Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
12-08-2015
MIDDELNEDERLANDS: Ruijt Verstant en drie bijbelse vrouwen (anoniem) ca. 1600
Ruijt Verstant en drie bijbelse vrouwen (anoniem) ca. 1600
[Teksteditie: Herman Meijling (ed.), Esbatementen van de Rode Lelije te Brouwershaven. Drukkerij De Waal, Groningen, 1946, pp. 199-219 = Ruijt Verstant en drie bijbelse vrouwen ed. 1946] [Hummelen 1 J 11] [Pikhaus 52b]
Auteur
Een anonieme rederijker.
Genre
Een tafelspel, meer bepaald een bruiloftspel.
Situering / datering
Dit stuk, waarvan enkel 315 verzen bewaard bleven, is één van de teksten die aangetroffen werden in een verzamelhandschrift met esbatementen op het stadhuis te Brouwershaven (Zeeland). Deze codex is afkomstig uit het archief van de plaatselijke rederijkerskamer De Rode Lelije en wordt thans bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht (nr. 8.K.28). Er zijn geen directe aanwijzingen voor een datering. Omdat de andere teksten uit de codex soms uit de zestiende, soms uit de eerste helft van de zeventiende eeuw dateren, lijkt een datering circa 1600 voor dit spel het veiligst.
Inhoud
[Het begin ontbreekt. De noodtitel werd gegeven door Hummelen. Tekstbezorger Meijling gaf als noodtitel: Bijbels Tafelspel.] Op een bruiloftsfeest komen de nar Ruijt Verstant en drie bijbelse vrouwen (Thamar, Sara en Rachel) hun geschenken (presenten) aanbieden. De drie vrouwen worden eerst respectievelijk beschuldigd van hoogmoed (Thamar), moord op haar echtgenoten (Sara) en diefstal (Rachel), maar de vrouwen verdedigen zich en ontkennen alle schuld. Dan bieden ze het bruidspaar hun wensen en geschenken aan: Rachel een leeuw, Sara een vis, Thamar een ring en de nar een steen. Nadat de anderen telkens een tijdje geraden hebben naar de betekenis van deze geschenken, worden deze ten slotte allemaal allegorisch in verband gebracht met Christus. [Het einde van het spel ontbreekt.]
Thematiek
Naast entertainment biedt dit half lichtvoetige, half ernstige tafelspel toch ook een stichtelijke boodschap: het bruidspaar wordt aangezet tot een vroom huwelijksleven dat gericht is op Christus.
Receptie
De bewaarcontext (rederijkerskamer in Brouwershaven) wijst in de richting van stadsliteratuur. Verband met Brouwershaven.
Profaan / religieus?
Stichtelijk-religieus met profane inslag (de wijze waarop de drie bijbelse vrouwen toch eigenlijk een beetje voor schut worden gezet in het begin).
Aantekeningen
Van dit spel bleef een parallelversie bewaard die wel volledig tot ons gekomen is [Hummelen 1 P 6] en die van Hummelen de noodtitel Ruijdt Verstant en Rachel meekreeg. Deze paralleltekst, die zich bevindt in een codex (Leiden, Gemeente-Archief, Hs. nr. 72421) die waarschijnlijk dateert uit het begin van de zeventiende eeuw, bleef helaas tot op heden onuitgegeven. Meer (maar niet veel) informatie in Patricia Pikhaus, Het Tafelspel bij de Rederijkers, deel I, Gent, 1988, pp. 48-49 / 175 (nr. 52ab). Dit spel is overigens niet alleen vrij aardig geschreven maar het bevat ook enkele interessante uitdrukkingen (dobbel velleken, de kei in het hoofd hebben, brillen = leugens, een enkele maal ook iets erotisch) en beelden (leeuw, vis, ring en steen als verwijzingen naar Christus, de mier die wijs en ijverig is).
[Dit album werd in 1970 herdoopt tot Apocalyps. Ook de cd-versie draagt deze titel.]
In 1964 verschijnt de Nederlandse zanger-componist Boudewijn de Groot aan de oppervlakte met de niet onopgemerkte, maar toch weinig potten brekende singles Strand, Elegie Prénatale en De Morgen. Het warme stemgeluid van de dan twintig jaar oude debutant wordt enigszins ontsierd door de wel erg rrrrollende huig-r, maar op de vierde single, Noordzee, die in februari 1965 verschijnt, is daar niéts meer van te merken. Het nummer is een na al die jaren nog steeds zeer sterk overkomende bewerking van een Engelse traditional (The Lowland Sea) door Lennaert Nijgh, wiens onmiskenbare talent om pakkende teksten te schrijven met succes gekoppeld wordt aan de muzikale kwaliteiten van Boudewijn. De tekst handelt over een zestiende-eeuws scheepsmaatje dat na valse beloften van de kapitein een Spaans galjoen de grond inboort, maar vervolgens zelf tenonder gaat omdat men hem niet meer aan boord laat komen. Het is manifest een aanklacht tegen machtsmisbruik en corruptie en op die manier kondigt deze single Boudewijns debuutalbum reeds aan. Dat laatste wordt uitgebracht in 1966 en beantwoordt perfect aan de door protestsongs, Amsterdamse provos en kabouters en anti-Vietnambetogingen bepaalde tijdssfeer.
Noordzee [A5] is dan ook terug te vinden op dit eerste album dat voor de helft bestaat uit covers van protestsongs met prima vertaalde teksten (meestal van Nijgh), en voor de andere helft uit eigen nummers van het duo De Groot-Nijgh. Dat alles gebracht door Boudewijn op akoestische gitaar, begeleid door het orkest van Frans de Kok. De plaat vangt aan met vier van zulke covers, waarvan Er komen andere tijden [A4], een vertaling van Bob Dylans The Times They Are A-changing, duidelijk het beste is. Het geluid van de stilte [A1], een vertaling van Simon & Garfunkels The Sound of Silence, en Een respectabel man [A3], naar het Kinks-nummer A Well Respected Man, zijn beide eveneens degelijk, maar het Donovan-nummer Nee, meeuw [A2] (The Ballad of a Crystal Man) valt een beetje uit de toon, net als de Donovan-vertaling Draai weer bij [B4] (Sunny Goodge Street) die op de B-kant figureert. Een meisje van 16 [B1], een vertaling van het Charles Aznavour-nummer Une enfant de seize ans, is echter veruit de beste cover op deze lp en werd in 1965 reeds uitgebracht op single, als opvolger van Noordzee, met opvallend succes.
