Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
17-02-2011
CD: Keeper of the flame (Golden Earring) 1989
Golden Earring: Keeper of the flame (1989)
Tien nieuwe nummers, die helaas vrij snel gaan vervelen na soms een goeie intro en bovendien onderling erg inwisselbaar zijn, met dus als resultaat een zwak, weinig geïnspireerd album. Zelfs de twee singles, My killer my shadow [10] en Turn the world around [5] zijn bijzonder matig. Alle nummers werden geschreven door Kooymans en Hay, behalve Keeper of the flame [4] (Gerritsen en Hay) en Distant love [8] (Gerritsen)/ Voor de rest valt hier bitter weinig interessants te melden.
Al jaren waren velen van mening dat de Earring op de eerste plaats een live-groep was en dat de groep de geëxciteerde sfeer van de koncerten op de plaat nooit kon waarmaken. Logischerwijze was het dan ook uitkijken naar een live-lp, die er in 1977 dan toch eindelijk kwam.
Opgenomen in Engeland voor een blijkbaar wild-enthousiast publiek, vertelt dit dubbelalbum ons wel iets over de vorige albums van de groep, nieuw werk werd immers niet opgenomen. Van de tien tracks komen er vier van het Moontan-album, wat dus wel duidelijk het succesrijkste lp-werk van de groep was, terwijl van de twee lps met Robert Jan Stips slechts één nummer overleeft: To the hilt, en dan nog in een grondig gewijzigde versie. Die stijlperiode heeft de Earring in 1977 dus wel definitief afgezworen. Drie nummers komen van het meest recente album Contraband en de twee overige nummers zijn She flies on strange wings en Eight miles high.
Het begint met een zeer middelmatige, onzuivere versie van Candys going bad [A1], het Moontan-openingsnummer. Ze zijn nog niet warmgespeeld, zullen we maar denken. Na wat gelul van Barry en de door George gezongen intro: EEN TWEE DRIE VIER (in het Hollands!) en we zijn vertrokken: een primadeluxe versie van She flies on strange wings [A2], véél beter en swingender dan de lp-versie! Kant A wordt afgesloten met Mad loves coming [A3], het fraaiste nummer van de Contraband-lp. Zeer mooi opgebouwd, maar wij prefereren toch de minder ruige, technisch perfectere studioversie.
Op kant B wordt eerst het Byrds-nummer Eight miles high [B1] gebruikt als basis om eens lekker op uit te freaken. Erg mooi hoe na de stilte-break de energy weer torenhoog opgebouwd wordt. Goeie versie, echter niet noodzakelijk beter dan de lp-versie uit 1969 (die ook langer en rijker is). Vanilla queen [B2] is echter slappemans: voegt niets toe aan de studioversie uit Moontan, wordt integendeel veel te lang uitgesponnen. Alleen de uittro zorgt voor enige opwinding.
Hoe het wél moet, blijkt uit To the hilt [C1], het eerste nummer van kant C: stukken meer excitement dan op de lp met dezelfde naam, wat toch nog maar eens bewijst dat die Stips-invloeden niet helemaal aan de Earring besteed waren. Fighting windmills [C2] dan. In het tussenstuk laat Eelco even twee steken vallen, maar goed, verder voegt het niet veel toe aan de versie op Contraband. Duurt trouwens ook weer veel te lang. Ook Con man [C3], dat ons op Contraband al minder kon bekoren, is te lang en te weinig vernieuwend. Tijd dan voor de bisnummers op kant D. Radar love [D1] is in deze versie nog eens opnieuw op single uitgebracht, maar grandioos geflopt. Begrijpelijk, want wie het graag hoorde, had het al. Toch een prima rockende versie van deze beste single van de Golden Earring ooit, hoor. Just like Vince Taylor [D2] is een swingende uitsmijter maar duurt ook weer iets te lang.
De nadruk ligt hier op het loodzware werk en er worden weinig adempauzes gelaten. Dit album is gevuld met helse gitaarsoli, krijserig gezang van Hay en lekker ritmisch gebeuk van Rinus en Cesar en het blijkt dat de Earring echt wel een zaal in bedwang weet te houden en dat het een goeie energy-band is. Maar met slechts een drietal écht uitstekende nummers kan het totaaloordeel toch niet jubelend zijn.
Quotering: 3 (06/11/10, met verwerking van oude notities)
Klassiekers: She flies on strange wings, To the hilt, Radar love.
Robert Jan Stips is dus vertrokken (maar heeft hier nog een klein beetje meegewerkt aan een drietal nummers) en Eelco Gelling, vroeger stergitarist bij Cuby and the Blizzards is nu tweede gitaar komen spelen: ongetwijfeld een verrijkende aanwinst voor de groep. De stijl is ondertussen opnieuw geëvolueerd naar rechttoe/rechtaan-rocknroll, en dat is helemaal niet nefast, integendeel. Met die uitstekende tweede gitarist erbij en met het na al die jaren verworven vakmanschap is de Earring gaan behoren tot de upper-ten van de high speed-energy bands all over the world. Geen nieuwe, originele dingen, maar toch leuke muziek, dat wel. Alles werd weer geschreven door het duo Kooymans-Hay.
Deze keer staat de single eens niet aan het begin van kant B, maar aan het begin van kant A. Bombay [A1] is een excellente, sfeerscheppende binnenkomer en een prima singletje. Sueleen [A2], met een tekst over een horendrager, is eveneens uitstekend met prachtig dubbel gitaarwerk. Grandioos is hoe in het laatste gedeelte de muziek opgebouwd wordt tot een geweldige climax. Een onvervalste verademing na het vaak al te ambiteuze werk op To The Hilt. Con man [A3] rockt af en toe wel lekker, maar indertijd vonden wij dit al het minst sterke nummer van het album. Af en toe wat te lawaaierig ook. En toch niet echt slecht, hoor.
Nee, dan Mad loves coming [B1], de opener van de B-kant. Geloof ons (en als u ons niet gelooft, luister zelf een keer): één van de beste nummers ooit door de Earring op plaat gezet en ongetwijfeld het beste nummer van deze Contraband. Kooymans en Gelling schitteren op gitaar. Ook Fightin windmills [B2] is erg goed, vooral de ijzersterke brug in het midden. Goeie vondst ook: die draaiende molenwieken op het einde waarbij dan onmiddellijk het volgende nummer, Faded jeans [B3], een stevige rocker, aansluit. Times up [B4] is een rustige, mediumtempo-uitgeleide, uitzonderlijk gezongen door Kooymans. Het zou een mooie laatste song geweest zijn (die titel en die tekst!). Hier had de groep kunnen splitten.
Echt wel een meer dan middelmatig album. De stijlverandering is duidelijk en efficiënt: geen toetsen- en synthesizergepriemel meer, maar stevig en eerlijk gitaarwerk en volwassen rockmuziek. Het zou een mooi afscheidsalbum kùnnen geweest zijn.
