toch het nodige leesplezier bezorgt. Reve bespreekt uitgebreid de leerkrachten van zijn middelbare school (lollig) en stelt vervolgens vast dat zijn belangstelling voor het katholicisme is ontstaan rond 1960. Op een perron in Rotterdam zag hij (de toen veertienjarige) Matroos Vos voor de eerste keer (Reve was toen rond de veertig), gaf de jongen zijn kaartje en beloofde God dat als de knaap hem zou opzoeken, hij zich zou bekeren tot het katholicisme. Later kwam Matroos Vos (Joop Schafthuizen) Reve inderdaad bezoeken in Amsterdam. De rest van de tekst bestaat eigenlijk uit niet veel meer dan omslachtig geouwehoer rond het getwijfel van Reve of hij nu wel of niet katholiek zal worden. Het boek eindigt met de mededeling dat hij zich (in 1966) liet dopen, maar de doop zelf wordt niet beschreven. In het midden van het boek (hoofdstukken 14 en 15) krijgt de geïnteresseerde lezer van Reve nog wel een flink aantal bladzijden zuivere homoporno cadeau, wanneer hij met veel sappige (nou ja, sappige) details een zondagnamiddagescapade met een zekere Otto beschrijft.

    Wat dat gedoe met het katholicisme betreft: het is toch nauwelijks te geloven dat er mensen waren (en misschien nog zijn) die heel dat Reviaanse Circus ernstig namen (nemen)! Dossierkennis is hier (zoals altijd en overal) nuttig. In Nederlandse Literatuur, een geschiedenis (1993) bracht Frans de Rover het volgende in herinnering: ‘Hij is de auteur van De avonden, maar na de opzienbarende publicatie van dat boek in 1947 blijft het grote publiekssucces uit. Dat zal pas komen na 1961, wanneer de roman als paperback wordt herdrukt. (…) Maar feitelijk is Gerard van het Reve in die jaren een tamelijk onbekend schrijver, die zijn literair genre nog niet werkelijk gevonden heeft’. In de eerste helft van de jaren zestig beginnen dan de rellen: Reve out zich als homoseksueel, wordt beschuldigd van blasfemie, krijgt een proces (het Ezelsproces) dat hem van alle blaam zuivert, hij laat zich dopen, krijgt in 1969 de P.C. Hooftprijs en wordt in datzelfde jaar door de VPRO gehuldigd in een live-uitzending op de televisie: ‘Van het Reve’s zegetocht in het landschap van de Nederlandse literatuur is (…) definitief begonnen: hij heeft zijn genre en zijn thema gevonden. Hij heeft een groot publiek bereikt. De verkoop van zijn boeken stijgt tot een bestsellers-niveau’.

    Het is duidelijk: via een slimme, op Hollandse koopmansgeest gesteunde strategie is Reve in de jaren zestig een cultfiguur geworden en dat katholiek worden is niet meer dan een middel dat slechts één doel heiligt: bekend worden, scoren, succes hebben en geld verdienen. Want wie neemt dat katholiek worden van hem nu inderdaad ernstig? Af en toe zet Reve de lezer weliswaar op het verkeerde been door (en dat herkennen we ondertussen als één van zijn trucjes) zogenaamd zwaarwichtige bedenkingen doorheen zijn tekst te weven, in de trant van: ‘Ik had de kerk van mijn jeugd verlaten [Reve zinspeelt hier op het communisme, dat in dit boek weer flink wat vegen uit de pan krijgt] en mijn moeder verloren, en nu vond ik beide in nieuwe gedaanten terug, terwijl zich in ruil voor mijn ontoegankelijke vader de priester presenteerde, tot wie ik vader zoude mogen zeggen en die, zonder mij te kleineren, ambtshalve, bijvoorbeeld in de biecht, al mijn gelul zoude moeten aanhoren’ [p. 541]. Of nog: ‘Zoals ik God zocht, Die niet van tijd, ruimte of materie en daardoor de enige werkelijkheid was, zo zocht ik ook een Liefde die nooit van tijd, ruimte of materie kon zijn, die geen werkelijk lichaam kende, maar die daardoor, net als God, de enig werkelijke was… Mijn voor mensen en dikwijls ook voor mijzelve verwerpelijk en ontuchtig liefdesleven was, in zijn diepste intentsie, een vroom leven…’ [p. 598].

