Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
06-11-2011
FILM: Io sono l'amore (Luca Guadagnino) (Italië, 2009)
IO SONO LAMORE (Luca Guadagnino) (Italië, 2009)
Het thema en de structuur van deze prent zijn redelijk eenvoudig. We maken kennis met de Recchis, een rijke Italiaanse familie (textielindustriëlen) in Milaan. De film bestaat uit twee grote delen. In het eerste deel is het winter, de grootvader verjaart en tijdens het verjaardagsfeest leren we de familieleden wat beter kennen. Vooral dan de vader Tancredi, de moeder Emma (van Russische komaf), en twee van de drie kinderen: zoon Edo en dochter Betta. Edo stelt op dit feest zijn verloofde voor en Edos vriend Antonio (die kok is) komt een taart aanbieden. Tijdens dit feest draagt de grootvader de leiding van de fabriek over aan zijn zoon Tancredi en zijn kleinzoon Edo. Uit dit eerste deel dienen we te begrijpen dat die familie Recchi niet overloopt van warme gevoelens. Het zijn een stel koude kikkers die vaak ijzig met elkaar omgaan (zie bijvoorbeeld de grootvader die van Betta een foto in plaats van het verwachte schilderijtje cadeau krijgt). Daarom is het in dit eerste deel ook winter.
Het tweede deel speelt enkele maanden later, in de zomer. Om een (te) lang verhaal kort te maken: moeder Emma wordt verliefd op de kok Antonio en er ontstaat een passionele relatie tussen die twee. Als Edo daarachter komt, loopt hij kwaad de tuin in, Emma erachteraan, een woordenwisseling, een duw, en Edo valt ongelukkig tegen de rand van het zwembad: dood. Kort na de begrafenis bekent Emma haar overspel tegenover Tancredi, die zijn vrouw meteen verstoot. Emma loopt dan weg van de familie. Alleen dochter Betta die ondertussen lesbisch is gebleken lijkt haar nog te weerhouden, maar de wenende Betta doet teken dat ze het begrijpt en wég is Emma. Tijdens de eindgeneriek zien we (zéér vaag!) twee personen in een grot liggen: hoogstwaarschijnlijk Emma en Antonio (die tijdens hun vrijages in de vrije natuur eerder ook al bij een grotingang stonden).
Guadagninos boodschap (naar verluidt met expliciete goedkeuring van hoofdrolspeelster Tilda Swinton) blijkt dus te zijn dat de liefde en de passie sterker (moeten) zijn dan materiële welvaart en sociale keurslijven (vandaar ook het nevenmotief van dochter Betta, wier lesbische aanleg ook op weinig begrip van de familie kan rekenen). Men zal toegeven: een boodschap die in een TV-soap niet zou misstaan. Volgens sommige recensenten is het dan ook niet de thematiek die een meerwaarde geeft aan deze film, maar wel de vormgeving. Er wordt dan verwezen naar de decors en de mise-en-scène. De interieurs van de Recchis zijn inderdaad mooi, en de Noord-Italiaanse natuur is nog mooier, maar ja: als we willen genieten van mooie natuurscènes, kijken we wel naar National Geographic Channel, en als we mooie interieurs willen bewonderen, kopen we wel een Schöner Wohnen, toch? Of zou men met vormgeving de akelig langgerekte seksscène tussen Emma en Antonio in het midden van de film bedoelen, die voortdurend op hilarische wijze onderbroken wordt door big close-ups van een mier die over een takje wandelt en van een bloemknop die openbloeit? Het zal vast erotisch-symbolisch bedoeld zijn, maar het komt over als een door een puber gedraaid debuutseksfilmpje.
We betrapten Guadagnino er wel vaker op dat hij zijn bedoelingen niet of op onvolmaakte wijze weet over te brengen. Wanneer bijvoorbeeld tijdens het feestje in het eerste deel twee personen heel even vóór een schilderij staan en de vrouw zegt dat zij niet begrijpt waarom het schilderij aangekocht werd, het is zo kil. Dat past natuurlijk functioneel in dat rond de kille Recchis draaiende eerste deel, maar het wordt zo vluchtig getoond, dat nauwelijks iemand het opmerkt (we hebben het achteraf bij een aantal personen gecheckt). Op andere momenten krijg je dan weer veel te lang durende close-ups van een arm of van een gezicht, zonder dat je weet waar dat nu voor nodig is. Of neem de scène waarin Emma in het restaurant van Antonio een gamba eet, waarbij zij (in slow motion) manifest in extase raakt terwijl we in close-up het in stukken snijden van die rivierkreeft te zien krijgen (het lijkt wel of zij een lul in stukken snijdt). Het heeft allemaal tot gevolg dat we nauwelijks of eigenlijk niét meeleven met de personages, en al zeker niet met die ietwat truttige, zoutloze Emma, ofschoon sommige recensenten spreken van een fenomenale acteerprestatie (het enige wat wij zaten te denken, was: een oude schuur die in brand staat!). Ook de muziek wordt in sommige recensies op positieve wijze vermeld. Tsja. Wanneer Emma in San Remo Antonio op straat spot en achtervolgt, weerklinkt er plots een belachelijk muziekje dat zo uit een aflevering van Mission Impossible (we bedoelen de TV-serie, niet de film) had kunnen komen. Hadden we al vermeld dat deze film op sommige momenten véél te traag gemonteerd is? Dat Edo de relatie van zijn moeder met Antonio ontdekt doordat deze laatste het recept van een soort Russische soep blijkt te kennen, is natuurlijk helemaal om met ballen naar te gooien. En dat er verder geen haan kraait naar de merkwaardige dood van Edo, is het zoveelste bewijs dat dit scenario er ook ééntje is om met ballen naar te gooien.
