Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
25-05-2011
FILM: The Conversation (Francis Ford Coppola) (USA, 1974)
THE CONVERSATION (Francis Ford Coppola) (USA, 1974)
(113)
De oude fiche (ergens in de jaren zeventig) spreekt: Uitstekende film rond de moraal van afluisterpraktijken. Of eigenlijk niet zozeer een sociaal-geëngageerde aanklacht tegen deze praktijken als wel de individuele gewetensstrijd van Harry Caul, de hoofdpersoon. Uiteindelijk zal hij met zijn eigen wapens getroffen worden. Doorheen de film loopt een rode draad van spanning, doordat Harry via het steeds weer opnieuw spelen van het bandje uiteindelijk te weten komt wat erachter zit. Dit herinnert aan Blow Up, waar eenzelfde spanning wordt gecreëerd maar daar had het te maken met een visueel proces. Quotering: 4.
Hm. Toch enkele kanttekeningen. Gene Hackman is natuurlijk perfect gecast als de saaie, ongehuwde en alleen wonende burgerman Harry Caul, enerzijds superspecialist in moderne afluisterpraktijken die beweert niet geïnteresseerd te zijn in het morele aspect van zijn job maar enkel in het afleveren van een goed product, anderzijds goede katholiek (zie het kerkbezoek en het Mariabeeldje op het einde, Harry houdt ook niet van vloeken) die in de loop van de film meer en meer blijkt gekweld te worden door een opspelend geweten (een aantal jaren geleden is er een koppel vermoord doordat hij een moeilijke opdracht tot een goed einde bracht). Dat opspelend geweten wordt in gang gezet door zijn nieuwe opdracht: het afluisteren van een overspelig koppeltje (zij de echtgenote van een rijke firmabaas, hij een werknemer van diens bedrijf). Door het steeds opnieuw afspelen van de opgenomen bandjes (en vooral door het zinnetje: he would kill us if he could) denkt Harry dat die firmabaas het koppeltje gaat vermoorden in een hotelkamer, maar hij zit fout: het koppeltje vermoordt die firmabaas. En om hem te doen zwijgen, wordt Harry nu zelf bespioneerd. Vandaar dat hij op het einde heel zijn appartement ontmantelt, op zoek naar verborgen afluisterapparatuur.
Dat telkens opnieuw beluisteren van de opname creëert inderdaad spanning, al wordt er door Coppola wat te veel (en op een te doorzichtige wijze) gemanipuleerd. Wij hebben na deze nieuwe visie zelfs de indruk dat er een beetje vals gespeeld wordt. Aanvankelijk klinkt dat bewuste zinnetje als: he would KILL us, if he could. Met klemtoon op kill. Later in de film klinkt dat zinnetje plots anders: he would kill US, if he could. Met klemtoon op us dus, met andere woorden: wij gaan hem vermoorden, en (langs de neus weg gezegd) hij zou het ook met ons durven doen. Maar goed. Merkwaardiger is dat het tweede deel van de film (na het bezoek aan de jaarbeurs) plots een stuk minder spannend is en ook de toon van de film is anders. Het is plots veel meer Hitchcock (die camera die samen met Harry duizelig wordt, de moord in de andere kamer die je niet ziet maar wel hoort, dat bloed dat uit die wc stroomt) en dat vormt een breuk met het eerste deel van de film dat veel droger, dreigender én mysterieuzer overkomt. Dat tweede deel gaat een beetje in de richting van grand guignol. Het motief onschuldigen blijken schuldig te zijn is natuurlijk ook zeer hitchcockiaans, maar dàt is geen verwijt.
Wel een verwijt is dat de psychologische ommekeer bij Harry, die in het begin nog expliciet en ferm stelt niet in moraal geïnteresseerd te zijn, nogal oppervlakkig wordt uitgewerkt. Moeten we echt geloven dat het de passage is waarin de jonge vrouw op een meevoelende manier oh God zegt (als ze een bedelaar ziet slapen op een bank) die Harry in conflict brengt met zichzelf? En ook Harrys droomsequens komt een beetje onhandig over. Oppervlakkig uitgewerkt zijn ook alle andere personages in de film (en zéker dat vriendinnetje van Harry). Eigenlijk ligt de kracht van deze prent vooral in die geleidelijke opbouw van het eerste deel, en minder in de uiteindelijk gebrachte boodschap. Daarnaast zijn er weliswaar nog een aantal kleine dingetjes die aantonen dat Coppola wel degelijk filmisch talent bezit. We denken dan bijvoorbeeld aan de twee jonge vrouwen die hun lippenstift bijwerkend in de geblindeerde ramen van Harrys van kijken en van binnenuit gefotografeerd worden door Harrys assistent (het voyeurisme-motief waar heel de film vol van zit). Of nog aan de witgepoederde man in theaterkledij die in de openingssequens op het plein voorbijgangers imiteert en Harry een tijdlang achtervolgt. Als we ons niet vergissen beeldt die mimespeler een Dood uit, en dan is dat natuurlijk een mooie anticipatie naar Harrys later opduikende schuldgevoel rond de dood van dat koppel.
