Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
28-08-2011
CD: Rumours (Fleetwood Mac) 1977
Fleetwood Mac: Rumours (1977)
Tweede album van Fleetwood Mac III, dat is de Fleetwood Mac mét Stevie Nicks (zang) en Lindsay Buckingham (zang, gitaar) [naast John McVie (bas), Christine McVie (zang, toetsen) en Mick Fleetwood (drums)]. Een lp gevuld met pretentieloze easy listening-pop, toegankelijk voor jong en oud. Het is dan ook niet alleen de meest verkochte plaat van 1977 geworden maar meteen één van de meest verkochte platen aller tijden. Ondanks het succes (ook de vorige, Fleetwood Mac, haalde de vier miljoen) deden tijdens en na de opnamen van dit album (ze duurden bijna één jaar) geruchten de ronde dat omwille van persoonlijke problemen binnen de groep, Fleetwood Mac geen lang leven meer beschoren was. Vandaar de titel dus Inderdaad, Buckingham en Nicks verbraken hun relatie, de McVies scheidden en ook Mick Fleetwood verliet zijn vrouw om haar even later weer te vervoegen. De nummers van dit album behandelen deze huiselijke problemen en dat is mee de oorzaak van de lange opnameduur. Christine McVie (meisjesnaam: Perfect): Alle nummers die we hadden geschreven gingen over de moeilijkheden tussen de groepsleden, over de ruzies, de scheidingen etc. Het valt niet mee om zon nummer in de studio te zingen terwijl degene over wie het gaat naast je zit. Soms was het te pijnlijk en moesten we stoppen. Maar de lp kwam er en het enorme succes deed alle verwikkelingen spoedig verdwijnen. Fleetwood Mac was terug van weggeweest en de groepsleden zelf hadden er alle belang bij dat dit zo bleef
Second hand news [A1] is de door Buckingham geschreven vlotritmische opener waarover eigenlijk weinig meer te vertellen valt dan dat het een typisch nummer van deze lp is: gezellig-commercieel, vlot in het gehoor liggend en herinnerend aan de zon en het water van California en Florida waar de muziek werd opgenomen, overigens met een opvallend fraaie, messcherpe geluidskwaliteit. Dreams [A2] is een bijzonder mooi mediumtemponummer van mooi meisje Nicks, gezongen met die aaiende stem van haar. Rustig en zeer geschikt voor de laatavondluisteraar. Never going back again [A3] is een kort maar prima folknummertje van Buckingham op akoestische gitaar, dat gevolgd wordt door Dont stop [A4] van Christine McVie, één van de singles uit dit album. En weer: vlot, zonnig, gezelliggezellig. Dit keer met een tekst die eens niet handelt over liefdessmarten, maar luchtig en optimistisch de toekomst bekijkt. Ook de andere teksten van mevrouw McVie bekijken de liefde opvallend van de goede kant. Zijzelf hierover: Ik schrijf gewoon liefdesliedjes, meer niet. Inderdaad, meer niet. In de jaren negentig werd dit nummer door Bill Clinton tijdens zijn verkiezingscampagne gebruikt als muzikaal leitmotief(dont stop thinking about tomorrow dont stop, itll soon be here better than before). Go your own way [A5] van Buckingham is een andere single. Op deze geluiden mogen zelfs de beentjes een wijle gestrekt worden. Nee, ernstig: werkelijk een meer dan redelijke hit. Beter dingen zoals dit in de hitparade dan die verrotte discosoultoestanden, dachten wij in 1978. De A-kant sluit af met Songbird [A6] van Christine McVie, weer zon rustig liefdesliedje van haar, met veel piano ditmaal. Zijzelf zingt. Aardig.
