Inhoud blog
  • Test
  • BOEK: De Bourgondiërs (Bart Van Loo) 2019
  • BOEK: Sinuhe de Egyptenaar (Mika Waltari) 1945
  • BOEK: Dwaal zacht (Lore Mutsaers) 2019
  • BOSCH: Higgs Strickland 2016
    Zoeken in blog

    Over mijzelf
    Ik ben Eric De Bruyn
    Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
    Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 68 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
    Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
    WEMELDINGEN
    Tijd is ruimte in beweging
    11-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Omtrent Deedee (Hugo Claus) 1963
    Omtrent Deedee (Hugo Claus) 1963

    [Roman. Wij maakten gebruik van de schooleditie in de Boektoppers-reeks: Malmberg-Van In, Den Bosch-Wommelgem, 2008, 136 blz.]

    In deze vijfde roman van Hugo Claus (die eerst bedoeld was als filmscenario, en later door Claus zelf bewerkt werd tot een toneelstuk en een film) komt de Vlaamse familie Heylen samen voor de jaarlijkse herdenkingsdag van de dood van hun moeder. Die herdenking vindt plaats bij de oudste zuster, Natalie, die de dienstmeid is van een pastoor (Deedee, afkorting van ‘dienstdoende’). Tijdens de familiereünie komen er allerlei wrijvingen, ruzietjes en roddels bovendrijven, maar het is vooral de homoseksuele Claude, de zoon van één van de broers (Albert), die de aandacht trekt. Op het einde van de roman zoekt hij toenadering tot de eveneens homoseksueel geaarde Deedee, maar hij wordt afgewezen, waarna hij zelfmoord pleegt.

    Claus heeft deze roman ingedeeld in hoofdstukken die telkens vanuit het perspectief van een ander personage worden verteld, een structuurtrucje dat hij reeds had toegepast in De Metsiers en dat toen al afgekeken was van Amerikaanse auteurs als William Faulkner. Als iets niet origineel is, is het natuurlijk nog niet noodzakelijk slecht. Claus gaat met die perspectiefwisselingen echter bijzonder weinig creatief om, zodat in dit geval het trucje zichzelf niet overstijgt. De gehanteerde stijl, die zoals steeds bij Claus poëtiserend en wazig overkomt, zorgt er verder voor dat je nooit echt méé bent met het verhaal en dat je je blijft afvragen waar de auteur nu eigenlijk uiteindelijk naar toe wil.

    In een interview uit 1989 (in de persmap die de verfilming van het boek, Het Sacrament, begeleidde) legt Claus het dan maar zelf uit. Op de vraag: ‘Wat heeft u geïnspireerd voor het verhaal?', antwoordt hij: ‘Iets heel simpel, een kleine anekdote die mij werd verteld door mensen uit mijn familiekring. Ze beweerden dat ze bij een pastoor een feestje hadden meegemaakt dat nogal uit de hand gelopen was. Normaal moet ik daar om grinniken, maar toen dacht ik opeens, als ik dit als vertrekpunt neem voor een uitgebreider verhaal, dan zou ik misschien een thema kunnen illustreren dat zou handelen over hoe iemand, die in functie van zijn geloof de liefde moet uitdragen, op het moment dat reële liefde van hem gevraagd wordt, tekort schiet. Ik heb dat anekdotisch verhaaltje verder uitgebouwd en een conflictsituatie geschetst rond iemand die behoefte heeft aan liefde en iemand die dat niet kan geven’.

    Eerlijk gezegd, als Claus het niet zelf had verteld, waren wij er nooit opgekomen, en we vragen ons af wie wel. In dit opzicht mag Omtrent Deedee volgens ons rustig beschouwd worden als een mislukte roman die er niet in slaagt zijn boodschap op de lezer over te brengen. Al begrijpen we na de uitleg van de auteur een aantal zaken wél beter.

    Het motto van Traherne bijvoorbeeld: ‘He can never therefore be reconciled to your sin because sin itself is incapable of being altered; but He may be reconciled to your person, because that may be restored’. De ‘He’ in dit citaat is niet alleen God, maar dus ook Deedee (op pagina 24 lezen we trouwens: ‘Deedee en Hij zijn gelijk’) die mislukt in zijn opdracht van (christelijke) liefde gevende priester, met fatale gevolgen. Dat de liefde die Deedee moet geven een homoseksuele liefde is, past uiteraard perfect in het plaatje van de anti-kerkelijke, papenvretende Claus die in deze roman niet enkel een kleingeestige, kibbelende Vlaamsche familie te kijk zet, maar ook de clerus. Wat in 1963 ongetwijfeld shockerender zal zijn overgekomen dan anno nu. Verder begrijpen we nu ook waarom in de laatste charade Claude en Jeanne de geboorte van Afrodite uitbeelden: zij is immers de godin van de liefde en dat is wat Claude zoekt en niet krijgt. Wat de andere drie charades er echter bij komen doen: beats us, en dan zwijgen we nog over een aantal ongeloofwaardigheden in het verhaal, zoals wanneer vlak vóór de charades enkele vrouwen in het gezelschap plots hun bovenkleren uittrekken en in hun ondergoed beginnen rond te paraderen.

    Over Omtrent Deedee zijn in de loop der jaren enkele superserieuze analyses verschenen, onder meer van Julien Weverbergh en Paul Claes, die het héél ver gaan zoeken in allerlei al dan niet door Claus zo bedoelde symboliek, maar die volgens ons de bal deftig misslaan. Naar aanleiding van Weverberghs analyse De petroleumlamp en de mot: ik ontleed Omtrent Deedee (onder meer verschenen in 1965 in zijn Bokboek) noteerden wij ergens in de jaren zeventig al: ‘Die symbolische interpretatie van weverbergh lijkt mij op sommige punten nogal vergezocht. Ik heb de indruk dat hij in zijn stuk heel wat achtergrondinformatie heeft verwerkt die uit gesprekken of interviews met Claus zelf komt. Maar heel die mythologische rimram is niet primordiaal. Omtrent Deedee is het verhaal van Claude: hij is het belangrijkste personage in een boek dat aantoont hoe een individu dat anders is, ten onder gaat in een liefdeloze omgeving die weigert met dit individu in contact te treden (een niet onbelangrijk thema in de vroege verhalen van Claus, vergelijk het titelverhaal van De Zwarte Keizer, vergelijk ook het miniproza in Natuurgetrouw)’.

    Minder hoogdravend, misschien wat muggezifterig, maar in elk geval zeer correct waren de twee artikelen die Dirk De Witte in 1970 en 1971 in het Nieuw Vlaams Tijdschrift publiceerde [1970, pp. 806 e.v. / 1971, pp. 990 e.v.]. Hierin wijst hij op een rist vergissingen en slordigheden die in de roman Omtrent Deedee zitten. Zo is bijvoorbeeld Deedee op pagina 16 naar verluidt 46 jaar oud, terwijl op pagina 40 staat dat hij 50 jaar oud is. Maar soit, wij hebben Omtrent Deedee nu na al die jaren nog eens herlezen en we konden vaststellen dat we nog altijd niet van dit rare, vreemde boek houden. In zijn recensie uit 1963 slaat Paul Hardy [in Boekengids, jg. 41, nr. 8 (oktober 1963), p. 281] de nagel op de kop wanneer hij noteert: ‘Een soort “innerlijke onvoltooidheid” (is) totnogtoe steeds een kenmerk geweest van (Claus’) verhalende geschriften. Er hapert steeds iets aan de geestelijke gestalte van zijn personages, net zoals de structuur van zijn verhalen een zekere afronding mist. De groei ontbeert voltooiing. Ook dan wanneer de schijn anders is en die volgroeiing wél lijkt te bestaan, ontdekt men tenslotte dat er ergens schakels ontbreken en men vraagt zich af of deze onvolkomenheid valt toe te schrijven aan een tekort in Claus’ visie op het menselijk object dat hij stelselmatig desintegreert zonder het supreme vermogen te bezitten om datgene te herordenen wat hij, steeds maar gedreven door een soort intuïtieve peilingsdrang, uiteenrukt’.

    Omtrent Deedee toont nogmaals aan dat Claus vooral een dichter was, en daarnaast een erg middelmatige romancier. Claus was voornamelijk de man van de fraaie formulering en de bizarre taal, maar hij had in feite weinig essentieels te vertellen. Dat dit alles beter tot zijn recht kwam in zijn poëzie dan in zijn proza, valt makkelijk te begrijpen: een gebrek aan boodschap kan beter gecamoufleerd worden in verzen dan in zinnen.

    Quotering: ** [explicit 13 februari 2009]

    11-08-2013 om 16:51 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Walewein ende Keye (anoniem) ca. 1325
    Walewein ende Keye (anoniem) circa 1325

    [Kritische teksteditie: Marjolein Hogenbirk m.m.v. W.P. Gerritsen (ed.), Walewein ende Keye. Een dertiende-eeuwse Arturroman, overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Uitgegeven met inleiding en commentaar. Middelnederlandse Lancelotromans – X, Verloren, Hilversum, 2011 = Walewein ende Keye ed. 2011]

    [Modern-Nederlandse hertaling: Ludo Jongen (vert.), Walewein, de neef van koning Arthur. Griffioen-reeks, Em. Querido’s Uitgeverij, Amsterdam, 1992, pp. 7-68 = Walewein ende Keye ed. 1992]

    Genre

    Een zogenaamde episodische of niet-historische Arturroman. Dit type Arturroman behandelt de avonturenreeks van één ridder (of soms twee ridders) van de Ronde Tafel [Jongen 2012: 56]. Hogenbirk spreekt meer bepaald van een Waleweinroman [ed. 2011: 23]. In de vakliteratuur wordt Artur overigens nu eens met h en dan weer zonder h geschreven. Dit komt wellicht omdat de naam in het Engels met h, en in de Middelnederlandse primaire teksten zonder h wordt gespeld.