Al deze covers laten een tegen het establishment en de zelfvoldane burgerij gericht, maatschappijkritisch geluid horen, typisch voor het midden van de jaren zestig, maar datzelfde geluid klinkt nog sterker en tevens ook geslaagder door in de nummers die De Groot en Nijgh samen componeerden. Het allersterkste van deze eigen nummers is ongetwijfeld Welterusten mijnheer de president [A6]: een bijtend-sarcastische anti-Vietnamsong die crescendo naar een climax toewerkt en ook als locomotief voor dit album op single verscheen. Het werd na Een meisje van 16 Boudewijns tweede hit. Ook Vrijgezel [B3] met een ingebouwd stukje zelfrelativering en Woningnood [B5] zijn als protestliedjes een schot in de roos. De dagen zijn geteld [B6] is dat iets minder. Apocalyps [B2] ten slotte is een wat meer romantisch nummer en tegelijk een vreemde eend in de bijt: het wijst reeds vooruit naar het tweede album, waarop het sociaal engagement een flink stuk zal teruggeschroefd worden.
Als debuut kon het album Boudewijn de Groot in 1966 tellen en het heeft na al die jaren nog niets van zijn charme verloren. Indertijd moet het duidelijk geweest zijn dat zich hier een bijzonder getalenteerde zanger-componist aandiende, en terugblikkend kan rustig gesteld worden dat Boudewijn de beloften van deze eerste lp in alle opzichten heeft waargemaakt.
Quotering: ***½ (18 januari 2001)
Klassiekers: Noordzee, Welterusten mijnheer de president, Een meisje van 16, Vrijgezel, Woningnood.
Boudewijn de Groot: Voor de overlevenden (1966)
Het jaar 1966 is nog niet voorbij of daar is de 22-jarige Boudewijn reeds met zijn tweede album, dat totaal anders is dan het eerste, en bovendien: nóg beter. Gedaan met de provo-Boudewijn en gedaan met de rebels-geëngageerde teksten. Voor de overlevenden is gevuld met bijzonder sterke, door Boudewijn gecomponeerde melodieën op door en door romantische teksten van Lennaert Nijgh die grotendeels handelen over volwassen worden en voorbijgestreefde jeugdidealen en liefdes. Sommige nummers schilderen dan weer een droomrealiteit of vermeien zich in leuke, absurdistische brabbeltaal.
Het openingsnummer, tevens het titelnummer [A1], schetst meteen de sfeer: de overgangsfase van jongen naar man, met enerzijds heimwee naar het verleden en anderzijds onzekere nieuwsgierigheid naar de toekomst. De klankkleur van de muziek is tegenover het debuutalbum overigens niet zo veel veranderd: Boudewijn op akoestische gitaar met een orkest achter zich. Alleen wordt het orkest nu niet meer geleid door Frans de Kok, maar door de Gentenaar Bert Paige (echte naam: Albert Lepage) die tegelijk verantwoordelijk is voor de ronduit prachtige arrangementen. Lied voor een kind dat bang is in het donker [A2] is een grappig en hyperkinetisch stukje nonsens over een kind dat s nachts allerlei rare dingen ziet. De wilde jager [A3] heeft een wat duistere, pseudo-mythologische tekst en scoort ook qua melodie een stukje minder. Met de trias Naast jou [A4] (over een teloorgegane liefde), Testament [A5] en Vrienden van vroeger [A6] (beide over afscheid nemen van de jeugdjaren) bereiken De Groot en Nijgh het toppunt van hun kunnen. Vooral de laatste twee nummers zijn niet meer weg te denken uit de wereld van het Nederlandse chanson, niet in het minst dankzij de zoetgevooisde en vlotgeschreven verzen van Lennaert: De eerste kuise zoen / Gekregen van een meisje / In ruil voor een choco-ijsje / Waarvoor ze t wel wou doen (uit A6)
De B-kant bevat eveneens zon onvergetelijk liedjestrio: Het Land van Maas en Waal [B3], Verdronken vlinder [B4] (over het besef dat de realiteit alle idealen achterhaalt) en Beneden alle peil [B5] (over een geliefde die een ander kiest). Het Land van Maas en Waal werd in januari 1967 met het oog op het nakende carnaval op single uitgebracht, scoorde goud en verscheen ook in vertaling in Engeland (Boudewijn de Groot werd daar: Baldwin). Het gaat hier inderdaad om een onweerstaanbare evergreen, gedragen door een bijzonder vlotte melodie en een knettergekke tekst met een vaag Jeroen Bosch-gehalte (het refrein heeft het onder meer over het circus Jeroen Bosch). Lennaert Nijgh zelf hierover: 'Ik had goed naar Jeroen Bosch gekeken, veronderstelde iedereen. Nee, ik had helemaal niet gekeken; de tekst is vanuit vage parate kennis geschreven en heeft ook niets te maken met de donkere vijftiende-eeuwse gruwelwereld van Bosch. Bij de volgende LP, Tuin der Lusten [sic: die volgende lp heette in feite Picknick] zou ik wél goed naar Jeroen Bosch kijken. Of dat zin gehad heeft, is een tweede' [in Nijgh 1991: 40].
De eerste nummers van de B-kant, Ze zijn niet meer als toen [B1] en Zonder vrienden kan ik niet [B2], zijn weliswaar degelijk maar toch duidelijk veel minder sterk dan het zonet besproken drietal. Het laatste nummer van de plaat, Ken je dat land [B6], een wat bevreemdend en niet erg geslaagd geval dat reeds de psychedelische hippiesfeer van de volgende lp aankondigt, werd door de platenmaatschappij raar genoeg op single uitgebracht, nog vóór Het Land van Maas en Waal. In tegenstelling tot dit laatste nummer werd het géén succes. Dit kleine misstapje kan echter onmogelijk de huizenhoge kwaliteit van de meeste andere nummers doen vergeten. Voor de overlevenden werd terecht goud en won in 1967 een Edison. Met dit album werd de naam Boudewijn de Groot definitief een begrip in de wereld van de populaire muziek der Lage Landen.