The Chain [B1] is een groepscompositie en het enige nummer waaraan de twee originele Mac-leden (Mick Fleetwood en John McVie) meeschreven. Het eerste deel bevat een zeer sterk refrein. Na de break, die gevormd wordt door een drietal baslijnen, laat Buckinghams gitaar het nummer uitswingen. Goede track. You make loving fun [B2] is de derde single en geschreven door Christine McVie, dus een lovesong. Gedreven door een aanstekelijk ritme, de synthesizer van Christine en de loopjes van Buckinghams gitaar. Primacosta. Dit nummer brengt ons overigens telkens weer terug naar het Militair Hospitaal in Soest anno 1978, waar wij als barman van de Kantien Troep deze single wekenlang meedogenloos plugden. I dont want to know [B3] van Stevie Nicks is gewoon alweer een vlot nummer, meer niet. Oh daddy [B4] heeft weer alle kenmerken van de Christine McVie-composities: een rustig liefdesliedje met veel piano en akoestische gitaar. Toch iets minder sterk dan haar andere nummertjes. De uitsmijter Gold dust woman [B5] ten slotte is een uitstekend nummer van Stevie Nicks en wordt ook door haar gezongen. Jammer dat zij op dit album slechts op twee tracks de leadzang voor haar rekening neemt. Roberto Palombit in Oor over haar stemgeluid: Van de drie vokalisten heeft Stevie Nicks ongetwijfeld het meest karakteristieke stemgeluid. Van country-zangeressen, wier stem overslaat, word ik altijd lichtelijk onwel. Ze doen me te veel denken aan het jodelen van Tiroler Mädel und Buben. De grootvader en vader van Stevie Nicks waren country-artiesten en zij is dan ook danig door hen beïnvloed. De stem van Stevie slaat echter nooit over, maar lijkt steeds vlak ervoor te blijven steken. Hierdoor roept haar stem een tergende spanning op. Goed gezegd.
Het werd reeds overduidelijk uit de analyse: Fleetwood Mac had dé succesformule gevonden en verwacht mocht worden dat deze niet zo gauw zou opgegeven worden. McVie, Nicks en Buckingham waren drie waardevolle songleveranciers met bovendien ieder een eigen karakter, wat zorgde voor de nodige variatie in het gebrachte materiaal. Fleetwood Mac stond anno 1977 garant voor ongecompliceerd luistergenot, zonnige easy listening-muziek en zijzelf en hun publiek vaarden daar blijkbaar wel bij. Samen met Abba waren zij de meest aanvaardbare vertegenwoordigers van wat de commerciële popmuziek in detweede helft van de jaren zeventig te bieden had. Niet meer, maar zeker ook niet minder. (Voetnoot: in de Humo van 10 maart 1977 werd Stevie Nicks de best uitziende vokaliste op de scène genoemd Dàt was ondertussen toch Debbie Harry van Blondie geworden.)
Quotering: **** (1978, met latere aanvullingen)
Klassiekers: Dreams, Never going back again, Dont stop, Go your own way, You make loving fun, Gold dust woman.
In mei 1970 verliet Peter Green Fleetwood Mac om een religieuze sekte te vervoegen. Kort daarna bracht de groep nog zijn compositie The Green Manalishi uit op single: het werd, zeer terecht, een hit. De overblijvende leden, Mick Fleetwood (drums), John McVie (bas), Danny Kirwan (gitaar, zang) en Jeremy Spencer (gitaar, piano, zang) produceerden datzelfde jaar het vierde Fleetwood Mac-studioalbum, Kiln House. Met Peter Green zijn blijkbaar de sterke bluesinvloeden ook vertrokken, maar wat overblijft, is een niet al te indrukwekkend allegaartje van stijlen. Het begint met This is the rock [A1], een rocknroll-nummer dat even matig is als de andere gelijkaardige songs op deze lp: Hi ho silver [A4], het Buddy Holly-tribuut Buddys song [B1] en . Station Man is het enige bluesy nummer, en in feite is dit de beste track, zonder dat er overigens sprake moet zijn van een overdonderend meesterwerkje. Verre van. Blood on the floor [A3] is dan plots een (overbodige) C&W-song en Jewel Eyed Judy [A5] is een middelmatig popnummer.
Met Earl Gray [B2] schreef Danny Kirwan een niet onaardige instrumental maar One together [B3] is wéér zon middelmatig popnummer en in Tell me all the things you do [B4] klinkt Fleetwood Mac zowaar als een mengeling van de Hollies in de tijd van Long cool woman en de Pebbles! En het eindigt met de slijmerige ballad Mission bell [B5]. Het was en is duidelijk: in 1970 bevond Fleetwood Mac zich in een identiteitscrisis!
