Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
Zeer onlangs het boek nog eens herlezen, en dus moesten we natuurlijk ook de verfilming van Roland Verhavert (scenario: Hugo Claus) nog eens herbekijken. Toevallig vonden we op school de Hugo Claus-dvdcollectie die in 2008 bij De Morgen verkocht werd en Pallieter was daarbij (de plastic bescherming zat er overigens nog altijd rond: een veeg teken). We hadden deze film ooit al eens gezien, en de oude fiche (ergens begin jaren tachtig) zegt het volgende: Wanstaltig, akelig Vlaams boerenkoolproduct. Met die verwerpelijke pseudo-mentaliteit van hoe schoon is toch het gras en de boomkes en de vogelkes en laat het maar reilen en zeilen. En de modernisering is slecht en lelijk en het boerenleven zo simpel en heerlijk. Bovendien dan nog stuitend banaal, oppervlakkig en oervervelend verfilmd. Exit die Verhavert. Bàh. Quotering: 1.
En inderdaad, deze nieuwe visie bevestigt dat grotendeels. Let wel, zoals vaker bij oude Vlaamse (en Nederlandse) films het geval is: het is zó slecht, dat het goed, dat wil zeggen amusant, wordt en je toch nog enig kijkplezier kan ervaren. Laat ons eerst signaleren dat het boek van Timmermans nauwelijks in deze film te herkennen is. Niet alleen is het allemaal zeer inspiratieloos in beeld gebracht en wordt er bijzonder kunstmatig geacteerd (die tààl!, dat verkavelingsvlààms!, en dan plots Robbe De Hert als boerenzoon in het plat Antwerps en zonder enig acteertalent daartussen: lachen geblazen!), maar bovendien heeft Hugo Claus zonder veel succes aan de inhoud van het boek liggen prutsen. Zo komt bijvoorbeeld héél de proloog uit zijn koker: halvelings gebaseerd op de biografie van Timmermans, zien we hoe Pallieters vrouw, blijkbaar ten gevolge van occultisme, zelfmoord pleegt en Pallieter in een depressie verzeilt. Pas daarna, als hij uitgeziekt is, wordt hij de echte Pallieter. Dat van dat occultisme en dat van die vrouw weten we overigens alleen omdat het in het begeleidende De Morgen-foldertje staat. Kan je nagaan hoe dat wérkt in de film! Niet dus. Wat ook totaal niét werkt, is wanneer Pallieter op het einde met een vliegtuigje meevliegt en dan plots een visioen krijgt van de petroleuminstallaties in Antwerpen. Alsof je in een film over de middeleeuwen plots een volkswagen ziet langsrijden. We kunnen wel begrijpen dat Claus dit erin gestopt heeft omdat in het scenario sowieso veel nadruk wordt gelegd op het ecologische aspect (de dreiging van de moderne technologie), maar zoals gezegd: het werkt dus niét!
Tussendoor heeft Claus dan een aantal anekdotes uit het boek gepikt, waaronder uiteraard de meest voor de hand liggende (lees: commerciële): Pallieter die een wind laat tijdens het duel met de zoon van de graaf, Marieke die met twee nichtjes aan het naaktzwemmen is, Pallieter die zijn naam in de sneeuw pist. Maar de levenslustige, pantheïstische sfeer van het boek is ver te zoeken, het gaat allemaal veel te snel vooruit (het duurt ook maar anderhalf uur) en eigenlijk is die Pallieter in de film (gespeeld door Eddy Brugman, ach) veeleer een arrogante blaaskaak dan een sympathieke levensgenieter. Zou Hugo Claus misschien door sommigen niet een heel klein beetje overschat worden, zeker als het gaat om zijn films en filmscenarios? Dat Roland Verhavert een regisseur is (was) van lik-me-vestje, wisten we natuurlijk al langer.