Quotering: ****½ (3 februari 2001)
Klassiekers: Naast jou, Testament, Vrienden van vroeger, Het Land van Maas en Waal, Verdronken vlinder, Beneden alle peil.
Boudewijn de Groot: Picknick (1968)
Sitarmuziek, rare geluiden, in de echokamer gestopte stemmen: zo begint Boudewijn de Groots derde album, waarvan de hoes volstaat met felgekleurde en door elkaar wemelende letters en figuurtjes die onmiddellijk een psychedelisch sfeertje oproepen. Het is begin 1968, de flower power beleeft zijn hoogtepunt. En dat zullen we geweten hebben, want Boudewijn en zijn tekstleverancier Lennaert Nijgh gaan duidelijk mee met hun tijd. Het openingsnummer, Picknick [A1], is een wat bombastisch en weinig beklijvend lied, het enige op het album waarvan de tekst niet door Nijgh maar door De Groot zelf werd geschreven. Karakteristiek voor de tijdsgeest zijn de laatste versjes: Iedereen moet aardig zijn / Pluk een bloem. Het werd in aanloop naar de lp uitgebracht op single, als opvolger van het zwakke Onder ons, een afdankertje van het vorige album.
Veel beter dan deze twee singles is Prikkebeen [B6], een duet met Ellie Nieman dat het album afsluit en in maart 1968 op single verscheen. Het werd meteen één van de vele Boudewijn de Groot-klassiekers, ondanks of wellicht juist dankzij de wat wazige, uit surrealistisch aandoende beelden bestaande tekst van Nijgh: Hij staat in de sneeuw aan de rand van de stad / en prikt de dagen van december op zijn hoed, / hij fluit zijn pluchen lapjeskat, / want hij heeft last van muizenissen / die nesten maken in zijn baard. Nijgh zelf hierover: 'Het toverwoord van die jaren was psychedelisch. Psychedelische teksten werden toen geslikt omdat alles wat wazig overkwam in de mode was' [Nijgh 1991: 115]. Ook hier is overigens weer de knappe arrangeur Bert Paige aan het werk wiens magistrale orchestraties de De Groot-nummers meestal een manifeste meerwaarde geven.
Ballade van de vriendinnen voor één nacht [A2] is een typische Nijgh-tekst (over kroegen, dronken zijn en kortstondige liefdesaffaires), op een jaren twintig-melodietje gezet: niet onaardig, maar het hoge niveau van de vorige lp wordt niet bereikt. Dat geldt nog meer voor Cinderella [A3], een nummer met een wat schreeuwerig refrein vol rockgitaren en met een onduidelijk naar sprookjes verwijzende tekst. Ballade van wat beter is [A4] is net als A2 niet echt slecht, maar een blijver is het al evenmin. In Tegenland [A5] wordt een Hammond-orgeltje (typisch jaren zestig) bovengehaald, wat nochtans nauwelijks kan verhelen dat dit een nogal vervelend, minstens enkele minuten te lang gerekt nummer is. Mensen om me heen [A6] heeft een vrij sterke melodie, maar duurt ook weer te lang (bijna zes minuten).
De B-kant opent met Canzone 4711 [B1], een chanson met veel blazers dat eerder thuishoort in de score van een jaren zestig-film dan op een De Groot-album. Tijdens het najaar van 1967 vond er in s-Hertogenbosch een groots opgezette tentoonstelling rond Jeroen Bosch plaats. De weerslag daarvan is te merken op de volgende vier nummers die (zeer) vagelijk geïnspireerd zijn door de Tuin der Lusten-triptiek van deze laatmiddeleeuwse schilder. Eva [B2] sluit aan bij het linkerbinnenluik. Samen met B6 is dit het enige nummer dat moeiteloos het niveau van Voor de overlevenden bereikt: een sterke melodie, een aansprekende tekst (over de macht van de vrouw die zelfs God naar haar pijpen kan laten dansen) en een mooi arrangement. De tuin der lusten [B3], een vaag commentaar bij het middenpaneel van Bosch triptiek (dat overigens ten onrechte positief geduid wordt als een soort hippiewereld avant la lettre), is echter een heel stuk minder en hetzelfde kan gezegd worden van Megaton [B4], geïnspireerd door het rechterbinnenluik (een Hel), maar éigenlijk door de staalindustrie bij Boom, ten zuiden van Antwerpen, aldus Nijgh zelf [Nijgh 1991: 114]. Glazen stilte [B5] ten slotte, van ver refererend aan de buitenluiken, is niet meer dan een niemendalletje.
Het album Picknick werd indertijd goed ontvangen, ongetwijfeld dankzij de nawerking van het grootse Voor de overlevenden en ten gevolge van de aansluiting die gezocht werd bij de rond vrije liefde, soft drugs en universele broederschap draaiende tijdsgeest. Vanop een afstand bekeken, is Picknick echter een serieuze stap achteruit tegenover de vorige lp en zijn B2 en B6 de enige tracks die het niveau van deze laatste continueren. Deze dalende lijn zou zich op het volgende album meedogenloos verderzetten, ofschoon de in augustus 1968 uitgebrachte single Waterdrager / Als de rook om je hoofd is verdwenen nogmaals het meesterschap van De Groot als singer-songwriter bevestigde.
Boudewijn de Groot zelf in 1981 over Picknick, in een interview met Jon Misselyn voor Muziekkrant [nr. 10, april 1981, pp. 46-47]: Van die plaat hou ik niet meer. Omdat de muziek die daar op staat veel te rationeel uitgedacht is. Daar steekt geen gevoel in, geen intuïtie, alle spontaneïteit ontbreekt. Het moest een Nederlandstalige Sgt. Peppers worden, met hypermoderne arrangementen, veel foefjes. Toen kon ik me best inleven in die rage, maar ik moet bekennen dat het eindresultaat niet uit mezelf kwam.
Quotering: **½ (9 februari 2001)
Klassiekers: Eva, Prikkebeen.