Nummer 7 van Pink Floyd is, net als More uit 1969, een filmsoundtrack (bij de film La Vallée van Barbet Schroeder, nooit gezien overigens: wij veronderstellen dat het géén groot succes was). Het openingsnummer, tevens titelnummer, Obscured by clouds [A1] is een niet onaardige instrumental, maar na Echoes ligt de norm natuurlijk een stukje hoger en dit nummer bereikt die norm duidelijk niet. When youre in [A2], ook een instrumental, is gebaseerd op een (alweer) niet onaardige gitaarriff, maar het is voorbij voordat je het weet. Burning bridges [A3] is slechts een flauw opvullertje maar The gold its in the [A4] is zowaar een stevig rockend geval, dat echter totaal on-Pink Floyd klinkt. Het akoestische Wots uh the deal [A5] is een oppervlakkig gevalletje, zoals er op de andere kanten van Atom Heart Mother en Meddle ook (te veel) staan.
De B-kant begint, net als de A-kant, weer wat hoopvoller met de instrumental Mudmen [B1] (sfeervolle gitaarsolo van Gilmour) en het lekker mediumtempo-swingende Childhoods end [B2] (geschreven door Gilmour). Waters olijke Free Four [B3], met veel synthesizer en een vinnige gitaar, had in 1972 zelfs rustig op single kunnen verschijnen: het was zeker in de hitparade beland, die toen vol stond met dit soort nummertjes. Stay [B4], een bluesy slow, is plots iets totaal anders en de afsluiter Absolutely curtains [B5] is dan ineens weer de kosmische Pink Floyd die ook het experiment niet schuwt (hier die minutenlange chant van, wat zijn het, aboriginals of hare krishna-adepten?).
Toegegeven: er staan enkele niet onaardige (dàt is hier inderdaad het gepaste epitheton) tracks op dit album maar na Meddle was Obscured by clouds manifest een flinke stap achteruit, zonder veel lijn of structuur. Het was echter een stap achteruit om vervolgens twee flink stappen vóóruit te zetten. Pink Floyds absolute meesterwerk zat eraan te komen en daarop zou definitief blijken hoe het wél moet.
In november 1971 verschijnt Pink Floyds zesde, voorzien van een hoes die waarschijnlijk de lelijkste is uit de geschiedenis van de groep (met een wazige foto van de binnenkant van een oor waar wat psychedelisch mee geknoeid is). Maar schijn bedriegt. Op de A-kant, die vijf nummers bevat, wordt dat nog niet direct helemaal duidelijk. Het instrumentale One of these days [A1] is een forse binnenkomer, helemaal in de kosmische Pink Floyd-stijl, en het akoestische Fearless [A3] valt op doordat het in voetbalstadia vaak te horen Rodgers & Hammerstein-nummer Youll never walk alone erin verwerkt is, samen met vervormd supportersgejoel (als we goed horen, gaat het om supporters van Liverpool). Twee meer dan degelijke nummers, maar niks om van achterover te vallen. Voor de rest heeft de A-kant niet veel te bieden: A pillow of winds [A2] is wat flauwtjes, Waters gezapige San Tropez [A4] is een compleet vreemde eend in de bijt en het bluesnummertje Seamus [A5] is niet meer dan een grappig experimentje met die meehuilende hond.
Maar dan is er gelukkig nog de B-kant die volledig gevuld wordt door de groepscompositie Echoes [B1], net als Atom Heart Mother Suite weer zon lang, experimenteel-progressief nummer, maar beter gestructureerd en hoger van kwaliteit. Het begint met de bekende ping ping (sonargeluiden in een duikboot) en vervolgens laten de mannen van Pink Floyd horen wat ze in al die jaren geleerd hebben: een eigen, zeer herkenbare ijle sound creëren die het best kan omschreven worden als kosmisch. Dit soort muziek moet je beluisteren met een hoofdtelefoon op je oren en gesloten ogen, en dan maar zweven tussen sterren en planeten en genieten (waarschijnlijk is de luisterervaring nog intenser als je tegelijk een stickie rookt, maar daar kunnen wij dus niet over meespreken). De tekst van de eerste twee strofen en het refrein (ongetwijfeld van Waters) blijft nogal vaag, maar roept beelden op van de oertijd en/of van een droomwereld.
