Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
12-07-2013
BOSCH: Hilterman 2011
Hilterman 2011
Het bootje van Bosch (Karin Hilterman) 2011
[Jheronimus Bosch Art Center, s-Hertogenbosch, 2011, 194 blz.]
Dit is een jeugdroman (voor kinderen van 12 jaar en ouder) van de Nederlandse auteur Karin Hilterman (°Santpoort, 1949). De hoofpersoon is het twaalfjarige meisje Joan wier (Nederlandse) ouders ooit naar Nieuw-Zeeland zijn geëmigreerd en die nu tijdens de kersttijd (het is 1993) samen met haar vader, moeder en oudere zus op bezoek is bij opa en oma (de ouders van haar vader) in s-Hertogenbosch. Zij wordt gefascineerd door de beiaard van de Sint-Janskathedraal maar omdat het winter is, worden er geen bezoekers in de toren toegelaten. Op een keer glipt ze echter ongezien mee naar binnen wanneer de beiaardier de beiaard gaat bespelen. Op de achterflap van het boek wordt gesuggereerd dat er zich dan iets indrukwekkends afspeelt (wat er dan gebeurt ), maar het enige wat er gebeurt, is dat de beiaardier haar ontdekt, even boos wordt en dan begint te lachen. Waarna hij Joan begeleidt naar beneden.
Wel is het zo dat Joan net als haar opa paranormaal begaafd is. De opa kan mensen genezen door handoplegging en weet soms dingen via telepathie. Joan van haar kant heeft regelmatig levendige herinneringen aan het meisje Janne dat in het s-Hertogenbosch van 1512 leefde en een dienstmeidje was van Jheronimus Bosch. Aanvankelijk worden die herinneringen gepresenteerd als dagdromen, later is er sprake van een vreemd gevoel, een duizeling, een klik, een rilling, maar ook van echte dromen en één keer zelfs van flauwvallen. Op de duur heeft men de indruk dat die overgangen naar het verleden wel héél vlot verlopen: op bladzijde 150 wil Joan terug naar het verleden, en hop daar bevindt ze zich reeds in 1512.
Het belangrijkste wat in die flashbacks naar 1512 gebeurt, is dat op een keer het roeibootje van Bosch gekaapt wordt door de plaatselijke dorpsgek, Malle Botje. Janne wordt uit het bootje in de Dieze gegooid maar kan door de ondiepe rivier waden. Als Malle Botje met het bootje terugkeert, doet Janne alsof ze een heks is: onder een brug schreeuwt ze zo akelig, dat Malle Botje van angst in het water tuimelt en verdrinkt. Vrij ongeloofwaardig als men weet dat een kind van twaalf jaar door dit ondiepe water kan stappen, maar goed. Ook belangrijk is dat in het s-Hertogenbosch van 1993 Joan op een morgen een aan alcohol verslaafde arme dompelaar, Fonske, mee naar huis brengt met de bedoeling hem eten en propere kleren te geven. Wat ook gebeurt (Fonske is een oude bekende van Joans opa).
En zo vallen uiteindelijk de stukjes van Hiltermans thematiek in elkaar. Op pagina 90 heeft Joan zich al afgevraagd of het mogelijk is dat je meer dan één keer leeft, zodat je van God de kans krijgt om vroegere fouten weer goed te maken. Op pagina 165 begrijpt ze dat het helpen van Fonske een kans is om de door haar (in een vorig leven) veroorzaakte dood van Malle Botje goed te maken. En op pagina 185 legt Joans opa uit dat veel mensen geloven dat iedereen van God meer dan één leven krijgt om zo erge fouten uit een vorig leven goed te maken. Soms krijgt men dingen uit een vorig leven opnieuw te zien in een soort van dromen, alsof het noodzakelijk is dat je je het herinnert omdat je er iets mee moet. En opa besluit: Nu ben je weer gewoon Johan [sic: opa noemt Joan steeds Johan] in de twintigste eeuw en je hebt goedgemaakt wat je toen verkeerd deed. Zo simpel is dat. Dat is een geschenk van God. Bedank Hem maar straks [p. 186].
