Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
21-11-2015
BOEK: Niemand hield van Billie Vuist (Marnix Peeters) 2015
Niemand hield van Billie Vuist (Marnix Peeters) 2015
[Roman, Prometheus, Amsterdam, 2015, 302 blz.]
Vier jaar bezig en al vier romans, elk jaar ééntje. Het zou misschien wantrouwig moeten stemmen, want we kennen nog wel van die veelschrijvende pulpauteurs (Brusselmans?), al kon Simon Vestdijk ook sneller schrijven dan God kon lezen (maar ook dat waren niet iedere keer onsterfelijke meesterwerken als De kellner en de levenden). Toch valt het bij Marnix Peeters nog wel mee, hoor. Als we ons mogen bezondigen aan een beetje overdrijving, zouden we zelfs durven stellen dat Peeters zich aan het ontpoppen is tot de Jeroen Bosch van de recente Vlaamse literatuur, waarbij we dan vooral onder meer denken aan een schilderij als de Kruisdraging in het Gentse Museum voor Schone Kunsten (waarrond nu net weer de twijfel is opgelaaid of het wel een originele Bosch is). Maar wat we bedoelen, is dat Peeters meer en meer zijn draai begint te vinden in het beschrijven van groteske figuren die evolueren in een wat raadselachtige, door het kwaad geregeerde wereld. Met hier en daar een lichtpuntje weliswaar.
Billie Vuist is een klein, dik manneke dat geboren wordt als zoon van Kolonel Vuist en Moeder Vuist (die namen alleen al!), twee merkwaardige sociale randgevallen. Zij wonen ergens op een aftandse staanplaats voor caravans waar pa en ma Vuist de vzw Phantasia runnen: dat is een organisatie die onder het mom van liefdadigheidsinstelling die kinderen uit de Derde Wereld een leuke vakantie in België bezorgt, tegen fikse betaling jonge meisjes uit Thailand en Afrika levert aan Europese mannen die met die meisjes dan een paar dagen of weken hun zin mogen doen. Dat zon thematiek Peeters de gelegenheid biedt om weer een hele reeks schunnigheden en baldadigheden te presenteren, zal niemand verrassen die zijn vorige romans heeft gelezen. Gevoelige lezers zijn dus gewaarschuwd. Maar om een lang verhaal kort te maken: samen met zijn buurmeisje van ongeveer zestien, ene Mei Marlborough, zorgt Billie Vuist ervoor dat het totaal onethische handeltje in exotische meisjes van Moe Vuist wordt opgedoekt, wat op het einde plots allemaal nogal snel en eigenlijk erg onbevredigend in zijn werk gaat. Net zoals bij Peeters vorige roman, Eddy Vangelis, heeft men sterk de indruk dat de auteur het na 300 paginas onderhand welletjes vond en alles dan maar in een stroomversnelling deed terechtkomen.
Niet goed dus, al staan daar een aantal positieve puntjes tegenover. Marnix Peeters weet nog steeds creatief met taal om te gaan, altijd een voordeel voor een romanschrijver. Eén voorbeeldje moge hier volstaan deze keer. Wanneer bijvoorbeeld op pagina 14 de borsten beschreven worden van de Afrikaanse Eternelle Damdam, met wie Billie pas helemaal op het einde zal aanpappen, maar die op de eerste bladzijden al even aangekondigd wordt: Zij had borsten als paleizen, waarbij men zich uiteraard geen echte paleizen moet voorstellen, met deuren en vensters en kantelen, maar van alle borsten op aarde waren de hare de paleizen; er waren vrouwen die het met hutjes moesten stellen, andere met chalets, en rijwoningen, en villas, en dan waren er, tot slot, de vrouwen met paleizen. Zo vol en rond en vlekkeloos, en met zulke verbazingwekkende, puntige, vuurrode tepels, zo vond men op de ganse wereldbol geen tweede paar.
Positief zijn ook de vlotte, luchtige, vaak humoristische vertelstijl die Peeters hanteert en zijn talent om groteske, ultrarare figuren uit zijn pen te voorschijn te toveren. Wie zou er na lezing van Billie Vuist ooit nog pastoor Pelkmans kunnen vergeten, de verdorven en zeer potente priester die in Thailand voor het ronselen van Moeder Vuists meisjes verantwoordelijk is en die meer weg heeft van de Antichrist dan van een brave katholieke herder. Ofschoon humor sterk aanwezig is, hebben we weinig echte lachbuiten gehad tijdens het lezen, maar als Pelkmans in zijn eigen kerk op bladzijde 113 de godslasterlijke vloek gotvergotvernondedjumiljaardegodverdoeme uitbraakt, konden we ons toch niet meer inhouden. En zoals pastoor Pelkmans lopen er nog een flink aantal vreemde charels rond in deze roman, om er maar enkele te noemen: de verborgen homo Gabba Henk, de jood Naphtuli Steinkopf, de gebroeders Adolf en Antoon Branstigters en de corrupte Senegalese pimp Joseph Bamba Julien. Niet met al deze weirdos en wackos wordt even veel gedaan als met pastoor Pelkmans, soms lijken ze alleen maar een decoratieve functie te hebben, net zoals het zoveelste monstertje in een hel van Bosch, maar ze zijn er wel en op het moment zelf kan je genieten van hun lelijkheid en slechtheid, want ja, ook het kwaad kan aantrekkelijk geschilderd worden.