Toch vinden wij (maar misschien hebben wij wat last van het abnormaal goede lenteweer dit jaar) dat dat niet genoeg is voor een 4, en mag dat cijfertje met een halfje naar beneden. Wij vermoeden dat deze film in 1974 een klein beetje overschat is geworden, doordat die afluisterpraktijken-thematiek toen zo perfect aansloot bij de politieke actualiteit rond het Watergate-schandaal. Dat Coppola wel degelijk een goede en belangrijke regisseur was, zou later dat decennium nog blijken met Apocalypse Now en de sequels van The Godfather, al zou nog later ook blijken dat niet alles wat Coppola aanraakte, goud werd. Kortom, The Conversation: een goede, interessante film, maar geen echt méésterwerk.
[Er werd gebruik gemaakt van de Boektoppers-editie van deze roman: Van In, Wommelgem, 2010, 269 blz. (origineel: Lemniscaat, Rotterdam, 2005 / originele Amerikaanse titel: Looking for Alaska]
Looking for Alaska is een op maat van oudere pubers en adolescenten geschreven Bildungsroman rond de 17-jarige Miles Halter, een moederskindje uit Florida dat plots beslist om op internaat te gaan in Alabama. Daar leert hij enkele nieuwe vrienden kennen, waaronder zijn kamergenoot Chip Martin (bijgenaamd De Kolonel) en het flamboyante meisje Alaska Young, op wie hij al snel verliefd wordt (maar ze heeft al een vriendje). Naast de uit sommige films en andere boeken bekende, obligate kostschoolclichés die we krijgen geserveerd (er wordt gerookt, er wordt gedronken, er worden stunts uitgehaald, er wordt naar porno gekeken en natuurlijk fungeren de leraars en de directeur als boemannen, niet helemaal onsympathieke boemannen overigens, de leerlingen komen trouwens ook nog wel aan het nodige studeren toe), is er ook een diepere moraal en daar heb je geen vergrootglas voor nodig (Green zou anders geen jeugdschrijver zijn).
Een aardige structuurvondst van het boek is dat het verdeeld is in twee delen: Ervoor en Erna, waarbij eerst hoofdstukje per hoofdstukje afgeteld wordt (honderdzesendertig dagen ervoor, honderd dagen ervoor enzovoort) en vervolgens weer opgeteld (de dag erna, zes dagen erna enzovoort). Dat houdt de spanning erin, want als lezer wil je natuurlijk weten wat er na die eerste 136 dagen dan wel gebeurd is. En wat is er gebeurd? Op een avond was iedereen dronken en Miles heeft deftig gezoend en geknuffeld met Alaska, maar ze waren moe en Alaska brak de zaak af met de woorden: Wordt vervolgd? Miles is toen in slaap gevallen maar even later, na een telefoontje (met haar vriendje Jake weten we achteraf) komt ze overstuur binnengelopen, wil met alle geweld met de auto wegrijden (in Amerika mag men rijden vanaf 16) en Miles en De Kolonel hebben haar niet tegengehouden. Die nacht rijdt Alaska aan zeer hoge snelheid tegen een politiewagen op de autosnelweg (er was een ongeval): dood. In het tweede deel vernemen we dan stap voor stap de waarheid: Alaska was overstuur omdat ze vergeten was witte bloemen op het graf van haar moeder te gaan leggen. Het was haar moeders verjaardag en toen Alaska nog een kind was, is haar moeder gestorven doordat deze een aanval van aneurisma kreeg en Alaska wist niet wat ze moest doen en heeft nagelaten 911 te bellen: schuldgevoel.