Quotering: 4 (04/11/10, met verwerking van oude notities)
Onder invloed van Robert Jan Stips (wiens toetsenwerk hier opvallend op de voorgrond treedt) bouwen de Earring verder aan een nieuwe (minder swingende, meer gesofistikeerde, door sommigen arrogant genoemde) stijl. Lang zou dat echter niet duren, want dit album bracht hun muziek wel onder de aandacht van een ietwat ouder, kritischer rockpubliek, maar de oude fans lieten bij trosjes verstek gaan. Resultaat: Robert Jan diende zijn ontslag in en de groep keerde met rasse schreden terug tot de oude stijl.
De binnenkomer Why me? [A1] (alles werd weer geschreven door Kooymans en Hay, alleen aan dit nummer en aan B1 en B2 schreef die mysterieuze John Fenton weer mee) is nochtans een vlot-ritmisch nummer dat echt wel goed in het gehoor ligt, behalve dan het veel minder sterke refrein. En toegegeven: een erg geslaagd instrumentaal bruggetje in het midden, mede dankzij het toetsenwerk van Stips. Goeie uittro, ook. Facedancer [A2] begint lekker en drijft op een aardige riff, maar al snel blijkt de melodie erg zwak te zijn. To the hilt [A3] is een redelijk sterk titelnummer, maar de liveversie op Live (1977) is stukken beter. Even signaleren overigens dat de technische opnamekwaliteit van heel dit album flink tegenvalt, zeker in vergelijking met de prima sound van Moontan, een paar jaar eerder. Hier klinken de drums als pottendeksels. Nomad [A4] is weer een lang nummer van zeven minuten. Het is een zwak, duister en ietwat ongemakkelijk stemmend nummer met een sterke brug in het midden, waarna het geheel toch weer ontaardt.
Kant B opent bij de Earring traditoneel met de single. Deze keer is het Sleepwalking [B1] dat (alweer, net als Instant poetry) overduidelijk enkele onbeschaamde echos van Radar Love bevat. Al bij al is het een nogal vlot nummer, maar toch niet om over naar huis te schrijven. Toch herinneren wij ons nog goed dat wij als dj op de weinig geslaagde Drempel-td aan de UIA, ter gelegenheid van het verschijnen van de eerste aflevering van ons literaire tijdschrift Drempel, met dit nummer (en met daar onmiddellijk bij aansluitend het volgende) eindelijk een aantal mensen op de dansvloer kregen. Latin lightnin [B2] is dan ook met glans het prijsbeest van dit album: een vlot en swingend ding met prima gitaarwerk van Kooymans en een korte maar hevige saxsolo. Nog altijd spijt dat wij toen in 1976 Nicole Gestels niet binnengedraaid hebben tijdens deze Latin lightnin. De afsluiter Violins [B3] is de langste track van de plaat (meer dan tien minuten) en - ondanks de ambitie die er duidelijk uit spreekt - niet veel meer dan een erg middelmatig nummer.
To The Hilt is een onbevredigend album met weliswaar hier en daar goede momenten, maar alle fans waren en zijn het erover eens: dit is de échte Earring niet.
Quotering: 3 (04/11/10, met verwerking van oude notities)
In 1974 verscheen geen werk van Golden Earring, behalve dan de single Instant Poetry, een schaamteloze en voorspelbare (en dan ook geflopte) doorslag van Radar Love (met op de b-kant het van Together heropgeviste en lichtjes herwerkte From heaven from hell). De groep had het te druk met touren en promoten van het vorige album in Engeland en Amerika, wat trouwens zijn vruchten afwierp (800.000 stuks van Moontan verkocht in de USA, net geen goud!). Nu was Moontan inderdaad een dot van een plaat, maar het probleem was (zoals dat steeds gaat) een goeie opvolger te produceren. Die opvolger verscheen in 1975 en in totaal was het reeds het tiende album van de groep, die ondertussen uitgebreid werd tot een vijftal met ex-Supersister toetsenman/brein Robert Jan Stips. Onder zijn bescheiden invloed werd de muziek duidelijk een stuk minder swingend en meer gesofistikeerd. Dat schoot menige fan in het verkeerde keelgat. De verkoop werd een eind teruggeslagen en de vraag was of het niveau van vroeger nog ooit zou kunnen bereikt worden
Alle nummers werden weer geschreven door Kooymans én Hay en geproducet door Golden Earring zelf. Binnenkomer is Intro/Plus minus absurdio [A1]: na een Pink Floyd-achtige intro barst een stevig- ritmisch en semi-instrumentaal nummertje los dat slechts drie minuten duurt en waar weinig slechts over valt te zeggen. Love is a rodeo [A2] is ook behoorlijk ritmisch, maar klinkt toch anders dan vroeger, door het opvullende toetsenwerk van Stips: de sound werd er minder heavy, properder door. The Switch [A3], het titelnummer, is nochtans uitstekend met prima gitaarwerk van Kooymans. Kant A wordt afgesloten door Kill Me (Ce Soir) [A4], de matige single met een duistere tekst van J. Fenton. Het violenwerk van Stips is overdone.
Wat Tons of time [B1], de binnenkomer van kant B, betreft: de trendgevoelige Earring hebben ook zon reggae-achtig nummertje opgenomen. Veel meer valt er niet over te zeggen. Daddys gonna save my soul [B2] begint als een lekker swingend nummer met een toffe riff, maar de zwakke melodie en het lelijke refrein verknoeien al gauw alles. Troubles & hassles [B3] is, het spijt ons het te moeten zeggen, gewoon een rotnummer. En The lonesome D.J. [B4] is een goeie, door Kooymans gezongen tekst (over een dj die live via zijn radioprogramma zijn weggelopen lief probeert terug te halen) op slechte muziek.
Niet te verwonderen dat dit album een flop werd: de stijlverandering is zeker niet ten goede gebeurd (en een zekere Dirk Dauw ooit in Spectator maar debiteren dat de stijl niét veranderd is!). Op een paar nummers na een teleurstellend werkstuk (vooral de B-kant is compleet ondermaats), zeker zo onmiddellijk na het uitstekende Moontan.
Quotering: 2,5 (30/10/10, met verwerking van oude notities)
Dit album, het negende, betekende een belangrijk keerpunt in het bestaan van de groep. De bedoeling was de Engelse en Amerikaanse markten veroveren, en als dat niet lukte, zouden ze ermee ophouden. Het lukte. De single Radar Love beklom de angelsaksische hitparades gezwind en ook het album verkocht geweldig. Niet ten onrechte, want Moontan is wel degelijk het beste wat de groep ooit geproduceerd heeft. Ze zijn er jammer genoeg daarna niet in geslaagd het niveau van deze lp te handhaven, en hun internationale populariteit daalde dan ook overeenkomstig.