    Dat ‘mijn gelul moeten aanhoren’ en ‘mijn ontuchtig liefdesleven was een vroom leven’ wijzen er al op dat Reve de boel zit te belazeren, maar als hij dan ook nog genadeloos begint te blasfemeren, moet men – zoals Reve zelf zou zeggen – toch kak in zijn ogen hebben om niet door te hebben dat het allemaal één grote circusvertoning is. Dat begint al op pagina 598-599, tijdens de escapade met Otto: ‘”Geloofd weze Zijn naam,” zeide ik hardop, waarbij ik het niet laten kon, die woorden met lichte stootjes van mijn deel in Otto zijn jongenshol te skanderen’. Later vernemen we dat de verteller regelmatig in kerkjes staat te masturberen vóór Maria-beelden [pp. 654/660], dat hij Christus beschouwt als zijn geïdealiseerde dubbelganger [p. 658] en dat hij twee keer gedroomd heeft dat hij gemeenschap had met een nog zeer jonge Maria met de bedoeling om Christus opnieuw te verwekken [pp. 661-662]. Moet er nog zand zijn? In het woordenboek vindt men hier een woord voor, het staat onder de E: epateren. Mensen die Reve – te – ernstig nemen, zeggen dan iets in de trant van: Reve is op zoek naar zijn eigen, persoonlijke vorm van het geloof. Jaap Goedegebuure bijvoorbeeld gaat dan van: ‘Voor de zoveelste maal geeft Reve hier blijk van een immanent, op identificatie berustend godsbeeld, dat psychologisch als projectie valt te duiden. Zijn kijk op Maria strookt daarmee. In de verering die hij haar toedraagt sublimeert hij de liefde voor zijn overleden moeder. Tegelijkertijd is zij object van een erotisch geladen mystiek die zich manifesteert in de beschrijving van twee nachtelijke visioenen waarin Reve seksueel met haar verkeert en mogelijkerwijs Jezus bij haar verwekt’. Immanent godsbeeld! Verering! Erotisch geladen mystiek! Kak in de ogen, ja.

    Reve had eind jaren zestig zijn genre en zijn thema gevonden, schreef Frans de Rover, en in 1980 zat Reve blijkbaar nog altijd op diezelfde thema’s te knauwen: eigenzinnig en vaak blasfemisch geflirt met het katholicisme + homo-erotiek, steevast verweven met sadistische trekjes. Van een commerciële pitch gesproken! In Boekengids schreef Guy van Hoof in 1982 een pertinente recensie van Moeder en Zoon, waarin hij een aantal nagels op de kop slaat: hinderlijk houterig-archaïsch taaltje, bovenal viert de gekunsteldheid hoogtij, quasi diepzinnige beschouwingen, sukkelachtige aanval op het marxisme, primitieve denker, een uiting van onvervalste romantiek – alleen jammer dat het zo sullig klinkt, ongenuanceerde uitspraken, denken in clichés. Van Hoofs conclusie is: ‘Deze mislukte autobiografische roman, die we beter vlug kunnen vergeten’. Dat is allemaal waar, behalve dat laatste.

    Van Hoof houdt volgens ons nét iets te weinig rekening met het entertainmentgehalte van een boek als dit (iets waar trouwens ook de boeken van Herman Brusselmans hun enige bestaansreden in vinden). Zelfs al is Moeder en Zoon een non-roman, wanneer men Reves godsdienstgedaas weet te doorprikken, dan blijft er nog altijd een aardig stukje entertainment en leesplezier over. En dan bedoelen we niet de brok homoporno in hoofdstukken 14 en 15 en ook niet het bashen van collega-auteurs: H.M. (Harry Mulisch) die een ‘cafénicht’ wordt genoemd [p. 477], Lucebert, Kouwenaar of Campert die ‘onzin’ schrijven [p. 493] en Simon Vestdijk (anoniem opgevoerd als Onno Z.) die belachelijk wordt gemaakt omdat hij zich ook wou bekeren tot het katholicisme maar het te duur vond. Wel doelen we op de humoristische vondsten en wendingen die sporadisch in de tekst opduiken. Een voorbeeldje: ‘Ik kocht het gangbare misboekje met de zoete titel Bron Van Christelijke Geest, op welks buitenblad een moeilijk te identificeren seksloos figuurtje van de hand van de eerder genoemde Charles Eyck prijkte, dat de Heer Zelve, een apostel, de westeuropese mens in nood, of een basketbalspelende vrouw voorstelde’ [p. 544]. Die ‘basketbalspelende vrouw’ doet het hem! Nog eentje, over een vriendje van zijn partner Wimie: ‘Op zijn fysiek was, herinnerde ik mij, hoegenaamd niets af te dingen geweest, behalve dat zijn amandelen misschien nooit geknipt waren’ [p. 624]. Het is wellicht niet veel, zou Reve schrijven, maar het is altijd beter dan niets.