In het boek van Chris Welch [Welch 1994: 85] zegt Ron Geesin iets heel corrects: What Floyds music does is it allows you space to think within it. Most compositions, and that includes all the romantic greats from Rachmaninoff to Dvorak and Tchaikovsky, tended to put a full message across. There was no space. You couldnt put an extra note in. But with most of Floyds work, you can actually put your own notes in your head in an abstract way. They neednt be in the form of sound or even imagined as sound. They can be imagined as pictures or moving shapes or landscapes. Thats one of the reasons people like it. Wij begrijpen heel goed wat Geesin hier bedoelt, want wij ervaren het zelf iedere keer als in Echoes het tweede deeltje begint (de onderdeeltjes hebben dit keer helaas geen titels): een herneming van Funky dung uit Atom Heart Mother, maar dit keer met een ontdubbelde (en twee keer zo funky klinkende) ritmesectie en opnieuw met een fraaie gitaarsolo van Gilmour. Dit stuk loopt dan behoedzaam over in het derde deel, dat bestaat het ijl geluid van winden en het gekrijs van prehistorische vogels, waarbij onze space gegarandeerd iedere keer gevuld wordt met beelden van de jaren zestig-film One million years B.C., waarin Raquel Welch in een sexy bikinipelsje (zie foto) over een oerstrand loopt met in de lucht aanvallende pterodactyli. (Die film zouden we overigens dolgraag nog eens bekijken, maar we vinden hem nergens.) Na deze excursie in de prehistorie keren dan die sonargeluiden en het ijle motief uit het begin terug, en krijgen we de laatste strofe en het refrein, die blijkbaar een ode aan de ochtend en aan de zon zijn (zeer functioneel toen we dit nummer in de jaren zeventig vaak in het midden van de nacht beluisterden). Het nummer eindigt ten slotte met zo mogelijk nog ijler en langgerekt aaaaaah-gezang.
Zonder gekheid: Echoes is Pink Floyd op zijn best en was in 1971 het neusje van de zalm in de rockwereld. En klinkt het na al die jaren gedateerd? Nee hoor. Zoek de lp of de cd en luister. En herbeluister. Alleen jammer van die toch weer nogal middelmatige A-kant, maar de B-kant maakt véél goed.
In mei 1971 verscheen van Pink Floyd als tussendoortje dit compilatie-album, dat een beetje een rommelige indruk maakt. Eerst krijgen we de oude Syd Barrett-singletjes Arnold Layne [A1] en See Emily Play [A3] (nooit van onder de indruk geweest) en daartussen het lange, maar toch wel boeiende Interstellar overdrive [A3] uit het eerste album. Daarna volgen het onbenullige Remember a day [A4] uit het tweede album en drie b-kantjes van singles, waarvan vooral Careful with that axe, Eugene [B2] (de b-kant van Point me at the sky) interessant is, als document dan (de live-versie op Ummagumma is immers veel beter). Paintbox [A5], b-kantje van Apples and oranges, en Julia dream [B1], b-kantje van It would be so nice uit 1968, zijn niet meer dan vervelende prulletjes.
Cirrus minor [B3] en The Nile song [B4] zijn twee nummers uit het filmsoundtrackalbum More. Het eerste kan met wat goede wil beschouwd worden als een vingeroefening voor Grantchester Meadows, het tweede is schreeuwerige hardrock. Biding my time [B5] is een Waters-nummer dat hier voor het eerst verschijnt. Het is een atypisch, gezapig dingetje dat San Tropez op de volgende lp al een beetje aankondigt. Het album sluit af met Bike [B6], het grappige Syd Barrett-niemendalletje waarmee ook The piper at the gates of dawn eindigde. Het is hier waarschijnlijk opgenomen om Barrett een beetje financieel te steunen. In zijn geheel maakt deze compilatie niet alleen een rommelige, maar ook een bijzonder zwakke indruk. In feite een overbodig album.
[Teksteditie: L. Brummel (ed.), Sinnepoppen van Roemer Visscher. Naar de uitgave van 1614 bij Willem Iansz. te Amsterdam, met 184 illustraties naar de oorspronkelijke gravures en van een inleiding en verklarende noten voorzien. Martinus Nijhoff, s-Gravenhage, 1949 = Sinnepoppen ed. 1949]
Genre
Een emblematabundel. Met embleem bedoelt men meestal de drieledige eenheid van opschrift (motto), beeld (Lat. pictura) en onderschrift (Lat. subscriptio) die aan het genre omstreeks het midden van de 16de eeuw zijn vast uitzicht heeft verleend ( ). Deze drieledigheid beantwoordt aan een dubbele functie: afbeelden en uitleggen; het voorgestelde wordt naar zijn diepere zin (meestal een stuk levenswijsheid) onthuld. Hoewel deze beide functies het duidelijkst over de pictura en de subscriptio (gaande van een epigram tot een lange prozacommentaar) verdeeld liggen, kan elk van de drie embleemdelen zowel aan het afbeelden als het uitleggen deelnemen, aldus H. van Gorp e.a., Lexicon van Literaire Termen, Leuven, 1991, p. 115. In Sinnepoppen bestaan de onderschriften uit prozateksten.