De plaat is gestoken in een erg mooie openklapbare hoes met als eye-catcher een halfnaakte, in pluimen gehulde showgirl die een bleek moontan-kleurtje vertoont (alsof ze lang in de maneschijn heeft gelegen, naar analogie met suntan). Opvallende première is dat alle nummers samen geschreven zijn door Kooymans en Hay (een zekere J. Fenton werkte ook mee aan de teksten van A2 en A3). Ook opvallend: Fred Haayen heeft niet meer geproducet, dat doet Golden Earring nu zelf.
Candys going bad [A1] is het prima openingsnummer: technisch tot het uiterste verzorgd, met een kleurrijke variëteit aan instrumenten, wat allemaal leidt tot een toch wel zeer eigen geluid. Ook na de break in het midden blijft het uitstekend. Het bijna tien minuten durende Are you receiving me [A2] is voor ons het beste nummer wat de Earring ooit hebben gepresteerd, vooral dan van omwille van het toch wel zéér, zéér sterke lange tussenstuk, dat vertrekt van enkele baslijntjes en dan crescendo naar een ware climax toegroeit. De A-kant wordt afgesloten door Suzy Lunacy (Mental Rock) [A3], een vlotte rocker die toch het minste nummer van de plaat is, wat op zich al aangeeft hoe hoog het niveau hier ligt.
Opener van kant B: Radar Love [B1], zonder ook maar enige twijfel de beste single ooit door de Golden Earring uitgebracht. Gecovered door talloze andere groepen en ooit verkozen tot beste radiosong aller tijden. Het kan tellen! Just like Vince Taylor [B2] is weer zon stevige rockerd, net als A3, maar moet toch onderdoen voor de laatste track, The Vanilla Queen [B3] die kan beschouwd worden als het titelnummer (één vers luidt: Secret of your beauty / Was your moontan and your fear). Dit nummer bereikt zo ongeveer hetzelfde indrukwekkend hoge niveau als A2. Na de experimentele break in het midden krijgen we nog een instrumentale uitsmijter om duimen en vingers bij af te likken.
Moontan was in 1973 de uiteindelijke bekroning van een tiental jaren wriemelen en wroeten in de marge. Een topalbum van een uitstekende en gerijpte continentale groep. Jammer genoeg was de vreugde van korte duur. Ergens in 1973 moet het ook geweest zijn dat wij de Golden Earring live aan het werk zagen in de Roma te Borgerhout (Antwerpen).
Quotering: 4,5 (30/10/10, met verwerking van oude notities)
Klassiekers: Are you receiving me, Radar Love, The Vanilla Queen.
Het achtste album werd Together gedoopt om de toenemende geruchten rond een nakende split van de groep (zie ook de in 1972 verschenen soloalbums van Kooymans en Hay) tegen te spreken. George Kooymans is nog altijd de belangrijkste songleverancier van de groep: van de acht tracks is er slechts één niét van hem.
De binnenkomer, die ook door George gezongen wordt, is meteen het prijsbeest van dit album. All day watcher [A1] is een lekker stevig mediumtempo-nummer dat meteen de sfeer erin brengt. Het bescheiden rockerdje Avalanche of love [A2] drijft moeiteloos verder op die sfeer maar is toch duidelijk iets minder sterk. Het was ook het b-kantje van de uit dit album getrokken single (zie B1). Cruisin Southern Germany [A3] van Barry Hay is het enige niet-Kooymans-nummer. Het is een niet onaardig ding, weer zon hikkend ritme waar Hay het patent op lijkt te hebben. De langste track van de plaat is Brother Wind [A4] en valt binnen het progressieve rock-kader dat dit album brengt niet uit de toon. In het lange instrumentale middenstuk horen we eerst eindelijk nog eens de dwarsfluit van Hay, waarna Gerritsen even uitfreakt op orgel en Cesar vervolgens een drumsolo ten beste mag geven.
De B-kant opent met de redelijk succesvolle single Buddy Joe [B1], een lekker gitaarnummer (ofschoon wij er indertijd niet zo gek van waren, achteraf bekeken een beetje ten onrechte eigenlijk). Opvallend zijn vooral die plongplong-gitaar en de aansprekende riff. Jangalene [B2] bestaat uit twee delen: in het eerste deeltje Kooymans flink rockend op akoestische gitaar, in het tweede deeltje valt de rest van de groep in en krijgen we een niet onaardig stukje rocknroll waarin de mondharmonica een opvallende rol speelt. From heaven from hell [B3] begint een stuk rustiger maar gaat dan over in stevige elektrische rock. Na het wat Beatles-achtige refrein nog eens een rustig en een stevig stuk en nog eens het refrein. Toch duidelijk één van de zwakkere tracks. Thousand feet below you [B4] vormt de ongecompliceerd swingende uitsmijter van dit album vol ietwat ruwe, weinig gesofistikeerde maar verder goudeerlijke jaren zeventig-progrock.
Together was als geheel een sterker album dan het wat magere Seven Tears, maar anderzijds was het toch ook duidelijk dat er een zekere matheid en voorspelbaarheid in het werk van de groep aan het sluipen was. Er was met andere woorden behoefte aan een nieuwe impuls. Dat die nieuwe impuls er zat aan te komen, was in elk geval nog niet te merken aan de vlakke en onbelangrijke single Stand by me, die in september 1972 werd uitgebracht.
Quotering: 3,5 (25/10/10, met verwerking van oude notities)
CD: Only parrots, frogs and angels (Barry Hay) 1972
Barry Hay: Only parrots, frogs and angels (1972)
George Kooymans en Barry Hay hadden allebei nog een aantal nummers liggen die niet zo direct geschikt waren voor het Earring-repertoire. Een uitlaatklep voor deze opgekropte creativiteit vormde het maken van soloalbums. George bracht de lp Jojo uit, Barry het onderhavige album. Beide platen flopten.
Na de openingsmars ontspint zich Xena [A1], een lekker-ritmisch nummer met een akoestische break middenin en een zeer vage tekst. Sometimes three times [A2] bestaat uit drie akoestische strofen, telkens gevolgd door een elektrisch instrumentaal stuk. Onder meer met Herman van Veen op elektrische viool. Aardig. De A-kant sluit af met Oh lordy Im gonna try [A3], een huilerig bluesy nummertje. Hay heeft voor zoiets niet echt de stem. Wel een sterk refrein.
Roll another rock [B1] is de geflopte single. Erg ritmisch, maar weinig melodieus. I want to be with you [B2] is een ingetogen, akoestisch liefdesliedje. Nogmaals: Hay heeft hier geen stem voor, hij is meer een powerzanger. Wel mooi fluitspel. Did you really mean it [B3] is een leuk mediumtempo-nummertje en de plaat wordt afgerond met Once upon a time [B4] een lang en leerzaam sprookje tegen een zeer ritmische muzikale achtergrond.