    Geraadpleegde lectuur

    - Guy van Hoof, “(recensie van Moeder en Zoon)”, in: Boekengids, jg. 60, nr. 2 (februari-maart 1982), pp. 74-75.

    - Frans de Rover, “20 oktober 1966: Proces naar aanleiding van Reve’s Nader tot U. Confrontatie tussen literatuur en godsdienst in Nederland”, in: M.A. Schenkeveld-van der Dussen e.a., Nederlandse Literatuur, een geschiedenis, Martinus Nijhoff Uitgevers, Groningen, 1993, pp. 788-795.

    - Jaap Goedegebuure, “Gerard Reve – Moeder en Zoon”, in: Lexicon van Literaire Werken, nr. 74, mei 2007, pp. 1-10.

    Quotering: *** [explicit 16 juli 2015]

    16-07-2015 om 00:00 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    15-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: De Noorderlingen (Alex van Warmerdam) (NL, 1992)

    DE NOORDERLINGEN (Alex van Warmerdam) (Nederland, 1992)

    (103’)

    Onze oude aantekeningen luiden: ‘Deze film heeft heel wat te bieden: een aantal goede ideeën, vakkundige regie en montage, interessante sfeerschepping, humor, erotiek. Jammer genoeg leidt dat niet tot een echt goede film en dat komt omdat het scenario zwak is en vol gaten zit. Het ontbreekt de plot aan een dosis functionaliteit en narratieve basisvereisten. Je zit heel de tijd geboeid en verwonderd te kijken naar deze (blijkbaar satirisch bedoelde) observatie van de bewoners van een stukje Hollandse nieuwbouwwijk in 1960 (op de radio is voortdurend sprake van Lumumba en Kasavubu in Kongo), maar op het einde is het verhaal niet àf, zodat je met een onbevredigd gevoel blijft zitten. Quotering: 3 (23 juni 1994 – video).’

    Nog altijd volledig mee eens. De Noorderlingen, naar een eigen scenario van Van Warmerdam, heeft inderdaad wel wat te bieden. Vergaten we nog te melden in 1994: de warme, heldere kleuren die de film doen baden in een aangename, wat sprookjesachtige Efteling-sfeer en de uitstekende acteerprestaties. Alles speelt zich af in een nieuwbouwwijk ergens in het noorden van Nederland (Flevoland?) in 1960-61. Het had een dorp moeten worden maar uiteindelijk is het slechts tot één straat gekomen. Centrale figuur in de film is de postbode (gespeeld door Van Warmerdam zelf) die als hobby heeft het lezen van de brieven die hij moet ronddragen. Op die manier komt hij de geheimen van enkele straatbewoners te weten. De levenslustige slager is gehuwd met een lekkere mollige dame die hem echter alle seksueel verkeer ontzegt. Wat de slager ertoe brengt toenadering te zoeken tot andere vrouwen, wat slechts één enkele keer lukt: met de vrouw van de boswachter die zelf onvruchtbaar blijkt te zijn. De vrouw van de slager, Martha, heeft overigens visioenen (een beeldje van Sint-Franciscus dat af en toe levend wordt en soms ook vogels, onder meer een gier die ’s nachts op het bed zit) en gaat uit protest tegen de geilheid van haar man in hongerstaking, waardoor ze al snel door van heinde en ver toestromende gelovigen als een heilige vereerd wordt (ze ligt aan het straatraam op bed en iedereen zit geknield op het voetpad toe te kijken, hilarisch!).

    De slager en zijn vrouw hebben ook een tienerzoontje, Thomas. Dat zoontje heeft regelmatig nogal wulpse contacten met een in het naburige bos rondzwervend meisje, Agnes (een rol voor Veerle Dobbelaere die mag zorgen voor de schaarse, decent in beeld gebrachte blootscènes in de film). Twee Franse missiepaters brengen een tentoonstelling naar het dorpje, onder meer een neger in een kooi, en Thomas en de postbode helpen die neger ontsnappen. Een tijdje wordt gesuggereerd dat die neger de uit Kongo ontsnapte Lumumba is, maar dat slaat natuurlijk nergens op (zoals wel meer dingen in de film). Die neger duikt onder in het bos (en nadat de boswachter de postbode heeft betrapt en deze gearresteerd werd, in het huis van de postbode) en hij ziet hoe de boswachter per ongeluk die Agnes neerknalt, waarna hij haar lijk dumpt in een vennetje. Wat later overvalt de neger de boswachter in het bos en steekt hem met een speer de ogen uit. Als de boswachter terug hersteld is (hij is nu blind en draagt een zwarte bril) gaat hij op zoek naar de neger, ontdekt deze uiteindelijk in het huis van de postbode, maar spaart hem. De neger vertrekt en de boswachter wordt door zijn vrouw in de steek gelaten. Ondertussen dus heel de tijd in kranten en op de radio berichten over de onlusten in Kongo (merkwaardig toch voor een Nederlandse film om te focussen op een ex-Belgische kolonie). Thomas schminkt zich ook regelmatig als een neger en noemt zichzelf Lumumba… Nog één van de talrijke hilarische momenten in de film: wanneer die neger in een strooien rokje binnenstapt in de slaapkamer van de slagersvrouw, beleefd ‘bonjour, madame’ zegt en terug buiten gaat.