Toch moeten we ons hoeden voor te veel enthousiasme. De te slordige afrafeling van de plot op het einde vermeldden we al, maar er is bijvoorbeeld ook het feit dat heel de perverse story verteld wordt door een terugblikkende ikverteller en dat is Bartje Marlborough, het broertje van Mei, die in het verhaal nauwelijks een rol speelt, wat niet zo erg is, maar die voortdurend dingen vertelt die hij als ikvertellend personage (zelfs al is hij aan het terugblikken) onmogelijk kan weten, en dat is wel erg. In Billie Vuist heeft Peeters zich ook weer vastgeklampt aan een nieuwe gimmick: het als verteller voortdurend in dialoog treden met de lezer over de opbouw, de structuur en de spanningscurve van het verhaal dat verteld wordt. Dat gebeurt onder meer op de bladzijden 18, 31, 75, 82, 98-99, 162 en 176 en is op de duur als gimmick dus wel degelijk uitgewerkt. Als bovendien Peeters via zijn ikverteller dan ook nog eens probeert om eventuele kritikasters een stapje voor te zijn, dan wordt het gevaar voor een uitschuiver wel heel reëel. Zo zegt Bartje bijvoorbeeld op pagina 69 tot de lezer: Wees gerust: elk puzzelstukje heeft zijn nut. Klinkt aanmoedigend op dat moment, maar het is wel tot op grote hoogte onwaar. Om maar iets te noemen: het constante spelen met verwijzingen naar Suske & Wiske-albums is op zich wel enigszins grappig, maar blijft uiteindelijk compleet in de lucht hangen. Op pagina 238 zegt Bartje tot de lezer: Voor men het weet, begint het gemopper over het gebrek aan psychologische ontwikkeling van de personages en de teleurstellende uitdieping van de karakters. Dat mag dan ironisch bedoeld zijn, maar het blijft wel een pijnlijk verwijt dat men Peeters inderdaad kan maken.
Conclusie? Naar ons aanvoelen is Billie Vuist een sterker staaltje amusementsliteratuur dan zijn voorganger Eddy Vangelis en weer van hetzelfde (niet al te hoge, maar ook niet al te lage) niveau als De dag dat we Andy zijn arm afzaagden en Natte dozen. Jammer van het zwakke einde en enkele andere minpuntjes, maar wie tegen een stootje kan, zouden we dit boek toch best durven aanraden, als tussendoortje en ter afwisseling met zwaarder wegend werk.
In 1967 publiceerde Marcel Janssens (toen nog assistent van professor Albert Westerlinck, later zelf prof aan de KU Leuven) dit boekje waarin de literaire kritiek (gaande van dagbladrecensies over essays tot academisch-wetenschappelijke studies) kritisch wordt bekeken. Met de schaduwloper wordt natuurlijk de criticus bedoeld die onvermijdelijk gedoemd is altijd in de schaduw te lopen van de scheppende kunstenaar wiens werk hij bespreekt. In Boekengids [jg. 45, nr. 5 (juni-juli 1967), pp. 236-237] werd dit werkje door Paul Hardy zeer vriendelijk bejegend: Wij verheugen ons in de publikatie van dit werk ( ) dat niet zozeer kan worden gekarakteriseerd als een vormend boek voor de gemiddelde lezer, wel echter als een tot grondiger studie uitnodigend essay ten gerieve van diegenen die reeds een degelijke vorming in verband met het literair fenomeen achter zich hebben.
Wij behoren dus ongetwijfeld tot Janssens geïntendeerde publiek, want het is altijd interessant voor wie zelf regelmatig kritieken en recensies schrijft, om zich af en toe eens te bezinnen over zijn kritische activiteiten en niemand zal ontkennen dat vooral het schrijven van (kortere) recensies een delicate en niet altijd gemakkelijke bezigheid is. Het is ook vaak lastiger dan het schrijven van essays of diepergaande studies, omwille van het evaluatie-aspect: recensies spelen meestal korter op de bal (komen meestal sneller na de eigenlijke leesact tot stand) en het risico op uitschuivers is dan ook vele malen groter dan bij essays of studies, die over het algemeen pas later verschijnen, wanneer er al een soort communis opinio bestaat over de waarde van het onderwerp dat men behandelt.