    Auteur

    Anoniem.

    Situering / datering

    Walewein ende Keye (3664 verzen) is één van de zeven ingevoegde Arturromans uit de zogenaamde Haagse Lancelotcompilatie (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 129 A 10, katern XX, fol. 178-187, verzen 18.603-22.270). Deze codex ontstond rond 1325, waarschijnlijk in Brabant en wellicht in Antwerpen [ed. 2011: 11] en was ooit in het bezit van Lodewijk van Velthem die misschien zelf de compilator-bewerker was. Omdat er geen Oudfranse bron aan te wijzen is voor Walewein ende Keye, is het mogelijk dat we hier te maken hebben met een oorspronkelijk Middelnederlands werk. De enige bekende versie van Walewein ende Keye is die uit de Lancelotcompilatie, maar circumstantial evidence toont aan dat het hoogstwaarschijnlijk een ingekorte en bewerkte versie is van een oudere (dertiende-eeuwse) tekst [ed. 2011: 41].

    Inhoud

    [Episode I] Tijdens een hofdag benoemt koning Artur zijn neef Walewein tot landvoogd. Keye is daardoor jaloers en beschuldigt Walewein bij de koning van arrogantie (hij zou beweerd hebben op één jaar meer avonturen te kunnen beleven dan alle ridders van de Ronde Tafel samen). Walewein ontkent dit, maar vertrekt toch op queeste om zijn naam en zijn eer te zuiveren, nadat hij hiervoor de toestemming van de koningin heeft afgedwongen. Hij komt terecht in het land van de Zwarte Bergen waar de ridder Morilagant zijn vrouw gevangen houdt in een waterput, omdat zij ooit beweerd heeft dat Walewein een betere ridder is dan haar man. Walewein bevrijdt de edeldame en doodt vervolgens een witte en een rode ridder (de neven van Morilagant), telkens in een tweegevecht. Na een lang en moeizaam duel verslaat hij ook Morilagant, die naar het hof van koning Artur (maar eigenlijk naar de koningin) gestuurd wordt. Hij moet daar aankomen rond Sint-Jansmis (24 juni) en dan twee weken op Walewein wachten. Walewein trekt verder met de edeldame.

    [Episode II] Walewein en de edeldame bereiken het kasteel van de broer van Morilagant. Zij worden eerst vriendelijk ontvangen, maar als de kasteelheer verneemt wat er gebeurd is, zet hij Walewein gevangen. Omdat zijn vrouw, een Noorse prinses, het hoofd van Walewein opeist, volgt er een duel tussen Walewein en de kasteelheer, dat uiteindelijk door Walewein gewonnen wordt. Om de prinses te sussen, legt Walewein zijn hoofd heel even in een schrijn en de kasteelheer en de vrouw van Morilagant worden naar de koningin gestuurd.

    [Episode III] Walewein komt terecht in een land waar alles verbrand is door een lintworm (een draak). Na hierover geïnformeerd te zijn door een plaatselijke kasteelheer, verslaat Walewein de draak na een lang en moeizaam gevecht. Hij wordt halfdood ontdekt door de drossaard van de koning en deze biedt zijn dochter aan als beloning. Walewein weigert echter een huwelijk maar vraagt wel dat de koning en zijn gevolg zich zouden gaan aanbieden in Kardoel.

    [Episodes IV-V] Keye vertrekt met twintig ridders eveneens op queeste, om Walewein te overtroeven. Bij een kasteel krijgt Keye ruzie met een schildknaap die hem niet wil binnenlaten. De schildknaap verkleedt zich als de kasteelheer en verslaat Keye in een duel, maar Keyes gezellen ontzetten hem en beginnen de burcht te belegeren. De kasteelheer (Brandesioen) zelf, die door Keyes ridders gevangen werd, wordt naar het hof van koning Artur gezonden en gaat daar verhaal halen. Hij krijgt vier ridders van de Ronde Tafel mee, die Keye en zijn ridders verslaan. Slechts vier kunnen ontsnappen en de rest wordt in het kasteel gevangen gezet. De ridders van de Ronde Tafel keren terug naar Artur om aan hem verslag uit te brengen.

    [Episode VI] De vier ontsnapte ridders overnachten bij een bejaarde kasteelheer die hen vertelt dat Brandesioen hen zo slecht ontving omdat hij in een vete verwikkeld is. De volgende dag trekken ze verder en komen terecht bij een andere kasteelheer die hen vertelt dat vier ridders van de Ronde Tafel eerder bij hem overnachtten: die vier ridders hadden Keye verslagen. De vier helpers van Keye verzinnen dan een list (één van hen doet alsof hij een bode is van koning Artur) om Keye te bevrijden. Nadat dit gelukt is, trekt Keye met zijn gevolg naar een kasteel in de buurt van Kardoel/Karlioen (de twee namen worden willekeurig door elkaar gebruikt maar verwijzen naar hetzelfde kasteel van koning Artur) om daar de hofdag af te wachten, hopende dat de koningin hen zal verzoenen met Artur en Walewein.

    [Episode VII] Walewein komt terecht in een drukke stad waar de zoon van een graaf hem onderdak biedt. De volgende dag is er in de kerk een bijeenkomst van de koning en zijn leenmannen. Eén van hen, een hertog en neef van de koning, stelt blufferig dat hij de beste ridder van het land is. Als Walewein dit bestrijdt, volgt er de volgende dag een duel (nadat de graaf op verzoek van zijn zoon borg heeft gestaan voor Walewein). Na een zwaar gevecht verslaat Walewein de hertog en hij verzoekt de koning en de hertog naar Kardoel te gaan. Ook de graaf en zijn zoon zullen daar mee naartoe gaan.

    [Episode VIII] Walewein bereikt het kasteel van Gorleman die met alle bezoekende ridders duelleert om hen uiteindelijk het hoofd af te slaan. Ook Walewein is verplicht te duelleren, maar als de avond valt, wordt hij, vooral door de zuster van Gorleman, goed verzorgd. De volgende dag gaat het duel verder. ’s Middags rusten zij uit en drinkt Gorleman heimelijk van een krachtgevende bron, maar Walewein is niet te verslaan. ’s Avonds verklapt de zuster van Gorleman diens geheim, op voorwaarde dat Walewein hem spaart. De derde dag weigert Walewein het gevecht te onderbreken en hij verslaat Gorleman. Hij verplicht de kasteelheer zich te gaan aanbieden op Kardoel.

    [Episode IX] Walewein bereikt een kasteel waar twee reuzen 300 jonkvrouwen gevangen houden en voor hen laten werken. Walewein verslaat de twee reuzen, bevrijdt de jonkvrouwen en verzoekt de reuzen met de jonkvrouwen naar Kardoel te trekken.

    [Episode X] Walewein komt terecht in Spanje waar een groot oorlogstoernooi zal plaatsvinden tussen het leger van de koning van Arragon en dat van de koning van Portugal. De overwinnaar zal het land van de verliezer plunderen en verwoesten. Walewein kiest de kant van de koning van Portugal omdat die het zwakste is en onderscheidt zich in het begin van het toernooi zodanig dat de Portugese koning hem het opperbevel over zijn leger toevertrouwt. Dankzij Walewein wordt de koning van Arragon verslagen, maar Walewein verzoent de twee koningen met elkaar en verzoekt hen naar Kardoel te gaan. Walewein trekt zich terug in Bretagne bij een kluizenaar, in de buurt van Kardoel.

    [Episode XI] Walewein heeft aan Morilagant, aan diens broer, aan de koning van het door de draak verwoeste land, aan de arrogante hertog, aan Gorleman, aan de twee reuzen en aan de koningen van Arragon en Portugal gevraagd om zich rond 24 juni aan te bieden op Kardoel. We zijn ondertussen een jaar na de eerste episode en één voor één arriveren al deze personen met hun gevolg. Eerst denkt Artur dat hij belegerd wordt, maar als hij de waarheid verneemt, is hij en met hem het hele hof zeer verheugd. Die vreugde wordt nog groter als ook Walewein zelf arriveert en er wordt een uitbundig feest georganiseerd. Walewein verzoent Morilagant met zijn vrouw en Waleweins tegenstanders erkennen Artur als hun leenheer. Dan komt het bericht dat Keye en zijn helpers in aantocht zijn. Zij worden door Waleweins tegenstanders (minus de twee koningen) verslagen, maar Keye weet te ontsnappen en duikt onder bij een kluizenaar (dezelfde als die Walewein herbergde). Keyes helpers geven nu toe dat Keyes beschuldiging van Walewein vals was en dat zij allemaal gelogen hebben, onder invloed van Keye. Koning Artur vervloekt Keye en iedereen gaat naar huis.

    Zie voor een (uitgebreidere) samenvatting ook Hogenbirk 1994: 58-59 en vooral ed. 2011: 14-22.

    Thematiek

    Het centrale gegeven van de tekst is het conflict tussen de hoofse, deemoedige Walewein en de kwaadaardige, hoogmoedige Keye. In geen enkele andere Arturroman zijn deze twee personages samen hoofdpersonen en belichamen zij het contrast tussen hoofs en onhoofs ridderschap. De strekking van de tekst is dan ook didactisch: duidelijk wordt dat ideaal hoofs gedrag beloond wordt en onhoofs gedrag gestraft [Hogenbirk 1994: 61 / 67, ed. 2011: 34]. ‘Uit de twee contrasterende avonturentochten blijkt uiteindelijk dat Walewein terecht is benoemd tot plaatsvervanger van de koning, dit vanwege zijn hoofse en verstandige optreden en zijn rol als strateeg en leider, met name in het laatste avontuur. Waleweins optreden vormt een positief pendant van het lompe en onridderlijke gedrag van de hofmaarschalk, die gedreven wordt door de hoofdzonde van de afgunst. In de strijd om een eervolle positie aan het hof moet Keye dan ook het onderspit delven; hij is niet langer onmisbaar. Dit verklaart waarom Artur hem aan het einde van de roman van zijn hof kan weren’ [ed. 2011: 30].