Voor de rest valt er niet veel te melden. Ja, Gaston Berghmans als champetter heel even, Jan Decleir ook heel even als zigeuner, een paar weinig geslaagde komische details (de jongeman die tijdens één van de feesten met zijn bloot gat in de rijstpap wordt gezet, die drie blinden op het einde die in de verkeerde richting staan te wuiven) en dan natuurlijk Marieke nog. Gespeeld door één of ander Hollands, in geen enkel opzicht getalenteerd trutje dat dus even in haar blote kont door het gras mag lopen tijdens die zwemscène en dat verder voortdurend in het Vlaams gedubd moet worden: Jacqueline Rommerts. Deze filmrol was haar eerste en tevens haar laatste. Kan je alweer nagaan! Iets merkwaardigs dat ons ook nog opviel: tijdens het feest voor de processie in het begin van de film loopt daar tussen het volk een paar keer een meisje van zeven, acht jaar helemaal in haar blootje rond. Men vraagt zich af: waarom in godsnaam? In het post-Dutroux-tijdperk valt zoiets in elk geval op. Maar soit. Omwille van het beetje kijkplezier dat we gehad hebben (tsja, lachen met Vlaamse filmkes), mag de quotering met één punt naar omhoog.
In 1972 rommelde het binnen Santana. Carlos liet de originele groep splitten en maakte toen een nieuwe groep met een lossere en vanaf toen steeds wisselende personeelsbezetting. Neal Schon en Gregg Rolie speelden nog wel mee op het nieuwe album, maar verlieten daarna de band. Onder sterke invloed van John McLaughlin (Mahavishnu Orchestra) omarmde Carlos de wijsheid van de Bengaalse mysticus Sri Chinmoy en veranderde zijn naam in Devadip. Ook de muziek ging nu duidelijk anders klinken. De latinorock was nog wel aanwezig, maar de jazzinvloeden, die in de eerste drie albums met mondjesmaat werden geserveerd, werden nu plots veel sterker. Dat bracht bij velen aanvankelijk een milde schok teweeg. Ook bij ons, ofschoon wij het album Caravanserai pas in november-december 1999 leerden kennen. Wij noteerden toen: Eindelijk na 28 jaar hebben wij deze plaat kunnen beluisteren, op cd. Uit de jaren zeventig herinneren wij ons nog de kwalijke recensies waarop dit 4de album van de Santana-kliek toen kon rekenen, en nu blijkt dat die slechte ontvangst indertijd helemaal gerechtvaardigd was. The New Musical Express Book of Rock (2de editie) schrijft over de latere albums van Santana: Critics failed for most part to be similarly excited consensus of opinion being that Santana worked concept dry on (1), (2) and (3) and has been attempting in vain to discover means of saying same thing differently ever since. Helemaal akkoord, althans wat deze Caravanserai betreft: de jazzy invloeden treden hier veel te veel op de voorgrond om goed te zijn en het Latijns-Amerikaanse excitement van de eerste drie albums is hier ver te zoeken. Een serieuze teleurstelling, deze beluistering(en). Quotering: 1.
Geen discussie mogelijk: dat was een veel te strenge beoordeling toen. Het begint nochtans allemaal niet zo indrukwekkend met Eternal caravan of reincarnation [A1] (alleen die titel al), ofschoon deze opener ons zowaar een beetje doet denken aan de lounge van Sven Van Hees (zou overigens niet zo gek zijn, want die Van Hees heeft zijn mosterd van overal gehaald). Met Waves within [A2] komen dan de Latijns-Amerikaanse ritmes wat meer bovendrijven, en wat we horen is Santana-muziek die een stuk gesofistikeerder klinkt dan op de eerste drie albums, maar zonder hoge toppen te scheren toch best doenbaar is. En met het funky klinkende Look up (to see whats coming down) [A3] is zowaar de oude Santana terug. Wat we ooit over Se a cabo schreven, geldt ook voor deze instrumental: prima stripteasemuziek! Het duurt jammer genoeg maar drie minuten, al komt het nog kortere Just in time to see the sun [A4] (de eerste track met gezongen tekst) de sfeer continueren. Dit loopt dan weer onmerkbaar over in het zes minuten durende Song of the wind [A5], een mediumtempo instrumental met een gevoelige gitaar van Carlos in de traditie van Samba pa ti, maar toch minder sterk, hoewel vast niet onaardig. Dit nummer verscheen indertijd ook op single, maar heeft nooit potten gebroken. Al bij al een fraai triootje, die A3, A4 en A5. Kant A wordt afgesloten door All the love of the universe [A6], een ook weer gezongen nummer van meer dan 7 minuten dat manifest moet onderdoen voor het voorgaande drietal. We merken nu ook op dat de nieuwe Santana zich soms wat verliest in ijl ter-plaatse-getrappel en dat er een zekere onderlinge inwisselbaarheid van de nummers is.