In zijn voorrede verklaart Visscher dat een poppe een beeld, een afbeelding dus, is. Sinnepop is dan een korte scherpe reden, die van Jan alleman, soo met het eerste aensien niet verstaen kan worden: maer even wel niet soo duyster datmer nae raden, jae of nae slaen moet: dan [= maar] eyscht eenighe na bedencken ende overlegginge, om alsoo de soetheydt van de kerle of pit te smaecken [ed. 1949: IV-V]. Sinnepoppen zijn met andere woorden zinnebeelden, zinnebeeldige voorstellingen die de lezer/kijker aan het denken zetten en zo attent maken op een of andere wijsheid.
Auteur
De Amsterdamse koopman en dichter Roemer Visscher (1547-1620).
Situering / datering
De Sinnepoppen verschenen in 1614 te Amsterdam bij Willem Jansz. Blaeu in oblong kwarto formaat, met etsen van de tekenaar Claes Jansz. Visscher (1578-ca. 1660). Een tweede editie verscheen bij dezelfde uitgever, wellicht nog tijdens Roemers leven.
Bij Blaeu verscheen na 1620 eveneens een ongedateerde bewerking van de Sinnepoppen door Roemers dochter Anna Roemers Visscher. Hiervan zijn nog twee herdrukken bekend, uit 1669 en 1678. [ed. 1949: XVII-XVIII]
Inhoud
De Sinnepoppen zijn verdeeld in drie schocken of zestigtallen. Het werkje bevat in totaal 183 sinnepoppen (60 + 60 + 60 + telkens 1 toegift).
Thematiek
Eenvoudige moraliserend-didactische wijsheden. Brummel noteert [ed. 1949: XX]: Hij (Visscher) is veel meer moralistisch dan religieus, veel meer rationalist en stoicijn dan mysticus. Hans Luijten zegt: In die emblemen ligt de nadruk op didactiek en ethiek, en verder valt op dat de voorstellingen, met hun aandacht voor het detail, voor een belangrijk deel zijn ontleend aan het alledaagse leven. Mensen, dieren en herkenbare voorwerpen figureren erin en dienen om aan te geven hoezeer alles doordrongen is van een verborgen betekenis, omdat, volgens het motto boven het openingsembleem, nu eenmaal alles vervuld is van God (Iovis omnia plena). Daarom kunnen uit de wereld die ons omringt talloze lessen afgeleid worden die de mens behulpzaam zijn bij zijn dagelijks streven naar moreel juist gedrag [in: M.A. Schenkeveld-Van der Dussen e.a. (red.), Nederlandse Literatuur, een geschiedenis, Groningen, 1993, p. 190].
Receptie
Stadsliteratuur. Verband met Amsterdam.
Profaan / religieus?
Overwegend profaan, met lichte religieuze inslag.
Persoonlijke aantekeningen
Pas dit jaar (2011) hebben wij deze Sinnepoppen volledig van kaft tot kaft gelezen. We hadden er altijd al veel van verwacht, maar we kunnen niet ontkennen dat het een teleurstelling is geworden. Freddy De Schutter schreef nochtans [in Het verhaal van de Nederlandse literatuur. Band 1: Middeleeuwen Renaissance Barok, Kapellen-Amsterdam, 1992, p. 199]: De Sinnepoppen van Roemer Visscher bevatten niettemin menige genietbare bladzijde. De zedeles wordt niet al te nadrukkelijk opgediend en Roemer Visscher is een geestig heerschap. Gevoel voor humor is een van zijn beminnelijkste eigenschappen. Niet al te nadrukkelijk? Gevoel voor humor? Wij hebben waarschijnlijk een ander boek gelezen, of misschien was het een andere bril waarmee wij lazen. Wij zijn het in elk geval veel meer eens met Gerard Knuvelder die noteerde [in Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Deel II, s-Hertogenbosch, 1971 (5), p. 198]: Deze Sinnepoppen zijn als zedenspiegel van het leven, denken en voelen van onze Hollandse voorouders ongetwijfeld van meer belang dan als literaire produkten. Als dichter was Roemer Visscher van weinig betekenis.