    Een niet onbelangrijk aspect van Waleweins hoofse houding is de eerbied voor God en de aandacht voor het religieuze. In de eerste episode heeft hij een akelige droom over een leeuw, waarna hij in een kerk eenzaam gaat bidden tot God [ed. 2011: 71 (verzen 81-88]. Op zijn tocht roept Walewein regelmatig God aan, onder meer vlak voor hij tegen de twee reuzen moet vechten [ed. 2011: 172 (verzen 2533-2537]. Op het einde duikt hij een tijdje onder bij een kluizenaar. ‘In Walewein ende Keye wordt dus indirect een relatie gelegd tussen Waleweins deemoedige houding en de avonturen die hij veelvuldig op zijn weg vindt. Zijn oprechte gebed in eenzaamheid in de kerk duidt op een onderwerping aan God, en die nederigheid wordt beloond met avonturen’ [ed. 2011: 32].

    Toch is het gegeven dat Walewein alle overwonnenen naar Kardoel stuurt om zich daar uitgebreid te laten vieren, niet direct een teken van bescheidenheid of deemoedigheid. K. De Bundel en Geert Claassens beschuldigden Walewein dan ook net van hoogmoedigheid. Hogenbirk is het hier echter niet mee eens en verklaart het feit dat Walewein zijn successen niet geheim houdt doordat in dit geval zijn eer als plaatsvervanger van de koning op het spel staat vanwege Keyes beschuldiging: ‘Deze situatie noopt Walewein tot een andere handelwijze’ [ed. 2011: 36-37]. Hogenbirk veronderstelt dat de bewerking van Walewein ende Keye door de compilator resulteerde in een positieve Walewein-figuur en dat dit bedoeld was om een tegengewicht te bieden aan de kritische wijze waarop Walewein beschreven wordt in de kern van de Lancelotcompilatie (de trilogie Lancelot – Queeste vanden Grale – Arturs doet), met als dieptepunt zijn rol van veroordeelde zondaar in de Queeste [ed. 2011: 49].

    Receptie

    Hofliteratuur. We weten niet in welke literair-historische context de tekst gefunctioneerd heeft [ed. 2011: 57]. Hogenbirk speculeert in haar proefschrift dat het publiek van de roman heeft bestaan uit literair geschoolde toehoorders die op de hoogte waren van de Franse traditie zodat zij de verschillende subtiliteiten konden aanvoelen [Van Wezel 2004: 166]. Interessant is het volgende in verband met Arturromans: ‘De humanisten uit de vijftiende en zestiende eeuw wezen deze verhalen als onhistorisch van de hand. Bovendien waren ze van mening dat de Arthurromans een uiting waren van de onbeschaafde barbaren die tussen de klassieke oudheid en hun eigen tijd hun tijd verdaan hadden met beuzelarijen in plaats van met de prachtige klassieke poëzie’ [ed. 1992: 152].

    Profaan / religieus?

    Profaan met een religieus tintje (vergelijk bij ‘Thematiek’).

    Persoonlijke aantekeningen

    In zijn Geschiedenis der Middennederlandsche dichtkunst (1851-1855) beschouwde W.J.A. Jonckbloet Walewein ende Keye als een oninteressante tekst ‘zonder eenige diepte’ en van een gering artistiek gehalte [ed. 2011: 13]. In zijn literatuurgeschiedenis heeft Van Mierlo [Van Mierlo I 1939: 160] niet meer dan drie regeltjes over voor de roman en Knuvelder volstaat met een naamvermelding [Knuvelder I 1970: 229]. In de jaren tachtig van de twintigste eeuw sprak Jef Janssens echter van één van onze beste Arturromans [ed. 2011: 13] en daarna kreeg het werkje wat meer aandacht: in 1992 verscheen een modern-Nederlandse hertaling van de hand van Ludo Jongen, in 2003 publiceerden Geert Claassens en David Johnson een editie met Engelse parallelvertaling en in 2004 publiceerde Marjolein Hogenbirk haar proefschrift over Walewein ende Keye. Hogenbirk, die ook een aantal artikelen schreef over de tekst en verantwoordelijk is voor de editie-2011, vindt het jammer dat Frits van Oostrom in zijn recente literatuurgeschiedenis [Van Oostrom 2006: 280] nogal lauwtjes doet over de roman. Van Oostrom besteedt een halve alinea aan Walewein ende Keye en concludeert: ‘Alweer is het geen tekst die excelleert in subtiliteit; net als bij Moriaen misschien weer iets te veel idee en te weinig uitwerking’.

    Hogenbirks onvrede met Van Oostroms matige oordeel (zijzelf heeft het over een ‘uiterst originele roman’, ed. 2011: 57) is een zoveelste bewijs dat wetenschappers die met hun neus op een onderzoeksobject gedrukt zitten, niet graag negatieve dingen over dat onderzoeksobject horen vertellen en zodoende soms het juiste perspectief wat kwijtraken, zeker als het om esthetische waardeoordelen gaat. Anderzijds moet een tekst als Walewein ende Keye toch ook het nodige krediet krijgen, omdat het hier hoogstwaarschijnlijk gaat om een bewerking die niet alleen gekenmerkt wordt door bekorting, maar die tevens op meer dan één plaats slordig is. Blijft nochtans het feit dat op Walewein ende Keye in de versie zoals wij het nu kennen, wel het een en ander te beknibbelen valt.

    In het nawoord bij zijn hertaling uit 1992 noteerde Ludo Jongen in dit verband: ‘Wie een aantal Arthurromans achter elkaar leest, krijgt allicht het gevoel dat hij steeds maar meer van hetzelfde tot zich neemt. Voor middeleeuwers lag dat anders. In de middeleeuwen ligt originaliteit niet zozeer in het verzinnen van geheel nieuwe verhalen, als wel in het variëren met bekende elementen. De variatie kan tot uiting komen in de wijze waarop bekende verhaalelementen met elkaar gecombineerd zijn (macrostructuur) en/of door binnen een verhaalelement subtiele wijzigingen aan te brengen (microstructuur). Dit variëren met bekende elementen is kenmerkend voor de middeleeuwse Arthurroman. Op de keper beschouwd verschillen de middeleeuwse Arthurromans niet zoveel van onze detectives, thrillers of doktersromans’ [ed. 1992: 144].

    ‘Steeds maar meer van hetzelfde’, dat is zeker waar. Hogenbirk geeft zelf toe dat de avonturen die Walewein beleeft, zich kenmerken door een uitermate gelijkvormige opbouw en dat de gevechten op eenzelfde manier zijn gestructureerd (aanvallen met lansen, de lansen breken, afstijgen, verder vechten met het zwaard) [ed. 2011: 25]. Vooral dat van die speren die breken, komt zo vaak terug (minstens elf keer) dat het een beetje belachelijk wordt. Ook het motief waarbij Walewein zijn overwonnen tegenstanders opdraagt zich aan het hof te gaan melden, zorgt voor een zekere eentonigheid. Hogenbirk zelf noteert bovendien dat Walewein ende Keye een zeer gecondenseerde indruk maakt door het hoge tempo waarin de avonturen van Walewein worden afgewikkeld, wat vaak ‘ronduit hinderlijk’ is [ed. 2011: 42], en: ‘Er wordt op verschillende plaatsen in Walewein ende Keye zo beknopt en slordig verteld, dat het verhaal lastig te volgen is’ [ed. 2011: 43].

    Het ‘variëren met bekende elementen’ is echter ook waar. Waleweins avonturen vertonen een oplopende moeilijkheidsgraad en Walewein toont zich in deze tekst opvallend ongeïnteresseerd in vrouwelijk schoon [ed. 2011: 26 / 50-51]. Als Walewein bijvoorbeeld met de vrouw van Morilagant arriveert op het kasteel van diens broer, dan vraagt men hem of hij en de vrouw samen of apart gaan slapen: apart, zegt Walewein meteen [ed. 2011: 90-91 (verzen 535-539]. Ook in de zuster van Gorleman, die nochtans duidelijk een boontje voor hem heeft, is hij not interested. Volgens Hogenbirk is dit een knipoog van de auteur naar de Franse Gauvain-traditie waar diens voorkeur voor kortstondige relaties met vrouwen (die hem vaak afleiden van het doel van zijn queeste) regelmatig het onderwerp is van ironie.

    Of zulke ludieke kleine variaties subtiel genoeg zijn om de naïviteit die over het geheel hangt, te verdoezelen, blijft nog maar de vraag. Sommige van die naïviteiten kunnen wellicht verklaard worden doordat de bewerker de tekst ingekort heeft, zoals wanneer Artur op het einde niet verwonderd is dat Keye niet langer in de burcht van Brandesioen gevangen zit [ed. 2011: 29] of wanneer de burcht van de twee reuzen bewaakt wordt door twee leeuwen en twee luipaarden en Walewein vervolgens binnenraakt zonder dat er nog sprake is van die vier roofdieren [ed. 2011: 42-43]. Een merkwaardig foutje dat niet gesignaleerd wordt door Hogenbirk en dat toch nauwelijks aan de bewerker van de Middelnederlandse tekst kan toegeschreven worden, is dat wanneer Walewein met de vrouw van Morilagant bij Morilagants broer aankomt, men hem vraagt of zij samen of apart zullen slapen. Die broer van Morilagant herkent met andere woorden zijn eigen schoonzuster niet! Even merkwaardig, maar wel genoteerd door Hogenbirk, is dat de zuster van Gorleman die Walewein wel ziet zitten en hem het geheim van haar broer verklapt, plots totaal uit het verhaal verdwijnt [ed. 2011: 168].