Heel dat tweede deel draait voor de rest rond het schuldgevoel van Miles en De Kolonel (ze hebben Alaska niet tegengehouden), om de vraag of het zelfmoord was of niet (veel dingen wijzen inderdaad op zelfmoord, maar 100% zeker is het niet) en over de via de godsdienstlessen aangebrachte vraag wat er met de mens gebeurt na de dood. Ook de vraag hoe men moet verderleven na de dood van een geliefde persoon komt uitgebreid aan bod. Op die manier wordt Miles in deze roman een stuk volwassener, en de lezer-adolescent wordt vanzelfsprekend verondersteld méé te groeien. Deze thematiek wordt onder meer aangebracht via de laatste woorden van twee personen (Miles heeft als hobby namelijk: biografieën lezen om zo achter de laatste woorden van beroemde personen te komen). Enerzijds zijn er de laatste woorden van François Rabelais: Ik ga op zoek naar het grote misschien. Het grote misschien: misschien pleegde Alaska zelfmoord, misschien is er leven na de dood, misschien heeft het leven toch nog wel zin nadat je iets ergs hebt meegemaakt. Anderzijds zijn er de laatste woorden van generaal Bolivar uit Marquez De generaal in zijn labyrint: Wel verdomme, hoe kom ik ooit uit dit labyrint? Voor de goede verstaander: het labyrint van het leven dat soms lijden is. En zelfs voor wie alleen het bovenstaande heeft gelezen, is het duidelijk dat Alaskas laatste woorden (wordt vervolgd?) een kanjer van een knipoog in de richting van de moraal zijn: kan men verder leven na de dood van iemand waaraan men zelf in zekere zin schuldig is? Het antwoord is natuurlijk ja: Als volwassenen met zon pesterige, stomme glimlach op hun gezicht beweren: Tieners denken dat ze onoverwinnelijk zijn, dan hebben ze geen idee hoezeer ze gelijk hebben. We hoeven nooit hopeloos te zijn, omdat we nooit onherstelbaar kapot kunnen gaan. We denken dat we onoverwinnelijk zijn omdat we dat zijn [p. 264, laatste bladzijde van het verhaal].
Boodschap ontvangen, loud and clear. Ja, John Green (zelf godsdienstleraar, vandaar uiteraard de belangrijke rol van de godsdienstleraar in dit boek) legt het er allemaal nogal dik op, maar men vergete niet dat dit een verhaal voor adolescenten is, bovendien een verhaal dat helemaal niet slecht geschreven is, met de nodige spanning en humor en originele invalshoeken (dat laatste woorden-motief bijvoorbeeld). Bij ons op school vonden de leerlingen (17-jarigen, inderdaad hét doelpubliek van deze roman) Het Grote Misschien dan ook veruit het beste boek uit de Boektoppers-reeks van 2010-2011 (de andere vier titels waren Hersenschimmen, Het parfum, Tirza en Het derde huwelijk). Wat onweerstaanbaar de vraag oproept of wij de leerlingen van de derde graad niet te vaak confronteren met romans die in de eerste plaats bedoeld zijn voor volwassenen en waar (de meeste) 17-jarigen hoegenaamd nog niet rijp voor zijn? Het antwoord op déze vraag is voor ons géén groot misschien.
BOEK: Willem Elsschot. Mythes bij het leven. Een biografie (Jan van Hattem) 2004
WILLEM ELSSCHOT. Mythes bij het leven. Een biografie
(Jan van Hattem) 2004
[Houtekiet, Antwerpen-Amsterdam, 2004, 591 blz.]
Meteen maar signaleren dat wij van deze dikke biografie van Willem Elsschot (één van de beste schrijvers die Vlaanderen in de twintigste eeuw gehad heeft en wiens tot ongeveer 800 paginas beperkte verzamelde oeuvre wij in deze periode chronologisch aan het herlezen zijn wij zitten nu aan Tsjip) bijzonder genoten hebben. Ofschoon de auteur Jan van Hattem (°1942), die doceerde aan de universiteiten van Amsterdam en Tilburg en eerder al publiceerde over Theun de Vries en Louis Paul Boon, zich soms wel eens te veel verliest in details (zoals wanneer het gaat over de vraag of bepaalde publicitaire teksten uit de jaren twintig al dan niet door Alfons De Ridder werden geschreven), hebben wij nu de indruk de dubbele persoonlijkheid van Fons De Ridder/Willem Elsschot een stuk beter te kennen. Want die dubbele persoonlijkheid was er dus wel degelijk. Enerzijds is er de gevoelige romanticus die niet kan nalaten te wenen bij het voorlezen van zijn eigen teksten, die heel gevoelig is voor positieve én negatieve reacties op zijn literaire productie en die tijdens en na de oorlog vaak klaar stond om anderen te helpen. Anderzijds is er de cynische, harde zakenman en publiciteitsagent die er ooit in slaagde een moeder-overste van een nonnenschool 100.000 exemplaren van een publicitaire periodiek (de Revue Continentale Illustrée) aan te smeren (vergelijk Lijmen), die er zijn hand niet voor omdraaide belastingen te ontduiken en die vooral op latere leeftijd, toen zijn succes als schrijver hem sterk gemaakt had steeds een ongelooflijk, haast paranoïed wantrouwen is blijven koesteren tegenover zijn uitgevers.