Boudewijn de Groot: Nacht en ontij (1968)
Na Picknick gaat het met Boudewijn een tijdje de verkeerde kant op. Hij is ontevreden over zijn carrière, wil niet meer optreden en krijgt hommeles met Lennaert Nijgh. Samen met Eelco Gelling (van Cuby & The Blizzards) vormt hij het groepje Tower dat een hitje heeft met de single In your life. Daarna verschijnt de lp Nacht en ontij waarop slechts vier nummers staan. Van de drie nummers op de A-kant, Wie kan me nog vertellen [A1], Aeneas nu [A2] en Babylon [A3] heeft Boudewijn deze keer zelf de muziek én de tekst geschreven. Het resultaat (ongeïnspireerde elektrische rock + bizarre, totaal niet aansprekende teksten) is zeer teleurstellend. De grootste tegenvaller van dit album is echter het vijfentwintig minuten lange nummer Heksen-sabbath [B1] dat De Groot samen met zijn oude schoolmakker Lucien Duzee schreef en dat bestaat uit een mengeling van ijle koorzang, onweergerommel, lachwekkend-theatraal voorgedragen slechte verzen en elektronisch gedonderjaag. 'Het resultaat is vervreemdend, de plaat klinkt bombastisch, cryptisch en acommercieel', schrijft Oors Popencyclopedie [1998: 151], in dit verband. De single Aeneas nu flopt dan ook totaal, de hele lp is een verschrikkelijk onding en ook de tweede Tower-single Captain Decker flopt. Boudewijns carrière bevindt zich in een crisis en hij trekt zich terug in een commune.
In een interview met Jon Misselyn (die samen met ons nog legerdienst heeft gedaan in het Militair Hospitaal van Soest, Duitsland) in Muziekkrant [nr. 10, april 1981, pp. 46-47] zei Boudewijn onder meer: En op Nacht en ontij staat naar mijn idee hele mooie muziek. Jongen toch!
Quotering: * (6 april 2004)
Klassiekers: geen.
Boudewijn de Groot: Hoe sterk is de eenzame fietser (1973)
Vijf jaar hadden we moeten wachten op de come-back van Boudewijn, een periode die door de platenmaatschappij overbrugd werd via het uitbrengen van twee dubbel-lps met oud materiaal: het door iedereen felgesmaakte Vijf Jaar Hits in 1971 en het iets minder succesvolle Dubbel Twee in 1973. In datzelfde jaar 1973 is Boudewijn daar echter terug, met elf nieuwe nummers, waarvan zeven op tekst van Lennaert Nijgh. De teksten van de overige vier liedjes werden geschreven door Ruud Engelander, Boudewijns schoonbroer. Twee van diens teksten zijn overigens vertalingen van gedichtjes van William Blake. Aanwezig is overigens ook weer Bert Paige, met prima arrangementen.
Het eerste wat we van de nieuwe Boudewijn op de radio horen, is de uitstekende, van een forse elektrische begeleiding voorziene single Jimmy [B1], dat gezien de eerste regel (van de hand van Ruud Engelander) tevens kan beschouwd worden als het titelnummer van de lp. Het liedje is opgedragen aan Boudewijns zoontje Jim de Groot en weet zowel qua tekst als qua muziek onmiddellijk aan te spreken. Na de teleurstelling van Nacht en ontij was dit een grote geruststelling: Boudewijn de Groot was weer helemaal terug en hij kon het nog!
Het hoge niveau van de single wordt helaas niet steeds bereikt op de rest van de lp. De twee eerste nummers, Terug van weggeweest [A1] en Wat geweest is, is geweest [A2], hebben beide een tekst van Nijgh die aansluit bij Boudewijns artistieke stilzwijgen en terugkeer. Een beetje nostalgisch, maar tegelijk ook zelfverzekerd klinkt het: het verleden is voorbij, het nu is het nu en dus gaan we er weer flink tegenaan. In het eerste nummer valt vooral de rol van de elektrische gitaar op, het tweede nummer sluit qua muzikale sfeer meer aan bij de eerste albums, maar het zijn allebei bijzonder degelijke binnenkomertjes. Volgen dan op de A-kant nog drie rustige tracks. De ballad Onderweg [A3] is een beetje te melig om goed te zijn, en ook Het Spaarne [A4] weet niet helemaal te overtuigen. Een stuk aardiger is de slow Kindermeidslied [A5], waarvan de tekst een vertaling is van een versje van William Blake.
Gelukkig was er indertijd ook nog de B-kant om de reeds paraat staande critici de mond te snoeren. Na de uitstekende softrock van Jimmy krijgen we iets totaal anders, maar het is al even uitstekend: het van een grappige tekst (maar haal uw borsten van mijn schouder!) en aantrekkelijke melodie voorziene Tante Julia [B2]. Het werd de tweede single uit dit album, maar had onbegrijpelijkerwijze veel minder succes dan zijn voorganger Jimmy. Jaren later werd het nummer nog eens opnieuw uitgebracht als carnavalshit. Ook het tedere liefdesliedje Ik zal je iets vertellen [B3] weet meteen de juiste snaar te raken en Parijs, Berlijn, Madrid [B4] is zo één van die nummers waarvan we na al die jaren de tekst nog radicaal van buiten kennen: een schot in de roos! Het korte De kleine schoorsteenveger [B5], weer naar een versje van William Blake, is op deze B-kant een klein akoestisch pareltje en het stevige, enthousiast gezongen De reiziger [B6] sluit thematisch weer aan bij Boudewijns jarenlange afwezigheid die nu voorbij is.
Hoe sterk is Hoe sterk is de eenzame fietser? De B-kant manifest zéér sterk. Boudewijn doet hier zijn achternaam opnieuw alle eer aan. De A-kant is echter duidelijk wat minder van niveau, vooral wat de drie laatste nummers betreft. In zijn geheel was dit in 1973 echter een come-back om absoluut blij mee te zijn. Het singletje Ik ben ik uit 1974, dat helaas op geen enkel studioalbum te vinden is, bevestigde die vreugde.
Quotering: ***½ (26 augustus 2012)
Klassiekers: Jimmy, Tante Julia, Ik zal je iets vertellen, Parijs Berlijn Madrid, De kleine schoorsteenveger, De reiziger.
Boudewijn de Groot: Waar ik woon en wie ik ben (1975)
In een interview met Rudy Vandendaele in Humo [nr. 3311, 17 februari 2004, pp. 148-153] zei Boudewijn over dit album: Op Waar ik woon en wie ik ben wou ik mezelf blootgeven, en ik dacht dat dat geen tierelantijnen verdroeg: alle opsmuk is in de productie weggehaald, en daar heb ik nu spijt van. Het was de bedoeling me kenbaar te maken aan de fans, en achteraf bekeken had ik de deur niet op zon klein kiertje moeten zetten. t Is bijna hoe zal ik het zeggen schijnheilig. Maar ik ben toen heel erg uitgegaan van de integriteit van het werk: later ben ik tot de verbijsterende ontdekking gekomen dat integriteit niet altijd leidt tot de beoogde resultaten. De trouw aan de basisgedachte: mezelf blootgeven, mezelf zo eerlijk en zo open mogelijk vertonen. En in een ander interview met Rudy Vandendaele in Humo [nr. 3471, 13 maart 2007, pp. 150-153] zei hij: Inhoudelijk verdraag ik nog steeds geen kritiek op Waar ik woon , maar in technisch opzicht zou ik die plaat en ook Maalstroom eigenlijk helemaal willen overdoen. Ik vind het nog steeds zonde dat platen met zulk goed materiaal zo slecht gepresenteerd zijn. Daardoor werden ze ook slecht ontvangen. Maar iedere plaat is ook het resultaat van een bepaalde overtuiging in een bepaalde tijd: t zou volgens mij dan ook niet al te integer zijn om die platen technisch helemaal over te doen.
Nou, nou. Mogen wij ook even? Ergens in de jaren negentig zetten het bespreken van Een nieuwe herfst en het op Canvas bekijken van een kort daarvoor opgenomen optreden van Boudewijn de Groot ons ertoe aan de lp Waar ik woon en wie ik ben (die wij ondertussen met een resem andere lps verkocht hadden) opnieuw te kopen, maar nu op cd. Het betreft hier het in totaal zesde album van de Nederlandse bard en het tweede album van de vernieuwde Boudewijn uit de jaren zeventig. Deze plaat werd indertijd door de pers zo mogelijk nog slechter ontvangen dan zijn voorganger, Hoe sterk is de eenzame fietser. Lennaert Nijgh was afgedankt als tekstleverancier en de teksten werden nu geschreven door ene René Daalder (Boudewijns schoonbroer, als wij ons niet vergissen), na gesprekken met Boudewijn zelf. Op dit album wilde De Groot zichzelf duidelijk profileren als zanger en meer nog als mens achter de zanger. Hij wilde eens flink zeggen waar het op stond, anno 1975: wat geweest was, was nu echt wel geweest, vroeger kwam niet meer terug en het publiek moest maar meegaan met de vernieuwde Boudewijn. Nieuw binnen Boudewijns oeuvre was de muziek ook wel: erg sober en simpel gehouden (de zwartwitte hoes was al een hint in die richting), zonder zware arrangementen en met eenvoudige melodieën. De lp werd noch door pers, noch door publiek gesmaakt, maar voor ons is het (nog altijd na al die jaren) een zéér onderschat werkstuk.
De opener Waar ik woon [A1] is een prima, lang en rustig voortkabbelend beekje muziek, met weliswaar een wat loze, maar toch goed klinkende tekst, en vervelen doet het geen moment. We hebben dit altijd al erg sterk gevonden en bovendien misschien wel meer dan honderd keer meegezongen. Calypso [A2] is een erg aardig calypsonummertje en ook Rechts links verkeerd [A3] is erg goed, met die heerlijke, eenvoudige en toch aansprekende klankkleur die zo typisch is voor dit album. Moeder [A4] is een ontroerend luisterliedje en De Nederlandse held [A5] een geslaagde meezinger, in tegenstelling tot wat Guy Mortier in Humo indertijd allemaal schreef over kort gehouden melodieën en materiaal dat niet bijblijft enzovoort.
Na deze perfecte A-kant krijgen we op de B-kant nog meer van hetzelfde, en dat is wel degelijk bedoeld als een compliment. Of niet soms [B1] is een verraderlijk positief-klinkend luisterliedje. Verraderlijk omdat het de weg baant voor het keiharde Travestie [B2], een hoogtepunt op een album dat volstaat met hoogtepunten en tevens de single van dienst. Het lieflijke begin contrasteert muzikaal met het rauwe tweede deel van het nummer, waarin een snerpende elektrische gitaar de wrede tekst ondersteunt: hier rekent Boudewijn zonder pardon af met al degenen die blijven verlangen dat hij liedjes als Testament of Beneden alle peil blijft zingen (beide oude nummers worden heel even gerecycleerd via de prille meisjesstem van Anja de Jong). Het àbsolute hoogtepunt van Waar ik woon en wie ik ben is voor ons echter het pareltje van twee minuten en zeven seconden dat dan volgt: Wegen [B3], met zijn eenvoudige maar heel functionele klankkleur (drums, bas, akoestische gitaar), zijn kabbelend ritme en zijn heerlijke tekst over het op zoek zijn naar een lief, zouden we niet graag meer willen wissen. Daarna zakt het niveau een heel klein beetje met De verbouwing [B4] en Wie ik ben [B5] is erg degelijk, maar toch net iets minder dan de acht eerste tracks.
In Media/Disko [nummer 24 van oktober 1975, pp. 33-34] noemde Hilde Dekeyser dit album een ontgoochelende stap achteruit, Wegen vond ze een vaag liefdesliedje en verder luidt het: Boudewijn zelf is blijkbaar nog niet klaar met zijn afrekening met het verleden. Of hoe valt het anders te verklaren dat de meeste liedjes op deze elpee ofwel nietszeggend zijn, ofwel enkel een afzwering zijn van dat verleden? Weet u wat? Volgens ons is Waar ik woon en wie ik ben met zijn net geen 37 minuten het beste album dat Boudewijn de Groot ooit gemaakt heeft.
Quotering: ****½ (3 augustus 2015, met verwerking van oude notities)
Klassiekers: het hele album, met voorbehoud voor B4 en licht voorbehoud voor B5.