Het zal ondertussen duidelijk zijn dat wij van dit Italiaanse romantische drama niet veel moeten hebben. Het is een vervelende, oppervlakkige miskleun die wij niemand willen aanraden. Dat sommigen toch positief doen over dit weinig beklijvende gevalletje (beroepsrecensenten en anderen), is voor ons één van die onverklaarbare raadselen van de moderne receptie-esthetica.
Quotering: **
(1ste visie: 22 oktober 2011, dvd - bib Brecht) (2de visie: 24 oktober 2011, Metropolis filmforum)
BOEK: Dierkennis en diersage bij Vondel (Maurits Sabbe) 1917
Dierkennis en diersage bij Vondel (Maurits Sabbe) 1917
[Gust Janssens, Antwerpen, 1917, 219 blz.]
Een oud boekje, blijkbaar geschreven en in elk geval gepubliceerd tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ooit gekocht bij Deslegte in Antwerpen voor 350 BEF, en dit jaar pas gelezen (wij moesten het wel eerst opensnijden, het was dus een maagdelijk exemplaar). Het behandelde onderwerp wordt goed samengevat door de titel: het gaat in de eerste plaats over dierkennis en diersymboliek in het oeuvre van Joost van den Vondel, maar ook werken van contemporaine auteurs en de traditionele dierliteratuur (uit oudheid en middeleeuwen) komen aan bod. In het inleidende eerste hoofdstuk worden dan ook vermeld: Aristoteles, Plinius Maior (Historia Naturalis), Oppianus, Aelianus, Ausonius, de Physiologus en de Bestiaria, de dertiende-eeuwse encyclopedisten (Albertus Magnus, Thomas van Cantimpré en Vincentius van Beauvais) en de zestiende-eeuwse Conrad von Gesner (Historiae animalium).
In de volgende hoofdstukken overloopt Sabbe op overzichtelijke wijze en aan een gezapig tempo één voor één de dieren die optreden in de werken van Vondel. In hoofdstuk II de fabeldieren: de hydra, de harpij, de griff(i)oen, de phoenix, de zeemeermin, de draak, de basilisk (wij onthouden: op de kop droeg deze een kam of kroon waaraan hij zijn naam basiliskos of regulus kleine koning te danken heeft, p. 42), en de eenhoorn. In hoofdstuk III de zoogdieren: de leeuw, de panter, de ever, de stier, de hond, de hyena, de beer, de olifant, de aap, de civetkat, de vos, het paard, de wolf, de rat en de muis. In hoofdstuk IV de vogels: de arend, de duif, de havik, de valk, de reiger, de haan, de pauw, de zwaan, de nachtegaal, de mus, de ooievaar, de pelikaan, de struisvogel, de ijsvogel en de gans. In hoofdstuk V de zeebewoners: de walvis, de dolfijn, de wonderlijke remora (die zich kon vastzuigen aan schepen), de purperslak en de pareloester. In hoofdstuk VI de reptielen en amfibieën: de slang, de hagedis, de krokodil, de pad, de salamander en de kameleon. In hoofdstuk VII de insekten (door Sabbe kerfdieren genoemd): de bij, de spin, de lichtmot, de schorpioen, de tarentula, de mier en de krekel. In hoofdstuk VIII komt dan de medische aanwending van een aantal dieren aan bod. Passeren de revue: de vos, het bevergeil, de aardworm, hertshoorn, schorpioenenolie, elandsklauw, slangenvergift, de beruchte driakel of theriaak, en het kreeftenoog. In hoofdstuk IX wordt gefocust op de zedelijke lering die het gedrag van sommige dieren oplevert. Aan bod komen hier onder meer de kraanvogel, de kameel, de ooievaar en speciale aandacht wordt besteed aan de symboliek van de zeven hoofdzonden.