Alle facetten van Elsschot/De Ridder de reclamebureauman (die goed zijn brood verdiende met de reclame aan de Belgische stationskiosken en met de jaarboeken Snoecks Grote en Kleine Almanak), de pater familias die zijn verwanten door dik en dun verdedigt, de liefhebber van vrouwen, de aanvankelijk teleurgestelde en later van zijn succes genietende schrijver, de gemakkelijk op zijn teentjes getrapte moeilijke mens (zie de ruzies met Gerard Walschap bijvoorbeeld), de uitgebluste man-en-huisvader, de lieve bompa, de levensgenieter en de zieke oude mens komen in dit boek in meerdere of mindere mate aan bod, en Van Hattem beschrijft het allemaal in een taal die weliswaar niet bol staat van de stijlbloempjes, maar die toch heel leesbaar en toegankelijk is.
Nochtans werd dit boek door de kritiek niet zo positief ontvangen. Marc Reynebeau maakte er in de Standaard der Letteren bijvoorbeeld kipkap van. Waarom? Omdat Van Hattem pretentieus zou zijn. Van Hattem heeft namelijk zijn huiswerk goed gemaakt en haalt regelmatig uit naar vroegere Elsschot-auteurs om hen te wijzen op fouten, onjuistheden en voor waar aangenomen (en van elkaar overgenomen) fabeltjes. Dat zijn de mythes uit de titel van het boek. Versta: al die luie of onbekwame beunhazen van would be-biografen hebben er een zootje van gemaakt door bakerpraatjes voor waar aan te nemen en verder rond te strooien. Van Hattem zal die nu uit de wereld helpen. Dat belooft, aldus een venijnige Reynebeau die verder, ten onrechte, stelt dat Van Hattems aandacht voortdurend afdwaalt naar details en dat Van Hattem niet bepaald een begenadigde stilist is. Merkwaardig dat sommige mensen daar niet goed tegen kunnen, als iemand een grondige studie van iets gemaakt heeft en vervolgens in staat is allerhande lapzwansen die maar raak lullen, op de vingers te tikken! Dat is namelijk wat Van Hattem inderdaad doet en dat is waar wijzelf onvoorwaardelijk van houden, want wij hebben hetzelfde gedaan in ons proefschrift over Bosch (wat Jef Janssens, onze promotor, het deed hebben over mijn missionarisdrift). Als iets juist is, is het toch juist zeker, en als het verkeerd is, is het verkeerd, waarom zou dat dan niet beleefd mogen gesignaleerd worden?
Jos Borré in De Morgen (die Van Hattem overigens ook gebrek aan structuur en stijl verweet) was veel correcter dan Reynebeau toen hij schreef: Vaak haalt Van Hattem zijn onwrikbare gelijk doordat hij preciezer dan zijn voorgangers gegevens heeft opgesnord en in een grote puzzel op de juiste plaats ingepast. Maar haast even vaak en dat zal voor hem als gegevensfreak een grote frustratie zijn kan hij niet meer dan de zoveelste hypothese toevoegen aan de reeds bestaande. Al blijven een aantal van de dingen die Van Hattem schrijft, uiteindelijk inderdaad slechts hypothesen, er zitten daar toch enkele knap beredeneerde dingen bij. Zoals wanneer Van Hattem de Boorman-figuur denkt te kunnen identificeren als Elsschots zes jaar oudere zakenpartner Léonce Leclercq, die zich een beetje te veel in de onfrisse praktijken van Lijmen herkende en daarom wellicht Elsschot voor de keuze stelde: verder meewerken aan het lijmen en er literair zijn mond over houden, of Wat dan de lange periode van literair zwijgen zou verklaren tussen het verschijnen van Lijmen in 1924 en de publicatie van Kaas in 1933 (de officiële versie is dat Elsschot stilviel omdat Lijmen te weinig weerklank vond, en dat hij door Jan Greshoff aangespoord werd opnieuw de pen ter hand te nemen) [137-139/143/164/174-175/182].