Dat gevoel wordt nog sterker op de B-kant. Future primitive [B1] is eerst niet veel meer dan wat zweverig gepriegel en wordt dan aangevuld met wat doelloos tamtamgeklop. Stone flower [B2] (gezongen tekst weer) is een middelmatig gevalletje: de gezongen tracks op dit album zijn duidelijk minder overtuigend dan de instrumentals. Luister maar naar La fuente del ritmo [B3], een instrumentale compositie van congaspeler James Mingo Lewis, dat weer even aan de vroegere Santana doet denken, maar toch ook erg jazzy getint is. Het langste nummer van de plaat (9 minuten) is de afsluiter Every step of the way [B4]: in het begin wat te ijl, naar het einde toe wat te lawaaierig.
Conclusie. De nieuwe Santana-stijl brengt mee dat dit album ettelijke beluisteringen nodig heeft om te wennen. Eens die gewenning er is, ontdekt men een aantal fraaie momenten, maar stelt men ook vast dat deze muziek minder swingt dan vroeger en zich iets te vaak bezondigt aan verwaterde zelfherhaling. Het feit dat jan en alleman meegeschreven heeft aan de nummers voor dit album, zal er waarschijnlijk ook geen goed aan gedaan hebben.
Quotering: 3 (18/12/10)
Klassiekers: Look up (to see whats coming down), Song of the wind, La fuente del ritmo.
Deze branche werd volgens Wenseleers 1993: 278, geschreven rond 1220-30, volgens Dufournet II ed. 1985: 500, echter tussen 1190 en 1195. Het is een vervolg op branche Ia.
Zie voor de Oudfranse tekst Dufournet I ed. 1985: 154-207.
Voor een (niet altijd betrouwbare) Nederlandse vertaling, zie Paul Van Keymeulen, Reynaert als verver en menestreel (branche Ic), in: Tiecelijn, jg. 16, nr. 1 (maart 2003), pp. 14-26.
Korte inhoud
Deze branche omvat vijf episodes. De hongerige Renart gaat in het huis van een verver op zoek naar voedsel, maar valt in een verfkuip en wordt daardoor helemaal geel. Nadat hij met een list uit de handen van de verver is ontsnapt, ontmoet hij Ysengrin die hij wijsmaakt dat hij een jongleur (genaamd Galopin) uit Engeland is. Om hem een vedel te bezorgen breekt Ysengrin in bij een boer, maar dat loopt verkeerd af: de wolf bijt de boer een stuk uit zijn achterste, maar de waakhond bijt Ysengrins genitaliën af. Terug thuis komt de wolf verder in de problemen als Hersent seks met hem wil. De wolvin maakt zich uitermate boos en verlaat Ysengrin.
Renart komt er ondertussen achter dat zijn vrouw Hermeline, die denkt dat Renart dood is, wil hertrouwen met Poncet, een neef van Grimbert de das. Nog steeds vermomd als jongleur komt hij de twee tegen die hem uitnodigen om te spelen op hun trouwfeest. Zo gebeurt, maar tijdens de huwelijksnacht lokt Renart Poncet mee naar het graf van de kip Coupee, waar zogenaamd mirakelen gebeuren. Renart heeft echter een strik klaargezet. Poncet trapt erin en wordt even later verscheurd door de honden van een boer. Terug thuis gooit Renart zijn vrouw en Hersent, die ook op het trouwfeest was, buiten. De twee vrouwen krijgen verschrikkelijke ruzie (ze noemen elkaar een hoer) en beginnen te vechten. Een voorbijkomende pelgrim verzoent hen echter weer en stuurt hen terug naar hun respectieve echtgenoten om vergiffenis te vragen.
Aantekeningen
Een vrij scabreuze branche die overigens toch maar van een matig niveau is. Opvallend is wel het grappige Frans-Engelse brabbeltaaltje dat Renart als jongleur hanteert, en waarin zelfs Vlaamse woorden als godehelpe, nai (nee) en ya zitten. Indirect leren we ook iets over het repertoire van de twaalfde-eeuwse jongleurs: Renart/Galopin noemt onder meer Merlijn, Arthur, Tristan, Sint-Brandaan, Roeland en Olivier en Ogier (van Denemarken).