    De film eindigt wanneer de postbode na zijn vrijlating uit de gevangenis terugkeert in het dorp en wegwandelt met Thomas. Op dat moment heeft men zich nog geen momentje verveeld en heel de tijd verbaasd zitten kijken naar de kleinburgerlijke wederwaardigheden in dit verloren straatje, ergens in het midden van een vlakte met opgespoten zand, maar er blijven nog heel wat draden loshangen. Het is allemaal duidelijk satirisch bedoeld en Van Warmerdam heeft een opmerkelijke zin voor ietwat absurde humor-met-een-hoek-af, maar het verhaal blijft inderdaad te veel in de lucht hangen om echt goed te zijn. In Film en Televisie [nr. 426, november 1992, p. 23] schreef Mariet Peeters terecht: ‘Wat begon als een absurde komedie ontaardt in een somber drama vol verborgen seksuele frustraties, agressie, moord en verraad. Al met al is De Noorderlingen een beetje een tweeslachtige film geworden, die heen en weer zwalpt tussen enerzijds een goedmoedige en vertederde blik op “kleine” mensen, vol met grappige observaties à la Tati, en anderzijds een wrange beschouwing van de schaduwzijden van kleinburgerlijk Nederland. De laconieke humor is zo’n beetje het handelsmerk van Alex van Warmerdam. Zodat je het als kijker tegen het einde ook niet meer weet: is dit een grap, of om te huilen?’

    Quotering: *** (2de visie: 14 juli 2015 – dvd – bib Brecht)

    15-07-2015 om 17:50 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Geschiedenis van de borst (Marilyn Yalom) 1997

    GESCHIEDENIS VAN DE BORST Westerse beeldvorming door de eeuwen heen (Marilyn Yalom) 1997

    [De Kern, Baarn, 1997, origineel Engels: A History of the Breast, New York, 1997]

    In dit nogal forse boek (met 274 pagina’s tekst) schetst de Amerikaanse Marilyn Yalom (zij is mede-oprichtster en docente van het Institute for Research on Women and Gender van de Universiteit van Stanford) een cultuurhistorisch overzicht van de borst in de westerse wereld van de Prehistorie tot nu. Achtereenvolgens komen daarbij aan bod: de sacrale functie die de borst had in de godsdiensten van de Prehistorie, de Oudheid en de Middeleeuwen, de erotische borst die opgeld deed vanaf de late Middeleeuwen en de Renaissance, de huiselijke borst in de burgerlijk-Hollandse zeventiende-eeuwse schilderkunst en maatschappij, de politieke borst als symbool voor nationale gevoelens vanaf de achttiende eeuw, de psychologische borst met vooral aandacht voor de visie van Freud en zijn volgelingen, de commerciële borst in de negentiende en twintigste eeuw (gaande van behafabrieken tot pornofilms), de medische borst (waarbij de nadruk ligt op borstkanker) en de geëmancipeerde borst.

    De illustraties (enkel zwartwit) zijn nogal sobertjes en niet altijd even veelzeggend uitgevallen, maar voor het overige weet Yalom de lezer(es) op eeen zeer vlotte manier te onderhouden over een onderwerp dat zo ongeveer alle lezers én lezeressen steeds opnieuw weet te boeien. Al wordt er naar onze smaak wat te veel aandacht besteed aan borstkanker en alles wat daarmee te maken heeft, en al moet je bijwijlen wat doorzichtig feministisch gedaas er voor lief bij nemen. Geschiedenis van de borst is – zonder het niveau van een standaardwerk te bereiken – een rijkelijk vloeiende bron van informatie en leesplezier. Nochtans waarschuwt ook Eric Hulsens in een zeer degelijke recensie in De Standaard der Letteren dat Yaloms boek behoedzaam te gebruiken is: ‘Het denkkader ervan is wat simplistisch, de research vaak ontoereikend en de methodiek wankel’.