Bij dit alles speelt op de achtergrond ook Bosch schilderij De Doornenkroning (Londen, National Gallery) mee waarvan opa en oma blijkbaar een grote ingelijste afbeelding bezitten. Joan is erg onder de indruk van deze afbeelding en Joans oma en opa houden naar aanleiding van dit schilderij twee maal een kleine preek. De eerste maal stelt oma dat de lijdende Christus op de afbeelding ons wil zeggen dat niet het hebben en het houden belangrijk is, maar dat we meer om elkaar moeten geven [pp. 39-40]. De tweede maal leert opa Joan dat Christus beulen verwijzen naar alle mensen omdat die ook vaak gemeen en naar tegen elkaar doen.
Reïncarnatie in s-Hertogenbosch, anno 1993, en een boodschap die rond schuld, boete en universele liefde draait. Op zijn minst een merkwaardige thematiek (vooral die vanuit christelijk perspectief volkomen ketterse reïncarnatie-idee!), en ook een beetje naïef en simpel (al is er natuurlijk niets mis met aardig zijn voor elkaar), maar het is dan ook bedoeld voor kinderen van 12 jaar. Verder is deze tekst over het algemeen vrij vlot geschreven, al zitten er wel opvallend veel losse draden in het verhaal, blijft de psychologie aan de oppervlakkige kant en komt het telkens opnieuw onbegrijpend reageren van Joan op haar flashbacks naar het verleden (wat was dat nou toch weer?) op de duur onvermijdelijk over als irritant gezeur.
Verder (maar dat is niet alleen de schuld van de auteur) maakt de layout van het boek soms een slordige indruk. Zo heeft bijvoorbeeld alléén hoofdstuk 1 (er zijn er 14 in totaal) een titel en bij het begin van de andere hoofdstukken wordt een enkele keer de plaats en datum van het gebeuren aangegeven (s-Hertogenbosch 1993 / 1512) maar meestal niét. Waarom bij elk hoofdstuk de tekst van de laatste pagina gecentreerd is (behalve bij het laatste hoofdstuk), is ons een raadsel.
Het bootje van Bosch speelt in deze roman een belangrijkere rol dan Bosch zelf, dus de titel lijkt wel in orde, al is er natuurlijk ook de functionele aanwezigheid van het Doornenkroning-paneel. Verder is het aardig dat even verwezen wordt naar Bosch buurman Loy Beets en zijn reizen naar Jeruzalem [p. 28] en naar bouwmeester Jan Heijns [p. 97] (twee maal authentiek, alleen heette de buurman Beys en niet Beets), maar dat Bosch vrouw Aleyt heel wat jaartjes ouder blijkt te zijn dan haar schilderende echtgenoot [p. 26], berust op ondertussen gedateerde informatie [zie Vandenbroeck 1987] en op pagina 27 is er sprake van de doeken van Jheronimus Bosch, terwijl het verder op diezelfde bladzijde correct over zijn panelen gaat.
[Diplomatische teksteditie: W.N.M. Hüsken, B.A.M. Ramakers en F.A.M. Schaars (eds.), Trou Moet Blijcken. Deel I: Boek A. Bronnenuitgave van de boeken der Haarlemse rederijkerskamer de Pellicanisten. Uitgeverij Quarto, Assen, 1992, fol. 145r-154v = Die mane ed. 1992 (Hummelen 1 OA 10)]
Genre
Een batement (rederijkersklucht), volgens het opschrift bij de tekst in het handschrift (dijt is een batement).
Auteur
Een anoniem gebleven, wellicht Brusselse (zie infra) rederijker.
Situering / datering
Het betreft hier een toneeltekst (1156 verzen naar de telling in ed. 1992) die bewaard bleef in Boek A van de Haarlemse rederijkerskamer de Pellicanisten. Die mane (een noodtitel die afkomstig is van Hummelen: in het handschrift wordt geen titel gegeven) is het tiende spel dat in het handschrift voorkomt. Boek A werd omstreeks 1600 vervaardigd. Verdere aanwijzingen in verband met de datering ontbreken, maar het spel werd in elk geval in de zestiende eeuw geschreven, misschien tussen 1550 en 1600.
Inhoud
Nout, de man van Baert, komt voortdurend dronken thuis. Op een keer besluiten Baert en haar vriendin Griet om Nout een lesje te leren: als hij weer dronken arriveert, slaan ze hem flink op zijn neus. De volgende dag verkleedt Griet zich als dokter. Zij maakt Nout wijs dat hij de maan in de neus heeft. Dat komt doordat hij bij het drinken zijn neus in de halflege kan steekt: op de bodem van de kan zit de maan en die springt dan in zijn neus. Vervolgens sturen de twee vrouwen Nout naar een waarzegster/heks. Deze is echter eveneens de verklede Griet. Nout wordt nu verplicht een tijd het paard van een weerwolf vast te houden, terwijl de waarzegster op de Kattendries zijn neus gaat belezen. Nout staat duizend angsten uit, terwijl de vrouwen zich kapot lachen. Uiteindelijk vlucht Nout weg.
Hij komt dan Plonis tegen, de man van Griet. Plonis nodigt Nout mee uit naar de herberg, maar de schrik zit er bij deze laatste goed in. Als zij vervolgens de molenaar/herbergier tegenkomen (die zich al afvroeg waar zijn twee beste klanten bleven) doet Nout het hele verhaal. De molenaar ruikt lont en stelt Nout en Plonis voor om thuis dronkenschap te simuleren en dan eens te kijken wat er gebeurt. Zo worden Griet en Baert ontmaskerd. Zij krijgen beiden en flinke rammeling en moeten beloven niet meer boos te worden als Nout en Plonis dronken thuis komen.
Thematiek
Naast puur entertainment, ook negatieve zelfdefiniëring in een stedelijke context, hier meer bepaald gericht tegen de bazigheid en bemoeizucht van echtgenotes.
Receptie
Manifest stadsliteratuur. Het betreft hier een rederijkersklucht die bewaard bleef in het archief van een Haarlemse rederijkerskamer. Verband met Haarlem. In vers 1152 wordt verwezen naar Brussel: een aanduiding dat de klucht geschreven werd door een Brusselse rederijker? Vergelijk ook het motto helemaal achteraan: Bemijnt die waerheijt. Verband met Brussel?
Profaan / religieus?
Manifest profaan van aard.
Persoonlijke aantekeningen : de maan in de neus hebben
In deze klucht speelt de maan in de neus hebben een rol. Het is een uitdrukking die ook elders in de zestiende-eeuwse literatuur én beelding voorkomt. Onder meer in een zot rederijkersrefrein over dronkaards (1524): Als die selcke die mane heeft inde nese / die sit al slapende op een banck en gryst [Stijevoort I ed. 1929: 116 (refrein 60, verzen 16-17)]. Verder wordt in een verslag over een Brussels sneeuwpoppenfestival uit 1511 één van de sneeuwpoppen als volgt beschreven: Bancbier sadt dwers teghen ouere / met eenen mouthoren aen een biervat; / hi dranck hem achter nat ende pouere, / dat hi die mane creech int snotghat [Dwonder van claren ijse en snee ed. 1946: 31 (verzen 289-292)]. In het Staatliche Kunstgewerbemuseum in Berlijn-Köpenick worden zes Zuid-Nederlandse beschilderde houten schotels bewaard die dateren van rond 1500. Op één van de schotels zien we een man die een kruik scheef houdt zodat ze overloopt: als snor heeft hij een maansikkel. Rond deze voorstelling lezen we het opschrift: Ic brueder lollaert helle den pot wat / Des crijge ic bollaert de mane int snotgat [De Coo 1975: 88-89 (afb. 5)]. Vermelden we ook dat men in de beelding vaak een maansikkel ziet afgebeeld op het uithangbord van herbergen.