Wie reeds enigszins op de hoogte is van de dierkennis en diersymboliek uit de oudheid en de middeleeuwen, komt in Sabbes boekje niet veel nieuwigheden tegen, maar het is allemaal vlotjes geschreven en een aantal zaken staan hier nog eens netjes bij elkaar. In het afrondende tiende hoofdstuk concludeert Sabbe dat Vondel geen specialist was op het gebied van de dierkunde en dat hij daarom vreemd bleef aan de wetenschappelijke drang van de dierkundigen van zijn tijd, die vele zoölogische opvattingen uit het verleden meer en meer als verzinsels of vergissingen begonnen te veroordelen [p. 202]. Integendeel: Vondel stond naar de geest, ondanks alle klassieke invloeden die hij onderging, nog dicht bij de middeleeuwen: Er ligt stellig veel van de gulle, zinnelijke levensvreugde der herleefde Oudheid in Vondels werk, maar toch nog oneindig meer van het echt middeleeuwsch geloof in het bovenzinnelijke onder al zijn vormen [p. 206]. Door Vondel grondiger te bestuderen, is bij Sabbe bovendien een eerste indruk die hij daarvoor al had, bevestigd: Onder al de verheven geesten, waarop wij roem dragen, is het zeker Vondel, die het volledigst de heele Nederlandsche cultuur in zich synthetiseert. In zijn werk leven een menigte onzer geestelijke stromingen van vóór zijn tijd weer op; hij is de machtigste uiting van de Nederlandsche ziel in de 17e eeuw. Vondel dus inderdaad de belangrijkste literaire figuur van de Gouden zeventiende Eeuw? Het spoort aan om wat meer van Vondel te gaan (her)lezen, onder meer zijn Vorstelycke Warande der Dieren.
De geschiedenis van Steely Dan begint en eindigt met het New Yorkse componistenduo Donald Fagen (zang, toetsen) en Walter Becker (zang, basgitaar). In het begin van de jaren zeventig werden ze via producer Gary Katz huiscomponisten van ABC/Dunhill, maar al gauw werd duidelijk dat er meer in de mars zat. Onder de naam Steely Dan (de naam van een op stoom werkende dildo uit de roman The Naked Lunch van William Burroughs) wordt de single Dallas / Sail the Waterway opgenomen. Wat later volgt de eerste lp Cant Buy A Thrill, een eclectische maar smaakvolle mengeling van pure pop, latijnse ritmen, harmonische samenzang en redelijk ondoorgrondelijke teksten. De groep is ondertussen uitgebreid met Jeff Skunk Baxter (gitaren), Denny Dias (gitaar, elektrische sitar), Jim Hodder (drums) en David Palmer (zang).
Het openingsnummer Do it again [A1] is al meteen een schot in de roos. Dit mediumtempo-nummer met vlotte melodie, sterk meezingrefrein en lekker klinkende maar wat hermetische tekst werd ook op single uitgebracht en bereikte de status van wereldhit. Bijzonder geslaagd en verfrissend is de solo op elektrische sitar in het middenstuk. Dirty work [A2], minder catchy dan de binnenkomer maar toch van een meer dan degelijk niveau, wordt niet gezongen door Donald Fagen maar door David Palmer. Waarom Steely Dan in het begin zonodig een tweede zanger moest hebben (die Palmer bespeelt overigens niet eens een instrument), hebben wij nooit goed begrepen, want zijn stemtimbre is net iets minder aantrekkelijk dan dat van Fagen. Kings [A3], weer met een opvallend sterk refrein, is een satire op politieke machthebbers die elkaar opvolgen maar nauwelijks beterschap weten te brengen.
Hoewel het niveau van de openingstrack niet meer bereikt wordt, blijft de kwaliteit constant gehandhaafd, ook met het door drummer Jim Hodder gezongen mediumtempo-nummer Midnight Cruiser [A4], een ode aan een oude vriendschap. Het grappige, door een Latijns-Amerikaans ritme gedragen Only a fool would say that [A5] brengt op aangename wijze wat afwisseling in de klankkleur en sluit de A-kant af met een door een Spaanse fool gebazeld zinnetje.
De B-kant opent met de tweede uit dit album getrokken single, het naar een oude geliefde snerende Reelin in the years [B1], lekker uptempo maar toch met minder hitpotentie dan de instant classic Do it again. Volgen dan twee rustiger nummers die minder sterk overkomen: Fire in the hole [B2] en Brooklyn (owes the charmer under me) [B3]. Het snellere Change of the guard [B4] behoort al evenmin tot het beste van dit album, maar Turn that heartbeat over again [B5] is weer zon typisch orenstrelend mediumtempo-ding, het soort song waarmee de groep in de toekomst definitief zijn naam zal vestigen.
Cant Buy A Thrill is een album dat behalve Do it again geen uitschieters bevat, maar voor het overige vol charmante nummers staat die bij elke beluistering beter en rijper gaan klinken. Voor een debuutalbum kan dit redelijk tellen, en Tristan Fabriani heeft overschot van gelijk gekregen met wat hij op de hoes van de oorspronkelijke lp schreef: With a solid first album under its belt, and with an ever-expanding reputation as a dynamic performing group, it would appear that the DANs place on the American musical scene is assured.
Quotering: *** (20 maart 2001)
Klassiekers: Do it again.
