Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
15-10-2016
BOEK: Middeleeuwers over vrouwen 1 (Stuip/Vellekoop) 1985
Middeleeuwers over vrouwen deel 1
(R.E.V. Stuip en C. Vellekoop red.) 1985
[Utrechtse Bijdragen tot de Mediëvistiek III, HES Uitgevers, Utrecht, 1985 = Stuip/Vellekoop I 1985]
Dit boek is een verzameling van tien opstellen van verschillende auteurs. De bijdragen kwamen voort uit een reeks colleges die in het voorjaar van 1983 werden gegeven aan de Rijksuniversiteit te Utrecht in het kader van het bijvak Middeleeuwse Studies. Gepoogd wordt om het min of meer beperkte beeld dat wij hebben van de middeleeuwse vrouw wat te verruimen door na te gaan wat middeleeuwers zelf vonden van vrouwen. Daarbij mag natuurlijk niet vergeten worden dat het onmogelijk is het beeld te schetsen van de vrouw in de Middeleeuwen en dat de meeste bronnen geschreven werden door mannen, en zo ook weer gekleurd en eenzijdig zijn. Hieronder een kort overzicht van de tien bijdragen.
1 Vorstin: Ada van Holland (F.W.N. Hugenholtz)
Over een weinig bekend Hollands gravinnetje uit de twaalfde-dertiende eeuw dat na de dood van haar vader door haar oom van haar graafschap beroofd werd. Niet zo boeiend.
2 Guinevere (O.S.H. Lie)
Tracht de vraag te beantwoorden hoe middeleeuwers dachten over Guinevere, de vrouw van koning Arthur. De portretten die van haar bestaan, blijken uiteenlopend te zijn. Interessant is dat in de Lancelot-trilogie (ook wel Proza-Lancelot genoemd en ontstaan tussen 1210 en 1230) de overspelige relatie tussen Guinevere en Lancelot vergoelijkt wordt door de intensiteit en permanentie ervan te stellen tegenover de vluchtige verhouding die koning Arthur had met de verleidster Camille.
3 De vrouw als echtgenote (Erik Kooper)
Liefde speelde in het middeleeuwse huwelijk geen toonaangevende rol, en dat was des te meer waar naarmate men tot een hogere klasse behoorde. Volgens de middeleeuwse canonisten en theologen was seks in het huwelijk geoorloofd in drie gevallen: voortplanting / het vervullen van de huwelijksplicht / toegeven aan de begeerte van de ander zodat deze niet in ontrouw vervalt. Meestal wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het eerste geval en de twee andere omdat het eerste rechtstreeks door God is opgelegd. Naarmate men de huwelijksdaad als zondiger beschouwde, werd daar meer nadruk op gelegd.
Kooper stelt ook de door de Kerk in goede banen geleide liefde binnen het huwelijk tegenover de hoofse liefde. Hij kan dan stellen dat de eerste legaal is en beheerst wordt door het verstand, dat het hart er een ondergeschikte rol in speelt, evenals het zinnelijk genot, dat de man hierbij boven de vrouw staat hoewel de liefde idealiter wel wederkerig is, en tenslotte [sic] dat hij [sic] gericht is op de voortplanting (p. 47). De hoofse, erotische liefde is niet gebaseerd op verstandelijke overwegingen maar op het gevoel, en hij [sic] is zinnelijk van aard en potentieel onwettig, al staat daar tegenover dat er een veredelende werking van kan uitgaan; tenslotte [sic] moet genoemd worden dat bij deze liefde die, zoals ook de rationele soort, voor een volkomen vervulling wederkerig moet zijn de vrouw de meerdere is van de man (p. 49). Over invloeden op en van de Roman de la Rose, zie pp. 52-55.
4 Toverende vrouwen (J.E. Toussaint Raven)
Volgens de bronnen toverden vrouwen meer dan mannen vooral op het gebied van gezondheid en meer nog dat van liefde, potentie en conceptie. Bij de mannelijke tovenaars vallen vooral jagers, herders en geestelijken op. Zo gauw het gaat over het magisch bedrijf als intellectuele bezigheid (zwarte kunst, nigromantie, alchimia), zijn het natuurlijk weer de mannen die de toon aangeven: intellectuelen waren mannen. Sommige serieuze natuurwetenschappelijke onderzoekers (zoals Roger Bacon en Albertus Magnus) hadden daar zelfs onder te lijden, omdat zij ook vaak door de geheimzinnigheid van hun werk met de naam van tovenaar of duivelaanroeper bedacht werden.
5 Von den übelen wîben (L. Okken en T. Broeren)
Hier worden een aantal Franse en Duitse teksten onderzocht die handelen over sterke vrouwen en hun huwelijkspartners. Met de slavernij van de getrouwde vrouw viel het vermoedelijk wel mee in de Middeleeuwen, maar vrouwen die thuis de broek droegen én hun mannen/pantoffelhelden kregen het vaak zwaar te verduren: zij konden het respect van de samenleving en hun zelfrespect verliezen.