Blijkbaar gaat het hier dus om een bekende laat-Middelnederlandse uitdrukking die wijst op dronkenschap. De maansikkel (de wassende of krimpende maan) was in de late Middeleeuwen een vaak voorkomend symbool van de wisselvalligheid en de onbetrouwbaarheid (te begrijpen vanuit de steeds wisselende gedaanten van de maan). De maan in het hoofd hebben betekende dat men gek of dwaas was. In de uitdrukking waar het hier om gaat, bevindt de maan zich echter in de neus. Hiermee wordt bedoeld dat een dronkeman labiel is en onvast op zijn benen staat, maar welke gedachtegang er precies zit achter het zich in de neus bevinden van de maan in een geval van dronkenschap, is ons voorlopig niet helemaal duidelijk.
De nieuwe roman van Brusselmans bestaat uit veertien hoofdstukken. In de eerste twaalf hoofdstukken dist hij fictieve herinneringen op aan zijn jeugd, waarbij elk hoofdstuk een flink stuk vooruitspringt in de tijd (van 1967 tot 1975). Hoofdstuk 13, waarin Brusselmans fictieve zoon Tom een rondleiding geeft op een tentoonstelling over zijn vader, springt ineens naar 2012 en is een soort overgang naar hoofdstuk 14 dat aanvangt op pagina 162 en dus zowat de helft van het boek beslaat. Hierin vertelt de echte Brusselmans op zijn bekende onverholen wijze over zijn persoonlijk leven in de zomer van 2012. Het is grotendeels een lange klaagzang over zijn eenzaamheid, over de nog niet helemaal definitieve breuk met zijn vrouw (deze keer heet ze Lio), over het feit dat hij al twee jaar geen seks heeft gehad en over zijn begeerte naar andere vrouwen, waaronder enkele BVs (Ellen Petri, Eline De Munck, Brigitta Callens).
Laten we hier meteen aan toevoegen dat Brusselmans deze keer heel ver gaat in het verkopen van onzin en het vullen van bladzijden met totaal onsamenhangende prietpraat. En erger: het is allemaal nauwelijks of eigenlijk in het geheel niet grappig, en vaak zelfs genant, vooral wanneer de auteur (die de misschien bedrieglijke maar waarschijnlijk toch betrouwbare indruk geeft heel openhartig en eerlijk te zijn: met wat goede wil zowat het enige pluspunt van dit boek) weer eens achter de lurven van één of andere vrouwelijke BV aanzit. Maar wat de deur helemaal dichtdoet, is dat Brusselmans regelmatig zonder blikken of blozen toegeeft dat hij zomaar wat bij elkaar lult en op die manier in feite ontzettend brutaal met de voeten van de lezer speelt.
Hoofdstuk 14 begint bijvoorbeeld zo: Dertien had men net zo goed kunnen overslaan, omdat er alleen maar onzin in staat. Ik heb helemaal geen zoon, laat staan dat hij een rondleiding over mij zou presenteren in zaal Concordia. Eigenlijk had men één tot en met twaalf net zo goed kunnen overslaan omdat immers alles onzin is. Ik kan het weten, ik schrijf al die bullshit. ( ) Ik trek me er weinig van aan. Ik zit hier gewoon, in een kleine loft, en heb in vierendertig dagen tijds één tot en met dertien geschreven, bij wijze van opwarming. Veertien is het enige wat telt. Daarin zal het waarheidspercentage met minstens veertig procent worden opgetrokken [p. 162]. Op bladzijde 164 signaleert hij dat zijn oeuvre in het algemeen en ieder boek ervan in het bijzonder aan elkaar hangt als los zand (alsof we dat nog niet wisten). Zon veertig bladzijden ver in hoofdstuk 14 luidt het bovendien: Er komt een punt dat men zegt: we hadden niet alleen één tot twaalf kunnen overslaan, alsmede dertien, maar godverdomme net zo goed veertien. De pest is, na veertien komt er niks meer. Dus kan men maar beter eieren voor zn geld kiezen en doorgaan met veertien, ondanks een gesprek tussen een taxichauffeur en Berman [sic: één van de bijzonder flauwe grapjes in dit boek: steeds de eerste letter van namen veranderen] over de prijs van veenbessen. Men hoopt vaak: nog even doorbijten en het wordt anders en het wordt beter en dan blijkt dat het niet anders en beter wordt, integendeel, het wordt alleen maar erger, tot de laatste snik komt [p. 204].