In zijn geheel een te ongelijke en te onsamenhangende lp om echt goed te zijn. En verder totaal onbelangrijk natuurlijk.
Quotering: 3 (27/10/10, met verwerking van oude notities)
In februari 1971 verscheen Holy holy life op single: grotendeels geschoeid op dezelfde leest als zijn voorganger Back home (met een stevige basisriff, dit keer echter zonder Hays dwarsfluit), maar misschien net iets te hitserig en manifest een stukje minder succesvol. Nochtans: indertijd door onszelf ontelbare keren nagespeeld op een bezemsteel! Typisch begin jaren zeventig is trouwens weer de pessimistische tekst: Maybe sometimes / Im pessimistic / And maybe it aint so bad / It aint so sick / I know Im not the man / Of constant sorrow / But tell me is it the path / Of evil we follow
Het b-kantje van deze single was Jessica, een veel rustiger mediumtemponummer van Gerritsen en Hay dat verder nooit op enige plaat is verschenen, wat van de single een onvervalst collectors item maakt. Bovendien: toen in september het volgende album van de Golden Earring verscheen, bleek dit tot onze grote paniek de single Holy holy life niét te bevatten. En wij hadden in de vaste overtuiging dat dit wél het geval zou zijn dit singletje al geruild met een vriend voor een ander. Gelukkig slaagden wij erin de ruil alsnog ongedaan te maken, en het plaatje is tot op de dag van vandaag nog steeds in ons bezit.
Seven tears, het zevende Earring-album met zeven nummers, verscheen dus in september 1971. In Nederland was het een commercieel succes: het stond 15 weken in de albumhitlijsten maar het feit dat de voorganger 31 weken in de albumlijsten stond, toont aan dat hier toch een stapje achteruit werd gezet. De uit het album getrokken single, She flies on strange wings [B1], een meer dan zeven minuten durende compositie van George Kooymans die voor de single-versie in twee stukken werd geknipt, was niet slecht, maar klonk toch beduidend anders dan de twee vorige singles en vroeg enige bedenktijd vanwege de fans. Alleen al het door Kooymans gezongen ijle begin was merkwaardig. Wat daarna volgde, was na enkele beluisteringen echter wel weer bevredigend genoeg om iedereen tevreden te stellen. Opvallend zijn de tempowisselingen, het gebruik van synthesizer en de toevoeging van een sax (met dank aan Bertus Borgers) aan de klankkleur. De versie op Golden Earring Live uit 1977 is overigens beter dan die op Seven tears.
Het prijsnummer van Seven tears is ongetwijfeld het openingsnummer Silver ships [A1]: een erg mooi, ingetogen compositie van Kooymans over, jawel, ufos, met een bescheiden rolletje voor de dwarsfluit van Hay. De rest van de A-kant is echter niet veel soeps. The road swallowed her name [A2] is een ruige Kooymans-rockerd, een beetje té ruig en lawaaierig om goed te zijn. Volgen dan twee tracks die niét van de hand van Kooymans zijn. Hope [A3], van Gerritsen en Hay en met Bertus Borgers op sax, en Dont worry [A4], van Barry Hay en weer met zon hikkerig ritme à la Wall of dolls, zijn echter middelmatige tracks die weinig indruk maken.
De B-kant bevat, behalve de single, nog twee nummers van Kooymans. This is the other side of life [B2] is een zwak niemendalletje met een merkwaardig stokkend ritme. De afsluiter Youre better off free [B3] is echter weer dik in orde, vooral door de lekkere jam in het midden die geschoeid is op de leest van Im going to send my pigeons to the sky. De totale optelsom liegt echter niet. Zeven nummers, waarvan drie goed en vier veel minder: Seven tears was een matig, ietwat teleurstellend album.
Quotering: 2,5 (02/10/10, met verwerking van oude notities)
Klassiekers: Silver ships, She flies on strange wings, Youre better off free.
Ook wel de Wall of dolls-lp genoemd, omwille van de gegeelfilterde foto op de (uitklapbare) hoes: de vier bandleden poseren daar, stoer in de lens blikkend, vóór een houten muur die vol poppen hangt. Het is het zesde album reeds van de groep, maar het eerste van een nieuwe periode, daarom heet het ook gewoon Golden Earring. Drummer Cesar Zuiderwijk (afkomstig uit Livin Blues) speelt hier voor het eerst mee. Met Eight miles high was het al duidelijk dat de Earring van hun image van teenyboppergroepje af wilden (zie het lange titelnummer van die lp). En aangezien in het begin van de jaren zeventig de heavy rock danig opgeld deed (zie onder meer de singles Black Night, Paranoid en Whole lotta love) koos de groep voor deze richting. Zij werd meteen de beste continentale vertegenwoordiger van het genre (misschien niet zon geweldig grote verdienste, maar toch!) en dat dit ook door een breed publiek geapprecieerd werd, blijkt uit het grote succes van de single Back home [hier aanwezig als B1]. Het was één van de beste singles die ze ooit maakten (Radar Love was natuurlijk hun beste), helemaal in de stijl van die tijd: gebaseerd op een stevige, herkenbare riff, met een sterk meezingrefrein en een eigen klankkleur dankzij de dwarsfluit van Barry Hay.
Ergens in de zomer van 1970 zagen wij de Golden Earring dit nummer brengen op de Vlaamse televisie en wij waren meteen verkocht. Wij schaften ons het singletje aan, draaiden het grijs en enkele maanden later, vlak vóór Kerstmis, was Golden Earring de allereerste lp die wij ooit kochten (in de Cado op de Antwerpse Meir). Zoiets schept vanzelfsprekend een band, of wat dacht u?
Het album opent mooi-akoestisch met Yellow and blue [A1], zoals de meeste nummers geschreven door George Kooymans. Hij is manifest het muzikale brein van de groep. Vroeger componeerde Gerritsen mee, maar die is ondertussen praktisch volledig droog gevallen. Na het rustige begin ontspint zich een aardig mediumtemponummer, waarbij Hays dwarsfluit weer een opvallende rol speelt. The loner [A2] is, net als Back home, een braaf heavy rock-nummer maar met een stuk minder hitcapaciteit. Toch een vlot ding, en met een pessimistische tekst (een typisch kenmerk van de toen modieuze heavy rock). This is the time of the year [A3] was de b-kant van het Back home-singletje: degelijk, maar vast niet één van de hoogtepunten van het album. Big true blue sea [A4] is dat duidelijk wél. Het is één van de nummers op deze lp (samen met B3 en B4) die aantonen dat de Earring volwassen is geworden en ook langere tracks aandurft, mét succes. Big tree blue sea, weer met zon pessimistische, maatschappijkritische tekst, is na al die jaren nog steeds een zeer goed nummer, vooral dankzij de tempovariaties en de dwarsfluit van Hay die de heavy rock van de Earring toch wel degelijk een karakteristiek tintje gaf (ondanks alle beschuldigingen van naäperij van Engelse groepen indertijd). Kant A sluit of met The wall of dolls [A5], het gemankeerde titelnummer en deze keer eens geen compositie van Kooymans, maar wel van Hay en Gerritsen. Het is manifest minder sterk dan de Kooymans-nummers: zelfs in de jaren zeventig (toen ik een die hard-Earring-fan was) kon ik dit al niet smaken. Lag het wellicht aan dat ietwat irritante haperige ritme?
De B-kant opent trefzeker met de single Back home en deze wordt gevolgd door het veel rustigere, akoestische See see [B2], een nummer van Barry Hay en toch weer duidelijk minder van niveau dan wat Kooymans toentertijd uit zijn mouw schudde. Luister maar naar Im going to send my pigeons to the sky [B3], absoluut het prijsnummer van het album, in de eerste plaats omwille van de geweldige gitarenjam in het midden. In de jaren zeventig durfden wij op fuiven, als de sfeer goed zat, dit nummer wel eens na middernacht draaien en ja hoor, dat was geniéten geblazen. De uitsmijter van het album ten slotte is As long as the wind blows [B4], een gevoelige slow van meer dan vijf minuten, en een leuke afwisseling na al het riffgeweld van B3.
Niemand zal ontkennen dat Golden Earring een album is dat sterk doordrongen is van de muzikale mode begin jaren zeventig. Desalniettemin blijven we het nog altijd een sterke lp vinden, al was het alleen maar omdat wij deze nummers in de loop der jaren honderden keren beluisterd hebben en zij op die manier de soundtrack van onze puberteit zijn geworden. But Ive got to be back, if you know what I mean
Quotering: 4 (29/09/10, met verwerking van oude notities)
Klassiekers: Yellow and blue, Big tree blue sea, Back home, Im going to send my pigeons to the sky, As long as the wind blows.
CD: Highlights from the double (Golden Earring) 1969
Golden Earrings: On the double (1969)
Golden Earring: Highlights from the double (1969)
Tussen dit en het vorige album liggen de singletjes Dong-dong-di-ki-di-gi-dong en Just a little bit of peace in my heart, allebei uit 1968. Dit laatste nummer is ook terug te vinden op het (volgens Oor) pretentieus dubbelalbum On the double, dat halverwege 1969 wordt uitgebracht en dat (nogmaals volgens Oor) stilistisch varieert van akoestische ballades via bombastische pop tot voorzichtige (hard)rock. Dat dubbelalbum hebben wij nog nooit te pakken gekregen, maar wel Highlights from the double, dat een bloemlezing van twaalf nummers uit het dubbelalbum biedt, nochtans zónder de single Just a little bit of peace in my heart, en later in 1969 verscheen, toen de eind-s al was weggevallen. De groep bestaat halverwege 1969 nog steeds uit Kooymans, Gerritsen, Hay en Eggermont, maar het merendeel van de songs wordt nu geleverd door George Kooymans, terwijl van Marinus Gerritsen slechts drie nummertjes de bloemlezing hebben gehaald. Judy [A4] is echter een waardeloze smartlap, The sad story of Sam Stone [A5] is een niet onverdienstelijk niemendalletje met veel handgeklap en The grand piano [B6] is een erg matige track met veel piano en violen.
Highlights from the double begint nochtans redelijk veelbelovend met het Kooymans-nummer Song of a devils servant [A1], een vrij fors brokje muziek dat zowaar de latere Earring-hardrock al enigszins aankondigt. Het tweede nummer, High in the sky [A2] hanteert echter een totaal andere stijl: dit is een rustige, akoestische ballade met veel violen, dat niet zou misstaan op een soloalbum van Kooymans, maar eigenlijk weinig met de Earring van doen heeft, zeker als je dit album beluistert na kennis te hebben genomen van de jaren zeventig-albums. My baby Ruby [A3] is vervolgens wéér iets totaal anders: een schreeuwerig-bombastisch popnummertje dat bijzonder weinig indruk maakt. Na de Gerritsen-songs A4 en A5 krijgen we dan het ook op single verschenen Where will I be [A6]: een zeker niet onaardige slow die weliswaar enkele weer al te bombastische tempoversnellingen kent, maar waarmee wij op onze jaren zeventig-fuiven toch bescheiden succesjes oogstten. Vooral het romantisch-dromerige middenstuk, met Barry Hay op dwarsfluit, was hier verantwoordelijk voor (wij herinneren ons nog hoe onze jeugdvriend Adri De Rooy tijdens dit nummer aan het dansen was met een meiske en over haar schouder heen zijn duim naar ons - de dj van dienst - opstak, om aan te geven dat de sfeer snor zat).
Het b-kantje van deze single, Its allright, but I admit it could be better [B5], hebben wij overigens altijd nog beter gevonden dan het a-kantje. Het is een sterk, vlot-ritmisch ding met lichtjes vervormde gitaren dat weer, met enige goede wil, de latere Earring aankondigt, niet in het minst dankzij Hays dwarsfluit. Maar daarmee hebben we het dan wel gehad. God bless the day [B1] is lawaaierige bombast, Murdock 9-6182 [B2] is weer zon soort solonummertje van Kooymans (deze keer in de stijl van Bob Dylan), I sing my song [B3] is meer iets voor Tom Jones of Engelbert Humperdinck dan voor een popgroep en Angelina [B4] is een fameus draakje. Al bij al is Highlights from the double een ondermaats album van een groep zonder eigen stijl (en dan te bedenken dat dit nog de twaalf beste nummers van het dubbelalbum zijn ).
Quotering: 2 (28/09/10, met verwerking van oude notities)
Klassiekers: Song of a devils servant, Where will I be, Its allright but I admit it could be better.
Het derde Golden Earrings-album, toen de s nog achteraan de naam stond, Gerritsen nog niet Rinus maar Marinus heette en Jaap Eggermont de drummer was. Alle songs werden geschreven door het duo Kooymans-Gerritsen. De bezetting was George Kooymans (zang, gitaar), Marinus Gerritsen (bas), Barry Hay (zang, dwarsfluit) en Jaap Eggermont (drums).
De opener The truth about Arthur [A1] is een wat mysterieus, donker uptempo-nummer dat ergens aan de Stones doet denken. Circus will be in town [A2] hanteert een totaal andere stijl: rustig en akoestisch, en duidelijk minder goed dan A1. Crystal heaven [A3] is weer een sneller nummer, maar het lijdt een beetje aan overproductie. Sam and Sue [A4] is een korte, stupide draak. Ive just lost somebody [A5] was indertijd een internationaal uitgebrachte single. Een gevoelige slow die ons als tiener tot tranen toe kon bewegen, maar die nu te stroperig overkomt, met al die violen. Quod erat demonstrandum: de Earrings waren toen werkelijk een teenyboppergroepje! Het laatste nummer van de A-kant, Mr. Fortunes wife [A6], klinkt erg 1968, zonnig en vrolijk (shalalalala!), met een paar breaks. Maar net als de héle A-kant: toch niet echt goed, hoor.