    Geraadpleegde lectuur

    - Eric Hulsens, “Geen mannenzaak: de vrouwenborst. De exploitatie van de boezem door de eeuwen heen”, in: De Standaard der Letteren, 23 oktober 1997, pp. 10-11.

    - Jan de Zutter, “Als kinderen eraan snuffelen als bijen. Amerikaanse Marilyn Yalom schreef een eigenzinnige cultuurgeschiedenis van de borst”, in: De Morgen/Café des Arts, 24 april 1997, p. 23.

    [explicit 10 november 1997]

    15-07-2015 om 02:46 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    13-07-2015
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Der erotische Leib (Hans Peter Duerr) 1997
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    DER EROTISCHE LEIB Der Mythos vom Zivilisationsprozess – Band 4 (Hans Peter Duerr) 1997

    [Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main, 1997, 670 blz.]

    Dit boek ben ik op het spoor gekomen dankzij een recensie van Eric Hulsens [Eric Hulsens, “Geen mannenzaak: de vrouwenborst – De exploitatie van de boezem door de eeuwen heen”, in: De Standaard der Letteren, 23 oktober 1997, pp. 10-11]. Daarin bespreekt hij dit boek samen met onder meer Marilyn Yaloms Geschiedenis van de borst, dat veel gemakkelijker bereikbaar was. Jarenlang heb ik naar Der erotische Leib gezocht, maar ik kwam het nergens tegen. Tot onlangs bleek dat in 2014 een tweede oplage is verschenen, en toen heb ik het boek maar besteld via bol.com (ondanks de forse prijs van 40,99 euro).

    Waarom heb ik jarenlang naar dit boek gezocht? Omdat Hulsens in zijn recensie vermeldt dat Duerr het onder meer heeft over het beroemde, eind-zestiende-eeuwse schilderij uit de school van Fontainebleau, Gabrielle d’Estrées en haar zuster: twee halfnaakte dames in een bad waarbij de ene met haar duim en wijsvinger de rechtertepel van de ander vasthoudt. Hulsens noteert: ‘Het vastnemen van de tepel tussen duim en wijsvinger, waarbij tussen de vingers een opening ontstaat, komt in meer kunstwerken voor, en blijkt te verwijzen naar de geslachtelijke omgang die tot zwangerschap voert. De opening tussen de vingers komt in Indo-Europese samenlevingen vaak voor als symbool voor de vagina’. Dat betekende dus: bijkomend bewijsmateriaal in verband met het duim-en-wijsvinger-gebaar dat ook een aantal malen voorkomt op het middenpaneel van Jheronimus Bosch’ Tuin der Lusten en dat door mij het vaginagebaar werd gedoopt [vergelijk: Eric De Bruyn en Jan Op de Beeck, De Zotte Schilders – Moraalridders van het penseel rond Bosch, Bruegel en Brouwer, Uitgeverij Snoeck, Gent, 2003, p. 86]. In de vakliteratuur is over dit blijkbaar verdwenen handgebaar (in tegenstelling tot bijvoorbeeld het nog steeds bekende en gebruikte duim-tussen-wijs-en-middelvinger-gebaar, het zogenaamde ficusgebaar) bijzonder weinig te vinden en ik hoopte natuurlijk bij Duerr een rijke bron van bijkomende informatie, gesteund op grondig en uitgebreid veldwerk, te vinden.

    Nu, was me dat even een tegenvaller. De enige keer dat Duerr in zijn boek over het vaginagebaar spreekt, is op de bladzijden 111-115. Wat hij zegt, is eerder oppervlakkig en bevat niet veel meer essentieels dan wat Hulsens al in zijn recensie signaleerde. Volgens Duerr duidt het vastnemen van een tepel tussen duim en wijsvinger op de seksuele daad die tot zwangerschap leidt. Het gegeven dat Gabrielle d’Estrées met een gelijkaardig gebaar van haar linkerhand een ring vasthoudt, betekent naar verluidt dat zij weliswaar zwanger is van koning Henri IV (haar minnaar) en dat deze beloofd heeft met haar te trouwen, maar dat zij nog niet met hem gehuwd is (want de ring zit niet ààn haar vinger). De voor mijn eigen onderzoek interessantste passage is de volgende: ‘Fasst man mit Zeigefinger und Daumen einen realen oder imaginären Gegenstand, so bilden diese “spitzen Finger” einen Kreis, sie symbolisieren etwas Rundes und vor allem in indoeuropäischen Gesellschaften die weibliche Genitalöffnung und damit mittelbar den Geschlechtsverkehr. So nimmt es nicht wunder, wenn bereits die barbusigen Huren auf den Wandmalereien des Felsentempels van Ajanta diese Gebärde ausführen, und wie man auf Abb. 49 sehen kann, lockten anscheinend auch im europäischen Hochmittelalter die öffentlichen Huren auf diese Weise den Kunden’ [p. 115]. Googlet men ‘Ajanta caves’ dan kan men op afbeeldingen van die Indische fresco’s inderdaad het betreffende handgebaar enkele malen terugvinden en Duerrs afbeelding 49 toont een miniatuur van circa 1150 waarop een vrouw eveneens hetzelfde handgebaar maakt.