Het pijnlijke is dat dit inderdaad neerkomt op de zuivere waarheid: men leest verder omdat men denkt dat er nog iets interessants in het vat zit en natuurlijk ook omdat Brusselmans zo openhartig over zichzelf en over Bekende Vlamingen schrijft (een combinatie van het soap-effect en de sensatiedrang). Als dat soort geschrijf gepaard gaat met enige humor, is er inderdaad weinig aan de hand en valt dat allemaal best te pruimen, maar het dient gezegd dat Brusselmans deze keer niet in vorm was en dan is het resultaat redelijk irritant, compleet onsamenhangend bladvulsel. Het is wezenlijk altijd mn bedoeling geweest om een boek te schrijven waarbij de lezer, als hij op pakweg bladzijde 253 is aanbeland, niet meer weet wat er zich op bladzijde 1 tot en met bladzijde 252 afspeelde. Ja, dat soort schrijvertje ben ik wel, lezen we op bladzijde, jawel, 253 (toch nog een héél klein beetje humor).
En dat gejen van de brave lezer gaat maar door. Wanneer Lio aan de auteur vraagt hoe het met zijn nieuwe boek gaat: Eerst twaalf hoofdstukken over vroeger, de jaren zestig en zeventig, en dan een debiel overgangshoofdstuk over een tentoonstelling, en dan een veertiende hoofdstuk dat nergens wat mee te maken heeft, hoewel geregeld de indruk wordt gewekt dat er verbanden zijn met de vorige hoofdstukken, allemaal pure nep natuurlijk, en dat veertiende hoofdstuk, dat loopt maar door, tot het september is en ik ermede ophoud [p. 269]. En: Autobiografisch schrijven zorgt meestal alleen voor nonsensicaal gelul [p. 338].
Eén ding is zeker: als de auteur niet Herman Brusselmans heette, dan werd een fictieboek als dit (van een roman kan je nauwelijks spreken) nooit gepubliceerd. Ten slotte nog even snel signaleren dat ons geboorteplaatsje Merksem twee keer voorkomt in deze tekst (overigens in een totaal irrelevante context) [pp. 191/196]. Dat was geleden van Uitgeverij Guggenheimer in 1999 [aldaar p. 63]. En ongetwijfeld ook grappig bedoeld: op de cover staat een achteromkijkende kat. Niet alleen een verwijzing naar Brusselmans katje Seinfeld (dat overigens na korte tijd uit de loft gezet wordt), maar ook naar zijn gevleugelde uitdrukking achterwaarts in de poes naaien?
Opgericht eind jaren zestig door Thijs van Leer (toetsen, fluit), Martijn Dresden (bas) en Hans Cleuver (drums). In 1969 fungeerde dit trio als back-upband bij de Nederlandse versie van de musical Hair. Tijdens de opnamen van het debuutalbum kwam Jan Akkerman (gitaar) erbij. Dat debuutalbum begint met drie ongelooflijke, maar gelukkig vrij korte zaagnummers, gecomponeerd door Thijs van Leer samen met anderen (Hans Cleuver en Jan Staal): Focus (vocal) [A1], Black Beauty [A2] en Sugar Island [A3]. Bij A1 lijkt het wel of de plaat de hele tijd blijft hangen. Dan komt Akkerman zich er echter mee bemoeien en krijgen we de bijna zeven minuten lange, lekker rockende en swingende groepscompositie Anonymus [A4], dat weliswaar hier en daar (vooral in het fluitspel van Van Leer) herinnert aan Ian Anderson en Jethro Tull. De passages waarin Van Leer het orgel hanteert en Akkerman zijn gitaar laat janken, klinken echter origineel en vernieuwend, op en top Focus. Dit nummer toont ook duidelijk aan dat Focus op zijn best was in instrumentale nummers (A1, A2 en A3 waren voorzien van weinig indrukwekkende zang).
Dat wordt nogmaals bewezen door de opener van kant B, het ook op single verschenen en bijzonder succesvolle House of the King [B1], overigens een compositie van Akkerman. Deze korte maar krachtige, door het fluitspel van Van Leer gedragen instrumental zou één van de beste en bekendste nummers van Focus worden. De B-kant bevat verder nog twee nummers met zang, weer gecomponeerd door Van Leer en anderen. Happy Nightmare (Mescaline) [B2], gedeeltelijk een schaamteloos doorslagje van het hitje Sympathy van Steve Rowland & Family Dog, en Why Dream [B3] zijn iets minder vervelend dan A1, A2 en A3 maar het is niet de echte Focus die we hier te horen krijgen. In Thijs van Leers instrumentale uitsmijter Focus (instrumental) [B4] is dat duidelijk wel het geval, maar het nummer duurt te lang (9:39 minuten) en is te rommelig van structuur om de aandacht van begin tot einde gaande te houden.
Terecht noteerde The NME Book of Rock 2 in 1977 over In and out of Focus: Artistically first album poor, with exception of Focus theme House of the King and Anonymous [sic] indicating innovations. En in de begeleidende tekst die Mike Vernon (vanaf Focus II de vaste producer van de groep) schreef bij de cd-versies van Focus lps, luidde het: When I first heard this album soon after its original release I was not impressed (de producer van In and out of Focus was Hubert Terheggen).
Quotering: **½ (19 september 2004)
Klassiekers: Anonymus, House of the King.
Focus: Focus II (Moving Waves) (1972)
Op hun tweede album hebben Van Leer en Akkerman ook ingezien dat de kracht van Focus gelegen is in het brengen van instrumentale nummers. Ondertussen is Martijn Dresden op bas vervangen door Cyril Havermans en Hans Cleuver op drums door Pierre van der Linden. Het begint al meteen uitstekend met de tweede succesvolle single van de groep, de Van Leer/Akkerman-compositie Hocus Pocus [A1]. Fors rockende gitaargedeelten worden afgewisseld met gejodel, kinderlijke nonsensgeluiden, wild fluitspel, op de vingers fluiten en manisch gelach van Van Leer. Prima, grappig, origineel en niet weinig bijdragend tot de definitieve naambekendheid van de band. Na het stevig geraas van de binnenkomer krijgen we dan plots een mooi, breekbaar en ingetogen kort akoestisch nummertje van Akkerman op klassieke gitaar, Le Clochard (Bread) [A2], gevolgd door het al even rustige en klassieke Janis [A3], weer van Akkerman maar deze keer met de dwarsfluit van Van Leer in de hoofdrol. Moving Waves [A4], een door Van Leer op pianomuziek gezette poëtische tekst van ene Inayat Khan, vervalt dan toch weer in de fout om zang te willen brengen. Het is een pretentieus en vervelend nummer dat volledig uit de toon valt. Gelukkig is Van Leers titelnummer Focus II [A5] weer zon typische Focus-instrumental met enkele vlotte tempowisselingen en fraai, jazzy gitaarspel van Akkerman.
De B-kant wordt volledig in beslag genomen door het uit zestien onderdeeltjes bestaande lange nummer Eruption [B1] dat een volwassen brok muziek is en de rijpheid van Focus als groep aantoont. De meeste onderdeeltjes werden geschreven door Van Leer, afgezien van het hartig swingende stuk in het midden dat The Bridge heet, en van een drumsolo van Pierre van der Linden. Focus en vooral Van Leer getuigt hier duidelijk weer, net als op A2 en A3, van klassieke invloeden: zie de weloverdachte opbouw van de compositie en de titels van de onderdeeltjes (onder meer Orfeus en Euridice). Tegenwoordig noemt men dit soort muziek symfonische rock. Het geheel dient beschouwd als een soort soundtrack bij de afdaling van Orfeus in de onderwereld en al is er hier en daar duidelijk wat plakwerk gebeurt en klinkt Focus af en toe een beetje als Emerson, Lake & Palmer, echt storen doet dit niet. Eruption is een nummer om beleefd U tegen te zeggen.
When one listens to Moving Waves the second album you wonder if its the same band, schrijft producer Mike Vernon in zijn aantekeningen bij de cd-versie terecht. Vergeleken met In and out of Focus is Focus II inderdaad een geweldige stap vooruit van een groep die klaar staat om internationaal door te breken.
Quotering: ***½ (26 september 2004)
Klassiekers: Hocus Pocus, Focus II, Eruption.
Focus: Focus III (1973)
Die internationale doorbraak komt er dan ook met het dubbelalbum Focus III, en vooral met de hieruit getrokken derde (en meest succesvolle) single Sylvia [3], een vlotte Thijs van Leer-instrumental die gedomineerd wordt door Akkermans gitaar en Van Leers orgel. Van Leer en Akkerman blijven de twee toonaangevende componisten van de groep die op dit album samen met producer Mike Vernon op zoek gaat naar een wat heavier, sterk bij de jazzrock aanleunende sound. Dit blijkt reeds uit het openingsnummer Round goes the gossip [1], ook een Thijs van Leer-nummer dat echter door de nogal warrige structuur veel minder direct aanspreekt dan Sylvia. Het wordt onmiddellijk gevolgd door een kort nummer met een totaal andere klankkleur, Akkermans mooie, haast klassieke Love remembered [2], met Van Leers dwarsfluit op het voorplan. Verder op het album staat er nog zon fraai, klassiek, haast middeleeuws aandoend nummertje van Akkerman: Elspeth of Nottingham [7], met klassieke gitaar en dwarsfluit tegen een achtergrond van tsjilpende vogels.
De rest van de plaat bestaat uit twee lange en twee zeer lange tracks. Carnival fugue [4] (van Thijs van Leer) begint rustig met klassiek aandoend piano- en gitaarspel en verglijdt dan naar een vlot-ritmisch, jazzrock-achtig potje jammen dat echter uitdooft voor het goed en wel op dreef is. Dezelfde stijl wordt met meer succes gecontinueerd in Focus III [5] (weer van Thijs van Leer) en Answers? Questions! Questions? Answers! [6] (van Akkerman en bassist Bert Ruiter), twee nummers die naadloos in elkaar overlopen. Beide composities bevatten enkele goede passages, vooral in het begin, maar verzanden halverwege in een zekere monotonie en langdradigheid, wat bij [6] meer opvalt dan bij [5] omdat dit laatste slechts half zo lang duurt (6:05 in plaats van 13:48 minuten).
Het langste nummer van het album is de groepscompositie Anonymus Two [8] (26:24 minuten) dat in het begin en op het einde op een leuke, versnelde manier de eerste Anonymus herhaalt en aanvankelijk wel lekker wegjamt, maar dan te veel vulsel bevat (onder meer een vervelende bassolo van Bert Ruiter en een overbodige drumsolo van Pierre van der Linden). Zoals zo vaak het geval is bij dubbelalbums, had men ook hier beter een strengere selectie doorgevoerd en alleen de meest geslaagde momenten uitgebracht op één album. Een degelijke plaat was dan een goede plaat geworden.
Quotering: *** (9 oktober 2004)
Klassiekers: Love remembered, Sylvia, Focus III, Elspeth of Nottingham.
Focus: Live at the Rainbow (1973)
Nog in hetzelfde jaar 1973 brengt Focus een live-album uit dat opgenomen werd in het Londense Rainbow Theatre en geen nieuw materiaal bevat. Van het vorige album worden slechts drie nummers heropgevist. Focus III [A1] is in deze live-versie enkele minuten korter en daardoor ook beter dan de studioversie omdat het nummer nu halverwege geen inzinking meer kent. Ook Answers? Questions! Questions? Answers! [A2] is met een paar minuten ingekort, maar deze track blijft na een fraaie intro in elkaar zakken als een pudding. De A-kant wordt afgerond met een wat nerveuze, niets aan het origineel toevoegende versie van het op zich wel aardige Focus II [A3] uit het gelijknamige tweede album.
Op de B-kant nog twee nummers uit datzelfde tweede album. Eerst een serieus gekortwiekte (slechts 8:29 minuten!) en bovendien nogal slordig klinkende en totaal niet overtuigende versie van Eruption [B1]. Vervolgens een ruige, hyperkinetisch voortdonderende maar niet echt denderende versie van Hocus Pocus [B2] die naar het einde toe even onderbroken wordt voor een grappige voorstelling van de groepsleden. Als toegift krijgen we een korte, wat rommelige versie van Sylvia [B3] (het derde uit Focus III geplukte nummer) en een reprise van Hocus Pocus [B4] met grappig gejodel van Thijs van Leer. In zijn geheel een wat teleurstellende plaat die tot de conclusie leidt dat Focus een band was die meer tot zijn recht kwam op een studio- dan op een live-album.
Quotering: **½ (9 oktober 2004)
Klassiekers: Focus III.
Focus: Hamburger Concerto (1974)
Op het vijfde Focus-album is drummer Pierre van der Linden vervangen door Colin Allen (ex-Stone the Crows). Het begint met een kort, klassiek niemendalletje van Jan Akkerman met Akkerman op akoestische gitaar en Van Leer op fluit: Delitiae Musicae [A1], gevolgd door het vettig swingende en bonkende Van Leer-nummer Harem Scarem [A2], tevens de vierde single van de groep. La Cathédrale de Strasbourg [A3] is een klassiekerige escapade van Thijs van Leer die naar ons aanvoelen wat te bombastisch en pretentieus overkomt. Nee, geef ons dan maar de Akkerman-compositie Birth [A4] die na een klavecimbel-intro met een lekker bonkende Colin Allen van start gaat en zich verder ontpopt tot een rijp en rijk, typisch Focus-nummer, met weliswaar onderweg enkele korte mindere momentjes. Toch de prijstrack van het album!
De B-kant wordt gevuld met het lange titelnummer Hamburger Concerto [B1] dat bestaat uit zes, afwisselend door Van Leer en Akkerman geschreven onderdeeltjes met culinair geïnspireerde titeltjes (Starter, Rare, Medium I, Medium II, Well done en One for the road). Het is een degelijk werkstuk dat een soort winterse, bevroren decembersfeer in zich draagt, maar dan niet negatief bedoeld: de muziek roept eerder de kerst dan de ijskoude op. De stijl meandert van symfonische rock naar jazzrock en doet soms weer even denken aan Emerson, Lake & Palmer. In zijn geheel is deze lange track overigens iets minder sterk en overtuigend dan Eruption uit Focus II, wat te wijten is aan enkele dode momenten. Verrassend zijn dan weer het mini-operaatje dat Thijs van Leer ergens in het begin opvoert met een gamma van zijn rare, grappige stemmetjes en het plots uit de lucht vallen van het Nederlandse kerstliedje O Kerstnacht Schoner Dan De Dagen naar het einde toe. De B-kant wordt ten slotte kort afgesloten met Early Birth [B2], een aardige reprise van Birth.
Samenvattend. Het album Hamburger Concerto typeert een beetje de hele carrière van Focus: hoewel de muziek niet altijd even origineel en geslaagd was, zat er toch heel wat materiaal van bijzonder degelijke en respectabele kwaliteit tussen, echter zelden of nooit van een niveau dat echt ronduit meesterlijk kon genoemd worden. Samen met Focus II is dit Hamburger Concerto wel het beste album dat Focus geproduceerd heeft. Mike Vernon is het hiermee eens: As producer, I find this (Hamburger Concerto namelijk) and Moving Waves to be the most rewarding on second listening.
Quotering: ***½ (13 oktober 2004)
Klassiekers: Harem Scarem, Birth.