    Wat men ook over de literaire waarde van Walewein ende Keye mag denken, feit is dat Marjolein Hogenbirk gezorgd heeft voor een prachtige nieuwe editie van de tekst, voorzien van een uitgebreide inleiding en met onderaan de editiebladzijden telkens drie banden: één met paleografisch-genetisch commentaar, één met woordverklaringen en één met cultuurhistorische en literaire toelichtingen. Leesplezier gegarandeerd zo! Toch lijkt het ons dat hier en daar op haar commentaar en interpretaties ook het een en ander te beknibbelen valt. Zo luidt het in haar samenvatting van de inhoud dat de Noorse prinses die de vriendin is van de broer van Morilagant, in episode II ‘een list verzint’ om Walewein vrij te krijgen: zij vraagt haar minnaar om diens hoofd [ed. 2011: 15]. Deze prinses heeft lang voor Waleweins komst reeds van die broer het hoofd van Walewein geëist, anders mag hij geen seks met haar hebben. Volgens ons is die eis dus helemaal geen list ten gunste van Walewein, maar is zij echt uit op Waleweins dood. Op het einde van episode III biedt de koning van het door de draak verwoeste land Walewein als beloning zijn dochter aan. Walewein weigert, maar noemt die dochter toch ‘mire joncfrouwen’ (vers 1059). Hogenbirk verbaast zich over het bezittelijk voornaamwoord en vraagt zich af of Walewein de prinses toch als zijn beloning beschouwt [ed. 2011: 112]. Maar het bezittelijk voornaamwoord ‘mijn’ wordt toch vaker gebruikt als een van respect getuigend epitheton, zoals in ‘mijn heer’, of zoals in Franse legertaal ‘mon lieutenant’?

    In episode VII gaat de graaf die Walewein herbergt, naar het hof (vers 1922) en de zoon van de graaf brengt Walewein naar de kerk waar meer dan duizend ridders aanwezig zijn (verzen 1932-1933), onder meer die arrogante hertog. Hogenbirk vindt het vreemd dat er een vergadering aan het hof gepland is terwijl op hetzelfde tijdstip een belangrijke kerkdienst plaatsvindt [ed. 2011: 146]. Maar, zoals ook gesignaleerd wordt door Jongen [Jongen 2012: 57-58], het is toch heel logisch dat die kerkdienst een onderdeel vormt van die vergadering aan het hof, want ook de koning zelf blijkt in de kerk aanwezig te zijn (vers 1989).

    Zoals gezegd, werd in 2004 Hogenbirks proefschrift gepubliceerd: Marjolein Hogenbirk, Avontuur en Anti-avontuur. Een onderzoek naar Walewein ende Keye, een Arturroman uit de Lancelotcompilatie. Uitgaven Stichting Neerlandistiek VU – 42, Amsterdam-Münster, 2004. Om deze dissertatie nu ook nog eens helemaal te gaan lezen, is Walewein ende Keye wellicht toch niet belangrijk genoeg. Hogenbirk zal trouwens haar belangrijkste bevindingen en conclusies wel samengevat hebben in de inleiding bij de editie-2011.

    Geraadpleegde lectuur

    - Van Mierlo I 1939: J. Van Mierlo, De Letterkunde van de Middeleeuwen tot omstreeks 1300. Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden – deel I, Standaard Boekhandel-Teulings’ Uitgevers-mij., Antwerpen-Brussel-’s-Hertogenbosch, 1939.

    - Knuvelder I 1970: G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Deel I, L.C.G. Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1970 (5de, geheel herziene druk).

    - Hogenbirk 1994: Marjolein Hogenbirk, “Die coenste die ie werd geboren. Over Walewein ende Keye”, in: De nieuwe taalgids, jg. 87, nr. 1 (januari 1994), pp. 57-75.

    - Van Wezel 2004: Lars van Wezel, in: Millennium, jg. 18 (2004), nr. 1/2, pp. 165-167 [recensie van Hogenbirks proefschrift].

    - Van Oostrom 2006: Frits van Oostrom, Stemmen op schrift. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300. Bert Bakker, Amsterdam, 2006.

    - Jongen 2012: Ludo Jongen, “Het wachten waard”, in: Madoc, jg. 26, nr. 1 (voorjaar 2012), pp. 56-58 [recensie van de ed. 2011].

    [explicit 10 augustus 2013]]

    10-08-2013 om 23:12 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    08-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Bonita Avenue (Peter Buwalda) 2010
    Bonita Avenue (Peter Buwalda) 2010

    [Roman, De Bezige Bij, Amsterdam, 2010, 543 blz.]

    Siem Sigerius, ex-judokampioen en wiskundeknobbel, is rector van een provinciale universiteit in de buurt van Enschede. Uit zijn eerste huwelijk heeft hij een zoon, Wilbert: een stuk schorem dat in de gevangenis zit omdat hij iemand met vijftien mokerslagen heeft doodgemept. Sigerius is nu hertrouwd met Tineke en heeft via haar twee stiefdochters, Joni en Janis. Joni is verloofd met de freelancefotograaf Aaron en samen runnen ze in het geheim een sekssite op Internet (met foto’s van Joni) die hen zoveel opbrengt dat ze er een jacht in de Middellandse Zee van kunnen kopen. Op 13 mei 2000 ontploft er in Enschede een vuurwerkfabriek. Deze ramp verwijst symbolisch naar de ommekeer die plaatsvindt in de familie Sigerius, want ook daar ontploft vanalles.

    Siem, die ondertussen minister van Onderwijs is geworden in de regering-Kok en wat geflirt heeft met een jonge studente die hij nog als kind gekend heeft, ontdekt dat Joni het meisje is van de sekssite waarvan hijzelf betalende klant is (de herkenning duurt even, omdat Joni onder meer een pruik draagt). Tijdens de afwezigheid van Joni en Aaron, die van Siem een reisje naar de Azurenkust hebben gekregen omdat hun relatie onder spanning staat (Joni wordt immers meer en meer ingepalmd door de zakenman Boudewijn Stols), ontdekt Siem op de zolder bij Aaron thuis een erotische fotostudio, maar net als hij naakt staat, enkel gekleed in een slipje van zijn stiefdochter, arriveren Joni en Aaron. Siem ontsnapt door dwars door de pui naar buiten te vluchten. Dit leidt tot een definitieve breuk tussen Joni en Aaron. Aaron verzeilt in een jarenlange psychose en zal zich uiteindelijk in een Brusselse buitenwijk vestigen. Joni trekt naar Amerika, waar zij een tijdje samenleeft met Boudewijn, bevalt van een kind (van Aaron), scheidt van Boudewijn en terechtkomt in de porno-industrie, als actrice en als producente.

    Ondertussen wordt Siem rond kerstmis 2000, terwijl de rest van de familie in een wintersportverblijf zit, thuis overvallen door zijn onlangs vrijgekomen zoon Wilbert, die hem, minister zijnde, al een tijdje probeert te chanteren in verband met de sekssite van Joni. De ex-judokampioen slaagt er echter in zijn zoon uit te schakelen door hem onder meer een arm te breken, waarna Wilbert de tuin in vlucht en daar in de loop van de nacht sterft. Siem, die niets heeft gedaan om Wilbert te helpen, hakt vervolgens zijn zoon in stukken en dropt de lichaamsdelen op verschillende plaatsen in België, onderweg naar de rest van de familie. Op het laatste moment slaat hij echter af richting het jacht van Joni en Aaron (ook dat heeft Siem inmiddels ontdekt), waarin hij zich ophangt.

    Dit alles wordt ons verteld in 21 hoofdstukken door een verschuivende personale verteller die op beproefde (post-)moderne wijze afwisselend het standpunt van Aaron, Siem en Joni inneemt. Zo langzamerhand even vertrouwd en postmodern is het constant door elkaar halen van de chronologie via flashbacks, flashforwards, anticipaties en retroversies, waarbij aan het geheugen en de alertheid van de lezer de nodige eisen worden gesteld. Wanneer Siem dan bijvoorbeeld op pagina 171 aan Aaron vertelt dat Ennio, Italiaanse immigrant, winkelier en slachtoffer van de vuurwerkramp, door zijn vrouw aan de deur werd gezet ‘wegens geklooi met een werkstudente, naar het scheen’, moet de lezer zich nog herinneren dat Joni op pagina 101 meedeelde dat ze twee jaar lang als werkstudente tijdens de middagpauzes met Ennio heeft liggen flikflooien. Dat is echter nauwelijks een bezwaar en het is bovendien niet verboden een boek twee keer te lezen.