Inderdaad, met de beste wil van de wereld: veel meer dan Hollandse kneuterigheid en kleinburgerlijke betweterijtjes kunnen wij in de Sinnepoppen echt niet ontdekken. Nemen we bijvoorbeeld sinnepop I.22 De afbeelding toont een bijl in een blok hout met als motto Rust ick zoo roest ick. De proza-uitleg verklaart dat een bijl die niet gebruikt wordt, roest en dat kloeke verstanden die zich overgeven aan ledigheid, alle vernuft verliezen. Nou. Of nog sinnepop III.4 Op de afbeelding: twee armen die een been een kous aantrekken, met als motto Al safjens soetjens. Moraal: men bereikt vaak meer met geduld dan met geweld. Ach. Of nog sinnepop III.6 Op de afbeelding een schaatser, met als motto Gheoeffent derf. Moraal: als men iets goed wil kunnen of doen, moet men eerst leren en oefenen. Ja hoor, hier is een degelijke Hollandse koopman uit de 17de eeuw aan het woord [aldus M.C.A. van der Heijden in Profijtelijk vermaak. Moraliteit en satire uit de 16de en 17de eeuw, Spectrum van de Nederlandse Letterkunde deel 10, Utrecht-Antwerpen, 1968, p. 83].
En nog een teleurstelling: lezend over die verborgen betekenissen in emblemata, hadden wij verwacht heel wat cultuurhistorisch vergelijkingsmateriaal te kunnen vinden in verband met het Bosch-oeuvre. Nu, dat was een nuloperatie. Niet zozeer omdat het werk van Bosch een eeuw ouder is (elders in de 17de eeuw vallen wél dingen te rapen die verwant zijn met Bosch), maar veeleer omdat de universa van Bosch en Visscher miles apart uit elkaar liggen. Visscher, dat is kleinburgerlijke pseudowijsheid, en nu is Bosch stichtelijke boodschap (zondig niet, dan loopt het allemaal goed af) uiteindelijk ook niet zo wereldschokkend, maar zoals Paul Vandenbroeck ooit slim opmerkte de manier waarop Bosch zijn weinig revolutionaire boodschap vormgeeft is indrukwekkend en vergeleken daarmee zijn de etsjes in Visschers Sinnepoppen degelijk maar veel te braaf maakwerk.
Om Bosch beeldenwereld beter te begrijpen zijn deze Sinnepoppen met andere woorden van weinig of zelfs geen nut. Dat blijkt op pijnlijke wijze nu nog meer, want naar aanleiding van het gesloten hek op Bosch Rotterdamse Marskramer-tondo noteerden wij in ons proefschrift: Brand Philip ( ) vestigde de aandacht op een gravure in de emblematabundel Sinnepoppen van Pieter Roemer Visscher, die een hek voorstelt van hetzelfde type als dat in MR. Boven het hek bevindt zich het opschrift Duycken en ghenoeghen en eronder het vierregelige versje: Houdt u reyn / Acht u kleyn: / Vreest voor den dagh, / Die niemandt verby en magh. Hoewel Bax om onduidelijke redenen het tegendeel beweerde, blijkt uit dit onderschrift dat het gesloten hek bij Visscher een symbool is van de sterfdag, die geen enkele mens kan ontwijken [De Bruyn 2001a: 356].
Het gaat hier om sinnepop II.6 [ed. 1949: 67] waarvan wij eertijds het onderschrift niet (volledig) gelezen hadden, omdat wij toen nog niet beschikten over de editie-1949. In 1962 schreef Dirk Bax over deze sinnepop: De les in het stukje proza en poëzie dat bij de afbeelding hoort, is dat men moet leren Duycken en ghenoeghen, d.i. zich niet verheffen, en tevreden zijn. Over een hek leest men niets. Wel zinspeelt het rijmpje op het sterven van de mens, maar dit is niet de kernidee van het embleem. ( ) Kan met het hek op de gravure niet bedoeld zijn: Wat achter het hek is, daar kun je niet komen; wees tevreden met waar je wel komen kunt? [Bax 1962: 10]. Wij moeten nu toegeven dat Bax gelijk had, en kunnen zijn gelijk zelfs verder adstrueren. In Visschers tekst staat immers: want ghenoegh maeckt zijn bruycker gherust en lustigh, bysonder die daer in dan duycken kan, en houden hem in zijn kleyne vryheydt [onderlijning van ons].