Mooi is ook hoe Van Hattem het ontstaan van Elsschots beruchte Borms-gedicht weet te herleiden tot verontwaardiging over het feit dat zijn schoonzoon Georges Kelner, die tijdens WOII hoge ambtenaar op het Ministerie van Landbouw was, na de oorlog wel van elk vermoeden van collaboratie werd vrijgepleit, maar toch zijn baan niet terugkreeg. Elsschot zou het gedicht dus geschreven hebben uit persoonlijke boosheid om redeloze repressie tegen weerloze burgers [398/402]. En passant krijg je trouwens ook nog een stuk boeiende geschiedenisles: op 22 december 1917 werd, op voorstel van Borms, de zelfstandigheid van Vlaanderen uitgeroepen door de Duitse bezetter, wist u dat? [392]
Nee hoor, wij hebben er geen spijt van deze biografische turf van de zelden rond de pot draaiende en nooit lange tenen ontziende Van Hattem (een auteur naar ons hart) van kaft tot kaft te hebben doorgenomen. Ondertussen is het wachten op de aangekondigde Elsschot-biografie van Vic van de Reijt, die in 1993 al een fraai werkstuk afleverde met de uitgave van Elsschots Brieven (waaruit door Van Hattem trouwens rijkelijk geciteerd wordt).
Quotering: 4 (21 juli 2005)
Recensies
- Marc Reynebeau, Wie laatst schrijft, krijgt gelijk. Leven en werk van Willem Elsschot, in: Standaard der Letteren, 4 november 2004, p. 4.
- Jos Borré, De mythes doorgeprikt. Nieuwe Elsschot-studie van Jan van Hattem, in: De Morgen / Boeken, 2 maart 2005, pp. 12-13.
Het vierde album van deze indiegroep uit de buurt van Gent, bestaande uit Bert Ostyn, Renaud Ghilbert, Jan Duthoy, Sergej Van Bouwel en Jakob Nachtergaele. Bert Ostyn (zang, gitaar) blijkt het grote denkhoofd van de band te zijn, alle nummers (twaalf op dit album) worden door hem geschreven. Deze Absynthe Minded eindigde in Humos Top-10 2009 van beste nationale (Belgische) cds op nummer 1 en dat zal wel niet toevallig geweest zijn. Locomotief voor dit album was de verrukkelijke single Envoi [8] met als tekst de Engelse vertaling van een schattig gedicht van Hugo Claus (ja, dichten kon hij wel). Het zwaartepunt van dit album ligt voor mij naar het einde toe, met de op elkaar volgende tracks Fortress Europe [9], het in 2010 ook op single verschenen Papillon [10] en Weekend in Bombay [11]. Een Belgische groep waarmee men zonder schaamrood de grenzen over kan (ze hebben dan ook al heel wat en met succes in Europa rondgetoerd). Om te blijven volgen.
Quotering: 4 (24/05/11)
Klassiekers: Envoi, Fortress Europe, Papillon, Weekend in Bombay.
Een indieband uit Londen, bestaande uit vier jonge muzikanten waarvan er één in de loop van 2009 de groep verliet. Eind 2008 trokken ze al even de aandacht met een remix van het Womack & Womack-nummer Teardrops en in augustus 2009 verscheen hun titelloze debuutalbum, met daarop elf tracks (zonder Teardrops overigens). The xx (rare naam trouwens, maar goed) werd eind 2009 door de Humo-recensenten tot beste cd van 2009 uitverkoren en eindigde in Humos Top-20 van beste internationele cds van 2009 op de derde plaats. En zonder dat we alle cds uit 2009 beluisterd hebben, kunnen we daar enigszins inkomen. The xx brengt rustige, sensuele en fluweelzachte popmuziek voor de laatavond met veel invloeden van links en rechts (we ontwaarden bijvoorbeeld onder meer een Shadows-gitaartje) die toch tot een eigen geluid samengesmolten worden. Vooral de samenzang van gitariste Romy Madley Croft en bassist Oliver Sim werkt ten zeerste bekoorlijk. Crystalised [3] en Islands [4] waren singletjes, maar VCR [2], Basic space [8], Infinity [9] en Night time [10] zijn ook heel goed. Een sterk debuutalbum en inderdaad waarschijnlijk één van de beste cds van 2009.
Quotering: 4 (23/05/11)
Klassiekers: VCR, Crystalised, Islands, Basic space, Infinity, Night time.