ROMAN de RENART: Branche Ia (Le siège de Maupertuis)
Branche Ia : Le siège de Maupertuis (anoniem) 1190-95
[Martin I Roques I Fukumoto/Harano/Suzuki 12]
Deze branche werd volgens Wenseleers 1993: 276, geschreven rond 1192-95, volgens Dufournet II ed. 1985: 500, tussen 1190 en 1195. Het is een vervolg op branche I.
Zie voor de Oudfranse tekst Dufournet I ed. 1985: 124-155.
Voor een (niet altijd betrouwbare) Nederlandse vertaling, zie Paul Van Keymeulen, De belegering van Malpertuis (branche Ib), in: Tiecelijn, jg. 16, nr. 2 (juni 2003), pp. 90-97.
Korte inhoud
Koning Noble komt met een leger de burcht van Renart belegeren. Nadat deze laatste zijn vijanden vanop de tinnen heeft bespot en uitgescholden, begint de strijd. Na zes maanden is er echter nog geen enkele vooruitgang gemaakt. Op een nacht sluipt Renart de burcht uit. Hij bindt alle dieren met hun staart of poten vast en verkracht vervolgens de alleen in een tent slapende koningin die eerst denkt dat het de koning is die haar berijdt, maar dan begint te roepen als ze de waarheid beseft. Er ontstaat een verschrikkelijke chaos in het tentenkamp, maar dankzij Tardif de slak (die Renart vergeten vast te binden was) worden de dieren bevrijd en wordt Renart gevangen genomen. Eindelijk kan men Renart ophangen! Alleen Grimbert de das is ogenschijnlijk verdrietig, maar nadat Renart in alle drukte ongezien de rat Pelez heeft doodgebeten, komt de koningin, Madame Fière, stilletjes naar Grimbert. Zij zegt dat ze medelijden heeft met de vos, geeft de das een talisman om Renart te beschermen en deelt mee dat als alles goed afloopt, de vos haar in alle stilte moet komen bezoeken.
Grimbert keert terug naar de galg en laat Renart zijn testament maken. Renart schenkt een aantal bezittingen aan zijn vrouw en zijn drie zonen en draagt Grimbert op de erfenis van zijn vrouw over te nemen als deze hertrouwt, want weduwen slagen er niet in lang alleen te zijn. Op het moment dat men Renart dan eindelijk wil terechtstellen, komen diens vrouw en zonen aangereden met een grote schat om Renart vrij te kopen. De hebzuchtige Noble spreekt Renart daarop vrij, maar als hij nog één keer een misdaad begaat, zal hij gehangen worden. Isengrin is boos en de andere dieren zijn angstig, maar dan komt Chauve de muis het lijk van haar man, de rat Pelez, tonen aan de koning. Renart stuurt zijn vrouw en zijn zonen naar huis, maar blijft zelf nog even. Chauve en haar verwanten klagen voor de koning Renart aan en beschuldigen hem van moord. Men wil Renart opnieuw gevangen nemen, maar hij vlucht in een boom. Als men de boom wil omhakken, gooit Renart een steen tegen het hoofd van de koning, die bewusteloos neervalt. Terwijl men zich om de koning bekommert, kan Renart ontsnappen. Aan zijn hof herstelt de koning van zijn wonde.
Aantekeningen
In de verzen 1683-1684 wordt de raaf Tiecelin aangesproken door Renart, die tegelijk vloekt bij Sint-Maarten. Is de vogel van Sint-Maarten in branche I misschien een raaf?
Renart wordt gezien als een duivels dier, door de verteller (vers 1779) en door de andere dieren (verzen 2193-2194).
Volgens Wenseleers 1993: 275-276 werd deze branche geschreven circa 1184-89, volgens Rik Van Daele (in Tiecelijn, zie infra) circa 1179, volgens Dufournet II ed. 1985: 499, in 1179.
Zie voor de Oudfranse tekst: Dufournet I ed. 1985: 42-125 (= 1.620 verzen).
Voor een modern-Nederlandse prozavertaling, zie J.-J. Reynaerts, De Roman de Renart, Branche I. Het rechtsgeding, in: Tiecelijn, jg. 13, nr. 3 (2000, 3de kwartaal), pp. 120-138.