6 Christine de Pizan (Corry Hogetoorn)
Deze Franse schrijfster en intellectuele uit de 14de-15de eeuw was zeker geen feministe-avant-la-lettre. Wel was zij een uitzonderlijke persoonlijkheid die ijverde voor meer eerbied van de man voor de vrouw en die er niet zozeer naar streefde de positie van de vrouw te veranderen, dan wel deze meer te doen waarderen.
7 Arabische courtisanes (Qiyan) (Remke Kruk)
Schetst een beeld van de qiyan: Arabische courtisanes, mooie vrouwen (meestal slavinnen) die een speciale opleiding kregen om met muziek, hoogstaande conversatie en de rest de mannen te behagen, met als gevolg vaak het niet meer in staat zijn tot oprechte emoties of daden.
8 Vrouwen in de lyriek (Ria Lemaire)
Lemaire uit kritiek op een aantal bestaande (moderne) studies (van mannen) over middeleeuwse lyriek. Zij verwijt deze wetenschappers bevooroordeeldheid. Zij verhullen namelijk dat er aanvankelijk twee tradities van liefdespoëzie bestonden: een vrouwelijke (gebaseerd op gelijkheid en een integrale ontmoeting met de Ander) en een mannelijke (gebaseerd op ongelijkheid, macht en toe-eigening van de Ander). Die eerste (vrouwelijke) traditie verdween, en de andere verwierf het monopolie van de eerste, echte, enige liefdespoëzie van onze westerse cultuur: Wat zo buiten schot kon blijven is de vraag naar de relatie tussen de literatuur die deze liefdesidealen bezingt, de veranderingen daarin en de economische, politieke en sociale verschuivingen van die tijd, die, zoals we al bij Duby (1981) konden lezen, de verhoudingen tussen de beide sexen grondig gewijzigd hebben (p. 125).
9 Hadewijch in conflict (P. Mommaers)
Mommaers onderzoekt hier de conflicten die Hadewijch had met buitenstaanders én met vrouwen binnen haar eigen beweging van mulieres religiosae.
10 De omgekeerde wereld van de Amazonen (W.P. Gerritsen)
Het matriarchaat van de Amazonen zoals we dat kennen uit oud-Griekse bronnen heeft waarschijnlijk nooit bestaan. De oude Grieken refereerden vermoedelijk aan bestaande culturen in de periferie van de mediterrane wereld, waarin de positie van de vrouw anders was, maar waarvan zij weinig wisten of beter: wilden weten. De Grieken gebruikten het motief van de Amazonen namelijk als negatieve zelfdefiniëring, om een omgekeerde wereld te schetsen die lijnrecht tegenover de ideale Griekse stadsstaat stond. Het motief beroerde wellicht ook een diepere laag van het bewustzijn. Amazones vormen namelijk een intrigerende combinatie van virago en virgo, van fortitudo en pulchritudo: zij paren de kracht en de strijdlust van het manwijf aan de kuisheid en lieftalligheid van de maagd. Een diachronische studie van de bewerkingen van het Amazone-motief doorheen de eeuwen (ook in de Middeleeuwen) zou ons heel wat kunnen leren over de veranderende visies op de vrouw en op het eeuwige probleem van de ongelijkheid van de seksen. Gerritsen besluit dat het land van de Amazonen nooit echt bestaan heeft. Het is een product van de verbeelding, een fabelrijk, projectie van diep-verscholen angsten en verlangens, dat zich nu eens als fantasmagorie, dan weer als utopie voordoet (p. 175).
BOEK: Het versierde woord (Nicoline van der Sijs) 1999
Het versierde woord -
De epitheta of woordcombinaties van Anthoni Smyters uit 1620
(Nicoline van der Sijs) 1999
[Contact, Amsterdam, 1999, 237 blz.]
In 1620 verscheen te Rotterdam onder de titel Epitheta een merkwaardig boek van de uit Antwerpen afkomstige en omwille van zijn hervormingsgezindheid naar Amsterdam uitgeweken schoolmeester Anthoni Smyters. Het betreft hier een slechts in beperkte kring bekend woordenboek waarin 2808 substantieven telkens gevolgd worden door een lange reeks andere substantieven of adjectieven (zogenaamde epitheta) waarmee het trefwoord in kwestie kan gecombineerd worden. Soms geeft Smyters ook omschrijvingen (bijvoorbeeld vriend der duisternissen bij het trefwoord uil) of encyclopedische informatie (vooral wanneer het geografische of mythologische eigennamen betreft). Naar eigen zeggen verzamelde Smyters dit materiaal in eerste instantie om zijn leerlingen te helpen bij het vertalen van Franse teksten, maar werd hij door een aantal taalliefhebbers aangespoord om zijn woordenboek ter beschikking te stellen van een breder publiek. Smyters, die met zijn linguïstische arbeid de verrijking en versiering van het Nederlands op het oog had, baseerde zijn Epitheta overigens op een gelijkaardige Franse druk uit 1571 en vulde zijn bewerking aan met eigen bevindingen.