Boudewijn de Groot: Van een afstand (1980)
Waar ik woon en wie ik ben flopte genadeloos. Boudewijn had vijf jaren nodig om dat te verwerken en met iets nieuws te komen. Het eerste nieuwe dat we te horen kregen op de radio in 1980 was de single De zwemmer [8]: een mooi akoestisch luisterliedje met een fraaie symbolische tekst van Ruud Engelander over iemand die van Nederland naar Engeland zwemt, maar als single misschien toch wat vlakjes. Ook Captains table [5], een lekker jazzy ding, heeft een tekst van Engelander, met zelfs een Engels refreintje. Prima hoor. Twee nummers op dit album heeft Boudewijn volledig zelf geschreven. Als het bericht slecht is, dood je de boodschapper [3] begint als een stevig rocknummer, wordt in het midden te lawaaierig en bolt dan rustiger verder uit. Nogal donkere en ietwat wazige tekst ook. Hoogtevrees [7] klinkt dan weer als een slappe Bob Dylan-imitatie. We zeggen het niet graag, maar deze twee liedjes van Boudewijn zelf zijn de zwakste van de hele plaat.
Er hebben nog vier andere tekstschrijvers meegewerkt aan dit album. Zolang ik niet beweeg [4] is een fraai akoestisch ding met een mooi melodietje en een aardige tekst van Herman Pieter de Boer. Het zou niet misstaan hebben op het vorige album. Kindertijd [6], met een tekst van René Daalder, is ook een rustig nummer, maar toch minder sterk dan Zolang ik niet beweeg. Uitstekend, zowel qua muziek als qua tekst, is dan weer het mediumtempo gebrachte Telkens weer [9]. De tekst is van Ernst Jansz, later één van de straffe mannen van Doe Maar. Echt een geweldige song hoor, met een verrukkelijk koortje.
En dan zijn er nog vier nummers met teksten van Lennaert Nijgh. De binnenkomer Een tip van de sluier [1] werd geschreven voor de gelijknamige film van Frans Bromet (nooit gezien overigens), verscheen net als De zwemmer op single en beschikt over een ijzersterk, telkens herhaald en crescendo aangroeiend meezingrefrein op het einde: Achter iedre deur die ik opendoe / doe jij een andre deur weer dicht / en zo blijf je verborgen / nooit wordt er meer dan een tip / van de sluier opgelicht! Ook heel goed is Vertrek [10], een lekker bonkend nummer, eveneens met een sterk meezingrefrein maar met een helaas wat lawaaierig middenstuk. Geen carnaval [11] is de ondanks de titel lollig-carnaveleske uitsmijter met een scherpe tekst over hypocrisie en het dragen van maskers. En dan is er natuurlijk nog het absolute juweeltje en hoogtepunt van dit album: het heerlijke liefdesliedje Zonder jou [2]. Lennaert Nijgh schreef dus de tekst, maar wie schreef de muziek? Niet Boudewijn de Groot zelf, zoals bij de tien andere nummers, maar wel Henny Vrienten! Ja, er is een Doe Maar-link te ontwaren op dit album (Ernst Jansz speelde trouwens indertijd in De Groots begeleidingsgroepje).
Een maxima cum laude voor deze Zonder jou en een magna cum laude voor het album in zijn geheel. Leuk overigens hoe in elk nummer iets van het thema afstandelijkheid verweven zit, vandaar dus ook de titel. Volgens ons beleefde Boudewijn de Groot in de jaren zeventig zijn muzikale hoogdagen.
Quotering: **** (3 augustus 2015)
Klassiekers: Een tip van de sluier, Zonder jou, Zolang ik niet beweeg, Captains table, De zwemmer, Telkens weer, Geen carnaval.
Boudewijn de Groot: Maalstroom (1984)
In 1980 trekt Boudewijn naar Amerika om een arrangeer-cursus te volgen. Hij keert terug naar Nederland in 1983 en maakt een moeilijke periode door: financieel aan de grond, relatie op de klippen, in artistieke zin de draad even kwijt. Het somber getinte Maalstroom zou naar verluidt daarvan de weerslag zijn. Alle nummers werden door Boudewijn zelf geschreven, behalve twee. Vlucht in de werkelijkheid [4] is een traag pianonummer met een geslaagde tekst van Lennaert Nijgh. Niet onaardig, maar inderdaad nogal somber. Het laatste nummer van de plaat, Code [10] heeft een tekst van Henny Vrienten. Het is een prima song, maar dit klinkt niet als Boudewijn de Groot, dit is Doe Maar-grand cru.
De rest is dus helemaal van Boudewijn. De binnenkomer Nooit meer terug [1] klinkt een beetje als middelmatige Golden Earring en valt eigenlijk alleen op door het (geslaagde) eerste deel van het refrein. Vreemde geluiden (vreemde gezichten) [2] probeert Lied voor een kind dat bang is in het donker nog eens dunnetjes over te doen. Keerzijden [3] weet niet goed van welk hout pijlen maken, zowel muzikaal als tekstueel (de synthesizers in het begin doen trouwens even denken aan de akelige B-kant van Nacht en ontij). Draden [5] continueert het pianogeluid van Vlucht in de werkelijkheid, maar is bijzonder matig. De laatste vrouw [6] is een rommelig zaagnummer en vestigt de aandacht op het feit dat teksten schrijven niet Boudewijns sterkste kant is. Het is ondertussen meer dan duidelijk dat dit de verkeerde kant opgaat. En ja hoor: Maalstroom [7] is zeurderige bombast, Een slag zo zwaar verloren [8] is zeurderig pianogetingel en synthesizergepriegel, en Nachtschade [9] is een brok middelmaat met een verschrikkelijk schreeuwerig refrein.
In een interview met Rudy Vandendaele in Humo [nr. 331, 17 februari 2004, pp. 148-153] zei Boudewijn over dit album: Maalstroom was een ander probleem: op die plaat heb ik te veel zelf willen doen, en ik had ook te weinig zelfkritiek toen ik m aan het maken was. Ik wist bij God niet wie die plaat zou moeten arrangeren ik had een verschrikkelijke behoefte aan een nieuwe Bert Paige, maar ik hoorde niemand in Nederland die ook maar in de buurt van die man kwam. Ik was toen net uit Amerika terug en ik dacht: technisch gesproken kan ik niet arrangeren, maar ik ben doordrongen van de muzikale americana, en vanuit dat gevoel zal het me wel lukken. Dat was een enorme zelfoverschatting.
Quotering: ** (3 augustus 2015)
Klassiekers: Code.