Dat gezegd zijnde, gebiedt de eerlijkheid ons toch te bekennen dat we van De schaduwloper niet echt heel veel hebben bijgeleerd, en dat komt voornamelijk omdat dit boekje voor 90% bestaat uit Gelehrtenquatsch, iets wat Paul Hardy in 1967 propertjes onvermeld liet. Of Hardy en Janssens in 1967 bevriend waren met elkaar, weten we niet, maar in Janssens tekst hebben we toch enkele behartenswaardige dingen aangestreept, en één daarvan was het volgende (het gaat over het recenseren van het werk van bevriende personen): Om de vriendschap met de collegas niet te bederven, schrijft men al te gewillig conventionele galanterieën die het grote voordeel bieden dat ze vriend bij vriend houden, maar ook het nadeel dat ze enkel de waarde hebben van een gezelschapsbabbel in een coterie. In zulk gezelschap heet de kritiek dan muurbloem [p. 15-16]. Mooi geformuleerd toch en bovendien zeer waar. Dezelfde idee keert nog eens terug op pp. 186-187: Er is veel persoonlijke moed toe nodig om in een zo delicate aangelegenheid als de kritische oordeelsuiting over het werk van tijdgenoten, die dan nog vrienden of bekenden of bekenden van relaties kunnen zijn, nooit eens gewild het gezicht te verliezen. R. Etiemble schreef dat oordelen in de kritiek niet altijd kan verlopen zonder onbeleefdheid en dat zich onthouden hier gelijkstaat met lafheid. Men kan wel vrijmoedig oordelen zonder onbeleefd te zijn of te kwetsen of te schelden, maar een criticus die zich respecteert, moet het lef hebben te zeggen wat hem op zijn groot hart ligt zonder al te veel diplomatische doekjes voor het bloeden. En nog: Een mossel heeft het gemakkelijk, die komt niet uit haar schelp [p. 188]. Of nog: Leven en laten leven is de leus van zulke klieken en kapellen, en hun mentaliteit: Nenn du mich Schiller, nenn ich dich Goethe [p. 188].
Zulke uit ons hart gegrepen passages komen net iets te weinig voor in Janssens tekst, al zou het overdreven zijn om te stellen dat er niets dan flauwekul in staat. De volgende citaten bewijzen het tegendeel
- De onvrede met de kritiek lijkt zich te concentreren rond twee polen: de doordeweekse journalistiek en de academisch-wetenschappelijke kritiek. De essayistische kritiek die tussen beide in staat, lijkt tussen de druppels door te lopen [p. 21].
- Het heeft omzeggens tot de 18e eeuw geduurd eer de literaire kritiek de eigen vormen vond die wij op dit ogenblik kennen, nl. grondige studie, essay en recensie [p. 33].
- De essayist is een schrijver en is als persoon geëngageerd in zijn dialoog met een werk of een dichter-persoonlijkheid. Een essayist heeft een gezicht (een geleerd historicus heeft dikwijls alleen het gezicht van de stamvader van zijn methode; zijn leerlingen kunnen zijn werkwijze onpersoonlijk nabootsen: een essayist kan zijn leerlingen enkel de raad geven: volgt me niet na, wordt uzelf) [p. 39].
- Ik houd meer van een recensent met een open gezicht die zonder al te veel diplomatische draaierigheid zijn leeservaringen openlijk vertolkt, gesteld dat er een lijn steekt in zijn reacties, dan wel van iemand die rond de geit en de kool draait [p. 45].
- Op pagina 46 citeert Janssens Ch. De Trooz: Mieux vaut nélever la voix quaprès de longs préliminaires muets dattention, de réserve, de conscience.
- Kon de kritiek maar vrij genoeg zijn om meer zónder woorden te spreken in de plaats van met halve en dubbelzinnige! Een kritische rubriek kan ook representatief zijn door wat ze niet bespreekt [p. 49].
- De criticus leert al doende zijn object en zijn taak kennen, al lezende op de meest verschillende terreinen en al schrijvende over zijn leeservaringen [p. 60].
- De jongelieden echter die destijds zo goed Die Leiden des jungen Werthers meenden te verstaan dat zij, naar het voorbeeld van de romanheld, zelfmoord pleegden, hadden het peil van de artistieke genieting van de geneutraliseerde esthetische realiteit niet bereikt [p. 68].
- Op pagina 111 gaat het over de hedonistische kritiek: Kunst is hier geleider van emoties. Zij wordt waardevol geacht in zover zij een geschikt medium is om bij de toeschouwers bepaalde emotionele belevingen los te woelen. Kunst is hier aanleiding, stimulans geworden.