    Feit is dat het verhaal voortdurend over en weer springt tussen het voor Siem fatale jaar 2000 en de periodes daarvoor en daarna, waarbij Buwalda de indruk geeft als auteur zijn plot meesterlijk in de hand te hebben. Komt daar nog bij dat Buwalda, net als Tommy Wieringa, die andere coming man van de Nederlandse Letteren, een zeer getalenteerd woordkunstenaar en stilist blijkt te zijn. Op vele bladzijden, om niet te zeggen op haast elke bladzijde, kan men zinnen aanstrepen die opvallen door hun fraaie formulering of hun scherpe observatiekracht. Met een homovriendje gaat Joni uit ‘in een hemdje waar Ray Charles doorheen kon kijken’ [p. 131]. Als Siem zich na een avondje met de jonge studente naast de volslanke Tineke in bed legt ‘leken Tinekes rug en heupen op het nog warme kadaver van een neushoorn’ [p. 154]. Een andere keer ligt Siem toe te kijken ‘hoe Tineke zich ontdeed van haar gewaden en zich hijgend naast hem ingroef’ [p. 161]. Van de jonge studente wordt gezegd: ‘Ze zweeg als een piano die van tien hoog naar beneden lazert’ [p. 160]. Als Joni spreekt over haar nieuwe vlam Boudewijn: ‘Ze zei het onderkoeld, maar haar stem krulde aan de randjes’ [p. 173]. Over een Vlaams vriendinnetje van Aaron dat ziekelijk zuinig is: ‘Het liefste zeek ze zelf de keldertrap onder om een kat uit te sparen’ [p. 328]. Over een man van de nationale inlichtingendienst die Aaron bij hem thuis ondervraagt: ‘Hij zat op de bank alsof het een toilet in een tankstation was’ [p. 396]. En nog, over Siem: ‘Zijn tong tastte het begrip “ministeriële verantwoordelijkheid” af als een kies waaruit een vulling is gevallen’ [p. 462]. Subliem is ook de laatste zin, Siem die in Frankrijk niet naar zijn vrouw maar naar het jacht en zijn zelfmoord rijdt: ‘Zijn Audi is een druppel die naar de Middellandse Zee glijdt’ [p. 543].

    Dit alles heeft tot gevolg dat men met veel leesplezier en zonder een momentje verveling doorheen de meer dan vijfhonderd pagina’s van deze roman glijdt, ofschoon het boek vrij ingewikkeld gestructureerd is. Er gebeurt in elk geval meer dan genoeg om de aandacht van de lezer gaande te houden en met stijgende verbazing verneemt men de merkwaardigste dingen in verband met Siem, dingen die men niet van een rector en nog minder van een minister van Onderwijs zou verwachten. Dat begint al meteen op de eerste bladzijden wanneer hij na een roeiwedstrijd samen met een aantal studenten naakt in het water springt, en verder blijkt hij een trouwe klant te zijn van erotische betaalsites op Internet, bedriegt hij zijn vrouw met een jonge studente en vernemen we dat zijn opgroeiende tienerdochter Joni hem helemaal niet onverschillig laat. Wanneer Buwalda bij de ontdekking van de zolderstudio zijn hoofdpersonage zich laat uitkleden om vervolgens een slipje van Joni aan te trekken (met erectie tot gevolg) heb je de indruk dat het allemaal een beetje té kinky wordt met de bedoeling om de lezer gaande te houden, en op het einde, wanneer Sigerius zijn dode zoon eerst in stukken probeert te zagen om hem daarna in stukken te hakken met een bijl, wordt het regelrechte grand guignol die blijkbaar alleen nog maar wil epateren.

    Daarmee is een eerste donderwolkje verschenen aan de tot hiertoe hemelsblauwe lucht van deze bespreking. En er zijn er nog meer. Net als Wieringa is Buwalda een knap stilist en een meeslepende verteller, maar evenzeer net als Wieringa (zie vooral diens Caesarion en Joe Speedboot) ontbreekt er iets aan de plot: een clou, een moment waarop alle stukken van de narratieve puzzel samenvallen waardoor er bij de lezer wat professor en jezuïet Libert Vander Kerken zaliger een ‘esthetische ervaring’ noemde, ontstaat. Heel het boek draait rond de zelfmoord van Siem Sigerius, waarbij de explosieve gebeurtenissen die daartoe leiden gesymboliseerd worden door de vuurwerkramp in Enschede, maar de uiteindelijke reden waarom Sigerius zich verhangt (het in stukken snijden van zijn zoon die – weliswaar indirect – door zijn schuld gestorven is), wordt op niet zo overtuigende en enigszins gekunstelde wijze uitgewerkt. Alsof Buwalda naar een einde voor zijn roman zocht dat voldoende shockerend was om de lezer met een gevoel van ‘nu hebben we echt alles wel gehad’ achter te laten.

    Daar komen nog een aantal op- en aanmerkingen bij. Deze roman is heel dik en verveelt niet of nauwelijks, maar anderzijds bevat hij ook soms uitweidingen waarvan je je afvraagt of ze wel zo functioneel zijn en of ze niet korter hadden gekund. Ik vind het ook jammer dat Buwalda ervoor heeft gekozen de verschillende hoofdstukken alleen vanuit het perspectief van Siem, Joni of Aaron te vertellen. Ik was permanent nieuwsgierig naar de visies en de standpunten van Tineke, het zusje Janis en zeker naar die van Wilbert, maar bleef hier op mijn honger zitten. De titel vind ik ook maar zwak. Het is de naam van de straat in Oakland, California waar Siem en Tineke met de kleine Joni en Janis een tijdlang woonden toen Siem aan de UCLA verbonden was. We vernemen in dit verband alleen van Joni: ‘Siem zei dat hij deze straat expres had uitgekozen omdat ik “Bonita” zo’n leuk woord vond’ [p. 199]. Bonita betekent ‘mooi’ in het Spaans. En dat is het dan? Volgens mij zegt deze titel al even weinig – maar dan zijn we echt wel aan het miezemuizen en bevinden we ons al op het metaliteraire vlak – als de foto op de cover: we zien daar een zomers gekleed tienermeisje dat een water spuitende tuinslang naar de mond brengt, op die manier een fellatio op haar hoogtepunt suggererend. Is het meisje bedoeld als de jonge Joni? Maar de scène komt nergens in het boek zo voor en lijkt puur gekozen om commerciële redenen.

    Zij die echter Bonita Avenue ter hand nemen in de hoop op geile pornopraatjes, zullen van een koude kermis thuiskomen. Buwalda (°Brussel, 1971, naar verluidt journalist en redacteur, op de achterflap staat een foto: hij kijkt de potentiële koper aan met de tronie van een lefgozertje en met een blik van ‘mot-je-wat-van-me?) heeft met Bonita Avenue een debuutroman van zeker niét dertien-in-een-dozijn geschreven die dan ook reeds verscheidene prijzen in de wacht heeft gesleept. Zijn taalcreativiteit en zijn narratief talent zijn bewonderenswaardig, maar de toekomst zal moeten uitwijzen of hij nog meer in zijn mars heeft dan een alle kanten uitknallend verhaal zonder een echt overrompelende thematiek, dan wel of hij een one-trick-pony blijkt te zijn.

    Quotering: ****
    [gelezen in juli 2013, explicit 8 augustus 2013]

    08-08-2013 om 23:56 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    07-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De Koele Minnaar (Hugo Claus) 1956
    De Koele Minnaar (Hugo Claus) 1956

    [Roman, De Bezige Bij, Amsterdam, 1994 (26ste druk, eerste druk: 1956), 192 blz.]

    Onze oude fiche was meedogenloos: ‘”Het scheppende dichterschap van Claus breekt in al zijn geschriften, ook zijn proza, door (…). Dat dichterschap is voortdurend aanwezig in De Hondsdagen, en het brengt wat aarzeling en een vleug zwaarmoedigheid in De Koele Minnaar, een in de Italiaanse filmwereld spelende traditionele roman, die beneden de maat van Claus’ vermogen blijft.” Onze geachte prof René Lissens drukte het (in zijn De Vlaamse Letterkunde van 1780 tot heden) nog voorzichtig uit, maar hij had wel gelijk: dit Claus-boek is van een saaiheid! Enkele aardig in elkaar gedraaide zinnetjes (poëtisch inderdaad) vormen de hele oogst. De rest is huilen met de pet op. Quotering: 1 (13 september 1983).’

    En twintig jaar later blijkt dat nog steeds te kloppen. Dit verhaal over een onduidelijke, in Italië rondhangende soort gigolo (Edward) die een kortstondige, lusteloze en hopeloze relatie aangaat met het filmactricetje Jia, weet de lezer geen enkel moment aan te spreken. Afschuwelijk bladvulsel is dit van onze kandidaat-Nobelrpijswinnaar, maar hij was in 1956 natuurlijk nog jong. Marc Reynebeau schreef over deze roman in 2004: ‘Nochtans werd hij [de roman De Koele Minnaar] bij verschijnen door de kritiek lauw onthaald en ook nu wordt hij zeker niet tot Claus’ beste werk gerekend’. Het enige geslaagde aan dit mislukt stuk proza is in feite de aardig bekkende titel.

    Quotering: *

    Geraadpleegde lectuur

    - Marc Reynebeau, “Hugo Claus in 14½ romans. ‘Ik ben de grote onbekende’”, in: De Standaard der Letteren, 22 januari 2004, p. 13.

    [explicit 11 april 2004]

    07-08-2013 om 17:13 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Vanden Jongen geheeten Jacke (anoniem) 1528
    Vanden Jongen geheeten Jacke (anoniem) 1528

    [Kritische teksteditie: G.J. Boekenoogen (ed.), Vanden Jongen geheeten Jacke: die sijns vaders beesten wachte int velt, ende vanden brueder dye daer quam om Jacke te castien. Naar den Antwerpschen druk van Michiel Hillen uit het jaar 1528 en den Amsterdamschen druk uit het laatst der XVIde eeuw uitgegeven. Nederlandse Volksboeken opnieuw uitgegeven vanwege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden – deel X, Boekhandel en Drukkerij voorheen E.J. Brill, Leiden, 1905 = Vanden Jongen geheeten Jacke ed. 1905]

    [Hummelen 7 19] [NK 1087]

    Genre

    Naar de inhoud waarschijnlijk oorspronkelijk een volksverhaal of sprookje, naar de vorm een in verzen geschreven volksboek (postincunabel) met onregelmatige dramatische inkleding.

    Auteur

    Anoniem.