Nicoline van der Sijs zorgde niet alleen voor een beknopte en verhelderende inleiding, maar hertaalde bovendien de Epitheta in modern Nederlands. Zij spreekt de hoop uit dat journalisten, schrijvers en anderen hun taalgebruik zullen kunnen opfrissen aan de hand van Smyters, maar daar hebben wij gezien het nogal oppervlakkige en vaak melig-schoolse karakter van het woordenboek eerlijk gezegd een hard hoofd in. Woordcombinaties als mosselachtige fluim of appelige borstjes lijken niet direct voorbestemd om opnieuw carrière te maken in het Nederlands van de 21ste eeuw. Smyters boekje is natuurlijk wel een interessant curiosum voor linguïsten of cultuurhistorici, maar in dat verband rijst dan weer de vraag of deze doelgroep niet meer gediend was geweest met een geannoteerde editie van de oorspronkelijke, zeventiende-eeuwse tekst (die nu beperkt blijft tot de trefwoorden). Een breed publiek zien wij voor de Epitheta niet warm lopen, en op die manier valt deze hertaling een beetje tussen wal en schip.
Deze vrij dunne roman vertelt het van het heden via flashbacks naar het verleden springend verhaal van de superknappe mulattin Marianne Quatorze, die opgroeit in een Congolees dorpje als dochter van een negerin en (zoals op het einde pas blijkt) een Belgisch minister. Als meisje wordt zij samen met een dozijn andere bastaardkinderen van de minister naar België gehaald en aldaar geadopteerd door de bisschop van Limbourg. Als tiener nog raakt zij gehuwd met een groentenboer die haar regelmatig slaag geeft en uit deze situatie wordt zij weggehaald door de rechter Bram Bonami, die haar als zijn maîtresse plaatst in een Brussels flatje. Als dit uitkomt, vlucht hij met haar weg naar Brazilië, naar zijn oude studievriend Otelo, die esthetisch chirurg is. Aldaar wordt zij de maîtresse van Otelo en Bonami keert alleen naar België terug. Als Otelo echter voor een symposium naar Leuven komt, papt zij weer aan met Bonami en trouwt zij met hem. Na een tijd start Otelo een kliniek op in Brussel en Marianne papt nu weer aan met Otelo en zij evolueren meer en meer naar een S&M-relatie. Marianne is daarna opnieuw een tijd bij Bonami en ook zij evolueren naar S&M. Dan is zij weer bij Otelo (volgt u nog?), en dan weer bij Bonami en het drietal vertoeft vaak in de S&M-club van Oscar Horemans. Otelo heeft ondertussen ook een domein in Frankrijk gekocht, alwaar allerlei sadomasochistische spelletjes gespeeld worden met Marianne. Uiteindelijk naaien de twee mannen haar vagina dicht. In de seksclub en op het domein worden ook hardepornofilmpjes met Marianne gedraaid en als die in de handen van Bonamis collegas vallen, wordt Bonami uit zijn burgerrechten ontzet en Otelo wordt in België en Brazilië uit de geneesherenorde ontslagen. Bonami pleegt zelfmoord, Otelo verdwijnt naar Brazilië en de nu 41-jarige Marianne kwijnt met haar hondje weg in een Brusselse volkswijk.
Onze eerste kennismaking met een roman van Paul Koeck kan niet bepaald een succes genoemd worden. Dit boekje dat van voren naar achter vol (overigens weinig opwindend beschreven) seks staat, zit van achter naar voren vol onwaarschijnlijkheden en losse draden, is slordig geschreven en gestructureerd, werd oppervlakkig en ongeloofwaardig uitgewerkt en is uiteindelijk zo onbevredigend als wat. Een totaal flutromannetje, kortom. Erik Vissers stelde in De Standaard der Letteren dezelfde diagnose: Dit boek is bijzonder oppervlakkig, onwaarschijnlijk en zelfs ongeloofwaardig. ( ) Bovendien heeft Koeck niet eens de moeite genomen om zijn verhaal goed te schrijven: de structuur hangt met haken en ogen aan elkaar, de erbarmelijke stijl verraadt snelschrijverij en wat nog het meest stoort, is de onaanvaardbaar oppervlakkige karakterisering van de personages.
Typisch voor het absoluut minder dan middelmatig gehalte van deze roman is alleen al de cover. Het hoofdpersonage heet een beeldschone halfbloed te zijn waarvoor alle mannen uit de bol gaan, maar op de cover zien we slechts de blote rug van een weinig aantrekkelijk blank meisje met een knolneus. Paul Koeck kreeg in het verleden onder meer de Driejaarlijkse Staatsprijs voor Toneel. We zullen maar veronderstellen dat Het doorgeefmeisje niet representatief is voor zijn oeuvre.
Quotering: **
Geraadpleegde lectuur
- Erik Vissers, Pijnlijk over de rand, in: De Standaard der Letteren, 24 april 2003,p. 4.