    In àl de gevallen die Duerr signaleert, gaat het echter om een gesloten kring die door duim en wijsvinger gevormd wordt, terwijl bij Bosch en op vele andere plaatsen in de laatmiddeleeuwse beelding duim en wijsvinger elkaar niet raken zodat een halfopen kringetje ontstaat. Duim en wijsvinger die elkaar aanraken, komen trouwens óók op talrijke plaatsen in de laatmiddeleeuwse beelding voor, soms met een bloemetje ertussen (dat laatste vaak in huwelijksportretten, tot in de zeventiende eeuw toe). Het zou kunnen dat dit kleine verschil te maken heeft met het al of niet maagdelijk zijn van de vrouw in kwestie (een maagd is nog gesloten, het – te plukken – bloemetje staat dan voor de maagdelijkheid), maar dit is voorlopig niet meer dan een hypothese die verder onderzoek behoeft.

    De passage uit Duerr die ik hierboven citeerde, bevat ook nog een interessante eindnoot [noot 25, p. 434]. Zij luidt: ‘Deshalb bedeutet die Geste auch heute noch unter Deutschen, Griechen oder Türken soviel wie “Votze!” oder “Arschloch!” und, vom letzten abgeleitet, “Schwuler!” [homo!]. In Deutschland kann sie aber auch soviel wie “prima!” oder “sehr gut!” bedeuten. Die Geste, bei der eine Frau über ihrer Brustwarze mit den Fingern einen kleinen Kreis beschrieb, hiess im alten Indien hamsaya und bedeutete “Liebe”. Sie wird z.B. von den himmlischen Huren an den Wänden des Felsentempels von Ajanta ausgeführt’. Deze eindnoot bevat vijf verwijzingen naar verdere literatuur, maar die teksten heb ik natuurlijk weer niet direct binnen handbereik.

    Duerr levert dus niet echt veel bruikbaar materiaal voor mijn onderzoek naar het vaginagebaar, temeer daar hij het alleen heeft over duim en wijsvinger die een gesloten kringetje vormen, al geeft wat hij aanbrengt en vertelt, mij wel zijdelings het idee dat ik op het goede spoor zit met mijn interpretatie van het (open) vaginagebaar (namelijk: een verwijzing naar de vagina en tegelijk een uitnodiging tot geslachtsverkeer). Wordt ongetwijfeld vervolgd.

    Al bij al in feite een beetje teleurstellend, maar omdat ik het boek nu toch had, heb ik het ook maar meteen helemààl gelezen. Hans Peter Duerr (°1943) is (was?) professor in de ethnologie en cultuurgeschiedenis aan de universiteit van Bremen. Der erotische Leib is het vierde en voorlaatste deel van een reeks publicaties waarin Duerr uitgebreid in de aanval gaat tegen de civilisatietheorie van Norbert Elias en diens aanhangers. Zoals men waarschijnlijk wel weet, verdedigde Elias in zijn Ueber den Prozess der Zivilisation (1939) de idee dat in de afgelopen eeuwen de westerse mens zijn ‘dierlijke natuur’ met steeds groter succes getemd heeft, waardoor het menselijk gedrag meer en meer aan regels, normen en waarden gebonden werd. Er zou dus sprake geweest zijn van een soort ‘beschavingsoffensief’ waarbij de mens zich steeds ‘beschaafder’, fijngevoeliger en minder impulsief is gaan gedragen. In zijn boek onderzoekt Duerr een deelaspect van dat beschavingsoffensief door zich de vraag te stellen: is de Europese maatschappij er de afgelopen duizend jaar in geslaagd de sekuele aantrekkingskracht van het vrouwelijke lichaam meer en meer in te perken en aan banden te leggen? En ook: is dat in de traditionele niet-Europese samenlevingen minder goed gelukt dan bij ons? In Der erotische Leib concentreert Duerr zich daarbij vooral op de erotische werking die van vrouwenborsten heet uit te gaan.