Steely Dan: Countdown To Ecstasy (1973)
In 1973 heeft Steely Dan reeds een opvolger klaar voor het debuutalbum. De bezetting is op David Palmer na dezelfde gebleven en ook de typische stijl (lekker klinkende, bezadigde rock die technisch volledig snor zit) wordt gecontinueerd, al bevat dit tweede album over het algemeen nummers die wat langer duren dan op Cant Buy A Thrill het geval was. De twee meest geslaagde tracks, het vinnige Bodhisattva [A1] en het tot dansen en meezingen uitnodigende Show Biz Kids [B1], zijn niet toevallig de openingsnummers van respectievelijk de A- en de B-kant van de lp. Op de A-kant staan verder nog de mediumtempo voortkabbelende songs Razor Boy [A2] en The Boston Rag [A3] en het wat snellere Your Gold Teeth [A4], met jazzy tussenstuk.
De B-kant wordt verder opgevuld met het grappige en vlotte My Old School [B2], het rustiger Pearl of the Quarter [B3] en de degelijke mediumtempo afsluiter King of the World [B4]. Countdown To Ecstasy werd indertijd in de vakpers nog net niet aangekondigd als een plaat van de nieuwe Beatles, maar werd toch minder goed verkocht dan Cant Buy A Thrill en leverde ook geen hitsingle op. Nochtans produceert Steely Dan hier constant leuke muziek van hoge kwaliteit die echter net dàt (vingerknipje) ontbeert waardoor een goede plaat een instant classic wordt. Anno 1973 was nog niet echt duidelijk welke grote hoogten Steely Dan in de jaren zeventig en tachtig zou bereiken, maar het zat er wel enigszins aan te komen.
Quotering: ***½ (31 maart 2001)
Klassiekers: Bodhisattva, Show Biz Kids.
Steely Dan: Pretzel Logic (1974)
Een nieuw jaar en een nieuw album, het derde. Elf nummers waarvan er tien uit de koker van Walter Becker en Donald Fagen komen, die nu vanuit Los Angeles opereren en naast de drie andere bandleden een beroep doen op een hele reeks studiomuzikanten. Het begint al direct prima met Rikki Dont Lose That Number [1], een typische Steely Dan-compositie met een vlotte melodie, verzorgd samenspel en een als altijd wazige tekst. Het nummer werd ook op single uitgebracht en werd, na Do It Again, Steely Dans tweede hit (en daar zou het bij blijven, wat hitsingles betreft). Ook Night By Night [2], met enkele lichte jazzinvloeden, kruipt vlot en herkenbaar de oren binnen en hetzelfde kan gezegd worden van Any Major Dude Will Tell You [3], overigens ook het b-kantje van de single. Met het iets minder aantrekkelijke Barrytown [4] sluipt er echter een zekere monotonie in dit album en de instrumentale Duke Ellington-cover East St. Louis Toodle-Oo [5] brengt samen met verdere jazzinvloeden dan ook een welgekomen afwisseling in de klankkleur (leuke wahwah-gitaar trouwens).
Vervolgens daalt het niveau echter duidelijk met Parkers Band [6] (overigens nog meer jazzinvloeden hier) en Through With Buzz [7], maar het titelnummer Pretzel Logic [8] is weer zon smooth motherfucker van een song die op zijn sokken naderbij komt en je meteen weet in te palmen. In With A Gun [9] klinkt Steely Dan zowaar een beetje als de (Antwerpse) Pebbles in hun gloriedagen, maar evengoed is dit verre van het beste nummer van de plaat, en Charlie Freak [10] is al evenmin een voltreffer. De afsluiter, Monkey In Your Soul [11], is echter kort en catchy en dringt zich naar ons aanvoelen op als tweede beste track van het album, na [1].
Met Pretzel Logic nestelde Steely Dan zich definitief in de middelste regionen van de betere rockmuziek, met milde knipoogjes naar de jazz, maar anno 1974 was de grote vraag: blijven Becker en Fagen zichzelf herhalen met tot de goede middenmoot behorende rock, of zit er nog meer in hun mars?
Quotering: ***½ (4 mei 2001)
Klassiekers: Rikki Dont Lose That Number, Pretzel Logic, Monkey In Your Soul.
Steely Dan: Katy Lied (1975)
Het vierde album en de groep is nu definitief uitgekristalliseerd tot het duo Becker-Fagen die voor het tot stand brengen van hun muziek een beroep doen op een select clubje van sessiemuzikanten. Katy Lied werd indertijd in de vakpers nogal koeltjes ontvangen: men had over het algemeen de indruk dat de heren Becker en Fagen de grenzen van hun kunnen bereikt hadden en een beetje opgebrand waren. Niet helemaal ten onrechte.
Het slechts een 36-tal minuten durende album, met tien korte nummers die allemaal geschreven werden door Becker en Fagen, begint met het vinnige Black Friday [A1], gevolgd door twee gezapige mediumtempo-nummers, Bad Sneakers [A2] en Rose Darling [A3]. Het zijn degelijke, gedistingeerde songs in de bekende Steely Dan-traditie, maar tegelijk klinken ze wat mat en clichématig. Dat valt des te meer op omdat de vierde in de rij, Daddy dont live in that New York City no more [A4], plots weer iets van de oude bevlogenheid van de groep laat horen. Met Doctor Wu [A5] is het echter opnieuw rehash of the same old stuff.