Boudewijn de Groot: Een nieuwe herfst (1996)
De slechte ontvangst van Maalstroom komt stevig aan bij Boudewijn. Muziek raakt volledig op een zijspoor en hij komt aan de kost als vertaler (bij uitgeverij Luitingh). Twaalf jaar is het wachten op een nieuw album en dat verschijnt pas nadat Boudewijn de hoofdrol heeft vertolkt in de succesvolle musical Tsjechov (geschreven door Robert Long en Dimitri Frenkel Frank). In 1996 is het dan eindelijk weer zover: in 1994 was Boudewijn 50 geworden en het comebackalbum heet dan ook toepasselijk Een nieuwe herfst.
Een wonderkind van 50 [1] slaat nochtans niet op Boudewijn. Gelukkig maar, want de tekst (van Lennaert Nijgh) gaat over Halbo Christiaan Kool (1907-1968) die na een half mislukte carrière als dichter zelfmoord pleegde, zoals we leren uit een artikeltje dat Johan Vandenbroucke ooit in De Morgen aan dit liedje van Boudewijn wijdde [Annotaties bij een liedjestekst, De Morgen/Boeken, 19 september 2001, p. 34]. Nijgh had de tekst al in 1970 geschreven en deze was in een muzikaal totaal andere versie en onder de oorspronkelijke titel Een wonderkind van zestig verschenen op de lp Hoe wordt een mens een ster? (1976) van Jasperina de Jong. Boudewijn de Groot veranderde de 60 in 50 (dus toch een beetje refererend aan zichzelf?) en maakte er een stevig rocknummer van dat in de verte herinnert aan de klankkleur van Jimmy. Met zijn gedreven zang en vlijmscherpe elektrische gitaar doet deze geslaagde binnenkomer het beste verhopen voor de rest van het album.
Dat valt toch danig tegen. Als jij niet van me houdt [2] en De rover [3] zijn in tegenstelling tot [1] rustige, ingetogen nummers met opnieuw teksten van Lennaert Nijgh, maar een kleine dosis meligheid valt hen niet te ontzeggen. Deinè Theos (Afschuwwekkende godin) [4], met een tekst van Harm Schepers, is te rommelig en bombastisch om goed te zijn. Volgen dan weer twee nummers van het duo De Groot/Nijgh. Kijken hoe het morgen wordt [5] en De roos [6] zijn helaas allebei redelijk slaapverwekkend en hebben niets speciaals dat de aandacht zou kunnen trekken. Hetzelfde geldt voor De slaap [7], met tekst van Ruud Engelander.
Rondeel [8] is een fraai gedicht van Lennaert Nijgh waarin een parallel wordt getrokken tussen steden en hoeren maar de muziek die Boudewijn erbij heeft bedacht, overtuigt van geen kanten. Annabel [9], op tekst van Herman Pieter de Boer, kennen we natuurlijk van de uitstékende singleversie van Hans de Booij maar deze hyperkinetische versie van Boudewijn zelf moet daar duidelijk voor onderdoen. Het blijft natuurlijk een De Groot-nummer, waarvan akte. De drie Mandarijnen [10] brengt met zijn Chinees klankkleurtje en zijn wijze tekst van Nijgh wat broodnodige verfrissing maar kan de test van herhaalde beluisteringen niet succesvol doorstaan want dan begint de eentonigheid danig op te vallen en het verhaaltje van de tekst ken je dan onderhand wel. Avond [11] is een De Groot/Nijgh-nummer dat onder de titel De avond al verschenen was in 1973 op het Rob de Nijs-album In de uren van de middag. Daar maakte het, afgezien van het sterke meezingrefrein, al een flauwe indruk en dat is hier niet anders. Eva [12] doet met heimwee terugdenken aan de gelijknamige song uit Picknick. De tekst is net als in [4] van Harm Schepers en het resultaat is opnieuw te bombastisch om goed te zijn. Vrolijke violen [13], met tekst van Herman Pieter de Boer, is weer zon carnavalsnummertje in de traditie van Tante Julia of Geen carnaval, maar meer dan een middelmatig, gewild-lollig dingetje is het niet. Het album wordt afgesloten met het acht minuten lange De Engel is gekomen [14], weer een De Groot/Nijgh-compositie die jammer genoeg tenondergaat aan storende tempowisselingen en een lading bombast.
Een nieuwe herfst werd in 1996 naar verluidt goed ontvangen door het publiek. Waarschijnlijk omdat velen zaten te smachten naar nieuw sterk werk van Boudewijn de Groot dat zou aansluiten bij de successen van vroeger. Bij die velen zullen er dan toch een groot aantal deftig teleurgesteld geweest zijn in 1996. Waaronder wij.
Quotering: ** (7 augustus 2015)
Klassiekers: Een wonderkind van 50.
Boudewijn de Groot: Het Eiland In De Verte (2004)
In november 2002 overleed Lennaert Nijgh maar op dit nieuwe album van Boudewijn staan nog acht nummers waarvoor hij de tekst leverde. Berlijn [2], dat voorafgegaan wordt door de korte geluidsimpressie Unter den Linden (intro Berlijn) [1], is echter niet meer dan een melig nummer met een zwakke tekst. Het klinkt als hoogdravende kitsch en is dus een zeer magere binnenkomer. Nergens heen [4] is een uptempo song die doet denken aan de stijl van de Frank Boeijen Groep, maar is dat een goed teken? Sonnet voor A. [5] is een flauw, akoestisch nummertje en Het land van koning Jan [6], dat handelt over de incestueuze liefde van een broer voor zijn zus, is traag, zwak en melig. Ballade van de onsterfelijkheid [7] is dan weer een teleurstellend hoempapa-liedje. De winter [11] is bijzonder middelmatig, Klok onder water [13] is een melig zaagnummertje en Het eiland in de verte [14] is erg matig.
Veel om enthousiast over te doen levert dat dus niet op en men vraagt zich af: waar is de bevlogenheid van vroeger gebleven?
De rest van het album is al even vlak en middelmatig. Boudewijn heeft ook twee liedjes volledig zelf geschreven. De blauwe uren [8], een eresaluut aan Lennaert Nijgh, is niet onaardig maar evenmin echt groots. Op weg naar mijn lief [9] is het langste nummer van de plaat (meer dan zeven minuten): rustig, een beetje wazig, toch ook niet echt goed. Freek de Jonge heeft voor drie nummers de tekst geleverd: Eeuwige jeugd [3] is een rustig zaagnummer, De vondeling van Ameland [12] is flink hoogdravend en de bonustrack De zwembadpas [15] is een niet onaardige parodie op de protestsongs van de jaren zestig. Hoe moet ik het de stad vertellen [10], met een tekst van Marcel Verreck, is een flodderig uptempo-geval en de andere bonustrack, Het einddoel [16], met een tekst van Jan Rot, is een soort bombastische Frank Sinatra-song.
Jaren geleden hebben we dit album al eens in huis gehad, en toen was het al duidelijk dat dit niet veel soeps was. Dat blijkt bij deze herbeluistering(en) volledig te kloppen. We waren het in het verleden véél beter gewoon van Boudewijn.
Quotering: ** (28 juli 2015)
Klassiekers: geen.
Boudewijn de Groot: Lage Landen (2007)
De cd Lage Landen stond kort na verschijnen in 2007 meteen op nummer 1 in de Nederlandse Album Top 100, maar dat zal volgens ons toch meer te maken gehad hebben met de naambekendheid van de auteur dan met de kwaliteit van het songmateriaal. De cd werd gemixt in Nashville onder leiding van Chad Hailey, en dat is meteen te merken aan de eerste twee nummers, Hoogtevrees in Babylon [1] en Achter de hemelpoort [2], allebei degelijke, vlotte countrysongs met tekst en muziek van Boudewijn zelf, die echter hoegenaamd geen potten breken. Meteen daarna krijgen we het hoogtepunt van het album: het heerlijke mediumtempo-nummer De treinreis [3], met een behoorlijk heavy tekst van Freek de Jonge waarin een treinreis symbolisch verwijst naar de levensreis van de mens.
Vervolgens daalt het niveau echter zienderogen. We krijgen dan achter elkaar een heleboel rustiger liedjes. Het jagen voorbij [4] kan er nog net mee door, maar Altijd samen [5], Grijze dame [6], Zelden kunnen praten [7] en Spelende meisjes [8] zijn te melig om te kunnen bekoren. Het snellere nummer Daar wil ik zijn [9] (weer met een tekst van Freek de Jonge) probeert de verveling enigszins te doorbreken, maar lukt daar nauwelijks in. En ook de vier laatste, weer rustiger tracks (Beter één schelp [10], Lage Landen [11], Hogeduin [12] en Sonnet IV [13]) kunnen moeilijk tot het betere werk van De Groot gerekend worden.
Het was sinds de vorige cd (Een eiland in de verte) en eigenlijk al sinds Maalstroom klaar en duidelijk: Boudewijn de Groot is op zijn retour. Helaas, maar het is niet anders.
Quotering: ** (10 februari 2008)
Klassiekers: De treinreis.
Boudewijn de Groot: Complete Studio Albums & Curiosa (2009)
In 2009 verschijnen de elf studioalbums van Boudewijn de Groot in een verzamelbox en daar is ook één cd met zestien Curiosa bij. Het zijn alternatieve versies van grotendeels recente en soms oudere en heel oude nummers, waarover meestal weinig te vermelden valt. Toch dit: geslaagde live-versies van Avond [6], van het Voor de overlevenden-nummer Naast jou [7] (samen met Jan Rot) en van Pastorale [9] (samen met Liesbeth List). Het hier ook presente Het land van Maas en Waal [11] herinnert er ons nog eens, ietwat pijnlijk, aan hoe ijzer-, ijzersterk de vroege Boudewijn de Groot wel was in vergelijking met wat zijn vier laatste albums te bieden hadden. En zowaar toch ook nog een prettige ontdekking: het onmiddellijk aansprekende, ons van nergens anders bekende heavy blues-nummer Vroeger laat [3], dat overigens niet van Boudewijn zelf is maar geschreven werd door Huub van der Lubbe, Nico Arzbach en Antonie Broek. Bij deze extra Curiosa-cd had trouwens wat meer informatie over de herkomst en de context van de zestien nummers niet misstaan.
MIDDELNEDERLANDS: Roockeloos Leven (Jacob Pieterse Rontzaet) 1636
Roockeloos Leven (Jacob Pieterse Rontzaet) 1636
[Teksteditie: Herman Meijling (ed.), Esbatementen van de Rode Lelije te Brouwershaven. Drukkerij De Waal, Groningen, 1946, pp. 195-198 = Roockeloos Leven ed. 1946] [Hummelen 1 J 10]
Auteur
Jacob Pieterse Rontzaet, een rederijker van de rederijkerskamer De Rode Lelije in Brouwershaven.
Genre
Het opschrift luidt: Een bademendtspel van 6 parsonaijen. Een esbatement dus of rederijkersklucht.
Situering / datering
Dit stuk, waarvan slechts 84 verzen bewaard bleven, is één van de teksten die werden aangetroffen in een verzamelhandschrift op het stadhuis van Brouwershaven (Zeeland). Deze codex is afkomstig uit het archief van de plaatselijke rederijkerskamer De Rode Lelije en wordt thans bewaard in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht (nr. 8.K.28). In het opschrift wordt naast de naam van de auteur ook de datering vermeld: 24 maart 1636.
Inhoud
Roockeloos Leven, een losbandige figuur, probeert de bedelaar Aerm Leven samen met De Werrelt (een vrouw) en Den Gieregert (de gierigaard) op het slechte pad te brengen, maar Geestelijck Leven probeert dit te voorkomen door te waarschuwen voor de hel en aan te sporen tot een op God gericht, vroom leven. [De rest van het spel ontbreekt.]
Thematiek
Men vraagt zich af hoe uit dit begin een klucht zou moeten groeien. Wat bewaard bleef, lijkt eerder een zinnenspel aan te kondigen.
Receptie
De bewaarcontext (een rederijkerskamer van Brouwershaven) wijst in de richting van stadsliteratuur. Verband met Brouwershaven.
Profaan / religieus?
Wat bewaard bleef, wijst in de richting van het stichtelijk-religieuze.
Aantekeningen
Over dit spel valt bitter weinig te zeggen. Men vraagt zich af waarom de tekst gemutileerd werd.