    De aanhangers van Elias beweren dat naakte borsten en alles wat daar mee te maken heeft, pas na de zestiende eeuw, dus vanaf de zeventiende eeuw, negatieve reacties begonnen op te roepen en algemeen beschouwd werden als ongepast en zondigend tegen de heersende moraal. Duerr is het daar niet mee eens. In de eerste tien hoofdstukken van zijn boek maakt hij een omgekeerde reis in de tijd, van de negentiende eeuw tot de Middeleeuwen en vroeger. Daaruit moet blijken dat in moderne tijden (bijvoorbeeld het victoriaanse tijdperk) veel toleranter werd omgegaan met naakte borsten en decolletés dan vaak gedacht wordt, terwijl in vroegere tijden (bijvoorbeeld in de Middeleeuwen) er heel wat minder kon dan vaak gedacht wordt. Klachten over ongepaste decolletés klinken even luid in vroegere als in latere eeuwen, wat aantoont dat er zowel in die vroegere als in de latere eeuwen reden was om te klagen (met andere woorden: dat vrouwenborsten altijd aanleiding hebben gegeven tot morele kritiek). Duerr maakt bijvoorbeeld korte metten met de bewering dat vrouwen op het oude Kreta allemaal topless (oben ohne) zouden hebben rondgelopen: hoogstwaarschijnlijk betrof het hier echter geen alledaagse mode maar een uitzonderlijke cultusdracht [p. 199]. In de Romeinse baden zouden vrouwen in een soort bikini samen met mannen gebaad hebben. Nee, zegt Duerr, want in de Romeinse thermi baadden mannen en vrouwen apart en als er op eigentijdse mozaïeken al gemengde baden afgebeeld worden, dan gaat het in het geval van de vrouwen om prostituees [p. 234]. Rond 1450 zouden de Venetiaanse hoeren op de Ponte delle Tete met ontblote boezem klanten hebben geworven? Daarvan is niets in de eigentijdse bronnen terug te vinden en de naam Tietenbrug berust hoogstwaarschijnlijk op volksethymologie [p. 81].

    Als Duerr in de volgende hoofdstukken nader ingaat op het fenomeen borsten in de twintigste eeuw, dan blijkt dat er de laatste decennia net veel méér kan dan vroeger, zodat er van een toenemende normering en beperking in dat verband geen sprake is. Vervolgens overloopt hij een aantal niet-Europese, zogenaamd ‘minder beschaafde’ samenlevingen (in Afrika, Azië, Zuid-Amerika enz.) en stelt daarbij vast dat in die maatschappijen vrouwenborsten (en vooral meisjesborsten) veel meer taboebeladen zijn dan algemeen wordt aangenomen. De twintigste-eeuwse preoccupatie met opvulbeha’s, siliconenborsten, monokini’s, naaktstranden enzovoort lijkt erop te wijzen dat oudere en exotische maatschappijen niet ‘wilder’ of ‘minder beschaafd’ waren of zijn dan de moderne westere samenleving, maar dat het omgekeerde eerder waar is. Duerr verklaart dit door – in tegenstelling tot wat Elias en de zijnen beweren – te signaleren dat het moderne individu binnen de maatschappij waarin hij of zij leeft, slechts zeer oppervlakkige en onderling uitwisselbare contacten heeft met andere individuën: alle moderne mensen zijn anonieme onderdeeltjes van verscheidene brede sociale verbanden, en hoe breder zo’n verband is (hoe meer individuën er deel van uitmaken), des te oppervlakkiger en anoniemer worden de onderlinge contacten en des te zwakker wordt de normerende kracht van zo’n samenleving. Terwijl bij oudere en bij exotische volken de samenleving veel hechter en strikter gestructureerd was (zoals in een dorp) en de sociale controle ook veel groter was [pp. 15/17]. Duerr eindigt zijn tekst met een verwijzing naar de grote stroompanne in New York in de zomer van 1977. Over de stad rolde toen een tsunami van plunderingen, brandstichtingen en andere misdaden. Later noemde een man die voor de televisie geïnterviewd werd, het ‘de beste dag van zijn leven’. En toen de journalist hem vroeg of hij de plunderingen dan goedkeurde, antwoordde hij dat de politie toch machteloos was en dat zelfs oude en zwangere vrouwen eraan meededen [p. 388].

