Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
07-08-2011
BEELDBRONNEN: Adam en Eva (Jan Gossart) Madrid, ca. 1510
Jan Gossart en een anonieme landschapsschilder Adam en Eva Paneel, ca. 1510, Madrid, Museo Thyssen-Bornemisza 1930.26
Literatuur
Maryan W. Ainsworth e.a. (red.), Mens, mythe en zinnelijkheid. De Renaissance van Jan Gossart. Het volledige werk. Tentoonstellingscatalogus, Mercatorfonds-The Metropolitan Museum of Art, Brussel-New York, 2010, pp. 114-117, cat. nr. 1 (met afbeelding op p. 115) (tekst van Maryan W. Ainsworth).
Heinrich Schwarz, Jan Gossaerts Adam and Eve drawings, in: Gazette des Beaux-Arts, 6e Période, Tome XLII, 95e année (1953), pp. 147 (met afbeelding op p. 148).
H. Pauwels, H.R. Hoetink en S. Herzog (red.), Jan Gossaert genaamd Mabuse. Tentoonstellingscatalogus, Museum Boymans-van Beuningen-Groeningemuseum, Rotterdam-Brugge, 1965, pp. 60-62, cat. nr. 3 (met afbeelding op p. 60).
Larry Silver, Figure nude, historie e poesie: Jan Gossaert and the Renaissance Nude in the Netherlands, in: Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, deel 37 (1986), pp. 1 (met afbeelding op p. 1).
Till-Holger Borchert e.a., Van Eyck tot Dürer. De Vlaamse Primitieven en Centraal-Europa 1430-1530. Tentoonstellingscatalogus, Lannoo, Tielt, 2010, p. 87 (afb. 90).
De catalogus Van Eyck tot Dürer dateert 1505-07. Iedereen signaleert de manifeste invloed van de bekende Dürer-prent uit 1504 op de houding van Adam en Eva (de dieren ontbreken echter bij Gossart).
Persoonlijke aantekeningen
Gossarts vroegste afbeelding van Adam en Eva bevat al wel de sexy naakten en Adam is ook hier al de bebaarde krullenkop die we in later werk zo vaak zullen aantreffen (men vermoedt dat Gossart, die zelf een bebaarde krullenkop was, telkens zichzelf als Adam afbeeldde). Voor het overige valt er hier niet zo heel veel opmerkelijks te melden. Wel dat de vrucht van de Zondeval geen appel is, maar een perzik. Merkwaardig (en mij voorlopig onduidelijk) zijn ook de schelpen (onder meer twee halve mosselschelpen) aan de voeten van Eva. Het gebaar dat Adam met de rechterhand maakt zal wel geen ficusgebaar zijn, maar een verwijzing naar God (boven in de hemel) en diens verbod om te eten van de Boom der Kennis. Evas lange, uitwaaierende haardos werkt overigens op dit vroege paneeltje al erg sensueel. Men notere ten slotte hoe subtiel de pudenda van Adam en Eva bedekt worden door enkele bladeren: bij Adam via een smal takje van een boom, bij Eva via een takje dat verbonden is met een perzik, de vrucht van de Zondeval. Dus hier reeds, net als op Gossarts Adam en Eva in Brits koninklijk bezit, de link vrucht-vagina, en dus ook Zondeval-onkuisheid. Zou het ellipsvormige openingetje dat door de kronkelende tak gevormd wordt, dan ook niet een vagina kunnen suggereren?
Men notere ook wat er (nog) niet is op dit vroege werkje: geen gekruiste benen, geen opgerichte grote tenen, geen tak die vastgehouden wordt.
BEELDBRONNEN: Adam en Eva (Jan Gossart) Londen, ca. 1520
Jan Gossart Adam en Eva Paneel, ca. 1520, Her Majesty Queen Elizabeth II, The Royal Collection, Windsor Castle (RC407616), eertijds in Hampton Court, sinds 1975 in langdurige bruikleen in Londen, National Gallery LI4
Literatuur
Maryan W. Ainsworth e.a. (red.), Mens, mythe en zinnelijkheid. De Renaissance van Jan Gossart. Het volledige werk. Tentoonstellingscatalogus, Mercatorfonds-The Metropolitan Museum of Art, Brussel-New York, 2010, pp. 118-120, cat. nr. 2 (met afbeelding op p. 119) (tekst van Lorne Campbell).
Heinrich Schwarz, Jan Gossaerts Adam and Eve drawings, in: Gazette des Beaux-Arts, 6e Période, Tome XLII, 95e année (1953), p. 152 (met afbeelding op p. 151).
Larry Silver, Figure nude, historie e poesie: Jan Gossaert and the Renaissance Nude in the Netherlands, in: Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, deel 37 (1986), pp. 5 (met afbeelding op p. 8).
Een redelijk getrouwe kopie bevindt zich in Brussel, Koninklijke Musea voor Schone Kunsten, nr. 3383.
Persoonlijke aantekeningen
Zoals zo vaak bij Gossart ook hier weer beeldvullende (166,5 x 109 cm) naakten die elkaar omarmen, wat op zich al erotiserend werkt. Maar qua erotiek is er op dit paneel nog veel meer aan de hand. Eva staat vlak bij de Boom der Kennis, vlak onder de slang, en houdt met de linkerhand de appel vast. Aan de appel hangt nog een takje met blad vast en aan het uiteinde van dit takje bevindt zich nog een blad dat Evas schaamstreek bedekt. Er loopt zo een lijn van de appel naar Evas vagina, en dus ook van de Zondeval naar de onkuisheid. Evas wulpsheid wordt verder benadrukt door haar lange, zwoele haardos waarbij, zoals Silver noteert, a wisp of Eves hair detours suggestively toward her sex. De grote teen van Evas linkervoet is opgericht en hetzelfde geldt trouwens voor de grote teen van Adams linkervoet. Verder zijn zowel Evas als Adams onderbenen gekruist. Zowel Campbell als Schwarz als Silver signaleren hier de invloed van Marcantonio Raimundis gravure met Adam en Eva uit 1510-11.
Dat zowel Adams als Evas schaamstreek bedekt zijn, wijst op de aanwezigheid van schuldgevoel na de Zondeval. Dat echter Adam van de appel in Evas linkerhand zou gebeten hebben, zoals Campbell beweert, is volgens mij een in de lucht hangende bewering (net als zijn uitspraak dat Eva naakt zou zijn). Merkwaardig is natuurlijk wel het gebaar van Adams rechterhand, maar Campbell zal toch niet bedoelen dat Adam een stuk appel in zijn mond stopt? Ook Silvers bewering: Adams open-mouthed stare and nervous nibbling of his forefinger suggest sexual tension klopt niet helemaal. Volgens mij maakt Adam hier een uitnodigend erotisch gebaar dat zijn (seksuele) overgave aan Eva suggereert. Of Adam met wijs- en middelvinger van zijn rechterhand hier een V-teken maakt, blijft onduidelijk, maar hij brengt wel manifest zijn wijsvinger in of naar de mond en likt eraan (zijn tong is zichtbaar). Of dit erotisch gebaar fellatio of coïtus suggereert, is mij voorlopig nog niet duidelijk, maar merk wel hoe Eva dit gebaar intens fixeert. Merk ten slotte ook hoe de wijsvinger van Adams linkerhand, die op Evas linkerschouder rust, opvallend langer is afgebeeld dan de andere vingers (ook de middelvinger). Of de wijsvinger samen met de duim het vaginegebaar maakt, blijft evenwel onzeker.
BEELDBRONNEN: Adam en Eva (navolger van Jan Gossart) Jagdschloss Grunewald
Navolger van Jan Gossart Adam en Eva Paneel, ca. 1530, Berlijn, Staatliche Schlösser und Gärten, Jagdschloss Grunewald
Literatuur
Maryan W. Ainsworth e.a. (red.), Mens, mythe en zinnelijkheid. De Renaissance van Jan Gossart. Het volledige werk. Tentoonstellingscatalogus, Mercatorfonds-The Metropolitan Museum of Art, Brussel-New York, 2010, pp. 303 (fig. 237) (kleurenafbeelding op p. 27, afb. 30).
Heinrich Schwarz, Jan Gossaerts Adam and Eve drawings, in: Gazette des Beaux-Arts, 6e Période, Tome XLII, 95e année (1953), pp. 158 (met afbeelding op p. 157).
H. Pauwels, H.R. Hoetink en S. Herzog (red.), Jan Gossaert genaamd Mabuse. Tentoonstellingscatalogus, Museum Boymans-van Beuningen-Groeningemuseum, Rotterdam-Brugge, 1965, pp. 154-156, cat. nr. 23 (met afbeelding op p. 154).
Ainsworth beschouwt dit paneel niet als een authentieke Gossart. De Rotterdams-Brugse catalogus stelt dat het een kopie moet zijn naar een verloren werk, uitgevoerd door een minder bekwaam navolger van Gossart. Rechtsonder is de Schepping van Adam uitgebeeld en onder het linkerbeen van Adam zien we de Verdrijving van Adam en Eva uit het Aards Paradijs.
Persoonlijke aantekeningen
Adam en Eva zijn beiden volledig naakt. Adam buigt zich over de op de grond zittende Eva en heeft zijn linkerhand op haar linkerschouder gelegd. In haar linkerhand houdt zij een appel vast en met haar rechterhand brengt zij een andere appel naar de mond van Adam. De erotische impact van dit alles is aanzienlijk. Men lette weer op het motief van Evas gekruiste onderbenen. Zowel Adams linker- als rechterhand lijkt een variant van het vaginagebaar te maken: duim en wijsvinger vormen een halfronde opening, maar de andere vingers zijn niet toegeknepen, zoals normaal het geval is bij het vaginagebaar. Maakt Adam inderdaad twee maal een vaginagebaar, dan wijst dit op zijn opgewonden toestand, wat overigens niet in tegenspraak is met de rest van zijn houding en met zijn gelaatsuitdrukking. De Rotterdams-Brugse catalogus noteert dat het thema in dubbel opzicht beantwoordde aan de smaak van de tijd: onder de mom van een bekend onderwerp liet het toe een mannelijk en een vrouwelijk naakt te schilderen terwijl het onderwerp bovendien een religieuze inhoud had. Weinigen zullen het met deze vaststelling oneens zijn.
BEELDBRONNEN: buitenluiken Malvagna-triptiek (J. Gossart) ca. 1513-15
Jan Gossart en Gerard David Adam en Eva Buitenluiken van de Malvagna-triptiek, ca. 1513-15, Palermo, Galleria Regionale della Sicilia, Palazzo Abatellis 75
Literatuur
Maryan W. Ainsworth e.a. (red.), Mens, mythe en zinnelijkheid. De Renaissance van Jan Gossart. Het volledige werk. Tentoonstellingscatalogus, Mercatorfonds-The Metropolitan Museum of Art, Brussel-New York, 2010, pp. 131-139, cat. nr. 6 (met afbeelding op p. 134) (tekst van M.W. Ainsworth).
Heinrich Schwarz, Jan Gossaerts Adam and Eve drawings, in: Gazette des Beaux-Arts, 6e Période, Tome XLII, 95e année (1953), p. 148 (met afbeelding op p. 149).
J. Sterk, Philips van Bourgondië (1465-1524). Bisschop van Utrecht als protagonist van de renaissance. Zijn leven en maecenaat. De Walburg Pers, Zutphen, 1980, p. 106.
Ainsworth signaleert dat Gerard David hoogstwaarschijnlijk aan dit drieluik meewerkte. Wat de buitenluiken betreft, schilderde David vermoedelijk het landschap en Gossart voegde Adam en Eva toe. Dit kleine huisaltaar is het enige Gossart-drieluik dat intact bewaard bleef. Op de binnenpanelen zien we de H. Catharina (links), Maria en Jezus (midden) en de H. Dorothea (rechts). Op de achterkant van het middenpaneel is het wapenschild van de familie Malvagna geschilderd (in de 17de eeuw). Over de herkomst van het drieluik is niets bekend, behalve dat er een vroege band met Sicilië bestaat.
Persoonlijke aantekeningen
De Adam en Eva-figuren, die teruggaan op Dürer, zijn op het linkerbuitenluik volledig naakt afgebeeld en verstrengeld in een intieme omarming. Eva toont met de rechterhand een appel en heeft de onderbenen gekruist. In haar (overigens niet van oppervlakkigheid en wolligheid vrij te pleiten) iconografische werkje Gebaar en expressie [Ludion, s.l., 2007, p. 117] stelt Barbara Pasquinelli dat gekruiste benen in negatieve zin ook een symbool van onkuisheid of verleiding kunnen zijn. Adam reikt met de linkerhand naar een andere, nog in de Boom van de Kennis van Goed en Kwaad hangende appel, vlakbij de slang, terwijl zijn rechterhand ter hoogte van Evas borsten hangt (op die manier een parallel appel/borst suggererend). Op de achtergrond verdrijft een engel Adam en Eva uit het Aards Paradijs.
Zeker zo interessant is het rechterbuitenluik waarop we het Aards Paradijs zien en de andere helft van de Boom van de Kennis van Goed en Kwaad. Bovenin deze boom zit op een dorre tak een uil die aangevallen wordt door andere vogels, iets dat men niet in het aards paradijs zou verwachten, aldus Sterk. Sterk noteert verder: Misschien moet de oplossing van dit iconografische raadsel gezocht worden in de connectie van de schilder met zijn maecenas Philips van Bourgondië, die evenals andere bastaardzonen en kleinzonen van Philips de Goede een uil als helmteken voerde en ook in het bezit was van een helm met een vergulde uil erop. Dit is weinig waarschijnlijk, aangezien niets erop wijst dat Philips van Bourgondië de opdrachtgever van de triptiek was. Wel belangrijk is dat zich op het linkerbinnenluik van Bosch Tuin der Lusten in de buurt van Adam en Eva ook een uil bevindt die aangevallen wordt door andere vogels!
MIDDELNEDERLANDS: Waech-dragher Kees (G.H. van Breughel) 1612
Tafel-spel van een Waech-dragher Kees ende Marry zijn Wyf (Gerrit Hendericxsz van Breughel) 1612
[Teksteditie: Jan A. van Leuvensteijn (ed.), De kluchten van Gerrit Hendericxsz van Breughel. Tekstuitgave met inleiding, taalkundige studies en tekstverklaringen. Deel II: Teksten. Academisch proefschrift V.U. Amsterdam, Lettrepro, Amsterdam, 1985, pp. 272-279 = Waech-dragher Kees ed. 1985] [Hummelen 3 O 2] [Pikhaus 84]
Genre
Een rederijkersklucht, in de titel een Tafel-spel geheten.
Auteur
Gerrit Hendericxsz van Breughel (ca. 1573-1635) was afkomstig uit Antwerpen en vluchtte omwille van zijn anti-katholieke en anti-Spaanse sympathieën naar Amsterdam, waar hij werkzaam was als drukker-uitgever. Hij schreef ook zelf (rederijkers)teksten en was lid van de Brabantse Kamer (t Wit Lavendel) in Amsterdam. [Van Leuvensteijn I ed. 1985: 3-4]
Situering / datering
In 1612 publiceerde G.H. van Breughel een tweede bundel met teksten van zijn eigen hand onder de titel Het tweede Deel Van Breugels boertige Cluchten (uniek exemplaar: Universiteitsbibliotheek, Leiden). Waech-dragher Kees (392 verzen) is één van de hierin opgenomen teksten.
Inhoud
Kees, een drager (sjouwer) bij de stadswaag, heeft zijn vrouw Marry in huis opgesloten. Hij klaagt dat hij altijd maar moet werken, terwijl zij het geld over de balk smijt. Nu wil hij het er zelf eens van nemen. Bij een ambulante brandewijnverkoper drinkt hij zich dronken. Ondertussen is Marry ontsnapt en woedend lucht zij haar hart tegenover een sleper (een voerman die vrachten met paard en slede vervoert). Haar man Kees geeft al het geld uit dat voor het huishouden bedoeld is. Marry en de sleper trekken samen naar de herberg en ondertussen steelt iemand de slede. Als Marry weer uit de herberg komt, ontmoet zij Kees, die uit zijn roes ontwaakt is, en er ontstaat een echtelijke ruzie. Kees krijgt haar ten slotte mee naar huis en vergeeft haar voor wat zij deed. Wanneer de sleper ontdekt dat zijn slede gestolen is, rost hij zijn paard af. Hij wordt terechtgewezen door een passerende burger, die het opneemt voor het brave dier dat de sleper immers een inkomen bezorgt. De burger zegt dat veel slepers grotere beesten zijn dan hun paarden. De goede slepers, die er ook zijn, moeten hem zijn woorden maar niet kwalijk nemen.
[Zie voor een samenvatting van de inhoud ook Van Leuvensteijn III ed. 1985: 448-449.]
Thematiek
In de eerste plaats is deze tekst bedoeld als kluchtig entertainment. Daarnaast is ook sprake van negatiefe zelfdefiniëring, gericht op een stedelijk-burgerlijk publiek. Negatieve zelfbeelden zijn sjouwers en slepers die hun geld verdrinken en hun gezin en hun trekdieren verwaarlozen. Ook de spilzuchtige huisvrouw komt aan bod. Waarschijnlijk werd het tafelspel gespeeld voor een publiek van personen die met de stadswaag te maken hadden.
Receptie
Stadsliteratuur in een rederijkerscontext. Verband met Amsterdam.
Profaan / religieus?
Manifest profaan.
Persoonlijke aantekeningen
Alweer een zwak werkje van Van Breughel. De verdediging van het paard door de passerende burger valt bijvoorbeeld onnodig lang uit. Cultuurhistorisch gezien wel enkele interessante dingetjes, maar ook hier is de oogst schraal.
Bij een vorige visie noteerden we: De Gouden Palm van Cannes 1991. En inderdaad, talent hebben ze nog steeds te over, de Coen-broertjes, maar dat neemt niet weg dat deze prent weer verre van perfect is. Er schort namelijk heel wat aan het (door hen zelf geschreven) scenario: een schrijver van B-filmscenarios in het Hollywood van 1941 heeft te kampen met inspiratiegebrek en vindt troost bij de man die de hotelkamer naast de zijne bewoont (John Goodman) en die uiteindelijk niets meer of minder dan de duivel blijkt te zijn. Ook een engel speelt een rol, in de gedaante van een mooie meid in badpak die op een foto aan de muur van de hotelkamer hangt en op het einde van de film daadwerkelijk aan de schrijver op het strand verschijnt. De film verveelt hoegenaamd niet en filmtechnisch gezien zit alles meer dan snor (o.a. opvallend inventieve camerastandpunten, vooral vogel- en kikkerperspectieven), maar verhaaltechnisch is het allemaal erg teleurstellend. Waar willen de broertjes met hun plot nu precies naartoe? Quotering: *** (29 juli 1994) (video).
Nog volledig mee eens, na 17 jaar, alleen hadden we deze keer helemaal niet door dat dat meisje in badpak een engel was. Maar het kan wel kloppen, al blijft het net als veel andere dingen in de film slaan als een tang op een varken. Als we het een beetje begrepen hebben, dan vergelijken Joel & Ethan in deze prent Hollywood dus met de hel! Lol! Afgezien van dat rammelende scenario echter niets dan lof, hoor. Dat de Coens houden van spelletjes spelen, weten we ondertussen al langer. Hier bijvoorbeeld John Goodman als Charlie Meadows alias de duivel die bij zijn eerste optreden in het verhaal voortdurend vloekt (hell no , hell yes ): een anticiperend knipoogje. Of nog: Barton die telkens geplaagd wordt door muggen (muggen zijn duivels, haha). Gewéldige rol overigens weer van Goodman, maar ook John Turturro is geknipt voor de rol van Barton Fink. Verder zit er (zoals steeds bij de Coen-bros) veel humor in de film (enkele van die Hollywood-typetjes zijn hilarisch en ook Steve Buscemi als de bell-boy van het hotel is leuk) en af en toe is het zelfs een beetje griezelig (dat behang dat steeds van de muren komt, die brandende gang op het einde). Er zitten echter te veel losse draden in het verhaal en het einde is werkelijk té abrupt, daarom mag die magere drie-sterrenquotering blijven.
BEELDBRONNEN: H. Antonius (Bartholomäus Zeitblom) ca. 1482-85
Bartholomäus Zeitblom De heilige Antonius Paneel, ca. 1482-85, Füssen, Bayerische Staatsgemäldesammlungen, Staatsgalerie im Hohen Schloss, inventarisnummer WAF 1209
Literatuur
Michael Philipp (red.), Schrecken und Lust. Die Versuchung der heiligen Antonius von Hieronymus Bosch bis Max Ernst. Tentoonstellingscatalogus, Hirmer Verlag, München, 2008, pp. 84-85, cat. nr. 1 (met kleurenafbeelding op p. 85) (commentaar van Michael Philipp).
Philipp wijst erop dat Zeitblom een vertegenwoordiger was van de laat-gothiek in Ulm. Dit paneel was het rechterbinnenluik van een altaarretabel dat toebehoorde aan het benedictinessenklooster Urspring bij Schelklingen. Aan de buitenzijde is een onbekende ridderheilige afgebeeld. Op het linkerluik staan de H. Valentijn en de H. Georg. Over het middenstuk (waarschijnlijk houtsnijwerk) is niets bekend.
Persoonlijke aantekeningen
Een interessant paneeltje om te zien hoe de H. Antonius Abt traditioneel werd uitgebeeld, een aantal jaren vóór Bosch rond 1500 zijn Verzoekingen (Lissabon) schilderde. Antonius wordt hier weergegeven als een oude man (geen probleem: hij werd immers 105 jaar oud) met een lange baard en in een monnikspij (vraag: is deze laatste herkenbaar als de pij die de antonieten in de vijftiende eeuw droegen?). De heilige is herkenbaar aan zijn attributen: het Tau-kruis bovenop de staf in zijn rechterhand en het varkentje dat links van hem staat. Philipp wijst op het vriendelijke uiterlijk van het beestje. Dit varken is dus zeker niet diabolisch. Het belletje in het linkeroor van het dier maakt duidelijk dat we hier te maken hebben met een antoniusvarken: deze antoniusvarkens waren in de late middeleeuwen eigendom van de op ziekenverzorging gerichte antonietenorden en mochten vrij in stad en dorp rondlopen om zich te voeden, tot ze geslacht werden en de opbrengst ten goede van de orde kwam. Philipp brengt het belletje in verband met Dämonenabwehr. Volgens mij diende dat belletje echter in de eerste plaats om de varkens gemakkelijker terug te vinden (ze mochten immers vrij rondlopen).
Philipp zegt niets over de geldbeugel en de koker (zitten er messen in?) die aan Antonius gordel hangen. Lijkt mij toch een beetje raar, die geldbeugel, voor een woestijnkluizenaar die zich verre hield van alle aardse ijdelheden. Voor het overige is dit inderdaad een heel serene voorstelling van de H. Antonius. Hier is nog niets te merken van de Verzoekingen-scènes vol duivels geweld en diabolische erotiek die rond 1500 in zwang zullen komen.
MIDDELNEDERLANDS: Jan ende Claer (G.H. van Breughel) 1612
Een Tafel-spel van twee gehoude Ionghe luyden aengaende den houwelijcken staet genaemt Ian ende Claer (Gerrit Hendricxsz van Breughel) 1612
[Teksteditie: Jan A. van Leuvensteijn (ed.), De kluchten van Gerrit Hendericxsz van Breughel. Tekstuitgave met inleiding, taalkundige studies en tekstverklaringen. Deel II: Teksten. Academisch proefschrift V.U. Amsterdam, Lettrepro, Amsterdam, 1985, pp. 266-270 = Jan ende Claer ed. 1985] [Hummelen 3 0 1] [Pikhaus 83]
Genre
Een rederijkersklucht, in de titel een Tafel-spel geheten.
Auteur
Gerrit Hendericxsz van Breughel (ca. 1573-1635) was afkomstig uit Antwerpen en vluchtte omwille van zijn anti-katholieke en anti-Spaanse sympathieën naar Amsterdam, waar hij werkzaam was als drukker-uitgever. Hij schreef ook zelf (rederijkers)teksten en was lid van de Brabantse Kamer (t Wit Lavendel) in Amsterdam. [Van Leuvensteijn I ed. 1985: 3-4]
Situering / datering
In 1612 publiceerde G.H. van Breughel een tweede bundel met teksten van zijn eigen hand onder de titel Het tweede Deel Van Breugels boertige Cluchten (uniek exemplaar: Universiteitsbibliotheek, Leiden). Jan ende Claer (172 verzen) is één van de hierin opgenomen teksten.
Inhoud
Ian en Claer zijn een jonggetrouwd koppel. Er onstaat op straat een echtelijke twist omdat Ian al het huishoudgeld verdrinkt in de herberg, terwijl Claer moet werken. Ian vindt echter dat Claer hem betuttelt en wil dat zij in huis verder gaat spinnen. Claer is verdrietig omdat zij van hem houdt, maar Ian wil weer gaan drinken en zij wil hem volgen. Ian vindt het beschamend dat alles zich in het openbaar afspeelt en hij krijgt Claer mee naar de herberg, waar zij drinken op de herstelde vrede.
[Zie voor een samenvatting van de inhoud ook Van Leuvensteijn III ed. 1985: 426.]
Thematiek
In de eerste plaats is deze tekst bedoeld als kluchtig entertainment. Daarnaast ook negatieve zelfdefiniëring, gericht op een (jeugdig) stedelijk publiek, met als negatief zelfbeeld de drankzuchtige echtgenoot die aan zijn plichten als kostwinner verzaakt.
Receptie
Stadsliteratuur in een rederijkerscontext. Verband met Amsterdam.
Profaan / religieus?
Manifest profaan.
Persoonlijke aantekeningen
Deze klucht is bijzonder kort en in alle opzichten bijzonder zwak.