In 1996 publiceerde G.L.M. Daniëls een interessant artikeltje: Een hek als toegang tot bevrijd gebied. De symbolische betekenis van een door het landrecht bepaalde vorm [in: Antiek, jg. 31, nr. 1 (juni 1996), pp. 12-22]. Daarin de volgende, op het oude landrecht gebaseerde passage: Het horizontale lattenhek met een daarachter bevestigde schragende dwarslat, die boven de hoogste plank uitsteekt en die verbonden is met de langste verticale drager van de constructie, is een hek in eigendom. De voorkant van dit lattenhek geeft precies de grens aan van het land van de eigenaar. De achterkant waar de dwarslat is aangebracht, is rechtshistorisch de zijde waar dat land is gelegen dat door onbevoegden niet mag worden betreden. Dat land in privébezit werd (zie ook de titel van Daniëls artikel) bevrijd land genoemd, en dat is natuurlijk ook wat Visscher met kleyne vryheydt bedoelde.
Met andere woorden: het hek in Visschers sinnepop heeft inderdaad (zoals Bax reeds stelde) niets te maken met de dood, maar verwijst naar de grens van een klein landeigendom. De boodschap is dat men zich met het weinige dat men heeft (de dwarsbalk bevindt zich aan de kant van de kijker, dus aan die kant ligt de kleyne vryheydt), tevreden moet stellen. Dat een hek naar de overgang tussen leven en dood kan verwijzen, is misschien aannemelijk te maken vanuit andere bronnen, maar Visschers sinnepop kan in deze context niet gebruikt worden als argument. In feite vormt dit alles materiaal voor een nieuwe sinnepop waarvan de moraal zou kunnen luiden: vertrouw nooit blindelings op secundaire literatuur, maar raadpleeg altijd zelf de primaire bronnen!
[explicit 27 augustus 2011]
[met dank aan Deslegte Antwerpen, waar we in juli de Sinnepoppen in perfecte staat konden aanschaffen voor 20 euro. In Catalogus 225 van het Amsterdamse antiquariaat Schuhmacher, daterend van circa 1991, kostte het boekje nog 150 gulden = 75 euro.]
In september 1969 verschijnt het derde studioalbum van Fleetwood Mac, Then play on, het eerste met Danny Kirwan (op gitaar) en het laatste met Peter Green. De plaat laat een voorzichtige overgang horen van bluessongs naar meer popgetinte nummers, een overgang die eerder in 1969 al was aangekondigd door Greens magistrale, op single verschenen instrumental Albatross, hét ultieme zomernummer dankzij het trage, lome ritme en de zeegeluiden. Then play on bevat nóg zon kanjer van een klassieker van Green, namelijk Oh well [A6]. Eerst een vinnig gedeelte met een onvergetelijke gitaarlick en een venijnige tekst, en dan een lang, zeer rustig akoestisch stuk. Het hele nummer duurt bijna negen minuten en werd voor de singleversie in tweeën gekapt (Part 1 & Part 2). Greens Rattlesnake shake [B2], de andere single uit dit album, springt er ook uit, maar is toch net een graadje minder goed dan A6.
De rest van het album is degelijk, en niet meer dan dat. Nieuwkomer Danny Kirwan leverde vijf nummers van de dertien: de binnenkomer Coming your way [A1], de instrumental My dream [A4], het wat slijmerige Although the sun is shining [B1], het flauwe When you say [B5] en het korte Like crying [B6]. Searching for Madge [B3] en Fighting for Madge [B4] zijn twee op elkaar aansluitende stevige bluesinstrumentals van John McVie en Mick Fleetwood die echter een wat rommelige indruk maken (vooral B3 dat voortdurend onderbroken wordt). De overige vier nummers zijn weinig opvallende Peter Green-composities. Het akoestische Show-biz blues [A3] is nog het aantrekkelijkst, maar Closing my eyes [A2], de instrumental Underway [A5] en Before the beginning [B7] zijn erg doorsnee. In zijn geheel een braaf album, dat weinig potten breekt, behalve dan met A6. (Het aantal nummers en hun volgorde op de cd-versie komt overigens niet helemaal overeen met de originele Britse en Amerikaanse lp-versies.)