    Duerr heeft vanwege vakcollega’s heel wat kritiek te verduren gekregen, want hij besteedt een appendix van 35 bladzijden aan het weerleggen van de bezwaren die de vorige drie boeken uit de reeks hebben opgeroepen. Heeft Duerr gelijk? Ik ben natuurlijk geen antropoloog of cultuurhistoricus, maar soms laat hij zich toch betrappen op denkfoutjes. Als hij bijvoorbeeld zijn boek beëindigt met die verwijzing naar New York 1977, dan is dat uiteraard om aan te tonen dat de moderne maatschappij helemaal niet zo beschaafd is als zij volgens Elias en zijn beschavingsproces zou moeten zijn. Maar dat is dan toch eventjes verkeerd gedacht? New York, zomer 1977 dat was namelijk een uitzonderingssituatie die net het gelijk van Elias lijkt aan te tonen: in normale, ‘beschaafde’ en ‘genormeerde’ omstandigheden zouden die plunderingen immers nooit hebben plaatsgegrepen, maar precies omdat toevallig alle sociale controle en de daarmee samenhangende normen en waarden (plus de kans om betrapt en bestraft te worden) tijdelijk waren weggevallen, hervielen een groot aantal personen in ‘pre-beschaafd’ gedrag.

    Elias heeft overigens in zijn bekende boek (in het Nederlands vertaald als Het Civilisatieproces) een aantal sterke voorbeelden gegeven van hoe in de afgelopen eeuwen rond bepaalde handelingen en gedragingen steeds sterkere regels en beperkingen zijn ontstaan. Het voorbeeld dat ik in de klas altijd gaf, was spuwen: hoe het in de vijftiende eeuw en daarvoor zelfs in hoge adellijke kringen nog als normaal werd beschouwd als men op de grond spuwde terwijl men aan tafel zat, terwijl spuwen tout court in de eeuwen daarna steeds minder en minder getolereerd werd en meer en meer als ongepast werd beschouwd. In het begin van de twintigste eeuw stonden er nog kwispedoors (spuwbakjes) in postkantoren en op trams, honderd jaar later is dat ondenkbaar geworden. Er is de laatste achthonderd jaar (de twaalfde eeuw was naar verluidt in dat verband een scharniermoment) dus toch wel degelijk sprake geweest van een ‘beschavingsoffensief’ op vele terreinen, maar men mag niet vergeten dat Duerr zich in zijn boek concentreert op het effect van vrouwenborsten. Pikt men dat deelaspect eruit, dan lijkt Duerr toch ook een punt te hebben. In dit geval was er blijkbaar geen evolutie van ‘toen kon veel of alles’ naar ‘nu kan weinig of niets’, maar is er veeleer sprake geweest van een (men vergeve mij de dubbelzinnigheid) op- en neergaande schommelbeweging, waarbij afhankelijk van de heersende (nu eens lossere, dan weer strengere) zeden de ene keer vrijmoedig en een andere keer kwezelachtig werd omgegaan met (naakte) vrouwenborsten. Vergelijkt men de vrouwenbadpakken uit de jaren veertig en vijftig met de monokini’s, tanga’s en strings van tien, twintig en dertig jaar daarna, dan kan men moeilijk ontkennen dat de normen en de waarden op die halve eeuw een verandering hebben ondergaan in de richting van het vrijere en meer tolerante, van het ‘minder beschaafde’, ‘wildere’ of ‘dierlijkere’, zo men wil.

    Heeft Duerr dus gelijk? Op zijn zelfgekozen vierkante centimeter (vrouwenborsten en erotiek) wel, maar zijn kritiek op Elias als dusdanig komt erg tafelspringerig over en gooit het kind met het badwater weg. Zijn betoogtrant komt trouwens, vooral in de latere hoofdstukken als hij bij het aanbrengen van concrete voorbeelden in de tijd over en weer springt en van het ene exotische volk naar het andere demarreert, regelmatig rommelig over. De leesact wordt daarbij dan ook nog eens flink gestoord door de werkelijk overtalrijke en soms bladzijdenlange eindnoten die lopen van pagina 391 tot 582 (dat is één derde van het boek!). Gelukkig heeft hij zijn onderwerp mee en wordt de tekst verlucht met honderden afbeeldingen (ook al zijn die klein en alleen maar in zwartwit).

    Quotering: ***½ [explicit 12 juli 2015]

    13-07-2015 om 22:32 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 23/11-29/11 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 28/10-03/11 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 14/08-20/08 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 26/08-01/09 2013
  • 19/08-25/08 2013
  • 12/08-18/08 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs