Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
04-08-2013
TOPOI: POORT
POORT
[MNHW 1981: 472, geeft als betekenissen van porte: poort, grote deur / aarsgat / de vrouwelijkheid.]
[Het Nederlands-Latijns woordenboek van Kiliaan (1599) geeft: Poorte. Porta, ianua, ostium, aditus, fores. / poorte. vetus fland. Anus. & Cunnus. (Etymologicum ed. 1974: 411). Het laatste lemma houdt in dat poorte in het oudere Vlaams zowel anus als vagina kon betekenen.]
1 Poort = vagina
Weir/Jerman 1986 (XII)
- 147. ( ) an Italian figure now in the Museum (Castello Sforcesca Collection) at Milan, of a clothed woman, raising her garment in order to hold shears to her pubic hair. The stone is described by an italian folklorist (Antonucci 1933), as being the act of depilation, presumably in order to lay bare the vulva for greater effect (che si depila per mettere più a nudo le pudende). This figure, popularly supposed to be the wife of Fredrick Barbarossa (the recipient of the insult which is erroneously given as the source of the fica punishment meted out to the Milanese), once stood on the medieval Porta Tosa gateway into the city, and is dated to the twelfth century. The word Porta is inscribed over it. There was a companion piece dated to the same period on the Porta Romana, traditionally thought to be of Barbarossa himself, showing him with his left hand covering his genital area. Bailey states that it is generally agreed that the female figure in its original setting had an apotropaic function.
Roman van de Roos ed. 1991 (circa 1230)
- 34 (verzen 511-516). Allegorisch leerdicht. De ik gaat in zijn droom de liefdestuin binnen door een klein poortje: ( ) tot ik kwam bij een heel klein poortje, / niet veel meer dan een tussendoortje / Het was de enige toegangsplaats / - geen mens kwam elders binnengaats - / nauw was het als een smalle spleet, / maar net een mensenlichaam breed. In de Middelnederlandse bewerking van Heinric (circa 1300) luidt dit: So lange gingic dat ic een / wiketkin vant harde clene. / Niewerinc danne daer allene / mochtemen daer comen binnen. / Twiket was in allen sinnen / vaste besloten met hameiden [Die Rose ed. 1975: 9 (verzen 500-505)].
Mostert 1995 (1235-1250)
- 245 (nr. 27). In de Summa de confessionis discretione (De officio cherubim) van de Duitse Frater Rudolfus (1235-50) wordt in Boek II, hoofdstuk 8, paragraaf 27 de vagina in het Latijn eufemistisch omschreven als: Illo loco corporis, qui est ianua nostri introitus in hunc mundum (die plek van het lichaam die de poort is van ons binnentreden in deze wereld).
Spiegel Historiael I ed. 1982 (circa 1285)
- 92 (I Partie, Boek II, hoofdstuk 48, verzen 5-12). Berijmde wereldgeschiedenis. Over de voorspellingen van de profeet Ezechiel: Ende voerseide Marien geborte / ende haer magedoem, ende hietse porte / vanden tempel nemmer ondaen, / daer God selve dore soude gaen. / Wel hiet hise beslotene porte, / bidi des Gods soens geborte / ondede haren lachame niet: / besloten vant, besloten liet. Schoot (vagina) van Maria =: nooit geopende poort van de tempel, besloten poort.
Sidrac ed. 1936 (circa 1320)
- 47 (regels 31-32). Artestekst. Over de maagdelijke geboorte van Jezus: ende de porte sal sijn besloten alse die sonne in compt doer tgelas sonder quetsen.
Der vrouwen heimelijcheit ed. 2011 (1405)
- 64 (vers 54). Artestekst over seksualiteit en verloskunde. In die poerte.
- 64 (verzen 74-75). Ter poerten, dat wi heeten let / der scamelheden an de vrouwe gheset.
- 68 (vers 149). Ter poerten.
- 68 (vers 152). Ter poerten waert.
- 68 (vers 155). Ter poerten.
- 70 (vers 173). Ter poerten.
- 70 (vers 186). Inde poert.
- 70 (vers 201). Omdat die poerte zeere es verhit.
- 98 (vers 798). Van der poerten ten fundemente vort.
- 98 (vers 804). De poerte.
- 100 (vers 840). Oft dat die poerte te nauwe es.
- 100 (vers 843). Oft alst ter poerten comt al doot.
- 100 (vers 850). Stect u hant ter poerten inne.
- 100 (vers 852). So dat recht ter poerten come.
- 102 (vers 888). So stect in die poerte u hant.
- 102 (vers 904). So dat thoet vore ter poerten come.
- 102 (vers 907). Dan voere die poerte quamen.
- 102 (vers 915). Ende die poerte, hoert na mi.
- 104 (vers 922). Ende daer met die porten salven ende dwaen.
- 106 (vers 993). Alst ter poerten uutganghet.
- 112 (vers 1105). Ende vaste gheprant in die poert.
- 116 (vers 1211). Ende leidse eenen nacht in haer poert.
- 116 (vers 1225). In die poerte teenegher stont.
- 128 (verzen 1465-1468). Ghi zult weten oec over waer / dat den vrouwen pine zwaer / dicke ghesciet in haere poert / alsi ierst werden ghescoert.
- 128 (vers 1471). Ende die poert wert alte wijt.
- 128 (vers 1475). Sulc wijf heeft die poerte so groet.
- 128 (vers 1482). Ter poerten.
- 128 (vers 1484). In die poert daer staet een vel.
- 134 (vers 1591). Die haer name uut eens wives poert.
- 136 (vers 1625). Ende uter poerten comen gheleken.
- 140 (vers 1743). Dat haer int ghenoeten ter poerten uut gaet.
Stijevoort I ed. 1929 (1524)
- 68 (refrein 34, vers 15). Zot-erotisch rederijkersrefrein waarin de coïtus beschreven wordt in termen van het clossen (beugelen, een soort balspel). Ende sy woude seluer die poorte leueren. Letterlijk wordt bedoeld: een poortje van de beugelbaan. Vergelijk hierover Coigneau II 1980: 278 (noot 78).
Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
- 265 (refrein 150, vers 28). Zot rederijkersrefrein over wellustige geestelijke vrouwen: Wat worter al gesmoort siet omtrent de vuyl poort siet.
Bijns ed. 1902 (circa 1550)
- 357 (nr. 45, strofe D, verzen 2-4). Zot rederijkersgedicht, een lofzang op het achterwerk. Wanneer hy [de aars] den mont hoordt vriendelyck spreken, / hem dunct tesser al brant inde poorte, / gloeyende met Venus viere ontsteken.
Vanden .X. Esels ed. 1946 (1558)
- 45 (regels 40-43). Volksboek. Over pooiers: ende crijcht alsoo ghelt ende leckerlijcken den cost in leecheyt op haer sonden, ende brengt dan ten lesten mijn Jofvrouwe vuylpoorte wederomme thuys. Juffrouw Vuilpoort = een hoer.
Den Hof en Boomgaerd der Poësien ed. 1969 (1565)
- 35 (verzen 41-44). Een berijmd gesprek tussen twee vrouwen. De ene zegt: Zulc occasien bhoort ghij te schuwen eenpaerlick: / want brasseri is voester der bederfenesse. / De zulcke die verliest dicmaels haer poortieresse: / en daer comt quaed af alzo van tvier comt den roock. Poortieresse = portierster (bewaakster van de poort) = maagdenvlies.
2 Poort = anus
De Spiegel der Minnen ed. 1913 (circa 1500)
- 102 (vers 2892). Rederijkersspel. Sinneke over Katharina: Haer poorte crevelt.
Stijevoort II ed. 1930 (1524)
- 215 (refrein 243, verzen 31-32). Zot-erotisch rederijkersrefrein dat de coïtus beschrijft in termen van een steekspel. Voordie achterpoort geeftmen tijneel [een receptie] / daer menich ruyter ter poorten wt spranck.
De Dryakelprouver ed. 1920 (1528)
- 200 (verzen 52-53). Rederijkersklucht. De knecht van een kwakzalver over een laxeermiddel: So heift hy wel te wille / syn achterpoorte, zoudy een zo bestormen.
Vanden Jongen geheeten Jacke ed. 1905 (1528/XVId)
- 8 / 26. Volksboek. Over de stiefmoeder van Jacke: Met dien lietse een groote scheet / dattet clanck wijdt ende breet / soe dat si loughen al die daer waren / om dat wt haer poorte sulc een quam ghevaren. In de latere Amsterdamse druk luidt deze passage: Met dien lietse een groote scheet / dattet clanck wijt ende breet / soo dat sy loeghen al die daer waren / om dat wt haer poort sulc een quam gevaren.
Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
- 174 (refrein 46, strofe c, vers 13). Zot rederijkersrefrein over winden latende nonnen: De necker moet in u vijstpoorte crupen.
- 175 (refrein 46, strofe e, vers 8). Idem. Haer poorte en ghinck niet dan oopen en toe.
Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
- 240-241 (refrein 134, verzen 39-40). Zot rederijkersrefrein over winden latende en pissende nonnen. Een non vangt een noot op in haar achterwerk: Met dien ontdecte si haer achterwangen / ende werptse iuyste in haer poortken bloot.
- 249 (refrein 139, vers 52). Zot rederijkersrefrein over winden latende begijnen: Want si sulcken veest ter poorten wt iaechde.
De wynghaert ed. 1920 (1533)
- 514 (vers 552). Rederijkersspel. Gesprek tussen twee sinnekes: Wat zout ghyse doen? / Huerlieder poorte waermen.
De Sotslach ed. 1932 (circa 1550) - 35 (vers 65). Rederijkersklucht. Boer zegt: myn achterpoort mach op een vaem niet toe.
- 45 (verzen 268-269). Sot zegt: maer ghij moet niet stincken, dat waer confuijs / dus hout u poortgen toe.
Braekman ed. 1986b (circa 1560)
- 119 (nr. 29). Een Brugs raadsel. Wat staet er tot Brugghe boven deselpoorte? Antwoord: Synen stert, gelyk overal.
Testament Rhetoricael I ed. 1976 (1561)
- 266 (fol. 143r, verzen 11-12). Rederijkersgedicht. De Dene stelt dat als iemand zijn toneelwerken niet goed vindt, laetse dan Liefuer tscrudeniers draeghen / en den versmader met sulpherhulst zyn poorte vaeghen. Hij bedoelt: zodat zijn critici niet met zijn toneelwerken hun achterste afvagen.
Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)
- 97 (fol. 370r, vers 21). Rederijkersrefrein over slampampende vastenavondvierders: wiens maeghe niest van vooren dat dachterpoorte craect.
Het Leenhof der Ghilden ed. 1950 (1564)
- 13 (verzen 178-179). Satirisch rederijkersgedicht. Valentijn vuylpoorte als onreyn cappoen / schijt in zijn broecke als hy is versmoort. De achternaam Vuilpoort zinspeelt op een vuil achterwerk (dronkaards die zichzelf bevuilen).
- 16 (vers 284). En de broecpoorte vander sluys, seer quaet om netten.
- 26 (verzen 607-608). ( ) om dat het vier / so heet in de poort is by den achterhoecke.
- 30 (vers 723). Over vrouwen die niet poortvast en zijn voor den ruggebout (toespeling op diarree). De prozaparafrase (XVIB) heeft hier: die liever op straet kijvn dan in huyse ende niet soe poertvast en sijne [Het Leenhof der Ghilden/Parafrase ed. 1950: 38 (regel 66)].
De Ontrouwe Rentmeester ed. 1899 (circa 1587)
- 100 (vers 594). Rederijkersspel. Een waard die snel moet bedienen, zegt: en ben ick in myn poorte niet lichte! - 113 (vers 986). Een sinneke over Tgroot Getal: Hy mocht noch wel brayen onder Lucifers poortgatte.
Veelderhande Geneuchlijcke Dichten ed. 1977 (1600)
- 216. In Tot een besluyt: Wat heeft dese Knecht al Papiers bedurven. / Wat leyter u aen? Weest daer in niet versleghen / tis altijt goet om de Poort mee te veghen.
De Preecker ed. 1938 (XVI)
- 17 (vers 262). Rederijkersklucht. De koster zegt spottend: Ghij sout mijn achterpoorte nau met een raepe stoppen. Bedoeld wordt: jij zou me al snel voor de gek houden.
De menschwerdinge Christi ed. 1992 (XVIB)
- 17r (vers 230). Rederijkersspel. Doodende Letter zegt: Hoordijt, Lucifers portaelgadt staet u alleen open.
Verlaten Kennisse ed. 1992 (XVIB)
- 104v (vers 261). Rederijkersspel. Een sinneke tot een ander sinneke: Heij lelijck schijtertgen, bewaert wel u achterpoort.
tGeslacht der Menschen ed. 1996 (XVIB)
- 130r (verzen 257-258). Rederijkersspel. Een neefke zegt: Soo doet ons catgen mee, alst hem Laestent besceet / sijn poortken was soo heet, tdacht hem onnaerdich sijn.
Broeckaert ed. 1893 (XVIB-XVIIa)
- 45 (refrein I). Rederijkersrefrein. Over iemand die laf is en niet wil vechten, wordt gezegd: Men sou wel eyeren in zijn poorte braen. Toespeling op het zichzelf bevuilen van schrik, waarbij ei = drol.
3 Poortegaal = anus
[Het betreft hier een woordspel met poort = anus en Poortegaal = Portugal of het plaatsje Poortugaal (in de buurt van Rotterdam).]
Eumoldon ed. 1983 (XV?)
- 120 (vers 57). Spotsermoen. Daer was joffer Leckportegael, wael hogegeboren. Spot met edeldame via een woordspel met Lek en Poortegaal (rivier en dorp in Nederland): zij heeft een aars die lekt.
Aelwarich ed. 1980 (1527/28)
- 109 (regels 35-38). Spotprognosticatie. Die lenten heeft aen zijn beghin als Pover uuter haghen sprinct, comende uuten huse van luttel weelden, met vele stinckende nevelen ex Poortegale, met sommige vochticheden daeruut descenderende ende met veel vuylder winden ex culum.
- 111 (regels 54-57). Ende, na t ghevoelen van Calleminne, so sullen die van taerten descenderen supra tafelen en de daerna descenderen in buyckum, ende rijen weder door Poortegale nae huys met veel donderen en de ghebeers, sodatter veel conduyten sullen ghestoppet worden, sicut nasa.
De Dryakelprouver ed. 1920 (1528)
- 201 (verzen 77-78). Rederijkersklucht. De knecht van een kwakzalver over diens drankjes: Tdynctme geneuers ghecommen vut Poortegalen / van dyueersche honden, vp straete gheraept. Hij bedoelt: het drankje is gemaakt van hondendrollen.
Sorgheloos ed. 1980 (circa 1540)
- 141 (regels 231-232). Spotprognosticatie. Item ontrent Poortegale ende Baspoortangjen sal veel gevechts geschiën, dat luttle beclaecht sal zijn.
Ulenspieghel ed. 1986 (XVIA)
- 139 (hoofdstuk 23). Volksboek. Uilenspiegel bedriegt in Frankfurt drie joden door hen stront te verkopen: Ende hi vant daer ontrent Poortegale een haervyge die hi nam ( ) ende daer in bant hi die Poortgelaelsche vygen gelijc oft muscus hadde geweest.
- 141 (hoofdstuk 23). Dat was dat haer wt Poortegale daer die haervigen aen hangen.
Bijns ed. 1902 (circa 1550)
- 356 (nr. 45, strofe A, vers 8). Zot rederijkersrefrein, een lofzang op het achterwerk. De patroon van Portugale zeere fier.
Testament Rhetoricael I ed. 1976 (1561)
- 267 (fol. 370r, verzen 18-19). Rederijkersgedicht van Eduard De Dene. Over wat er moet gebeuren met allerlei waardeloze boeken in zijn bezit: Zend vry den prondel al te male / om snuutcleers te zyne van Portegale.
Een Marot Sot Geclap ed. 1998 (XVIB)
- 98v (verzen 39-40). Tafelspel. Anale humor, een marot spreekt via een nar: En sij schieten wel negen schooten nae die coninck van engelant / en Die broeck is met poortegaelse wijgen geplant.
4 Poort(gat) // hel
Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540)
- 83 (verzen 1961-1964). Rederijkersspel. Een sinneke over de ketter Arrius: Ja, soe doet, als Arrius, die heretijte, / die soe veel scriftuers verkeert ghecropt heeft, / als dat hijt poortgat bijna ghestopt heeft / van der hellen, al sou hij vermaijen moeten.
sMenschen Gheest van tVleesch verleyt ed. 1953 (circa 1550)
- 639 (vers 613). Rederijkersspel. Vlees zegt tegen Wereld: Ja ghy iaechtse meest doer tpoort gat. Betekenis: in de ellende storten?
5 Poort // dood
Indestege ed. 1951 (XVd)
- 97 (rijmspreuk 76). Doer die poerten van der doot / moet wy liden, het is noet; / het is swaer daer doer te liden, / men coempt nyet weder in desen tijden.
[Diplomatische teksteditie: Herman Brinkman en Janny Schenkel (eds.), Het handschrift-Van Hulthem. Hs. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, 15.589-623. Diplomatische editie. Band 2, Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden VII, 2, Verloren, Hilversum, 1999, pp. 1166-1170 (Tekst 206.2) = Die hexe ed. 1999]
[Kritische teksteditie: J. Vromans, Die hexe, in: H. van Dijk e.a. (eds.), Klein kapitaal uit het handschrift-Van Hulthem. Zeventien teksten uit Hs. Brussel, K.B., 15.589-623, uitgegeven en ingeleid door neerlandici, verbonden aan tien universiteiten in Nederland en België. Middeleeuwse studies en bronnen XXXIII, Verloren, Hilversum, 1992, pp. 180-189 = Die hexe ed. 1992]
[Hummelen add. OA6]
Genre
Volgens het opschrift in het handschrift een sotternie (een korte klucht). De titel Die hexe is aan het spel gegeven in de negentiende eeuw en vormt in feite een anachronisme: het woord heks is pas in de zestiende eeuw vanuit het Duits in het Nederlands terechtgekomen en het woord hexe komt dan ook nergens voor in de tekst [ed. 1992: 180].
Auteur
Anoniem.
Situering / datering
Die hexe (111 verzen) wordt in het handschrift-Van Hulthem (Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. 15.589-623) aangetroffen vlak na het abel spel Lanseloet van Denemerken (fol. 230r-230v). Het handschrift-Van Hulthem dateert hoogstwaarschijnlijk van circa 1410. Die hexe zelf is hoogstwaarschijnlijk ontstaan in de tweede helft van de veertiende eeuw [Van Dijk 1993: 65].
Inhoud
Twee vrouwen, Machtelt en Luutgaert, doen tegen elkaar hun beklag: zij kennen de laatste tijd allerlei tegenslagen. Zij vermoeden dat er toverij in het spel is en leggen de schuld bij een oude vrouw, Juliane. Zij zoeken de vrouw op, zogenaamd om raad te vragen. Als Juliane hen aanraadt de hand van een gehangen dief te pakken te krijgen, is voor de twee vrouwen de schuld van Juliane bewezen en zij geven haar een pak slaag.
Thematiek
Volgens Pleij [1988: 286, 2007: 162] worden in deze klucht het heksengeloof en toverpraktijken geridiculiseerd. Volgens Lie [1990] zijn de beschuldigingen van Machtelt en Luutgaert volstrekt ongegrond en was het de bedoeling van de anonieme auteur om deze vrouwen en hun naïef bijgeloof belachelijk te maken. Niet de praktijk van heksen wordt aan de kaak gesteld, maar wel de klakkeloze wijze waarop iemand van hekserij of toverij beschuldigd wordt. Bezien in het licht van de latere heksenvervolgingen (zestiende-zeventiende eeuw) is deze thematiek niet alleen actueel, maar ook vooruitwijzend naar latere ontwikkelingen op het gebied van hekserij en toverij. We hebben hier dus waarschijnlijk te maken met negatieve zelfdefiniëring binnen een stedelijke context: er wordt kritiek gegeven op het naïeve bijgeloof en de vooroordelen van simpele (plattelands?)vrouwen.
Receptie
Stadsliteratuur. De toneelstukken in het Hulthemse handschrift passen wat hun inhoud betreft goed in een stedelijk milieu [Van Dijk 1993: 66]. Vergelijk ook bij thematiek. Verband met Brussel?
Profaan / religieus?
Profaan met een sterk religieus tintje (er is sprake van toverij in samenwerking met de duivel).
Geraadpleegde lectuur
- Pleij 1988: Herman Pleij, De sneeuwpoppen van 1511.Literatuur en stadscultuur tussen middeleeuwen en moderne tijd. Meulenhoff-Kritak, Amsterdam-Leuven, 1988, p. 286.
- Lie 1990: Orlanda S.H. Lie, Die hexe in het perspectief van Middelnederlandse toverboeken, in: Madoc, jg. 4, nr. 4 (december 1990), pp. 212-220.
- Van Dijk 1993: H. van Dijk, 14 mei 1364: De graaf van Blois bezoekt een zolderthetater in Dordrecht. Middelnederlands toneel, in: M.A. Schenkeveld-van der Dussen e.a. (red.), Nederlandse Literatuur, een geschiedenis. Martinus Nijhoff Uitgevers, Groningen, 1993, pp. 62-67.
- Pleij 2007: Herman Pleij, Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Bert Bakker, Amsterdam, 2007, p. 162.
BOEK: Marginalen in de geschiedenis (Fernand Vanhemelryck) 2004
MARGINALEN IN DE GESCHIEDENIS
Over beulen, joden, hoeren, zigeuners en andere zondebokken
(Fernand Vanhemelryck) 2004
[Davidsfonds, Leuven, 2004, 303 blz.]
Fernand Vanhemelryck, hoogleraar aan de KUL en de KUB, bespreekt in deze monografie een aantal bevolkingsgroepen die tijdens het ancien régime in Europa gediscrimineerd en gemarginaliseerd werden. De aandacht wordt daarbij vooral toegespitst op de Zuidelijke Nederlanden. In negen hoofdstukken komen achtereenvolgens aan bod: bedelaars, landlopers, kwakzalvers en speellieden, zigeuners, ketters (met speciale aandacht voor de katharen), joden, melaatsen, homoseksuelen, prostituees, heksen en beulen.
Interessant is dat de auteur niet alleen gebruik heeft gemaakt van een uitgebreide primaire en secundaire literatuurlijst, maar ook van onuitgegeven, voornamelijk juridische bronnen uit rijks- en stadsarchieven en uit documenten van de Rekenkamer (met onder meer rekeningen van gerechtsofficieren en documenten van de Geheime Raad). Dat leidt op menige bladzijde tot boeiende cultuurhistorische vensters waardoor het leuk kijken is naar de westerse maatschappij(en) tot de 18de eeuw. Men zou kunnen aanmerken dat de tekst nogal droog geschreven (en erg zuinig geïllustreerd) is en dat meestal de beschikbare historische weetjes en feitjes op een weinig bevlogen wijze aan elkaar gebreid worden. Anderzijds bevat elk hoofdstuk mooie diachronische overzichten van hoe een bepaalde groep door de eeuwen heen werd bekeken door overheid en burgers, en in een besluit wordt alles nog eens beknopt en overzichtelijk samengevat. Vanhemelryck hanteert geen pen met literaire aspiraties zoals een Frits Van Oostrom, een Herman Pleij of een Jef Janssens, maar dat maakt zijn boek niet minder informatief en lezenswaard.
BOEK: Het seksuele leven van Catherine M. (Catherine Millet) 2001
Het seksuele leven van Catherine M. (Catherine Millet) 2001
[Manteau, Antwerpen, 2001, 253 blz. Origineel Frans: La vie sexuelle de Catherine M., Parijs, 2001]
Catherine Millet was anno 2001 een 53-jarige parisienne, werkzaam als kunstcritica en hoofdredactrice van het Franse kunsttijdschrift Art Press. In de lente van 2001 zette zij Frankrijk zon beetje op stelten door de publicatie van La vie sexuelle de Catherine M. waarin een vrouw in de ikpersoon onbeschaamd over haar seksuele escapades uit het verleden vertelt. Die escapades spelen zich blijkbaar vooral af in de jaren zeventig (nà mei 68 en vóór het aidstijdperk, Millet was in die periode een twen) en worden vooral gekenmerkt door de deelname aan allerhande orgieën, gang bangs en partouzes, waarbij de vrouwelijke verteller er niet voor terugdeinst om op één avond tientallen mannen in alle mogelijke lichaamsopeningen te ontvangen. Het boek is weliswaar ingedeeld in vier grote delen (Het aantal, De ruimte, De afgezonderde ruimte en Details) maar veel structuur geven die niet aan de tekst. Zonder zich te bekommeren om chronologie, karakterontwikkeling of intrige vertelt de ik over haar ontmaagding (op haar achttiende), over haar relaties, over haar neukpartijen met meer of minder anonieme mannen, over haar sekuele vaardigheden, over haar geilheid en genot (dat laatste is overigens naar verluidt pas met de jaren gekomen) en over de plaatsen waar ze het allemaal gedaan heeft.
De hele tekst baadt in een libertijnse sfeer van niets moet en alles mag, waarbij alleen gepraat wordt over seks, seks en nog eens seks en gevoelens en liefde achter de horizon zijn verdwenen. Op die manier leren we de ikfiguur kennen als een exhibitionistische nimfomane die ons zonder remmingen en af en toe wat wollig en mistig filosoferend à la française een blik gunt in haar interne erotische keuken via een mengeling van herinneringen, beschouwingen en wat men zou kunnen noemen leerzame passages. Uit interviews met Millet mogen we concluderen dat alles wat hier beschreven wordt, allemaal autobiografisch én dus echt gebeurd is (ook de titel verwijst trouwens al in die richting).
De publicatie van Millets tekst viel samen met de introductie op de Franse televisie van Loft Story, het equivalent van onze Big Brother. De Franse pers stond op haar achterste poten, men klaagde over voortschrijdende decadentie en het einde van de privacy, maar Le Monde had het over een uitstekend, zeer goed geschreven en verbluffend boek en de gezaghebbende literaire TV-criticus Bernard Pivot prees La vie sexuelle de hemel in. Resultaat: na enkele weken waren er 150.000 exemplaren verkocht en buitenlandse uitgeverijen vochten om de vertaalrechten. Ook bij ons kon Millets boek rekenen op de welwillende ontvangst van een aantal recensenten. In Vrij Nederland noemde Kristien Hemmerechts La vie sexuelle een mijlpaal in de literatuur en vooral Bernard Dewulf ging zich in De Morgen van 30 mei 2001 te buiten aan ongebreidelde loftuitingen: Geen zoveelste instant erotisch romannetje. Verre van zelfs, het is een belangrijk boek, dat pregnante vragen oproept. Het is ongrijpbaar, tegelijk hard en teder, instructief en verwarrend, verbijsterend en innemend. En nog: Wat dit boek anders maakt dan veel verslagen van seksuele uitspattingen, zijn de intelligentie, het schrijftalent en de perfect ingehouden humor van Millet.
Belangrijk boek? Pregnante vragen? Schrijftalent? Intelligentie? Laat ons meteen maar signaleren dat dat in onze ogen een hoop lulkoek is: wij zijn manifest niét mee met de superpositieve reactie van sommigen op dit boek. Wij hebben het overigens reeds de hele tijd over een boek en een tekst, niet over een roman. In een (uitstekend en scherpgeslepen) interview met Marijke Arijs wijst Millet er zelf op dat de term roman die op de kaft van de Nederlandse vertaling staat (een bijzonder lelijke en totaal onerotische kaft trouwens), berust op een vergissing. Op de kaft van het origineel staat récit en: Dat klinkt neutraler. Een roman is het zeker niet, maar het is ook geen echte autobiografie, in die zin dat het maar over één aspect van mijn leven gaat.
Dat laatste is natuurlijk maar wat rond-de-pot-draaierij (dat ene aspect is dus in elk geval wél autobiografisch), maar een roman is La vie sexuelle inderdààd niet, en het boek is tenslotte helemààl niet uitstekend geschreven (dixit La Millet), in tegenstelling tot wat Dewulf naar aanleiding van zijn interview met Millet nog eens postuleert. In werkelijkheid volgen van begin tot einde de onevenwichtige en slecht gemonteerde passages elkaar eindeloos op, en Millets vrijpostige ontboezemingen gaan dan ook al snel vervelen. Zoals Margot Dijkgraaf (in De Standaard der Letteren) opmerkte: Een ander manco van het boek is de eentonigheid: na het choquerende van het begin wreekt zich het nagenoeg ontbreken van een vertelkundige spanningsboog.
Het éérste manco dat Dijkgraaf signaleert (en zij niet alleen), is de zowat totale afwezigheid van gevoelens. Jan Bettens noteert in dat verband (in Leesidee): Millet tracht achter de niets verhullend scènes eveneens haar beweegredenen en seksuele drang te onthullen en te verklaren. Het is vooral die scherpe en rationele (zelf)analyse die ontregelend werkt. Ze ziet de seksuele daad als een ideale manier om af te rekenen met haar onzekerheid in sociale contacten. De seriële neukpartijen geven de illusie om onafzienbare mogelijkheden in me te openen. Dat ze zich daarbij op een bijna slaafse en onverschillige manier en via alle openingen overgeeft aan anonieme en bekende lichamen blijkt haar niet te deren. Het eigen genot is lange tijd ondergeschikt geweest aan het genot van de ander. Marijke Arijs stelt in één van haar interviewvragen: Gevoelens komen in dit boek niet aan bod. Het lijkt wel of emotionaliteit het nieuwe taboe bij uitstek is: van seksuele ontboezemingen ligt niemand nog wakker, maar gevoelens worden systematisch verdrongen. Waarop Millet antwoordt: Ik weet niet of het een teken des tijds is, maar ik heb het in elk geval heel moeilijk om over mijn gevoelens te praten. Daar was het me met dit boek trouwens niet om te doen. Ik wilde mijn seksleven beschrijven, niet mijn gevoelsleven. ( ) Natuurlijk hebben de meeste vrouwen niet hetzelfde meegemaakt als ik, maar ze fantaseren er wel vaak over. Als dit boek bij hen leidt tot een bewustwording van hun verlangens, dan is mijn doel bereikt.
Dat dat doel bij niet veel vrouwen zal bereikt worden, daar zijn wij van overtuigd (want daarvoor zijn Millets seksuele voorkeuren groepsseks, anaal verkeer, fellatio wat té buitensporig, zeker in deze tijden van aids) en laat Millets uitspraken ook geen aanleiding geven tot de waanidee dat zij een postmoderne feministe zou zijn. Zoals Marijke Arijs alweer ad rem opmerkt, heeft het feit dat Millet op seksueel gebied blijkbaar een bijzonder passief persoon is die in de eerste plaats de mannen wil plezieren, niet veel met feminisme te maken en is het enige feministische aan de hele zaak dat Millet mannen als lustobject gebruikt.
Dat er in het boek weinig gevoelens aan bod komen en dat Millet géén feministe is, maakt La vie sexuelle voor ons niet beter of slechter dan het is. Wel moet je de schrijfster nageven dat ze goed kan observeren en dat ze er vaak bevredigend in slaagt in woorden te vangen wat haar ogen zien, vaardigheden die ongetwijfeld verband houden met haar beroep van kunstcritica. Millet is echter niet intelligent genoeg om veel indruk te maken wanneer zij aan het theoretiseren slaat. Haar schrijftalent is weliswaar niet ondermaats, maar anderzijds nergens van een werkelijk hoog niveau en van haar perfect ingehouden humor (dixit Bernard Dewulf) hebben wij eerlijk gezegd maar weinig gemerkt.
Zijdelings grappig is overigens dat die Bernard Dewulf (duidelijk geënthousiasmeerd door het boek) Millet in Parijs is gaan interviewen met een anticiperende erectie in zijn broek en vervolgens van een kale reis is thuisgekomen. Over zijn ontmoeting noteert hij venijnig: Ah, quelle belle journée, zeg ik als we eenmaal in haar bureau zijn. Op dwazer wijze werd ijs nog niet gebroken. Magnifique, zegt ze behulpzaam een houding die ze het hele gesprek door volhoudt. Beschikbaarheid zal een van de terugkerende begrippen zijn. Net als onverschilligheid. Ongetwijfeld had die Dewulf gehoopt minstens een verfrissende fellatio cadeau te krijgen van de beruchte Parijse nimfomane en je proeft zijn teleurstelling in dat zinnetje net als onverschilligheid. Grappig is dit vooral omdat Millet op bladzijde 68 van haar verhaal meedeelt: Tot op de dag van vandaag komt het voor dat Hortense, de telefoniste van art press me een naam doorgeeft die me niets zegt. Hij staat erop, hij zegt dat hij u goed kent. Ik neem het telefoontje aan. Uit de bedachtzame bewoordingen, uitgesproken op een samenzweerderige toon, maak ik meteen op dat de onbekende zich richt tot het beeld van het geile vrouwtje, zo eentje waar je van die verdomd leuke herinneringen aan overhoudt.
Eat that, Dewulf! Onze Bernard zal trouwens ook wel wat teleurgesteld geweest zijn toen hij Catherine in het echt zag, want getuige de fotos bij artikelen en op de achterflap van het boek een onverbiddelijke beauté kan zij niet echt genoemd worden (mager met kleine borstjes, pierenverdriethaar, grote neus en een pukkel op de bovenlip). Zij was anno 2001 natuurlijk 53, maar Jacques Henric, de man met wie Millet al meer dan twintig jaar getrouwd is (en sinds dat huwelijk zijn de seksuele escapades fel geminderd, ook daar heeft Dewulf zich even ongetwijfeld in misrekend, het staat nochtans duidelijk in La vie sexuelle), heeft een boek over zijn echtgenote gepubliceerd, Het verhaal van Catherine M., dat heel wat vroegere fotos van haar bevat. Wij hebben dat boek nog niet onder ogen gehad, maar een aantal van die fotos verluchten recensies en interviews (vooral dat in Humo), en nee: ook in illo tempore was Millet niet bepaald een cockteaser. Op bladzijde 38-39 van haar boek bekent ze trouwens: Want ik had een beeld van mezelf als volwassene gecreëerd waarin ik hele mooie borsten had, een beeld waar ik tot op heden naar teruggrijp in fantasieën, terwijl mijn borsten volstrekt middelmatig van omvang zijn.
Maar soit. Als alles waar is wat ze schrijft, heeft Millet uiteraard wel ervaring zat in sexualibus, en misschien kan je van zon rijpe vrouw nog iets leren, en dan hebben we het over wat Bernard Dewulf min of meer informatieve passages noemt. Dat valt over het algemeen toch lelijk tegen. Fragmenten als de volgende vallen op door hun alerte en taboeloze beschrijving van seks, maar kunnen toch nauwelijks informatief genoemd worden: Gedurende de hele tijd van dit voorspel bedacht ik hoe heerlijk het straks zou zijn als hij zou besluiten me om te draaien en me te nemen zoals ik het liefst genomen word: op zn hondjes; als hij mijn billen zou pakken om ze met ruwe en luide bewegingen tegen zijn bekken te duwen. Ik vind het vooral lekker als de lul schoksgewijs erin en eruit gaat; één op de drie of vier keer word ik verrast door een iets fellere stoot die me in vervoering brengt [p. 94]. En: Deze man likte mijn vagina eindeloos. Zijn tong bewoog smachtend heen en weer, duwde zorgvuldig alle plooien van mijn vulva opzij, wist cirkeltjes rondom de clitoris te maken waarna hij lange likken bij de opening gaf, als een jonge hond. De behoefte om te voelen hoe zijn geslacht mijn opening zou vullen werd steeds dwingender. Maar als hij dan uiteindelijk naar binnen ging, net zo teder en zorgvuldig wroetend als met zijn tong, was het genot niet zo sterk als de toename van het verlangen was geweest [p. 95].
Lessen in het vogelen à quattre pattes of in cunnilingus hoeven we van Millet echt niet te ontvangen na (anno 2002) 47 jaar in dit aardse leven. Iets informatiever wordt het al in een passage als deze: Verderop zal ik nader ingaan op erogene zones. Maar dit kan ik er alvast over zeggen. Een bescheiden streling die in staat is leven te blazen in het veronachtzaamde hoekje dat de kleine anale holte verbindt met de driehoek waar de grote lippen samenkomen, dat geringschatte spoor tussen het poepgat en de toegang tot de kut, is de zekerste manier om me te onderwerpen, en het tastbaar worden van lucht op die plek bedwelmt me meer dan een grote hoogte. Ik vind het lekker om mijn gespreide billen en benen open te stellen voor een luchtstroom [pp. 110-111].
De hoofdprijs gaat echter naar de passage op de bladzijden 199-201, waar Millet een snelcursus fellatio geeft. Dewulf is van mening dat dit fragment menige lezer zal doen slikken (sic!) maar hij kan zelf zijn belangstelling nauwelijks verbergen en in zijn interview zegt Millet naar aanleiding van deze passage en van een andere over masturbatie: Aangezien het praktijken zijn die ik graag uitvoer, zijn het de enige delen van het boek die ik echt met plezier heb geschreven. Ik heb wel een zekere gedienstigheid nagestreefd in het beschrijven van die handelingen, maar als raadgevingen heb ik ze zeker niet bedoeld. En als Stefanie de Jonge (in Humo) haar vraagt welke passages ze met het meeste plezier heeft geschreven, bevestigt ze: Ik denk de beschrijvingen van de fellatio. Daar heb je als vrouw zelf alles in de hand, en je kan ernaar streven de handelingen zo perfect mogelijk te beheersen. Die passages kunnen inderdaad dienen als handige gebruiksaanwijzing, merkt De Jonge impulsief op (en laat zo in haar kaarten kijken), waarna Millet weer (een beetje naast de kwestie): Ja, ik wilde daar echt goed in worden, en dat is geloof ik wel gelukt. Wij moeten toegeven dat die passage over fellatio in feite het enige deel van het boek is dat wij echt met plezier gelezen hebben. En wij zullen evenmin ontkennen dat deze bladzijden informatieve waarde hebben: volgens ons kan zelfs elke vrouw er haar voordeel mee doen (al is een met zorg gekozen pornofilm tien keer instructiever).
Al bij al blijkt Millets boek in de eindbalans nogal licht te wegen. La vie sexuelle de Catherine M. is duidelijk een overroepen geval. Maar zij heeft uiteindelijk wel iéts te zeggen, en misschien stoten we hier op de valreep toch nog door tot de pregnante vragen van de door ons hierboven zo geplaagde Bernard Dewulf. Op het einde van het interview met Marijke Arijs (het blijft de beste tekst die wij over Millet lazen) vat het Parijse geilteefje zelf de boodschap samen die tussen de regels van haar betoog (nauwelijks) verborgen zit: Weet u wat werkelijk subversief is? Dat je inziet dat seks niets met gevoelens of liefde te maken heeft en dat de enge context van huwelijk en gezin een mens geen bevrediging schenkt. Het zijn geen revolutionaire mededelingen die hier gedaan worden, maar het is wel frappant om die dingen eens uit de mond van een vrouw te horen (als is het dan een vrouw die geen kinderen kon en/of wilde krijgen). Misschien is Catherine Millet uiteindelijk toch een soort postmoderne feministe naar ons hart, maar het blijft wel jammer van die lelijke kop en die te kleine tietjes. Grapje, hoor.
Geraadpleegde lectuur
- Bernard Dewulf, Het veelkantige seksuele leven van Catherine M., in: De Morgen/Boeken, 30 mei 2001, pp. 25-27 [recensie].
- Margot Dijkgraaf, Zoals ze ademt. Catherine Millet en het Franse voyeurisme-debat, in: De Standaard der Letteren, 31 mei 2001, pp. 2-3 [recensie].
- Bernard Dewulf (interview met), Een bestaan van beschikbaarheid. Catherine Millet over La vie sexuelle de Catherine M., in: De Morgen/Boeken, 31 oktober 2001, pp. 25-28.
- Stefanie de Jonge (interview met), Ik dook met mijn hoofd tussen hun liezen om hun ogen niet te hoeven zien. Het seksuele leven van Catherine M.: groepsporno met dame, in: Humo, nr. 3192, 6 november 2001, pp. 24-27.
- Marijke Arijs (interview met), Seks is voor mij iets vrijblijvends. De seksuele queeste van Catherine Millet, in: De Standaard der Letteren, 15 november 2001, pp. 6-7.
- Jan Bettens, Catherine Millet: Het seksuele leven van Catherine M., in: Leesidee, jg. 7, nr. 9 (december 2011), p. 717 [recensie].