    Situering / datering

    De tekst van dit volksboek bleef bewaard in twee zestiende-eeuwse drukken.
    - A: Antwerpen, Michiel Hillen van Hoochstraten, 1528 (exemplaar: Brussel, K.B.).
    - B : Amsterdam, Hermen Jansz. Muller, z.j. (eind zestiende eeuw) (exemplaar: Leiden, Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde).
    Boekenoogen vermeldde nog veertien andere drukken (C-P) uit de periode 1651-1892 [ed. 1905: 56-61] en onderscheidde in de uitgaven drie soorten: het boek in zijn oorspronkelijke vorm (A), de oorspronkelijke tekst waaraan een vervolg met de verdere gebeurtenissen rond Jacke is toegevoegd (B-G) en de nieuwe Vlaamse omwerking in proza (H-O).

    Van de oudste redactie van de Historie van den Jongen geheeten Jacke is ons slechts één enkele, Antwerpse druk overgeleverd (A). Vermoedelijk heeft er nog een oudere tekst (in handschrift of in druk) bestaan, maar zeker is dat A een bijna letterlijke vertaling is van het Engelse gedicht A Mery Geste of the Frere and the Boye dat van het begin van de zestiende eeuw tot de achttiende eeuw herhaaldelijk is gedrukt. Het voorbeeld van B is waarschijnlijk een andere druk geweest dan A. De bewerker van B heeft hier en daar wijzigingen aangebracht in de tekst, waarvan de meest opmerkelijke is: de vervanging van de woorden monick en brueder door cluysenaer. Het hoofdverschil tussen A en de latere drukken is echter dat aan het oorspronkelijk 435 verzen tellende verhaal nog een vervolg van bijna 500 verzen is toegevoegd. Dit vervolg komt in het Engelse voorbeeld niet voor en zal dus wel oorspronkelijk zijn (en net als het eerste deel ontstaan in de zuidelijke Nederlanden).

    Geen der Nederlandstalige drukken bevat een approbatie en het volksboek lijkt nimmer tot de verboden boeken behoord te hebben. De tekst is zeer populair geweest, getuige het vrij grote aantal drukken en het feit dat het verhaal in de Vlaamse volksmond is blijven voortbestaan. Hetzelfde verhaal wordt ook, met geringe afwijkingen, aangetroffen onder de sprookjes die in verschillende delen van Frankrijk en Noord-Italië opgetekend zijn. Meer afwijkende lezingen vindt men in vele andere streken.

    Inhoud

    [A/B: gemeenschappelijk gedeelte] Jacke is de zoon van een boer die na de dood van zijn eerste vrouw hertrouwd is. De stiefmoeder kan de jongen echter niet uitstaan en zorgt ervoor dat hij de hele dag de beesten moet hoeden op het veld. Op een dag geeft Jacke zijn eten aan een hongerige oude man, die Jacke als bewijs van dank en in naam van God drie dingen laat wensen. Jacke krijgt op die manier van de geheimzinnige vreemdeling een boog die nooit zijn doel mist, en een fluit die iedereen wild aan het dansen brengt. Bovendien verkrijgt hij dat zijn stiefmoeder een luide wind moet laten telkens als zij kwaad op hem is. ’s Avonds reeds ondervindt de stiefmoeder hiervan de onterende gevolgen.

    Een monnik (B spreekt hier van een kluizenaar) die op doorreis is, wordt door de stiefmoeder overtuigd om Jacke eens flink af te ranselen. De volgende dag zoekt de monnik Jacke op in het veld en hij wijst de jongen streng terecht. Jacke schiet met zijn boog echter een vogel neer en als de monnik de prooi wil oprapen van tussen de doornenstruiken, begint Jacke fluit te spelen zodat de monnik aan het dansen slaat als een gek, tot zijn kleren aan flarden hangen en heel zijn lichaam bloedt. De monnik gaat zijn beklag maken bij Jackes vader, maar als Jacke ’s avonds thuiskomt, laat hij de vader, de stiefmoeder, de monnik en de mensen uit de buurt allemaal naar zijn pijpen dansen, waarbij de stiefmoeder ook nog enkele winden moet laten. De stiefmoeder en de monnik brengen Jacke vervolgens voor een geestelijke rechter en beschuldigen hem van tovenarij, maar als hij ook daar weer het trucje met de fluit opvoert, spreekt de rechter hem vrij. De aanklagers van Jacke blijven nijdig achter.

    [B: toegevoegd gedeelte] De kluizenaar keer terug naar zijn kluis, maar de stiefmoeder zint op wraak. Zij klaagt Jacke aan bij de baljuw, die Jacke arresteert en gevangen zet. Als de jongen echter op het punt staat gehangen te worden, is zijn laatste wens nog een keer op zijn fluit te mogen spelen, met de onderhand bekende gevolgen. De baljuw kan niet anders dan Jacke vrijspreken en deze keert weer naar huis. Daar ziet hij zijn stiefmoeder in het geheim een schat verbergen. Nadat hij goed te eten heeft gekregen, is hij echter blijkbaar alles weer vergeten. Hij gaat zijn kudde hoeden op het land, maar laat zijn fluitje thuis liggen. De stiefmoeder verbrandt het. Als Jacke dit verneemt, is hij wanhopig en wil hij zich verhangen. Hij bedenkt zich echter, graaft de schat van zijn stiefmoeder op, verbergt de helft ervan voorlopig even op een andere plaats en is van plan om weg te trekken en een lui leventje te gaan leiden.

    Als de vader zijn vrouw de schuld geeft van Jackes verdwijning, wil zij wegtrekken mét de schat. Zij merkt echter dat de schat gestolen is en pleegt zelfmoord met de strik die Jacke daar achtergelaten had. Als Jacke terugkeert om de andere helft van de schat op te halen, ziet hij zijn dode stiefmoeder en hij voelt zich verantwoordelijk voor haar dood. Hij keert de wereld de rug toe, schenkt de schat aan de armen en wordt een vrome kluizenaar.

    Thematiek

    Het verhaaltje van de jongen Jacke en zijn fluitje lijkt op zichzelf genomen niet veel meer te bieden dan wat vrolijk entertainment rond een simpele knaap en zijn schelmenstreken, in dezelfde traditie als een Tijl Uilenspiegel of een Heynken de Luyere. Een dosis vulgariteit (de winden) en naïviteit (de baljuw die zonder meer doet wat de stiefmoeder vraagt en Jacke zelfs wil ophangen, de schat die plots uit de lucht komt gevallen) is de plot in elk geval niet vreemd. De proloog en vooral ook de epiloog van B zijn echter duidelijk stichtelijk van toonaard: als kluizenaar heeft Jacke al zijn geld aan de armen gegeven, opdat Christus die voor ons gestorven is, hem in Zijn armen zou willen ontvangen. Behalve in de proloog zitten er ook in A nog andere religieuze aspecten: de geheimzinnige oude man die Jacke drie wensen laat doen als beloning voor diens goede daad, lijkt in naam van God te spreken en te handelen. Is het een engel? De stiefmoeder, die Jacke van tovenarij wil beschuldigen, heeft daarentegen veeleer iets duivels over zich.

    Receptie

    Als respectievelijk Antwerpse en Amsterdamse druk behoren A en B manifest tot de stadsliteratuur. De brede verspreiding van het verhaaltje in ruimte en tijd wijst op het grote succes ervan.

    Profaan / religieus?

    Vanden Jongen geheeten Jacke combineert profaan entertainment met een christelijke moraal. De sporadische beeldspraak die het bevat, komt uitsluitend voor in het profane tekstgedeelte.

    Persoonlijke aantekeningen

    Het A-gedeelte van het verhaal werd, zoals gezegd, door de auteur van B hier en daar op minieme wijze aangepast. Eén van deze veranderingen is de volgende. Als de monnik in A door Jacke gedwongen wordt wild te dansen in de doornstruiken, verscheurt hij zijn kleren zodanig dat hij nauwelijks zijn harnas (= genitalia) kan bedekken [ed. 1905: 10]. In B luidt het echter dat hij nauwelijks zijnen huispot kon bedekken [ed. 1905: 28]. In het Nederlands-Latijnse woordenboek van Kiliaan (1599) komt het woord ‘huispot’ niet voor [Etymologicum ed. 1974].

    Aangezien de Middelnederlandse tekst in tegenstelling tot de Engelse op zeer ongewone en onregelmatige wijze de namen van de personages en van een actor invoegt in de lopende tekst (als bij een toneelstuk), heeft Kalff in een artikel uit 1903 geopperd dat de Middelnederlandse tekst bedoeld was voor een marionettenspel (een dokkenspel). In zijn editie uit 1905 haalt Boekenoogen deze hypothese aan, maar hij voegt eraan toe dat zo’n functie als marionettenspel ‘allerminst zeker, of zelfs maar waarschijnlijk’ is [ed. 1905: 73]. In zijn deel van de nieuwe Nederlandse literatuurgeschiedenis signaleert Pleij [2007: 172-173 / 551] dat Vanden Jongen geheeten Jacke in 1528 ‘vermoedelijk’ gedrukt werd als poppenspel en als leesboek.

    Geraadpleegde lectuur

    - Debaene 1977: Luc. Debaene, De Nederlandse Volksboeken. Ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse prozaromans, gedrukt tussen 1475 en 1540. Antiquariaat “Merlijn”, Hulst, 1977 (onveranderde herdruk van de uitgave Antwerpen, 1951), p. 250.

    - Pleij 2007: Herman Pleij, Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560. Bert Bakker, Amsterdam, 2007, pp. 172-173 / 551.

