Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
26-06-2013
BOEK: Der Prozess (Franz Kafka) 1914-15/1925
Der Prozess (Franz Kafka) 1914-15 / 1925
[in: Franz Kafka, Verzameld werk. Em. Queridos Uitgeverij, Amsterdam, 1981 (3), pp. 9-177]
Wat een merkwaardig, intrigerend boek! En wat een merkwaardige man moet die Kafka wel niet geweest zijn om zoiets te schrijven, om niet in staat te blijken het een afgeronde vorm mee te geven en om het dan ten slotte bij zijn dood allemaal te willen laten verbranden! Niet te verwonderen dat deze onvoltooide roman sinds de postume publicatie in 1925 opeenvolgende generaties in de ban gehouden en beïnvloed heeft. Let wel: een volledig bevredigend meesterwerk is het niet. Het boek is niet afgewerkt en waarschijnlijk mede daarom zal een exhaustieve verklaring nooit mogelijk zijn. Bovendien is niet alles even geslaagd: enkele passages (Advocaat, Koopman Block) zijn een tikkeltje langdradig, maar die worden dan opgevolgd door hoofdstukjes die zon prachtige mengeling zijn van ernst, humor en absurditeit dat je als lezer geneigd bent die paar misstapjes grif te vergeven.
Dat Het Proces een sterke symbolische impact heeft, zal wel niemand willen ontkennen. Op zijn dertigste verjaardag wordt Josef K. gearresteerd: écht gearresteerd, want hij wordt aangehouden door de politie bij hem thuis. Zijn arrestatie is echter niet gewoon, want K. mag nog dezelfde dag gaan werken en ook daarna kan hij zijn normale leven verderzetten. Maar K. wordt ook op een symbolisch niveau gearresteerd: hij wordt gestopt in zijn groei. Waarom?
Ten eerste. K. leeft in een bestel dat onlogisch is. Men doet hem een proces aan, maar het waarom wordt nooit verklaard. Het individu verkeert dus in constant gevaar, want de willekeur heerst, temeer omdat dit bestel verdorven en corrupt is. Schuldig is de organisatie, schuldig zijn de hogere ambtenaren [p. 72]. K. wordt dus in zijn groei gestopt omwille van iets dat buiten hem ligt: de absurditeit van het bestaan waarin hij evolueert.
Ten tweede. Een gedeelte van de schuld ligt echter blijkbaar ook bij K. zelf. Tot de dag van zijn arrestatie was zijn leven steriel, dor en saai. Bovendien steunt K. te veel op anderen (vooral vrouwen): Je zoekt te veel vreemde hulp, zei de geestelijke misprijzend, en vooral bij vrouwen. Merk je dan niet dat dat niet de ware hulp is? [p. 164]. K. voelt zich daardoor machteloos en kent een sterke angst om in de steek gelaten te worden. Het was volstrekt noodzakelijk dat K. zelf ingreep [p. 100]. De schuld ligt dus ook binnen hemzelf: hij moet meer aan zichzelf denken, hij dient inzicht te krijgen in zijn eigen fouten. Ook dààrom wordt hij gearresteerd. Daarom doet de rechtbank hem een proces aan: opdat hij een poging zou ondernemen zijn leven een zin te geven: De rechtbank wil niets van je. Ze neemt je op als je komt en laat je vrij, als je weggaat [p. 172].
Het essentiële probleem blijkt bij Kafka een existentieel probleem te zijn: heeft het leven een zin? En het individu kan daar op twee manieren op reageren: het absurde leven prijsgeven (zelfmoord / dood, zie Josef K.), of: het absurde leven hartstochtelijker trachten te beleven (hoop, zie K. in Het Slot). De moraal van zijn werk is: poog het leven een zin te geven (en dat rijmt). Het tragische van Josef K. is nu dat deze moraal hem meegedeeld wordt door de stem van zijn geweten, de Rechtbank, maar dat hij er niet naar luistert. Dit geweten heeft bovendien twee aspecten: een humanistisch (de opzieners, de geestelijk in de Dom) dat zegt: red jezelf! En een autoritair (rechters, advocaten) dat zegt: gehoorzaam!
Op het einde van het voorlaatste hoofdstuk krijgt het humanistische geweten het overwicht: de gevangeniskapelaan raadt K. aan zichzelf te helpen (hij zoekt te veel hulp bij anderen). De geestelijke zegt duidelijk dat het Gerecht niet autoritair is: de beslissing ligt bij K. zelf. Maar hij neemt ze te laat. In het laatste hoofdstuk, vlak vóór de dood van K., krijgt hij het juiste inzicht. Hij stelt nu de juiste vragen, ziet de juiste dingen: juffrouw Bürstner, iemand in een raam die zijn armen uitsteekt. Het draait blijkbaar rond liefde, menselijk medeleven. K. vindt nu zichzelf. Maar te laat.
Een pessimistisch einde dus. Toch steekt er ook een dosis hoop in Kafkas werk. Dat is precies het verschil tussen Het Proces en Het Slot. Het Proces stelt een probleem (de absurditeit van het bestaan) dat in Het Slot min of meer (want ook deze roman bleef onvoltooid) wordt opgelost: de hoop in die doelloze wereld (K. geeft niet op het slot te willen bereiken). Quotering: 4.
Dat schreven wij allemaal (met blijkbaar veel invloed van een geleerde cursus over Kafka van professor Gobbers aan de universiteit, anno 1977) ergens in de jaren tachtig van de vorige eeuw, maar nu wij Der Prozess nog eens ter hand genomen hebben (met heel veel leesplezier overigens), dient toch opgemerkt dat we toen een aantal zaken niet of onvolledig vermeld hebben. Kafka heeft de roman nooit voltooid en dus blijft het inderdaad oppassen geblazen bij elke diepergravende interpretatie, maar na deze aandachtige herlezing menen wij toch dat Simon Vestdijk in zijn Kafka-essay De Realiteit bij Franz Kafka gelijk had. [Dit opstel verscheen onder meer in de essaybundel Lier en Lancet, Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam, 1939, pp. 274-340. Het gaat ons vooral om het derde deel van deze tekst: De kolossale schuld.]
Vestdijk vertrekt van de vaststelling dat veel erop wijst dat Kafka, net als Kierkegard, de schuld beschouwt als iets dat behoort tot de Lebensinhalt van elke mens. Ook bij Josef K. is zon schuldgevoel aanwezig en de gebeurtenissen in Der Prozess zijn volgens Vestdijk dan ook niet anders dan een projectie of objectivatie van een onbewust, een volledig verdrongen schuldgevoel bij Josef K [o.c., p. 316]. Vanuit zijn onderbewustzijn zou Josef K. dus een sluimerend schuldgevoel op de werkelijkheid buiten hem projecteren in een veemgericht. Dit schuldgevoel is naar verluidt een gevolg van K.s fouten op het seksuele terrein, meer bepaald van zijn scheefgetrokken verhouding als vrijgezel tot de vrouwen die in de roman optreden. Het proces zou dus eigenlijk een soort zelfbestraffing zijn van K. die zich schuldig voelt en onbewust daarvoor wil boeten. Vestdijk noemt de liefdeloosheid, het egoïsme zelfs, van K. als diens belangrijkste fout en brengt in dat verband de liefdeloosheid aan van het meisje Amalia uit Het Slot (zij wijst de ambtenaar Sortini af) als zijdelings bewijs voor het erotische karakter van K.s schuld.
Voor deze visie valt effectief heel wat te zeggen (in wat volgt gaan wij onze eigen weg, verder bouwend op Vestdijk). Als Josef K. gearresteerd wordt, is hij 30 jaar. Toen Kafka (geboren op 3 juli 1883) in 1914-15 aan Der Prozess werkte, was hij 31. In juni 1914, toen hij nog net 30 was, verloofde hij zich met Felice Bauer, maar in juli 1914, een maand later, werd de verloving reeds verbroken [Ludo Verbeeck, Franz Kafka of de andere ervaring, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen-Boom-Meppel, 1976, p. 160]. Blijkbaar had Kafka, een volwassen maar nog ongehuwde man, in 1914 problemen op het terrein van de liefde en de erotiek en heeft hij die reële bekommernissen op symbolische wijze verwerkt in een roman.
Dat het in Der Prozess om een zeer ongewoon, onwerkelijk proces gaat, blijkt uit een aantal signalen. In het begin van de roman wordt K. gearresteerd, maar onmiddellijk deelt men hem mee dat hij niet zal gehinderd worden in de uitoefening van zijn beroep en dat hij in zijn gewone manier van leven niet gestoord zal worden [p. 21]. Bij zijn eerste bezoek aan de rechtbank vertelt een bewaker hem dat het gerecht door de schuld wordt aangetrokken [p. 35]. De advocaat vertelt K. dat de eerste verzoekschriften door de rechtbank soms niet eens gelezen worden, dat de beklaagde en zijn verdediging geen inzage krijgen in de akten van beschuldiging en dus niet weten wat de beschuldiging eigenlijk is, dat de rechtbank de verdediging van de beklaagde niet toestaat maar enkel duldt, dat men de verdediging zoveel mogelijk wil uitschakelen en dat de procedure meestal niet alleen voor het publiek maar ook voor de beklaagde geheim is [pp. 92-93]. K. bevestigt tegenover de schilder dat hij oprecht overtuigd is van zijn onschuld [p. 118] en de geestelijke in de Dom zegt: De rechtbank wil niets van je. Ze neemt je op, als je komt en laat je vrij, als je weggaat [p. 173]. Dit alles wijst erop dat we hier veeleer met een symbolisch en niet met een reëel proces te maken hebben.
Het is niet de rechtbank die K. opzoekt, het is K. die de rechtbank opzoekt vanuit een schuldgevoel dat het proces in gang zet. Dit schuldgevoel heeft niets te maken met een misdaad (vandaar dat K. beweert dat hij onschuldig is) maar wel met een (blijkbaar onbewust, want nooit uitgesproken) inwendig knagend onbehagen. Dat dit onbehagen verband houdt met erotiek, blijkt opnieuw uit een aantal signalen. K. heeft één keer per week seks met Elsa, een meisje dat als kelnerin in een nachtcafé bediende en overdag op haar bed bezoek ontving [p. 23], een hoertje dus. Tijdens een gesprek met juffrouw Bürstner loopt K. plots op haar af en kust totaal onverwacht haar mond, gezicht en hals zoals een dorstig dier [p. 32]. Even daarvoor heeft K.s hospita gesignaleerd dat zij de laatste vier weken de juffrouw al twee maal heeft gezien in een stille straat, en telkens met een andere heer [p. 26], wat een merkwaardig licht werpt op juffrouw Bürstners zedelijk gedrag.
Een belangrijke knipoog richting het erotisch wangedrag-motief, bovendien rechtstreeks gekoppeld aan het proces-motief, treffen we aan wanneer K. in de kanselarijen van de vrouw van deurwaarder de kans krijgt om de boeken van de rechtbank te bekijken: K. slaat het eerste boek open en er verschijnt een pornografische voorstelling [p. 47]. De vrouw in kwestie met haar mollige, lenige, warme lichaam gedraagt zich trouwens erg losbandig tegenover K.: zij zegt dat zij overal met K. heen zal gaan en dat hij met haar kan doen wat hij wil, en K. vraagt zich af waarom hij niet zou toegeven aan de verleiding [pp. 50-51]. Zelfs het gebochelde meisje van nog geen dertien jaar dat K. ontmoet op weg naar de schilder Titorelli, is ondanks haar jeugd en haar lichaamsgebrek al door en door verdorven [p. 112]. Veelbetekenend is ook dat de koopman die K. ontmoet bij zijn advocaat, meedeelt dat zijn proces begonnen is kort na de dood van zijn vrouw [p. 135]. En dan is er natuurlijk nog Leni, de meid van de advocaat, die al snel zeer intiem met K. omgaat, aan zijn hals hangt, hem wil kussen en hem vraagt of hij bij haar blijft s nachts [p. 133]. Als Leni vraagt of K. van haar houdt, is zijn reactie: Van je houden?, dacht K. op het eerste ogenblik, daarna schoot het pas door zijn hoofd: Nou, ik hou immers van haar [p. 141]. Daarna vernemen we echter van de advocaat dat Leni, die wanneer ze zich buigt de prachtige bouw van haar lichaam toont aan K. [p. 151], àlle cliënten van de advocaat mooi vindt en zich dus niet alleen aan K. hecht [p. 144].
De vrouwen waarmee vrijgezel Josef K. omgaat, zijn dus zonder uitzondering hoerige types. Niet voor niets dat de geestelijke in de Dom misprijzend zegt dat K. te veel vreemde hulp bij vrouwen zoekt en dat dat niet de ware hulp is [p. 164]. Niet voor niets dat de personale verteller ons signaleert dat het volstrekt noodzakelijk is dat K. zelf ingrijpt [p. 100]. Met in het achterhoofd het biografische gegeven dat de auteur net een mislukte, kortstondige verloving achter de rug heeft, begrijpen we nu beter het schuldgevoel dat bij Josef K. een symbolisch verlangen naar straf (het proces) genereert: bij geen enkele van de losbandige vrouwen die hij ontmoet, zal K. een duurzaam liefdes- en/of huwelijksgeluk vinden. Zo gauw K. zich hiervan bewust wordt, zal hij kunnen ingrijpen en zal de rechtbank hem vrij laten. Vandaar dat volgens Leni Ks fout erin bestaat dat hij niet toegeeflijk genoeg is, waarmee ze bedoelt dat hij zijn schuld niet wil bekennen: Leg bij de eerste de beste gelegenheid uw bekentenis af. Daarna is pas de mogelijkheid geschapen om te ontkomen, daarna pas. Maar zelfs dat is zonder vreemde hulp niet mogelijk, u hoeft echter niet bang te zijn voor die hulp, die zal ik u wel verschaffen [p. 88]. In deze sleutelpassage doelt Leni met vreemde hulp op een geschikte vrouwelijke liefdespartner en stelt zij, die verliefd is op K., zich daarvoor kandidaat. Omdat zij echter verliefd is op àlle cliënten van de advocaat, is zij net niet geschikt als kandidate, zoals aangegeven wordt door de geestelijke in de Dom [p. 164] die K. erop wijst dat hij de verkeerde vreemde hulp zoekt.
De schuldbewuste vrijgezel op zoek naar duurzame liefde en huwelijksgeluk: in één zin het abstracte thema van Der Prozess. Dat dit schuldgevoel onderbewust is en resulteert in een symbolisch proces, wordt bevestigd door de droomsfeer waarin de hele roman gedrenkt is (en die in feite nog versterkt wordt door het onvoltooide karakter van de tekst: elk nadeel heb zijn voordeel). Op sommige momenten is die droomsfeer heel sterk aanwezig: bijvoorbeeld wanneer K. in het begin plots de aanwezigheid van drie klerken opmerkt, waarna er naast de twee bewakers opeens ook een opziener ten tonele verschijnt [p. 22], wanneer K. de rechtbank opzoekt in een afgelegen straat in de buitenwijken waar hij nog nooit geweest was [p. 33], wanneer hij in een zaal een druk bijgewoonde zitting van de rechter-commissaris meemaakt en iedereen plots begint te lachen [p. 39] of nog wanneer hij in hoofdstuk 3 de lange gangen van de kanselarijen beschrijft. Ook het laatste hoofdstuk, waarin K. buiten de stad neergestoken wordt, baadt heel erg in een droomsfeer.
Ondertussen mogen we niet vergeten dat de werken van Kafka een zo intense indruk op het twintigste-eeuwse lezerspubliek hebben gemaakt, dat zijn naam een begrip, een soortnaam en een adjectief (kafkaïaans) is geworden, een prestatie van formaat! Herman Verhaar [in zijn boek Franz Kafka of Schrijven uit Onmacht, Wetenschappelijke Uitgeverij, Amsterdam, 1975, p. 14] omschreef dit begrip ooit als volgt: Kafka heeft ( ) het beeld geleverd voor de situatie van de mens die zich verloren voelt in een doolhof zonder uitweg, of zich onschuldig schuldig bevonden weet, of zich afhankelijk waant van de goedgunstigheid van een ondoorgrondelijk ambtenarenapparaat, of overgeleverd aan machten waarop hij geen greep heeft. Wanneer Kafka dan in 1914-15 Josef K. laat zeggen: Er is geen twijfel aan, dat zich achter alle daden van deze rechtbank, in mijn geval dus achter de arrestatie en het onderzoek van vandaag een geweldige organisatie bevindt. ( ) En de betekenis, de bedoeling van deze grote organisatie, mijne heren? Die bestaat daarin, dat onschuldige personen gearresteerd worden en er een zinloos, en meestal, zoals in mijn geval, uitzichtloos proces tegen hen wordt geopend [p. 43], is het dan mogelijk om bij deze welhaast profetische woorden niét te denken aan de wandaden van het nazisme enkele decennia later?