Na de klavecimbelintro blijkt Who cares [B1] een redelijk leuk nummer te zijn, waarbij toch de matige technische kwaliteit storend is. Born a second time [B2] is weer rustiger en akoestisch, net als A2, maar breekt geen potten, net zo min als de volgende drie tracks, die nu eens aan de Beatles en dan weer aan de Kinks doen denken: Magnificent magistral [B3], Must I cry? [B4] en het verschrikkelijke zaagnummer Nothing can change this world of mine [B5]. Gipsy rhapsody [B6] is de tweede uit dit album getrokken single. Een degelijk nummer, waarschijnlijk het beste van de plaat, maar met al die blazers en violen is ook hier weer sprake van overproductie. Dit is géén rockgroep, dit is wel degelijk een popgroepje!
Over dit album schreef Maarten Steenmeijer in zijn boekje Golden Earring. Rock die niet roest (2004): Met hun derde album Miracle Mirror (1968) werd niet alleen ingesprongen op de mode van de psychedelische albums maar wilde de groep niets minder dan de Nederlandse Sergeant Pepper maken (wat ze overigens nog gelukt is ook). Kom, kom: Miracle Mirror is een ondermaats (en vandaag compleet gedateerd klinkend) album van een groep zonder eigen stijl.
Quotering: 2 (03/09/10, met verwerking van oude notities)
Een reusachtige distelvink of putter (carduelis carduelis), duidelijk herkenbaar aan de rood-wit-zwart gekleurde kop en de zwart-gele vleugels, houdt in zijn snavel een al even reusachtige braambes vast waarnaar drie in het water staande mannen proberen te happen. Op de rug van de vogel zit een man met het hoofd in de handen en met gesloten ogen.
Wat voor talrijke andere onderdeeltjes van Bosch middenpaneel geldt, is ook hier het geval: nergens in de omvangrijke secundaire literatuur over de Tuin der Lusten treft men een bevredigende verklaring aan van dit fragment. Fraenger zag in de vogel een Kirschkernbeisser (appelvink) en was dus niet eens in staat de distelvink correct te determineren.[1] Bax beschreef TM38 alsvolgt: Een putter houdt een braam op voor drie mannen die ernaar happen. Op zijn rug zit een jongeling te dromen.[2] Hij wees er ook op dat pitter (een zestiende-eeuwse variant van putter) een onkuise betekenis (penis) kon hebben. Daarmee blijven er echter nog genoeg vragen over. Waarom schilderde Bosch precies een distelvink en waarom is de vogel zo abnormaal groot? Waarom voedert hij een abnormaal grote braambes aan drie mannen? Wat is de betekenis van de man op de rug van het dier en zit deze man inderdaad te dromen?
In de middeleeuwse symboliek had de distelvink zowel positieve als negatieve connotaties. In 1946 publiceerde de Amerikaanse kunsthistoricus Herbert Friedmann een monografie over de symboliek van de distelvink in de middeleeuwse religieuze kunst, waarin hij tot de conclusie kwam dat deze vogel kon verwijzen naar de menselijke ziel, de Verrijzenis, de Passie, de dood, ziekte (meer bepaald de pest) en vruchtbaarheid.[3] Friedmanns betoog is echter minder helder en diepgravend dan men wel zou wensen en bovendien wordt Bosch in zijn boek geen enkele maal zelfs maar vermeld. In 1980 verscheen van dezelfde auteur een monografie over diersymboliek in de middeleeuwse afbeeldingen van de H. Hiëronymus, en hier wordt gesignaleerd dat de distelvink een symbool kon zijn van de Passie, de Verrijzenis en de menselijke ziel en dat hij daarnaast kon functioneren als anti-pestsymbool.[4]
In 1969 signaleerde M.M. Tóth-Ubbens in een bijdrage over Carel Fabritius bekende schilderijtje van een distelvink (Den Haag, Mauritshuis) dat de zeventiende-eeuwse Italiaanse theoloog Philippus Picinellus niet minder dan negentien symbolische betekenissen aan de distelvink toekende: de aardse liefde, Maria, de paus en martelaar Sylvester, de rechtvaardige mens, hij die zich toelegt op de deugd of de wetenschap, de minnende mens, een religieuze orde, het Woord Gods, de martelares Catharina, de geleerde, de goede en milde vorst, de publieke vrouw, de duivel, de vleier, het goede voorbeeld, de apostel Paulus, het scherpe vernuft, Augustinus en de agitator.[5]
De betekenis die Bosch aan de distelvink wenste toe te kennen, is waarschijnlijk onder de in de vorige twee alineas opgesomde symbolische functies terug te vinden. De bijzonder voor de hand liggende vraag is evenwel: om welke symbolische functie gaat het dan precies? Het antwoord op deze vraag wordt een flink stuk vereenvoudigd door het gegeven dat de distelvink in TM38 zich een welbepaalde context bevindt: die van zondige erotiek. De mogelijkheid dat Bosch putter zou verwijzen naar Christus, Maria of andere positief-religieuze personen of zaken is daarmee zo goed als uitgesloten. Bovendien is er binnen het Bosch-oeuvre zelf een belangrijk argument te vinden voor de stelling dat de distelvink in de Tuin der Lusten een negatieve connotatie heeft: op het middenpaneel van de Antonius-triptiek (Lissabon) komt een distelvink voor te midden van de duivelse spookgedrochten die de H. Antonius het leven zuur trachten te maken, en ook hier bezit de vogel abnormaal grote afmetingen.
Naar aanleiding van de putter op het Lissabonse drieluik suggereerde Bax in 1948 dat distelvinken in de decoratieve randversieringen van middeleeuwse handschriften Bosch misschien wel op het idee hebben gebracht om de vogel als symbool te gebruiken.[6] In Engelse en andere Europese geïllumineerde manuscripten is de distelvink veruit de meest voorkomende kleine vogel.[7] Als de diertjes in deze randversieringen samen met menselijke figuren worden afgebeeld, dan blijken zij vaak abnormaal grote afmetingen te hebben. Dat is bijvoorbeeld het geval in een kopie van de Gouden Bul van Karel IV die in 1400 gemaakt werd in opdracht van Wenceslas IV, de koning van Roemenië en Bohemen. In de rechterbenedenhoek van folio 1 is een distelvink zeer mooi en duidelijk afgebeeld. Het voorbeeld is bovendien extra interessant omdat de vogel hier een gelijkaardige erotische connotatie lijkt te hebben als op de Tuin der Lusten: hij bevindt zich in de onmiddellijke buurt van een groepje halfnaakte baadsters die kleiner zijn dan hijzelf en die bespied worden door de opdrachtgever (die zich verstopt in de spijlen van een hoofdletter W, het initiaal van zijn voornaam).[8] Jammer genoeg is er op het terrein van de symboliek van de distelvink in de laatmiddeleeuwse miniatuurkunst nog te weinig veldwerk verricht om daarvan bij de interpretatie van TM38 te kunnen profiteren.