Korte inhoud
Aan het hof van koning Noble wordt Renart aangeklaagd door Isengrin en Chantecler. Brun en Tibert moeten Renart gaan dagen, maar zij worden door de vos tot hun grote scha en schande bedrogen. Grimbert slaagt er wel in zijn oom naar het hof te brengen, waar zij na een lekenbiecht vanwege de vos arriveren. Renart houdt een pleidooi, maar tevergeefs. Als men op het punt staat hem terecht te stellen, deelt Grimbert echter mee dat de vos boete wil doen door pelgrim te worden. De koning trapt erin en laat de vos vrij. Vanuit de verte beledigt deze laatste echter de koning, terwijl hij Couart de haas maltraiteert. De dieren beginnen de vos te achtervolgen, die maar nipt weet te ontsnappen nadat hij een pak slaag heeft gekregen. Overdekt met wonden en kwetsuren bereikt hij zijn burcht Maupertuis.
Aantekeningen
Het is deze branche die aan de basis lag van de Middelnederlandse bewerking Van den Vos Reynaerde van Willem die Madock maakte. De Oudfranse branche begint met te melden dat Perrot het proces tegen Renart naar aanleiding van zijn overspel met de wolvin niet heeft beschreven.
Negatieve kijk op Renart vanuit de zender: vers 9 (Renart die alle ondeugden begaat), vers 1475.
De dieren rijden te paard! (Zie bijvoorbeeld de verzen 705, 744, 1146, 1190-1191, 1461-1462 )
In vers 756 is sprake van de vogel van Sint-Maarten (zie verzen 753-763 voor de context: als de vogel langs links voorbijvliegt, brengt dit ongeluk). Welke vogel is dit? Ijsvogel? Raaf? Kraai?
In vers 777 wordt een Middelnederlands woord gebruikt: Tybert, ce dist Renart, welcomme! Vreemd!
In de verzen 909-910 worden de teelballen van de ongelukkige pastoor vergeleken met klokken.
In de verzen 1012-1015: kritiek op de moniken van Cluny en Clairvaux.
In 1994 publiceerde Pleij reeds Kleuren van de Middeleeuwen, een dun boekje dat bedoeld was als geschenk voor de Wetenschapsweek. Deze nieuwe uitgave is een uitgebreide, gecorrigeerde en geactualiseerde versie van dat werkje, waaraan dit keer ook een katern met twintig (overigens niet zo geweldig relevante) kleurenillustraties is toegevoegd. Na een wat lauwe inleiding wordt in het eerste hoofdstuk nader ingegaan op de vraag hoe middeleeuwers over kleuren dachten. Eenheid in de benadering bestond niet en van een eenduidige middeleeuwse kleurensymboliek was evenmin sprake, maar kleuren werden net als alle andere onderdelen van de werkelijkheid wel beschouwd als signalen die God had aangebracht langs de smalle weg naar het eeuwige heil [30/33]. Ondanks al die verschillen in opvatting en interpretatie werd de boventoon gevoerd door een kleurenschema van wit, rood en zwart, soms aangevuld met (geel)groen [33]. Vanaf de dertiende eeuw zien we een opmars van blauw en aanverwante kleuren [35].
Hoofdstuk 2 heeft het over kleuren in het dagelijkse leven in de Middeleeuwen en hoofdstuk 3 gaat in op de vraag of middeleeuwers ook konden genieten van kleuren (het antwoord is: ja, maar men was er zich wel sterk van bewust dat kleuren door de duivel misbruikt kunnen worden om de mens tot zonde te verleiden). In hoofdstuk 4 gaat het over de kleuren van haar, lichaam en kleding die als typisch werden gezien voor mooie vrouwen en hoofdstuk 5 bespreekt kleuren die geassocieerd werden met zondigheid en andere negatieve dingen. Veelkleurigheid in de kledij, vooral wanneer het ging om strepen of dambordmotieven, werden afgekeurd [115] en gestreepte en gevlekte dieren wekten de hoogste argwaan [117]. Hoofdstuk 6 schildert de negatieve kantjes van de kleuren geel, rood, groen en blauw en hoofdstuk 7 ten slotte stelt dat in de late Middeleeuwen meer en meer gekozen wordt voor een ontkleuring van de samenleving, met een toenemende nadruk op zwart, wit en grijs.