- De tol die de specialist van het afgesplitst aspectje betaalt aan zijn eenzijdigheid, wordt goedgemaakt door de hoge graad van betrouwbaarheid van zijn resultaten. De vrijwillige reductie van zijn ambities behoedt de criticus ook voor intuïtionistische of dilettanterige Schwärmerei en beveiligt hem anderzijds tegen ontmoediging. Daartegenover staat dat de microscopische kritiek van de specialist niet de stimulerende kracht heeft van een weidser schouwende, macroscopische visie. Een synthetiserend aangelegd temperament zal zich liever uitleven in gedurfde panoramische overzichten dan wel in verbijzonderende analyses onder de microscoop. Het meest frequent is nog de kritiek-op-halve-afstand: noch close, noch distant, maar een lectuur van het middentype halverwege de terrassen waar afstand en uitzicht juist voldoende zijn voor een essay of kroniek. Omgezet in de terminologie van de filmwereld zou men deze soorten van kritische benadering kunnen noemen: de close-up-kritiek of de specialistische, de travelling-kritiek of de macroscopisch-visionaire, en de kritiek van het Amerikaanse plan of die van de halve afstand [pp. 125-126].
- Er zijn meesterwerken genoeg die, door de kritiek erkend en eendrachtig geprezen, haast niet van de grond geraken op de boekenmarkt [p. 129].
- Hier weze nog aan toegevoegd dat waarderen niet betekent: een onderlinge rangorde van schrijvers en werken opstellen. (De criticus) kan dit rangverschil hoogstens vergelijkenderwijs suggereren. Hij zal het nooit kunnen bewijzen. Overigens, zulke klassementen op grond van smaakoordelen en persoonlijke voorkeuren kunnen gerust gemist worden [p. 157].
- De eerste en onontbeerlijkste kwaliteit van een criticus is, ook in de orde van belangrijkheid, zijn talent om de kunst van binnen uit mee te beleven, ze tijdens de leesact mee te herscheppen in een daad van ontmoeting of sym-pathie zonder aprioristische beperking [p. 165].
- Literair-historische kennis van het verleden is ook onontbeerlijk, omdat deskundige kritiek ondenkbaar is zonder vergelijking. La critique, par un certain côté, cest lart des comparaisons, zegt Albert Thibaudet in zijn Réflexions sur la Critique [pp. 170-171].
- De criticus leest tegelijkertijd op twee niveaus ( ). Hij treedt binnen in het boek als artistiek fijngevoelige, gewillig de auteur volgend en bejahend tot in zijn dwaasheden; op dit niveau voelt de criticus het boek. Tegelijkertijd echter, nl. in dezelfde zelfvergeten act van sympathie en volgzaamheid, denkt hij ook het boek, d.w.z. reflecteert en reageert hij met al wat hij is en heeft als zelfbewuste persoonlijkheid. Het vrouwelijk gebaar van opnamebereidheid wordt in de leesact van een volwassen criticus vergezeld door een mannelijk gebaar van zelfaffirmatie tegenover de aangeboden waarden [p. 184].
- Het voltooiende lezen van de criticus kàn in bepaalde gevallen en terecht méér in het werk vinden dan de kunstenaar er wetens en willens in heeft gelegd. De wonderbare grootheid en tevens het mysterie van het grote kunstwerk bestaat erin dat het in de symboliek der vormen méér kan suggereren dan de kunstenaar zich reëel bewust was in het creatieve moment. Het grote kunstwerk is niet af bij het neerschrijven van het laatste woord. Het roept om voleinding in de kritische act die in een nooit voltooide herbronning van het werk de totaliteit der intentionele mogelijkheden van het werk tracht te realiseren (en noodgedwongen ook te conceptualiseren) [pp. 228-229].
- Het werk is uniek, maar als het in onze handen komt, zijn wij dadelijk bezig met het te situeren en zelfs het te verklaren, ook al vonden wij het anoniem in een woestijn [p. 230].
Amai, zal men zeggen, dat is toch allemaal geen Gelehrtenquatsch, interessant boekje toch! Als men het zo allemaal achter elkaar zet, is het inderdaad een heel lijstje, maar men vergete niet dat het een boek is van rond de 250 bladzijden en dat wij hier nu een korte bloemlezing samengesteld hebben van de (toegegeven: vaak ook nog aardig verwoorde) spitsvondigheden van Marcel Janssens. Daarnaast zit er toch ook heel wat ballast en bullshit in de verschillende hoofdstukjes, hoor. Je krijgt dan zinnen voorgeschoteld als de volgende: De intuïtieve apperceptie van een kunstwerk kunnen wij totalitair noemen in deze zin dat zij verschillende kenmodi in zich verenigt op zon onafscheidbare wijze dat deze soort kennis niet zonder ontluistering in haar componenten kan verenkeld worden [p. 74]. Wat belieft er u? Nog eentje? Literatuur is taal. Literatuur is de creatieve zingeving van het zijn in het woord; anders gezegd, literair creatief zijn, is het aanzijn geven aan zin en waarde in georganiseerde of verdichte gedaanten van het woord [p. 81]. Oké ja, op die fiets! Over het pedante gebruik van snobistische vaktermen als factische werkelijkheid [p. 112] of de wijsgerig-ratiocinerende kritiek [p. 113] zwijgen we dan nog.