Een mogelijk spoor in verband met de distelvink in de Tuin der Lusten lijkt het reeds in 1946 door Friedmann gesignaleerde gegeven dat het vogeltje onder meer een symbool van de vruchtbaarheid was. Deze symbolische traditie blijkt een vroege schakel te hebben in de Naturalis Historia van Plinius de Oudere (23-79 A.D.) waar gesteld wordt dat de acanthis, een piepklein vogeltje, niet minder dan twaalf jongen per keer kan voortbrengen.[9] Dat acanthis inderdaad één van de Latijnse namen voor de distelvink is, wordt bevestigd door Isidorus van Sevilla en door de auteur van de in 1520 te Antwerpen door Jan van Doesborch gedrukte Middelnederlandse postincunabel Der Dieren Palleys.[10] Uit deze laatste bron blijkt bovendien dat rond 1500 Plinius mededeling over de vruchtbaarheid van de distelvink nog goed bekend was: Plinius. Die voghel Achantis es een clee(n) voghel maer hi heeft veel ionghe(n) wa(n)t hi heeft altijt .xij. ionghen [Plinius (zegt): de distelvink is een kleine vogel maar hij heeft veel jongen want hij heeft altijd twaalf jongen]. En ook in zijn nog in de zestiende eeuw verschenen Iconologia verwijst Cesare Ripa naar Plinius naar aanleiding van de allegorische uitbeelding van de Vruchtbaarheid. In de Nederlandse vertaling uit 1644 luidt de beschrijving als volgt:
Een Vrouwe met Mostaertsaet gekroont, houdende met beyde handen voor haer schoot een nestjen met jonge Vogeltjens Acanti of Cardelli geheeten. ( ) Van de vruchtbaerheyt van t Vogeltjen Acantus seyt Plinius, X boek LXIII [sic] cap. dat alle Dieren, hoe grooter die van lichaem zijn, dat zy oock te onvruchtbaerder zijn: Want de Elephanten, Paerden, Leeuwen, Cameelen brengen maer een jongh tot een dracht voort.[11]
Na dit alles valt er echter nog een grote stap te zetten: van vruchtbaarheid naar zondige erotiek. De middeleeuwse allegorische traditie, zowel die van de Physiologus-teksten en bestiaria als van de natuurwetenschappelijke en bijbel-exegetische teksten, lijkt ons hier in de steek te laten: als er al sprake is van de distelvink, dan heeft men blijkbaar weinig zin om het vogeltje te allegoriseren. Jacob van Maerlant mag in dit opzicht representatief heten. In zijn Der naturen bloeme weet hij over de carduelis of distelvinc weinig anders mee te delen dan dat het een klein vogeltje is dat graag distels eet, mooie pluimen en een mooie zang heeft en daarom graag door de mensen in een kooitje wordt gehouden. Wel vermeldt hij van de acantis, blijkbaar zonder te beseffen dat het om een andere naam voor de distelvink gaat, dat dit vogeltje volgens Plinius de paarden haat en bespot omdat deze het gras kapottrappen, waarna hij de acantis interpreteert als een symbool van personen die hun vijanden bespotten maar er niets tegen durven doen.[12] Maerlants Latijnse brontekst, het Liber de natura rerum van Thomas van Cantimpré, vermeldt deze laatste symboliek niet,maar signaleert bij de achantis wel dat het een heel vruchtbaar vogeltje is dat elke keer een nest van twaalf jongen krijgt.[13]
In het corpus van Middelnederlandse teksten blijkt de distelvink al evenmin frequent voor te komen, en al helemaal niet in een erotische of zondige context. In 1989 verwees Vandenbroeck wel naar een Franse schaapherderskalender uit 1493 waarin de distelvink geassocieerd wordt met jaloersheid in de liefde en ook nog in de zeventiende-eeuwse Nederlandse beelding en literatuur lijkt de gevangen of ontsnappende distelvink een rol te spelen in liefdesaangelegenheden, onder meer als beeld van de gevangen liefde of de verloren maagdelijkheid.[14] In de zestiende-eeuwse rederijkersliteratuur heb ik de distelvink niet aangetroffen in een erotische context, wel echter het motief vink als dusdanig, waarbij de term vink dan meestal metaforisch wordt toegepast op een verliefde jongen of meisje, en een enkele keer ook wel eens op een geile man of vrouw.[15]
Het verzamelde materiaal blijft op die manier bijzonder karig. In 1948 en 1956 signaleerde Bax dat in een zestiende-eeuws gedichtje van Roemer Visscher de distelvink onder de benaming pitter (een nevenvorm van putter) voorkomt als metafoor voor de penis en hij veronderstelt dat ook de distelvink in de Tuin der Lusten een fallussymbool is, terwijl de distelvink op het Antonius-drieluik (Lissabon) waarschijnlijk verwijst naar een dronkaard, omdat de term putter volgens een spreekwoordenboekje uit 1838 ook dronkaard kon betekenen.[16] De metaforische gelijkstelling putter = penis bestaat weliswaar nog steeds in het moderne Nederlands, maar een overtuigende verklaring van Bosch distelvink in TM38 levert dit schrale bewijsmateriaal niet op.[17]
Bax taalkundige rebusspelletjes meespelend, zou men trouwens nog een andere verklaring voor Bosch gebruik van de distelvink kunnen bedenken. De Middelnederlandse term putter laat een vrij eenvoudige woordspeling toe met de Middelnederlandse term putier, die hoerenloper of pooier betekent. De homonymie van de twee woorden komt overigens nog duidelijker tot uiting in het Middelnederlandse adjectief putertiere (hoerachtig, onkuis, wulps, losbandig).[18] Wanneer de Antwerpse rederijkster Anna Bijns dan in één van haar refreinen de volgelingen van Luther uitscheldt voor oncuysche putieren, dan is het nog maar een klein stapje naar de onkuise putter van Bosch.[19] Maar toegegeven: ook deze door mij voorgestelde interpretatie blijft met de voorhanden zijnde gegevens rijkelijk hypothetisch.