Ik vind het heel sympathiek van Herman Pleij dat hij in de literatuurverantwoording achteraan tot drie maal toe verwijst naar de editie van mijn proefschrift, maar dat weerhoudt mij er toch niet van een gloeiende hekel te hebben aan dit soort vlotgeschreven, populariserende en badinerende boekjes die gebruik maken van een oppervlakkig (en dus weinig beklijvend) betoog om zonder veel oog voor verhelderende details een groot aantal algemeenheden aan elkaar te rijgen. Ik kan heel goed duidelijk maken wat ik hiermee bedoel, omdat ik in dit geval toevallig een paar keer betrokken partij ben. Op bladzijde 106 lezen we bijvoorbeeld: En witte (hoofd)doeken verwijzen in de laatmiddeleeuwse literatuur naar hoeren of op zijn minst lichtzinnige vrouwen, die aldus uitgedost ook te herkennen zijn op diverse panelen van Jeroen Bosch. Drie bladzijden verder [p. 109] lezen we in verband met de hoofddoeken van vrouwen echter: Vooral gele hoofddoeken moeten ten strengste afgekeurd worden. Als ze denken dat geel hen zo goed staat, waarom schilderen ze dan hun hele gezicht niet in de kleur van saffraan? Wit is de meest passende kleur voor vrouwen. Dat is een afspiegeling van de kleur voor God en de engelen.
Wat zal het nu zijn, denkt de attente lezer dan: zijn witte hoofddoeken nu een kenmerk van hoeren of juist van nette dames? In de literatuurverantwoording achteraan wordt in verband met de kleur wit onder meer verwezen naar de paginas 75-76 van mijn proefschrift. Daar kan je nalezen dat de term witte doeken in Middelnederlandse teksten metonymisch kon verwijzen naar hoeren, niet omdat alleen hoeren witte hoofddoeken droegen, maar omdat àlle vrouwen in de late Middeleeuwen witte hoofddoeken hadden. Als in teksten die handelen over prostitutie, wordt gezegd dat bepaalde mannen graag met de witte doeken verkeren, dan wordt hiermee in de eerste plaats bedoeld dat ze graag met vrouwen omgaan, en pas in de tweede plaats blijkt uit de (prostitutie)context dat het dan in deze gevallen meer bepaald om hoerige vrouwen gaat. Bovendien signaleer ik dat bij Bosch gewone vrouwen een normaal wit hoofddoek dragen, terwijl hoeren steevast een wit hoofddoek dragen dat onder de kin doorloopt.
Van deze fijnere nuances en verhelderende, tot meer begrip bij de lezer leidende uitleg is bij Pleij niets terug te vinden. Wel krijgen we een slordige, oppervlakkige weergave van uit secundaire lectuur opgepikte dingen die resulteert in verwarring en onbegrip bij de lezer, en uiteindelijk verzandt in nietszeggende mededelingen. In het geval van de paar hier geciteerde zinnetjes kan ik op de oorzaak van deze wolligheid nu toevallig de vinger leggen, maar dat gevoel van ik ben een wazig betoog aan het lezen heb je voortdurend tijdens het verwerken van Pleijs tekst. En daar heb ik dus een gloeiende hekel aan, zeker omdat je tegelijk weet dat Pleij zon flodderig boekje alleen maar schrijft in opdracht van een uitgeverij die hoopt met Pleijs goed in de markt liggende naam een dosis euros te scoren.
De naam Herman Pleij staat overigens in grote gele letters op de cover, en dat is toch wel grappig als je in hoofdstuk 6 leest dat geel in de Middeleeuwen, als typische kleur van islamieten, hoeren, overspelige vrouwen, ketters, heksen, tovenaars en beulen onmiskenbaar onbetrouwbare buitenstaanders markeert. Ik bedoel dit niet als een venijnige opmerking, maar zie het eerder als een zoveelste bewijs van het feit dat Pleij veel zin voor humor heeft (zie ook zijn optreden als jurylid tijdens de verdediging van mijn proefschrift). Want ongetwijfeld is het zijn idee geweest om die letters van zijn naam zo opvallend in het geel te zetten