    [explicit 18 juli 1992 / 6 augustus 2013]

    07-08-2013 om 00:27 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    06-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: The Reader (Stephen Daldry) (USA-D, 2008)
    THE READER (Stephen Daldry) (USA-Duitsland, 2008)
    (119’)

    Stephen Daldry verfilmde de succesroman Der Vorleser van Bernhard Schlink (uit 1995) vrij nauwgezet. In het eerste deel (jaren vijftig) heeft de vijftienjarige scholier Michael (David Kross) een seksuele verhouding met een oudere vrouw, de tramconductrice Hanna Schmitz (Kate Winslet), die hem voortdurend laat voorlezen uit boeken. Als ze op een dag promotie maakt richting een bureaujob, verdwijnt ze spoorloos. In de jaren zestig ontdekt Michael als rechtenstudent dat Hannah in de oorlog een SS-kampbewaakster was en dat zij nu samen met een aantal anderen terechtstaat. Uit een bepaald oorlogsdocument zou moeten blijken dat Hanna de hoofdverantwoordelijke was voor een groot aantal joden die omkwamen in een brandende kerk, maar Michael beseft dat dat niet waar kan zijn omdat Hanna analfabete is. Hanna neemt echter alle schuld op zich en wordt veroordeeld tot levenslang. In het derde deel (jaren negentig) stuurt de volwassen Michael (Ralph Fiennes) jarenlang cassettes waarop hij boeken voorleest, naar de gevangen zittende Hanna. Hierdoor wordt Hanna aangespoord om te leren lezen en schrijven. Kort voor ze vervroegd vrijkomt, pleegt ze zelfmoord en het geld dat ze gespaard heeft, moet Michael bezorgen aan een joodse die die kerkbrand overleefde. Deze weigert echter en Michael stort het geld dan op de rekening van een stichting voor analfabeten.

    Zoals gezegd volgt de film de roman vrij getrouw, maar net om die reden is de film even onbevredigend als de roman. In een interview met Sven Schumann [Humo, nr. 3573, 24 februari 2009, pp. 24-25] zegt Kate Winslet over Hanna: ‘Dat is de clou van haar verhaal: ze draait nog liever voor de rest van haar dagen de bak in dan openlijk toe te geven dat ze niet kan lezen of schrijven’. Dat is niet alleen totaal ongeloofwaardig, maar het wordt ook nergens uitgelegd, zodat je nooit hoogte krijgt van die Hanna Schmitz-figuur. Het is de belangrijkste reden waarom zowel de roman als de film uiteindelijk teleurstellen, ofschoon de roman redelijk vlot geschreven is en de regie en het acteerwerk in de film vakkundig-verzorgd zijn. Waarom gaat Hanna een seksuele relatie aan met een scholier? Omdat haar analfabetisme een hinderpaal vormt voor een normale relatie? Alsof alle analfabeten vrijgezel zijn. Waarom beseft Hanna pas tijdens dat proces in 1966 dat het misschien toch verkeerd was om bij de SS te gaan in de oorlog? Omdat ze dom is? Misschien. Kate Winslet doet in elk geval haar best om Hanna over straat te laten lopen als een gestampte boerentrien, wat bewijst dat ze een goede actrice is.

    En natuurlijk zijn de blootscènes stuk voor stuk heel beknopt en oerdeftig in beeld gebracht, maar The Reader is sowieso niet dàt soort film. Eerlijk gezegd hebben we nooit goed het succes van Der Vorleser begrepen (of was dat toch vooral een succes bij de Duitsers, wiens schone schuldgevoel hier nog eens werd aangesproken?), en nog minder begrijpen we waarom sommigen zo enthousiast moeten doen over deze film. Kritische geluiden waren er overigens ook wel.

    Quotering: **½ (6 augustus 2013) (dvd – bib Brecht)

    06-08-2013 om 21:59 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De Hondsdagen (Hugo Claus) 1952
    De Hondsdagen (Hugo Claus) 1952

    [Roman, De Bezige Bij, Amsterdam, 1985 (19de druk), 173 blz.]

    In De Hondsdagen, Claus’ tweede roman, gaat de hoofdfiguur Philip De Vogel samen met een vriend, de schilder Tsjecho, in Gent op zoek naar het verdwenen kostschoolmeisje Bea dat onder de hoede staat van Madame Micky, een bordeelhoudster. Philips vriendin Lou, die een tweede maal zwanger is (de eerste keer pleegde zij abortus), is ondertussen achtergebleven in Brugge. Bea, die blijkbaar zo’n beetje verliefd is op Philip, blijkt al snel meegenomen te zijn naar een villa buiten Gent door een zekere Hensen, een rare travestiet. Philip, Tsjecho en een advocaat gaan Bea ophalen en brengen haar terug naar Madame Micky. Philip, die vrijdagochtend met de trein was aangekomen in Gent, vertrekt zaterdagmorgen met de trein weer naar Brugge. De chronologische loop van deze plot wordt op talrijke plaatsen doorbroken met flashbacks, naar Philips kostschooltijd, naar de tijd toen hij Lou nog niet kende en naar de periode kort vóór het vertelde heden.

    Bij zijn verschijnen werd deze roman vrij negatief ontvangen. Jan Greshoff sprak van een slecht gemaakt en slecht geschreven boek, volgens L.P. Boon diende de vormelijke originaliteit van het boek om de schraalheid en de armoede van de plot te verhullen en Maurice Roelants had het over ‘een ware terging met vele raadselen voor de lezer’. Nog in 2004 noemde Marc Reynebeau De Hondsdagen ‘geen grote roman’. Volgens ons is dit allemaal zeer terecht. De Hondsdagen is een nog minder geslaagd boek dan De Metsiers en toont voor de zoveelste maal aan dat Claus een auteur is die weinig te vertellen heeft, maar dat weinige met zoveel literaire poespas omwikkelt, dat het toch nog heel wat lijkt. In een prozawerk is dit trucje echter veel doorzichtiger en irritanter dan in een dichtbundel, vandaar dat velen Claus meer als een dichter dan als een romanschrijver beschouwen.

    Feit is in elk geval dat de structuur van De Hondsdagen vrij ingewikkeld is, volledig in overeenstemming met de mode van de twintigste-eeuwse ‘(post)moderne’ roman. Het lezen van deze tekst is dus geen sinecure, en aangezien de plot erg schraal is en de personages op geen enkel moment weten aan te spreken, blijft daarnaast ook het leesplezier nog eens achterwege. De Hondsdagen is met andere woorden een vervelende, zeer artificiële (gewild-kunstzinnige en gewild-literaire) roman die gebukt gaat onder een zwaar, sterk maniëristisch en gekunsteld-dichterlijk taalgebruik. Geen aangenaam boek om te lezen dus. Maar wellicht wel om eens uitgebreid te gaan analyseren. Een aantal Claus-kenners hebben zich daar in het verleden mee bezig gehouden, en zij kwamen tot de conclusie dat De Hondsdagen wel degelijk overdacht in elkaar steekt, met allerlei culturele referenties die soms zo goed vermomd zijn dat één Claus-exegeet, G.F.H. Raat (1980), zich afvroeg waar de verwijzingen eindigen en het obscurantisme begint en daarbij verzuchtte: ‘Al hebben de onzekerheden waarmee de verwijzingen (…) omgeven zijn, mij wel eens doen verlangen dat het anders was’ [pp. 60-61].

    Volgens Paul Claes (1993) kan De Hondsdagen op drie niveaus gelezen worden. Als psychologische studie schetst het verhaal de overgang van jeugd naar volwassenheid, waarbij de kleine, jongensachtige Bea staat voor de vrijheid en de zuiverheid van de jeugd, en de blonde, zwangere Lou voor de gebondenheid en de onechtheid van de volwassenheid (een thema dat overigens ook in Claus’ poëzie meermalen aan bod komt). De correctheid van deze interpretatie wordt duidelijk bevestigd door het gegeven dat de laatste zin in de eerste druk luidde: ‘Mijn jeugd is over’. Vanaf de tweede druk heeft Claus dit zinnetje geschrapt, naar verluidt omdat de thematiek er anders te dik zou opliggen (!). De huilende, vastgebonden kettinghonden die hier en daar in de tekst vermeld worden, zouden op die manier (net als de titel) symbolisch verwijzen naar de maatschappelijke gebondenheid van Philip en Bea, die slechts in eenzaamheid kunnen hunkeren naar elkaar. Of zoals Reynebeau (2004) het formuleerde: ‘De roman vertelt het relaas van de zoektocht van de jongeman Philip De Vogel naar het meisje Bea, dat uit de kostschool is weggelopen. Bea staat symbool voor jeugd, vrijheid en zuiverheid. Philip zal haar echter uitleveren aan “de hondse wereld, de dag en de mensen” en terugkeren naar zijn zwangere vriendin Lou. Zo schikt hij zich deemoedig in zijn onoverkomelijke onvrijheid, die van het volwassen bestaan’.

    De filosofische dimensie van De Hondsdagen omvat levenswalg en wanhoop, modieuze thema’s in de jaren vijftig. Dit illusieloze pessimisme, waarbij niet de moeilijkheden in het bestaan maar het bestaan zélf het grote probleem vormt, bevat aspecten als: de absurditeit van het bestaan, de inauthenticiteit van het dagelijkse leven, de inertie van de massamens, de existentiële angst, de onmogelijkheid tot communicatie, de onzekerheid en twijfel over alle waarden, de verbrokkeling van het individu, de ophemeling van het moment en van de revolte [Claes 1993: 7]. Typerend hiervoor is een passage als de volgende [p. 136 in de roman]: ‘”Onzekerheid”, dacht Philip, is mijn lot. Niet weten wat ik zoek, wat ik vinden kan. Al wijzen alle wegen naar een doel, welk is het ? Niet alleen onzekerheid in het dagelijks leven, het verbond, dat men met alle wezens op twee poten in verschillende rangen heeft, en die mij kwelt, bijvoorbeeld als ik in de krant lees: “Zestigjarige winkelier vermoord door jonge onbekende” en ik onmiddellijk, bijna machinaal, in mijn geheugen zoek en tast: “Waar was ik op het uur, dat het gebeurde en wie kan het getuigen?” maar onzekerheid verder in het bestaan zelf, dat ik leid, zoals ik hier nu loop achter de logge gang van Tsjecho en de opgezette, haast martiale stap van de jonge Brand, meer dan de vragen: Wat zal ik doen? Wat ben ik? Wat doe ik?’.