Het lijkt dan ook verstandiger een totaal andere denkpiste te volgen in verband met Bosch distelvinken in Madrid en Lissabon. In zijn natuurwetenschappelijk traktaat De animalibus besteedde de dertiende-eeuwse Duitse auteur Albertus Magnus ook een hoofdstukje aan de carduelis, die in zijn land distelvinche of stygelitz wordt genoemd. Albertus geeft jammer genoeg geen allegorische interpretatie van deze vogel, maar hij vermeldt wel dat de diertjes erg dwaas zijn en zeer gemakkelijk kunnen gevangen worden.[20] Dit fenomeen nu, namelijk de vogelvangst, heeft in het door mij bestudeerde Middelnederlandse tekstcorpus wel duidelijk aanleiding gegeven tot een topos, weliswaar niet specifiek in verband met de distelvink, maar in verband met de vinkensoort als dusdanig.
De topos komt onder meer frequent voor in profane contexten en de gevangen vink wordt dan steevast gebruikt als metafoor voor een onoplettende persoon die ergens het slachtoffer van is of die bedrogen uitkomt. Zo wordt in Dboec van Gods Wraken, waarschijnlijk geschreven door Jan van Boendale in 1346-51, over de Fransen die in de Guldensporenslag door een kleine menigte te voet verslagen werden, gezegd: Ghelijc alsmen vincken vaet / Daer men dat net over slaet / Also bleven si doet, te waren / Doen sijs minst in hoeden waren [zoals men vinken vangt door er een net over te slaan, zo vonden zij de dood toen ze er het minst op bedacht waren].[21] Interessanter in verband met Bosch is echter dat de topos ook frequent in een religieuze context voorkomt en de gevangen vink is dan een metafoor voor een onoplettende, zondige persoon die het slachtoffer is van de duivel of van het kwaad. Zo zegt in een rederijkersspel van circa 1550 het naar de onkuisheid verwijzende personage tVleesch over het hoofdpersonage sMenschen Gheest die haar ontsnapt is (hij heeft zich namelijk na een moment van zwakte weer op het goede pad begeven): de vinck is my ontpreeut [de vink is mij ontsnapt].[22]
Met de vink als onoplettend slachtoffer van de duivel en het kwaad zitten we al een stuk dichter bij Bosch. In de zestiende-eeuwse rederijkersliteratuur kon de vink echter ook verwijzen naar de duivel of de duivelse verleiding zelf. Zo is er bij Anna Bijns sprake van de lutheranen die als lokvogels van de duivelse vogelvanger gericht zijn op het naar de hel voeren van zielen: Int schijn van duechden spreyen sij haer netten / Om sielen te vane sijnt duvels slachvincken,/ Waer bij daer vele int helsche gheclach sincken [onder het mom van deugdzaamheid spreiden zij hun netten: het zijn de lokvinken van de duivel die zielen vangen en velen in het helse geklaag doen verzinken].[23] En in een rederijkersspel uit de tweede helft van de zestiende eeuw zeggen drie duivelse verleiders tegen elkaar: Laet wij op malcander niet stincken meer / wij sijn toch vincken seer gelijck van veeren, tjan [laten wij mekaar niet meer uitschelden, wij zijn verdomme toch vinken met zeer gelijke pluimen].[24] In deze laatste tekst is, net zomin als op de drieluiken in Madrid en Lissabon, direct sprake van een vogelvangstcontext, en met de (distel)vink als duivel of duivelse verleider zijn we waarschijnlijk zeer dicht genaderd bij wat in Bosch hoofd moet omgegaan zijn toen hij deze taferelen op paneel zette. Dat echter vooral bij de distelvink in de Tuin der Lusten de vogelvangsttopos én de vruchtbaarheidssymboliek van de vogel een rol spelen, lijkt aannemelijk te worden wanneer we de andere details van TM38 bij de interpretatie betrekken.
Ofschoon Isidorus van Sevilla reeds in de zevende eeuw vermeldde dat de distelvink in het Latijn carduelis heet omdat hij graag doornen en distels (cardui) eet, laat Bosch hem een abnormaal grote braambes voederen aan drie mannen, wellicht om de eenvoudige reden dat mensen geen distels, maar wel braambessen eten. De braambes hebben we naar aanleiding van fragment TM9 al leren kennen als een symbolische verwijzing naar het zondige genot van de aardse wellust. Het is dan ook gemakkelijk te begrijpen waarom de drie mannen zich ten gevolge van het aanbieden van de vrucht zo opgewonden en begerig gedragen en waarom de voorste man zich met het hoofd achterover naar boven uitrekt om toch maar een stuk van de bes te kunnen weghappen. Het voederen van de braambes vormt tegelijk een omkering-ten-kwade van de vruchtbaarheidssymboliek van de distelvink en een bevestiging van de verleidersrol van de diabolische lokvogel: de mens wordt door de duivel aangespoord tot de zonde der onkuisheid en gaat zo onvermijdelijk zijn ondergang tegemoet.[25] Dit laatste aspect lijkt door Bosch aangegeven te worden doordat de drie onoplettende slachtoffers van de distelvink een opvallend onaangename, grauwe lichaams- en gelaatskleur hebben.
De man die met gesloten ogen en met het hoofd in de handen op de rug van de vogel zit, heeft echter een gewone blanke huidskleur, wat hem een minder negatief opzicht geeft, net als het feit dat hij de braambes lijkt te negeren. De houding van deze man kan vergeleken worden met de houding van de treurende ziel onderaan het Hel-paneel van Bosch in het Dogenpaleis te Venetië bewaarde Laatste Oordeel-luiken en met de houding van de haar misstap betreurende Eva onderaan het linkerbinnenluik van de Hooiwagen-triptiek. De ziel en Eva brengen weliswaar telkens slechts één hand naar het hoofd (omdat de andere hand in het eerste geval door een duivel wordt vastgehouden en in het andere geval gebruikt wordt om de schaamstreek te bedekken) maar in de drie hier besproken details lijkt de betekenis van houding en gebaar te zijn: het berouwvol overwegen van begane zonden.
Op die manier heeft Bosch met de distelvink die aan drie mannen een braambes voedert, in TM38 niet alleen de thematische kern van het middenpaneel samengevat (de duivel die de mens tot onkuisheid verleidt), maar met de man op de rug van de vogel tegelijk ook de enige uitweg uit de zondigheid gesignaleerd: het berouwvol tot inkeer komen.
[8] Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, ms. 338, fol. 1. Een duidelijke kleurafbeelding in Thomas 1979: 57 (afb. 9).
[9]Singulos gignunt elephanti, cameli, equi; acanthis duodenos, avis minima [olifanten, kamelen en paarden hebben één jong per keer; de distelvink, een piepklein vogeltje, twaalf per keer]. Naturalis Historia III ed. 1983: 402-403 (Boek X, hoofdstuk 83, paragraaf 175).
[10] Etymologiae XII ed. 1986: 280-281 (Boek XII, hoofdstuk 7, paragraaf 74). Der Dieren Palleys 1520: P2r-P2v (Boek II, hoofdstuk 3). Over de vogel achantis lezen we hier: Ende soe Isidorus seyt so ist die selue voghel die wi heten Carduwelis.