Gelukkig begint de B-kant opnieuw sprankelend met het gezapig voorthobbelende Everyones gone to the movies [B1], bovendien voorzien van een aardig-pikante tekst over ene Mister LaPage die in het boudoir pornofilmpjes draait voor net-geen-meerderjarigen. Samen met A4 het beste nummer van de plaat. En het is of de duivel ermee speelt: Your Gold Teeth II [B2] is degelijk-middelmatig maar verre van denderend, terwijl Chain Lightning [B3] prima en bekoorlijk klinkt: het derde hoogtepunt van het album. De twee laatste nummers, Any World (That Im Welcome To) [B4] en Throw Back The Little Ones [B5], zijn echter weer niet meer dan bevredigende middenmoot.
Katy Lied is al bij al een nogal ongelijkmatig album, met veel bekend maar weinig vernieuwend geluid en slechts enkele uitschieters. Anno 1975 was de naam van Steely Dan definitief gevestigd, maar het leek er een beetje op dat de inspiratie en de mogelijkheden uitgeput waren.
Quotering: *** (3 juni 2001)
Klassiekers: Daddy dont live in that New York City no more, Everyones gone to the movies, Chain Lightning.
Steely Dan: The Royal Scam (1976)
Het vijfde album van Steely Dan, algemeen beschouwd als een stap vooruit in vergelijking met het zeer matig ontvangen Katy Lied. Zoals bij de vorige platen reeds enkele malen gesignaleerd werd, is er van een echte groep Steely Dan eigenlijk niet echt sprake meer, aangezien de enige vaste leden de heren Walter Becker en Donald Fagen zijn die zich, wanneer het studiowerk begint, laten bijstaan door een uitgelezen schare van gasten en vrienden. The Royal Scam is gevuld met goed in het gehoor liggende songs, vaak zelfs erg dansbaar, maar toch voorzien van voldoende technische en muzikale hoogstandjes om de kritische luisteraar te blijven boeien. Bovendien zijn de teksten zeker het volgen waard, hoewel de nummers genoeg melodische kracht bezitten om ook genoten te worden door wie geen Engels begrijpt. Becker zelf hierover: Wat wij maken is eigenlijk zeer eenvoudige muziek. Intellectuele Top-Veertig die nergens moeilijk aandoet, maar het wel is. Alle songs werden weer geschreven door Becker en Fagen.
Kid Charlemagne [A1] is het funky openingsnummer, handelt over drugs en wordt vooral gekenmerkt door het geluid van de elektrische piano, en later ook van de leadgitaar. The Caves Of Altamira [A2] is een mediumtempo-nummer waaraan allerhande blazers een speciaal cachet verlenen. Een licht vervormde gitaar die uitschiet, en dan weer zon mediumtempo-track, Dont Take Me Alive [A3], typisch Steely Dan. Dit keer gaat het over een man, de zoon van een boekhouder, die in een huis belegerd wordt door de politie. Wat heeft hij misdaan? Well I crossed my old man back in Oregon. Nog zon nummer is Sign In Stranger [A4]. Dit keer springen het pinkelend, grappig pianootje en het hikkende reggaeritme in het oor. The Fez [A5] is één van die erg dansbare uptempo Dan-nummers. Leuke melodie en grappige tekst (Im never gonna do it without my fez on).
Green Earrings [B1] is weer zon funky openingsnummer, net als op kant A. En ook weer gekenmerkt door de elektrische piano en de gitaar. De tekst is verkapt in zinnen van één, twee of drie woorden en gaat over juwelen en des vrouwen verknochtheid daaraan. Haitian Divorce [B2] is duidelijk één van de prijsnummers van het album. Op een verfrissend klinkend reggaeritme wordt het verhaal gedaan van overspel binnen een Haïtiaans gezin en het vervelend gevolg daarvan. Die onbeschaamd geile wahwah-gitaar is prima! Everything You Did [B3] is een mediumtempo-nummertje zoals we er op kant A reeds enkele tegenkwamen. Sluit inhoudelijk enigszins aan bij het vorige nummer. The Royal Scam [B4] ten slotte is ongetwijfeld het beste nummer van dit album. Stoterig ritme, geweldige gitaarlicks, hemelse sax. Steely Dan op zijn best en een waardige uitsmijter.
In 1972 werd Steely Dan in de internationale pers aangekondigd als de Nieuwe Beatles. Dat was ongetwijfeld overdreven en het verklaarde ook onze bescheiden teleurstelling bij onze eerste kennismaking met de groep (via het album Countdown To Ecstasy). In 1976 waren onze (al te) grote verwachtingen wat afgekoeld en konden wij weer normaal tegen het werk van deze groep aankijken. Het bleek dan dat deze jongens inderdaad heel wat moois in hun mars hadden, getuige daarvan onder meer het onderhavige album. Becker en Fagen brengen muziek die zich zeker niet bezondigt aan moeilijkdoenerij, maar die anderzijds dankzij het tentoongespreide vakmanschap toch steeds boven het louter commerciële uitstijgt. Steely Dan is een prima lp-groep en met The Royal Scam maakten zij één van de betere platen van 1976. Ofschoon wij anderzijds toch niet goed inzien waarom dit album nu perse een stap vooruit zou moeten worden genoemd. Weliswaar zijn de songs en de melodielijnen hier globaal genomen sterker dan op Katy Lied het geval was, maar echt veel verschil met de vorige vier albums is er qua stijl toch niet te merken. Uitgezonderd dan het titelnummer, dat wel degelijk de Grote Sprong Voorwaarts van het volgende album aankondigt.
Quotering: ***½ (1976 8 juli 1998 8 juni 2001)
Klassiekers: Haitian Divorce, The Royal Scam.
Steely Dan: Aja (1977)
In 1977 hebben Donald Fagen en Walter Becker het toppunt van hun kunnen bereikt, zoals aangetoond wordt door de zeven lange, door henzelf geschreven nummers op Aja, het zesde album van Steely Dan, voorzien van een sobere en toch bijzonder mooie zwarte hoes. Fagen en Becker hebben zich ook hier weer omringd met een uitgelezen selectie studiomuzikanten en onder het toeziend oog van producer Gary Katz presenteren zij hun muziek aan de wereld. Het is uitermate gesofistikeerd klinkende, van volle rijpheid getuigende muziek, mediumtempo, op aangenaamde wijze voortkabbelend, met sterke jazzinvloeden.
De drie nummers op de A-kant, Black Cow [A1], het titelnummer Aja [A2] en het héérlijke Deacon Blues [A3], bereiken zulk een hoog niveau dat woorden ontbreken om de pracht ervan te beschrijven. Luisteren is hier de enige boodschap. En dan te bedenken dat in deze zelfde periode de punkbeweging doorheen de rockmuziek raasde! De teksten van Steely Dan zijn overigens toch nog altijd even wazig als vroeger, wat niet wegneemt dat zij op een of andere manier volledig harmonieus bij de muziek passen. De B-kant biedt dezelfde kwaliteit als de A-kant: het vrij korte Peg [B1] met een fraaie gitaarsolo van Jay Graydon, het wat langoureuze Home at last [B2], het vinnige I got the news [B3] en vooral het gedreven en enthousiaste Josie [B4], voorzien van een perfect klinkend middenstuk en samen met A3 onze favoriete track van de plaat.
Aja is niet alleen één van de beste albums van 1977 en van de jaren zeventig, maar een klassieker van de rockmuziek tout court. Onmisbaar in elke platencollectie.
Quotering: ***** (21 juli 2001)
Klassiekers: in feite het gehele album, maar toch vooral Aja, Deacon Blues en Josie.
Steely Dan: Gaucho (1980)
Na het knappe meesterwerk Aja is het drie jaar wachten op een opvolger, maar dat dit wachten de moeite waard was, blijkt al meteen uit de eerste twee nummers, volgens onze bescheiden mening het beste wat Becker en Fagen ooit op plaat hebben gezet. In Babylon Sisters [A1] valt de erotisch geladen sfeer van de Amerikaanse westkust en haar stranden vol gevaarlijk-verleidelijke babes zo op te scheppen, en Hey Nineteen [A2] is met zijn werkelijk onweerstaanbaar bonkende, gedistingeerd swingende beat en nostalgische tekst zo mogelijk nóg aantrekkelijker. Een volmaakt opgenomen nummer van een perfecte muziek creërende groep. Glamour Profession [A3] swingt lustig verder op hetzelfde hoge niveau met een venijnige tekst over drugsdealers in L.A. die het breed laten hangen.
Het titelnummer Gaucho [B1] doet het wat rustiger aan met een Latijns-Amerikaans sfeertje en mooie tenorsaxgeluiden van Tom Scott. Time Out Of Mind [B2] (met af en toe eventjes Mark Knopfler op gitaar) is opnieuw zon swingend, jazzy nummer met veel blazers en hetzelfde kan gezegd worden van My Rival [B3]. Het weemoedige Third World Man [B4] sluit het album af.
Hoewel de andere nummers nét niet de parelachtige kwaliteit van A1 en A2 hebben, blijft het niveau constant gehandhaafd op: zéér hoog. De orenstrelende jazzrock van dit album ligt volledig in de lijn van die van het vorige, en samen vormen Aja en Gaucho dan ook het artistieke hoogtepunt in de carrière van Steely Dan. On applaudit!
Quotering: ***** (21 juli 2001)
Klassiekers: Babylon Sisters, Hey Nineteen, Glamour Profession, Time Out of Mind (maar in feite ook weer het gehele album).
Donald Fagen: The Nightfly (1982)
Persoonlijke en professionele strubbelingen (voor meer details: zie Wikipedia) leidden ertoe dat Steely Dan twee decennia lang geen nieuw album meer zou releasen. Donald Fagen bracht in die periode wel twee soloalbums uit. Het eerste, The Nightfly, bevat acht tracks waarvan er twee (waarschijnlijk niet toevallig de binnenkomers van kant A en B) moeiteloos het niveau van Aja en Gaucho bereiken: I.G.Y [A1] en New Frontier [B1]. De overige tracks moeten voor deze twee pareltjes slechts een klein beetje onderdoen, met misschien een licht voorbehoud voor Maxine [A4], dat iets zwakker is, maar nog altijd zeker niet slecht. Green flower street [A2], Ruby Baby [A3], het titelnummer The Nightfly [B2] en The goodbye look [B3] continueren de bekende jazzy-laidback sound (met veel elektrische piano en weinig gitaar: het stempel van Fagen) en het vrolijk-swingende Walk between raindrops [B4] sluit deze fraaie collectie songs in schoonheid af. In 1982 leek het erop dat Fagen zich ook zonder Becker probleemloos zou kunnen handhaven op hetzelfde hoge niveau als daarvoor, al was er van vernieuwing weinig te merken.
Quotering: **** (23 oktober 2011)
Klassiekers: I.G.Y., New Frontier.
Donald Fagen: Kamakiriad (1993)
Tien jaar na The Nightfly komt Fagen met een tweede soloplaat. De acht nummers vormen min of meer een science fiction-verhaaltje waarin de verteller in een high tech droomauto (van het merk Kamakiriad) door de toekomst (de wereld in de 21ste eeuw) reist. Het is een regelrecht flutplotje waar niemand op zit te wachten: grote boodschappen of echt beklijvende teksten zijn nooit het sterke punt van Steely Dan geweest. Qua muziek zitten de eerste twee nummers, Trans-island skyway [1] en Countermoon [2], wel snor, al verschilt de klankkleur in niets van die van de laatste Steely Dan-albums en we zijn dan ook niet verbaasd te vernemen dat deze cd geproducet werd door Walter Becker. Springtime [3] en Snowbound [4] (dit laatste nummer uitzonderlijk door Fagen sàmen met Becker geschreven) kunnen nog even vlot bekoren als [1] en [2], maar met Tomorrows girls [5] begint de verveling al een beetje door te sijpelen, ondanks de grappige tekst waarin buitenaardse wezens in de vorm van jonge meisjes de aardse vrijgezellen te pakken krijgen.
Vanaf Florida room [6] slaat de monotonie echter definitief toe en in On the dunes [7] is de inspiratie van Fagen duidelijk opgebruikt. Het laatste nummer, Teahouse on the tracks [8], brengt al evenmin veel nieuws of opwindends en zo ligt de conclusie voor de hand: met deze Kamakiriad boekt Fagen geen millimeter vooruitgang, maar op dat typische Steely Dan-geluid (met jazzy klinkende, mediumtempo voortkabbelende en perfect gespeelde en opgenomen nummers) blijft hij samen met Becker wel het patent houden. Feit is echter dat de eerste helft van deze cd een stuk beter overkomt dan de tweede helft. Toeval, met opzet zo gedaan, of zou het toch komen doordat te veel van steeds maar hetzelfde na een tijd danig gaat tegensteken?
En na twintig lange jaren is het dan eindelijk weer zover: Walter Becker en Donald Fagen slaan de handen opnieuw in elkaar om negen nieuwe Steely Dan-nummers te produceren. De eerste drie tracks, Gaslighting Abbie [1], What a shame about me [2] en het titelnummer Two against nature [3], sluiten qua stijl en klankkleur (laidback, jazzy en technisch perfect) naadloos aan bij het laatste album uit 1980 en bij de solo-cds van Fagen en Becker, maar maken ook meteen duidelijk dat er geen spatje veranderd is en dat er nul komma nul voortgang is gemaakt. De draad wordt simpelweg opgepakt daar waar hij losgelaten werd, en thats it. Bovendien bereiken deze drie nummers niet het ijzersterke niveau van wat op Aja en Gaucho te horen was en blijven de lyrics zoals vroeger ook reeds dikwijls het geval was meestal bijzonder wazig en ondoorzichtig. Alleen What a shame about me is qua tekst redelijk toegankelijk (de ik-verteller ontmoet een oude vriendin die het net als hun vroegere vrienden gemaakt heeft, terwijl hijzelf mislukt is in het leven), maar waar [1] en [3] over gaan, is ons een raadsel.
In feite bevat dit nieuwe album slechts twee tracks die moeiteloos hetzelfde niveau van de vorige twee platen halen en dat zijn het luchtige liefdesliedje Janie Runaway [4] en het vinnige uptempo-nummer Cousin Dupree [7], met een grappig-ondeugende tekst over een jongeman die na jaren zijn nichtje opnieuw ontmoet, bedwelmd wordt door haar tot bloei gekomen curven maar vervolgens een pijnlijk blauwtje loopt. Almost gothic [5] en Jack of speed [6] zijn werkelijk niet onaardig, maar teren toch wat al te veel op oude verworvenheden om echt te kunnen bekoren. Hetzelfde geldt voor Negative girl [8], terwijl het nochtans wat te lang gerokken, meer dan acht minuten durende en net als [8] over een ongelukkige liefde handelende West of Hollywood [9] een goeie derde is op dit album.
Natuurlijk hadden we van deze come-back te veel verwacht en we beseffen dat dit zeker niet het beste Steely Dan-album ooit is geworden, maar ondanks het feit dat Becker en Fagen weinig of geen evolutie doormaken, blijft wat ze aan harmonieuze geluiden weten te produceren nog steeds een flink stuk verheven boven het niveau van de doorsnee trash die tegenwoordig voor muziek moet doorgaan.
Quotering: ***½ (31 oktober 2001)
Klassiekers: Janie Runaway, Cousin Dupree, West of Hollywood.
Steely Dan: Everything must go (2003)
En drie jaar later gooien Becker en Fagen er nog eentje tegenaan. Er is nog steeds weinig of niets veranderd, maar toegegeven: hun jazzy sound en laidback mediumtempo-nummertjes klinken bijzonder vakkundig en rijp. The last mall [1], Things I miss the most [2], Blues Beach [3] en Godwhacker [4] gaan er probleemloos in als zoete koek. Slang of ages [5] klinkt heel even anders, omdat hier niet Fagen maar Becker zingt en deze laatste waarschijnlijk ook het belangrijkste aandeel had in de compositie (let op die typische, langgerekte vocalen in het refrein). Nochtans klinkt Fagens stem net iets aangenamer dan die van zijn collega, en het is dus logisch dat hij de meeste zangpartijen voor zijn rekening neemt. Overigens getuigen ook de resterende vier tracks Green book [6], Pixeleen [7], Lunch with Gina [8] en het titelnummer Everything must go [9] van onvervalst vakmanschap en haast vlekkeloos meesterschap.
Wellicht is dit album de zwanenzang geworden van het duo Becker-Fagen. De tekst van het openingsnummer (Attention al shoppers / Its Cancellation Day / Yes the Big Adios / Is just a few hours away) en de titel van het album lijken in die richting te wijzen. Indien dit later zou blijken te kloppen: het was in elk geval een afscheid in schoonheid. Steely Dan was/is met zijn gedistingeerde, gesofisticeerde sound een groep die ons al veel luisterplezier heeft bezorgd, en dat in de toekomst ongetwijfeld zal blijven doen.
Quotering: ***½ (31 oktober 2011)
Klassiekers: The last mall, Things I miss the most, Blues Beach (maar in feite is heel het album van hetzelfde uitermate degelijke niveau).
Donald Fagen: Morph the Cat (2006)
In 2006 brengt Donald Fagen, los van Steely Dan en Walter Becker, nog eens een solo-cd op de markt (zijn derde, door hemzelf geproducet). Geen conceptalbum dit keer (zie Kamakiriad) maar een negental nieuwe nummers. De plaat passeert bijzonder geruisloos in de media, en dat is geen grote verrassing. We zijn ondertussen tot in den treure vertrouwd geraakt met de orenstrelende, melodieuze jazzrock van Fagen en Becker, en op deze nieuwe cd wordt die overbekende stijl moeiteloos gecontinueerd.
Slecht kan je het allemaal niet noemen natuurlijk, maar de vonken en de bubbels zijn al làng uitgedoofd en verdwenen uit dit ooit zo bruisende concept. Het begint redelijk degelijk met het titelnummer Morph the Cat [1], dat helemaal op het einde nog eens kort hernomen wordt [9], en ook H Gang [2] en What I do [3] kunnen ermee door, zonder echt top te zijn. Met Brite Nitegown [4] en The Great Pagoda of Funn [5], die beide veel te lang duren (meer dan zeven minuten telkens), slaat de verveling echter reeds toe. Hier wordt manifest gemusiceerd op de automatische piloot en dat leidt tot het slaapverwekkend uitmelken van zeurderige klanktapijten zonder sterke melodieën. Toch is in Security Joan [6] plots wél zon vlotte en aansprekende melodie aanwezig en ook horen we hier iets terug van de goede oude Steely Dan groove, wat meteen resulteert in het beste nummer van het album. The Night Belongs to Mona [7] en Mary shut the garden door [8] zijn, net als de eerste drie nummers, degelijk, maar ook erg middelmatig.
Het is dus niet zo dat Fagen met deze cd ondermaats werk heeft afgeleverd, maar potten breken doet hij niet meer, laat staan grenzen verleggen. Weer zon oude held wiens inspiratiebron opgedroogd is, zeker?
Quotering: *** (4 maart 2007)
Klassiekers: Security Joan.
Donald Fagen: Nightfly Trilogy (2007)
In 2007 verschijnt van Donald Fagen nog een verzamelbox, met daarin vier cds en drie dvds. De box bevat een heruitgave van The Nightfly, Kamakiriad en Morph the Cat, met een hoop bonustracks, beeldmateriaal en zelfs een extra cd met tien bonusnummers (waarvan drie live opgenomen). Nieuwe overdonderende dingen zijn hier niet te vinden, maar wie nog niets van Fagen in huis zou hebben, heeft hier best wel een kluifje aan.