Toch hebben we geen spijt dat we De schaduwloper gelezen hebben. Er stonden een aantal dingen in die we weliswaar meestal al wel wisten, maar die hier toch nog eens op een fraaie manier ge(her)formuleerd werden. We vragen ons wel af het is niet de eerste keer of er dit jaar op de hele wereld nog iemand anders dit boekje heeft vastgehouden én gelezen
Omdat we een verzamelbox met praktisch alle oude albums van Arno te pakken hebben gekregen, is dit hét moment om eens nader kennis te maken met deze Oostendse rocker. In 1986 had Arno Hintjens natuurlijk al een deftig verleden achter de rug met Tjens-Couter (wat een rotnaam voor een rockgroep!) en T.C. Matic, maar de albums van die groepen zullen voor een andere keer zijn. Arno was in 1986 het eerste soloalbum van de stotterende zanger die nooit stottert als hij zingt. Meteen maar bekennen dat we aan deze reeks beluisteringen beginnen met een levensgroot vooroordeel: Arno was voor ons tot de dag van vandaag de zanger van twee, drie leuke nummers (Je veux nager, Vive ma liberté en allez vooruit, ook zijn cover van Adamos Les filles du bord de mer) maar het weinige dat we van hem voor de rest kenden en gehoord hadden, leidde bij ons tot de conclusie: oei, oei, veel lawaaierige muziek en brallerig gezang.
Welnu, die eerste soloplaat uit 1986 spreekt dat in het begin al direct tegen. Dat begint me daar toch met een uitstékend heavy blues-nummer, Forget the cold sweat [A1], dat aan een mediumtempo tsjoeketsjoeketrein-ritme meer dan zeven minuten lang verderbolt en volgens ons uitstekend geschikt is om bij de aanvang van een fuif, als de mensen nog aan het binnenkomen zijn, de sfeer erin te brengen. Een simpele, maar zeer efficiënte tekst ook waaraan we, als we de tijd hadden, graag een close reading zouden besteden, maar helaas. Down and out [A2] is ook een mediumtemponummer, heeft een totaal andere klankkleur dan A1 en is iets minder outstanding maar toch nog altijd heel goed. De instrumental Congo [A3] heeft wéér een heel andere klankkleur, maar wat een prachtig staaltje muzikale sfeerschepping is me dit: de trommeltjes in het begin roepen meteen de Afrikaanse wildernis op, bij de vervolgens weerklinkende diepe bromtonen hoor en zie je zo een boot over een Congolese stroom drijven en ten slotte is er dat dreigend melodietje waarbij je een heel verhaal (met krokodillen en speerwerpende inboorlingen) kan fantaseren.
Die eerste drie nummers zijn zonder uitzondering knappe bewijsstukken à décharge die Arno prima weten te verdedigen tegen onze vooroordelen. Helaas is de rest van het album wat minder. Het niveau zakt weliswaar nergens onder de middelmaat maar het korte Play the guitar boy [A4] stelt na A1-A3 wat teleur, en Miss Nell [A5] is niet veel meer dan Arno die zich even compleet uitleeft op de bluesy mondharmonica. Op de B-kant zijn When the rock [B1] en Quest ce que cest [B2] toch wel degelijk iets te lawaaierig en Come back [B3] is oké maar haalt niet het niveau van de openingsnummers. De twee laatste tracks zijn vreemde eendjes in de bijt: Yooh [B4] hoort meer thuis op een Mexicaans feestpleintje en La bella rossa [B5], waarin Arno eventjes op de piano tokkelt, is een niemendalletje.
In een recensie van drie kolommen in Audio-Visueel [1986, nr. 3, pp. 40-41] noteerde ene André De Bruyn (geen familie): Deze plaat lijkt wel een exploratie van diverse aspecten van de zwarte muziek: van blues, over soul tot Afro-rock, en waar de muziek van T.C. Matic ook op plaat meer de reflectie was van een live gebeuren is het nu meer toegankelijke en vooral beluisterbare muziek. Andrés eindconclusie was misschien toch wat te enthousiast. Volgens hem toont Arno zich op deze plaat als een meneer met internationaal cachet. Hij plaatst zich meteen boven alles wat T.C. Matic gepresteerd heeft. Vandaar dat ik durf beweren dat dit de beste plaat is die de Belgische rock heeft opgeleverd. Oors Popencyclopedie (editie 2002, p. 19) heeft het correcter over een onevenwichtig solodebuut. Blijft het feit dat de eerste drie nummers van internationale klasse zijn.
Quotering: *** (27 juli 2015)
Klassiekers: Forget the cold sweat, Down and out, Congo.
Arno: Charlatan (1988)
De accordeon geeft Jive to the beat [1] meteen een Frans sfeertje mee en voor de rest klinkt deze binnenkomer danig als een Serge Gainsbourg-imitatie (zelfs de titel zou van Gainsbourg kunnen zijn). Niet dat het een slecht nummer zou zijn, net zo min als het gestaag voortbonkende Take me where you sleep at night [2] of het nogal grappige Bathroom singer [3], maar geen van deze drie verdient het echt om tot Arnos klassiekers gerekend te worden. Dat geldt nog veel minder voor het drammerige Lets go to heaven (2.1.3.4.6.5.7.) [4] en de flauwe Brel-cover Le bon dieu [5].
Indien we Black doll [6] zouden moeten begrijpen als een grappige AC/DC-parodie, oké dan voor één keer, maar als we het ernstig moeten nemen, is het niet meer dan een brok lawaai. Trouble in mind [7] is dan weer een bijzonder matige slow en in Shoutback [8] klinkt Arno als een verwaterde en brave versie van de Sex Pistols anno 1988. Fun, money & pleasure [9] is wat te veel lawaai & gebral om goed te zijn. In feite is het latijnsgetinte Tango de la peau [10] met zijn grappige Franse tekst het enige nummer van dit album dat enigszins op niveau zit. Op het einde worden Bathroom singer [11], Take me where you sleep at night [12] en Tango de la peau [13] nog eens hernomen, niet toevallig de drie betere tracks van dit album.
In zijn geheel is Charlatan nog onevenwichtiger dan zijn voorganger en dus onvermijdelijk een beetje een teleurstelling.
Quotering: **½ (28 juli 2015)
Klassiekers: Tango de la peau.
Arno: Ratata (1990)
Tien nieuwe nummers staan er op dit album maar veel reden om hallelujah te roepen is er ook nu weer niet. Qua ritme zitten de meeste van deze songs wel snor, zeker bij hun aanvang, maar daarna blijkt telkens al snel dat de melodieën zonder uitzondering erg zwak zijn. Wat resulteert in verwaterd gedram en monotone matheid. Meest opvallend in de positieve zin is I cant stand it [9] met zijn Stones-achtige riff. In zijn geheel weer een teleurstellende plaat.
Quotering: **½ (19 augustus 2015)
Klassiekers: I can stand it.
Charles et les Lulus: Charles et les Lulus (1991)
Onder de grappige naam Charles et les Lulus is dit een hobbyproject van Arno samen met Roland, Adriano Cominotto en Piet Jorens. Deze bluesplaat bevat twaalf tracks en bestaat uit een mengeling van eigen nummers en bewerkingen van Amerikaanse bluesklassiekers. Het enige dat ons enigszins kon bekoren, was de eigenzinnige versie van Willie Dixons Little red rooster [3], dat we natuurlijk goed kennen in de versie van de Rolling Stones (die overigens stukken beter is, laat dat duidelijk zijn). Ook opvallend: het nummer Eyesight to the blind [8] van Sonnyboy Williamson wordt niet door Arno maar door Roland gezongen, en zo blijkt manifest dat deze laatste een betere zangstem heeft dan de eerste.
Quotering: **½ (19 augustus 2015)
Klassiekers: Little red rooster.
Arno: Idiots Savants (1993)
Voor zijn vierde (eigenlijk vijfde) soloalbum trekt Arno naar Nashville om er samen te werken met producer Glenn Rosenstein. Het levert het absolute hoogtepunt uit zijn muzikale carrière tot dan toe op: het onweerstaanbare, werkelijk superzalig voortbonkende Vive ma liberté [4], dat wij sinds onze pensionering dagelijks meebrullen. Het wordt op deze cd voorafgegaan door drie nummers die een beetje minder, maar toch nog degelijk zijn. Boogie woogie into town [1] is een rustige mediumtempo binnenkomer, Dancing inside my head [2] is redelijk funky en Funky youre not [3] is nogal zwaar-op-de-hand én een vaag doorslagje van Ce soir van Golden Earring dat zelf al zon wat te zwaarwichtig en niet helemaal geslaagd nummer was.
Na Vive ma liberté is het vet echter van de soep. Een aantal veel te drammerige tracks enerzijds: A beautiful day in L.A. [5], I sold my sould on MTV [8], Hoi hoi (Im your boy) [10] en New born monkey [11]. Anderzijds enkele rustigere maar vrij middelmatige songs: Rita Rose [6], Give me the gift [7], Martha ma douce [9] en Knock knock [12]. De cover van Adamos Les filles du bord de mer heeft ons nooit erg aangesproken. Oors Pop Encyclopedie (editie 2002) noemt Idiots Savants het meest consistente, hoogstaande en toegankelijke album uit Arnos carrière (weliswaar dus slechts tot 2002). Fel overdreven lijkt ons, afgezien dan van het inderdaad sublieme Vive ma liberté.
Quotering: **½ (1 september 2015)
Klassiekers: Vive ma liberté.
Arno & The Subrovnicks: Water (1994)
Dertien nieuwe nummers, maar afgezien van een drietal rustiger tracks, horen we met de beste wil van de wereld weinig anders dan gedram en gebral. En die rustiger nummers zijn dan ook nog eens bijzonder middelmatig. Op deze cd staat kortom niets dat het onthouden waard is.
Quotering: * (4 oktober 2015)
Klassiekers: geen.
Arno: En Concert (À la française) (1997)
Live opgenomen in Frankrijk en de sfeer bij het publiek zit blijkbaar goed, maar vraag ons niet waarom. Depuis ce jour-là [1] is een logge, dreunende binnenkomer en er staan nog een paar doordrammers op dit album: Le bon dieu [4], Laisse-moi danser [5] en de oude TC Matic-song Putain putain [14]. Al de rest, op één uitzondering na, zijn flauwe, onopvallende, totaal geen beklijvende indruk makende nummers: Je ne veux pas être grand [2], Patchoulie [3], Tinquiète pas [6], Comme à Ostende [7], La danseuse de Java [8], Les yeux de ma mère [9], Marie tu mas [10], Mon sissoyen [11], Elle adore le noir [13] en La Paloma [15]. De uitzondering is Les filles du bord de mer [12], de Adamo-cover die hier dankzij de lollige live-sfeer een stuk beter klinkt dan de studioversie, maar nog altijd geen hoogtepunt is in het Arno-oeuvre. Net zomin als dit hele album.
Quotering: ** (14 oktober 2015)
Klassiekers: geen.
Arno: Charles and the White Trash European Blues Connection (1998)
Weer zon wat rare out-of-the-box-cd tussendoor. Bevat weinig memorabele covers van Death of a clown (Kinks) [1], Commit a crime (Howlin Wolf) [3], See-line woman (Nina Simone) [7] en You got to move (bekend van de Stones) [8]. En voor de rest nog zes nummers gedram en gebral. Wegwerp-Arno.
Quotering: * (21 september 2015)
Klassiekers: geen.
Arno: Le European Cowboy (1999)
Na de zeer matige binnenkomers Fantastique [1] en In my bed [2] krijgen we het redelijke titelnummer European Cowboy [3], dat nochtans geen verplichte leerstof is. De rest is dat nog veel minder: Mercy [4], Sous ton balcon [5], Sitting in a car [8] en Cry like man [11] zijn niet meer dan vier nummers gedram. Birthday [6] en Tatouages du passé [10] zijn flauw, saai en melig en High and dry [7] en Jai un problème [9], dat is twee maal mat mediumtempo-gezeur. De laatste track is een nieuwe versie van het TC Matic-nummer Oh la la la! [12] en kan ermee door. Allemaal veel en veel te weinig om lang bij stil te staan. In Humo nr. 3078 van 31 augustus 1999 schreef pdw naar aanleiding van deze cd: Ik zat eerlijk gezegd de hele tijd op mijn honger ( ) en moest onophoudelijk denken: komaan Arno, whoop that thang! Whoop it nu toch een keer godverdomme!
Quotering: ** (2 oktober 2015)
Klassiekers: geen.
Arno: Charles Ernest (2002)
De drie eerste nummers zijn tamelijk veelbelovend: het weliswaar onopvallende maar rustige Lola, etc. [1], de uitstekende single Je veux nager [2] (Arno op zijn best maar toch net één half graadje minder dan de absolute topper Vive ma liberté) en de Stones-cover Mothers little helper [3]. Voor de rest staan er nog twee goede nummers op dit album: Elisa [6], een niet onaardig duet met Jane Birkin, en vooral het leuke, grappige Pas heureux ni malheureux [14]. Daarmee heb je het echter wel gehad, want de rest bestaat uit vijf dram-en-dreun-nummer waarvan Arno er toch wat te veel op zijn kerfstok heeft: Ma femme [4], They look at me [5], Amor [7], Elle a eu [8] en Honky tonk [12]. Plus nog eens vijf flauwe en zoutloze rustiger nummers: Lovin you [9], Il est tombé du ciel [10], Not in love [11], Hey sister [13] en Solo gigolo [15]. Alles samen verschrikkelijk middelmatige stuff voor iemand die jaar na jaar in Humos Pop Poll tot beste zanger van België werd verkozen.
Quotering: **½ (2 oktober 2015)
Klassiekers: Je veux nager, Pas heureux ni malheureux.
Arno: French Bazaar (2004)
Het begint uitstekend met de prima uptempo-single Chic et pas cher [1] en na het rustiger, maar ook veel matiger La vie est une partouze [2] krijgen we zowaar nog eens twee prima mediumtempo-nummers achter elkaar: Fais gaffe [3] (bijzonder leuk refrein!) en Françoise [4]. Het rustige Chanteur de charme [5] kan er zeker ook nog goed mee door, maar dan zakt het niveau een beetje: De rustige songs Lili [6] en Femme riche [7] zijn niet meer dan degelijk. Helaas zakt het niveau daarna nog wat verder naar beneden: In love avec un DJ [8] is tingeltangelmuziek, 40 ans [9] is nog net een degelijke mediumtempo-track en dan volgen nog vier rustiger maar ook erg matige gevalletjes: Vide [10], Bonbons [11], Voir un ami pleurer [12] en La fête [13]. Als je dat allemaal achter elkaar beluistert, hoor je al snel niet veel meer dan gezeur. Op de originele cd (niet op de verzamelboxversie) staan ook nog vier bonuscovers, waarvan vooral de covers van het Abba-nummer Knowing me, knowing you en Willie Dixons Back door man opvallen: verdienstelijk, zonder dat het je echt doet omvervallen.
French Bazaar is inderdaad beter dan heel wat van de voorgaande albums van Arno, maar bevat toch nog te veel middelmatigheid om onverwijld alle loftrompetten boven te halen.
Quotering: *** (14 oktober 2015)
Klassiekers: Chic et pas cher, Fais gaffe, Françoise, en met wat goede wil ook Chanteur de charme, Knowing me, knowing you, Back door man.
Arno: Jus de Box (2007)
Drie dramnummers achter elkaar in het begin: Enlève ta langue [1], Im not into hop [2] (met ingebouwde Franse rap door ene Faf Larage) en Mourir à plusieurs [3]. Miss Amérique [4] is de meest doenbare track van dit album, zonder overigens al te hoge toppen te scheren. Daarna nog vier van die ongeïnspireerde dreunsongs: From zero to hero [6], Hit the night [8], Een boeket met pisseblommen [12] (gezongen in het Oostends) en Les filles de mon quartier [13]. De rest is meer mediumtempo of rustiger, maar zonder uitzondering matig en onopvallend: Reviens Marie [5], Jusquau bout [7], Douce [9], Red lipstick [10], Toute la nuit [11] en Help me Mary [14]. Nog maar eens een ondermaats album dus van Arno. Signaleren we nog snel dat deze cd in Humo [nr. 3464, 23 januari 2007, pp. 180-181] door Charlie Poel veel te welwillend besproken werd.
Quotering: ** (15 oktober 2015)
Klassiekers: Miss Amérique.
Arno: Le Coffret Essentiel (2014)
In 2014 verschijnt een verzamelbox met daarin twaalf oude albums van Arno en daarnaast nog een bonus-cd en verder nog een dvd met een live-optreden (Arno Stoemp) en een reeks videoclips. Op die bonus-cd staan 19 nummers, voornamelijk covers en oude nummers met gastoptredens (van onder meer Tom Barman, Stef Kamil Carlens, Zap Mama, Ray Davies en Stromae) maar behalve Knowing me, knowing you [8] horen we hier niets opvallends, laat staan iets dat beklijft.
Aangekomen bij het einde van deze Arno-trip (die enkele maanden heeft geduurd), is het tijd voor een round-up. En wat blijkt? Met de hierboven gesignaleerde klassiekers kunnen we zo ongeveer een cd vullen en dat is een cd van uitstekende kwaliteit. Maar is die oogst ook niet wat schraal, na dertig jaar muziek maken, en dat voor iemand die in België beschouwd wordt als behorend tot de top? Verder is nogmaals gebleken dat vooroordelen heel vaak geen vooroordelen zijn, maar wel degelijk oordelen gebaseerd op voorlopig nog wat vage indrukken. Naast die beperkte reeks prima songs heeft Arno namelijk ook heel wat rommel en ballast geproduceerd, en ja hoor, daar zit heel vaak gedram, gedreun en gebral tussen. Dat Arnos zangtalenten niet van wereldklasse zijn, daar zal wel niemand over in de contramine gaan. Enfin, dat handjevol goede songs zullen we maar meenemen en bewaren, zeker?