    Deze passage geeft meteen ook een goed idee van de zware, gekunstelde stijl die Claus in De Hondsdagen 173 pagina’s lang hanteert. Vermoeiend, hoor. Nog veel vermoeiender is ten slotte de symbolische dimensie van Claus’ roman. Claus-exegeten hebben referenties vastgesteld aan Beatrice en Dante en aan antieke vegetatiemythen (liefst op te sporen via James Frazers The Golden Bough, zelf ook al zo’n onleesbaar, pseudo-intellectualistisch gedrocht, zelfs in de verkorte versie), waaruit dan onder meer zou moeten blijken dat Claus voor de verhouding tussen Lou en Philip de Egyptische mythe van Isis en Osiris heeft gebruikt. Het zal allemaal wel min of meer kloppen, maar of je met dat alles nu een betere en sterkere roman krijgt? Pedante moeilijkdoenerij van een 23-jarige pseudo-intellectueel (hij mag dan al getalenteerd zijn) in elk geval wel.

    In 1964 signaleerde Jean Weisgerber naar aanleiding van De Hondsdagen ‘de schraalheid van de intrige en de zwakheid van de betogende passages’, maar in 1970 stelt hij dat Claus’ roman uit 1952 de vernieuwing van de Vlaamse roman inluidde. Deze oordelen sluiten elkaar niet uit, maar vullen elkaar aan. De Hondsdagen is inderdaad een vroege voorloper van de experimentele roman-mode uit de jaren zestig, maar meer dan dit cultuurhistorisch belang heeft hij niet te bieden. Bepaalde aspecten van De Hondsdagen werden door Claus in latere romans trouwens krachtiger en gestileerder uitgewerkt, zo bijvoorbeeld de episode van zijn kostschooltijd (hier hoofdstuk XI) in het eerste deel van Het Verdriet van België. Het pedante goochelen met algemeen-culturele waanwijsheid (en dan achteraf kwaad zijn omdat men niet alle referenties snapt) zou Claus echter nooit afleren: het is bijvoorbeeld ook terug te vinden in De Verwondering, en later nog in Het Verlangen en in de dubbelroman De Geruchten / Onvoltooid Verleden. De bottom line van dit alles is de vraag of iemand waar zoveel op aan te merken valt, wel de Nobelprijs Literatuur verdient?

    Quotering: **

    Geraadpleegde lectuur

    - Raat 1980: G.F.H. Raat, Over De Hondsdagen van Hugo Claus. Synthese-reeks, Wetenschappelijke Uitgeverij, Amsterdam, 1980.

    - Verhaeghe 1983: Annie Verhaeghe, “’De hondsdagen’ van Hugo Claus of de onderwereld revisited”, in: Hermenevs, jg. 55, nr. 4 (oktober 1983), pp. 280-287.

    - Claes 1993: Paul Claes, “Hugo Claus: De hondsdagen”, in: Lexicon van Literaire Werken, 18 (mei 1993), pp. 1-9.

    - Reynebeau 2004: Marc Reynebeau, “Hugo Claus in 14 ½ romans. Zonder capriolen”, in: De Standaard der Letteren, 15 januari 2004, p. 13.

    [explicit 25 februari 2004]

    06-08-2013 om 18:06 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    05-08-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De Metsiers (Hugo Claus) 1950
    De Metsiers (Hugo Claus) 1950

    [Roman, De Bezige Bij, Amsterdam, 1979 (21ste druk, 1ste druk = 1950), 126 blz.]

    Claus debuteerde als romanschrijver met deze korte roman in 1950. Hij had de tekst in vijf weken geschreven in 1948. Hij was toen negentien jaar. In Vlaanderen en Nederland werd het boekje zeer welwillend ontvangen door de critici en in 1950 werd Claus de vierjaarlijkse Leo J. Krynprijs toegekend voor De Metsiers. Het boek (dat in het Engels onder de titel The Duck Hunt verscheen) kreeg indertijd ook een lovende recensie in de New York Times en het Franse Nouvelles Littéraires schreef: ‘Un curieux livre qui témoigne de la part d’un jeune auteur de dons exceptionnels’. Wijzelf schreven over De Metsiers in 1983 het volgende:

    ‘Claus’ debuutroman speelt zich af in het landelijke Vlaanderen van vlak na de oorlog, maar de sfeer die hier opgeroepen wordt, verschilt wel zeer van die uit de romantiserende boekjes van een Ernest Claes of Felix Timmermans. Incest, moord, abortus, geilheid: het walmt de bladzijden uit. Claus knoopt dan ook veeleer aan bij het Vlaamse naturalisme van Buysse en Streuvels, en hij heeft dit vermengd met moderne Amerikaanse invloeden (de “hardboiled literature”, Faulkner). Zie vooral de techniek om elk hoofdstukje vanuit het standpunt van een ander personage te vertellen.
    Die laatste (moderne) techniek is er mee de oorzaak van dat de lezer (= wij dus) zich nooit echt thuis voelt in het verhaal: de hoofdstukken (en trouwens ook de roman in zijn geheel) zijn te kort om werkelijk tot enige psychologische diepgang te leiden. Komt daar dan nog bij: het voor een prozawerk vrij stroeve en zwaar-op-de-handse poëtische taalgebruik (Claus is meer dichter dan romankunstenaar). Daardoor kan dit prozadebuut niet echt geslaagd genoemd worden.
    Dat Claus op stilistisch vlak talenten heeft, wordt hier wél duidelijk, maar De Metsiers toont ook al te openlijk aan dat Claus in feite niet zo erg veel te zeggen heeft. Zijn moeilijkdoenerige, experimentele gedichten verhullen dat efficiënter dan een roman, waarvan de lezer een veel directere “boodschap” verwacht, maar – in dit geval – niet krijgt. Quotering: 2 (31 oktober 1983).’

    Twintig jaar later hebben wij De Metsiers nog eens herlezen, en wij zijn het nog steeds zeer opvallend eens met onze evaluatie uit 1983. Je raakt inderdaad op geen enkel moment binnen in deze roman vol rare, marginale personages waarvan je de drijfveren en de onderlinge relaties nooit echt begrijpt. Waarom schieten op het einde die twee Amerikaanse soldaten tijdens een nachtelijke eendenjacht bijvoorbeeld de lichtelijk achterlijke jongen Bennie neer? Omdat Jim Braddok het wil aanleggen met Bennie’s (overigens van een of andere dorpeling zwangere) zus Ana en deze laatste een incestueuze relatie met Bennie verkiest? Dat is allemaal toch nogal grof en die moord komt dan ook ongelooflijk uit de lucht vallen. En waarom wordt in de gedachten van Mon (de man die met de Moeder hokt en mee is op die eendenjacht) Bennie Hij (mét een hoofdletter) genoemd en wordt er van Bennie gezegd: ‘Hij ligt met opengespreide armen en benen, gekruisigd in het riet, het hoofd ver achterover’? Ook met deze gekunstelde, op een achterlijke knaap toegepaste Christus-symboliek zijn wij totààl niet mee. En met dat soort van gezochte, wazige dingen staat De Metsiers vol.

    In zijn in het Engels gepubliceerde synthetisch overzicht van de Nederlandse literatuurgeschiedenis Literature of the Low Countries. A short history of Dutch literature in the Netherlands and Belgium [Cheltenham, 1978, pp. 362-363] is professor Reinder P. Meijer – naar het ons lijkt: terecht – evenmin heel enthousiast over Claus’ debuut, dat bijzonder kort als volgt wordt afgedaan: ‘His first novel, De Metsiers (1950), was a derivative work with Faulkner written all over it, from the choice of characters to the mode of narration, each character in turn telling his side of the story. Claus was not yet twenty when he wrote this book and he soon shook off Faulkner’s influence’. In 1949 oordeelde Willem Elsschot als jurylid van de Leo J. Krynprijs, als volgt over De Metsiers (in een brief aan Angèle Manteau): ‘Ik zend u DE METSIERS terug dat ik in zijn geheel gelezen heb en dat wil wat zeggen qua zelfopoffering. Het verhaal heeft volgens mij generlei litteraire waarde en is zeer zeker niet geschikt om in boekvorm uitgegeven te worden. Het is gewild ordinair en zo rommelig dat men onmogelijk uit de personages wijs kan worden’. Een tijdje later bracht Elsschot toch zijn stem uit op het boek van Claus. Waarschijnlijk waren de andere kandidaten nog minder soeps. [Bron: Jan van Hattem, Willem Elsschot. Mythes bij het leven. Een biografie, Antwerpen-Amsterdam, 2004, pp. 453-454.]

    Aan deze herlezing hebben wij in elk geval bitter weinig leesplezier beleefd, en voor ons mag die strenge quotering uit 1983 gerust blijven.

    Quotering: **

    Geraadpleegde lectuur

    - Hugo Bousset, “Hugo Claus. De Metsiers”, in: Lexicon van Literaire Werken, mei 1990, pp. 1-8.

    [explicit 30 juli 2003]

    05-08-2013 om 23:56 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (2)


    Archief per week
  • 23/11-29/11 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 28/10-03/11 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 14/08-20/08 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 26/08-01/09 2013
  • 19/08-25/08 2013
  • 12/08-18/08 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs