Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
14-06-2014
BOEK: Bruiloft aan zee (Abdelkader Benali) 1996
BRUILOFT AAN ZEE (Abdelkader Benali) 1996
[Roman. Er werd gebruik gemaakt van de licentie-uitgave uit de reeks Boektoppers, Malmberg, Den Bosch, 2002, 160 blz.]
Bruiloft aan zee is de debuutroman van de Nederlands-Marokkaanse auteur Abdelkader Benali, die in 1975 geboren werd in Marokko en op vierjarige leeftijd met zijn ouders naar Rotterdam kwam. Het door een alwetende verteller vertelde verhaal gaat over de Nederlandse Marokkaan Lamarat Minar die op jonge leeftijd met zijn ouders naar Nederland is gekomen. Lamarat is nu twintig jaar en zijn jongere zusje Rebekka gaat trouwen met Mosa, de jongere broer van zijn vader, zodat deze ook naar Nederland kan komen. Het trouwfeest gaat plaatsgrijpen in het Noord-Marokkaanse, Berberse kustdorpje Touarirt, maar vlak vóór het feest verdwijnt Mosa naar een naburig stadje, alwaar hij zich dronken drinkt en zich afgeeft met hoeren (iets wat daarvoor ook al zijn specialiteit was). Lamarat moet nu van zijn vader een taxi nemen en op zoek gaan naar Mosa. Mosa wordt uiteindelijk gevonden en teruggebracht. De bruiloftgasten zijn ondertussen allemaal vertrokken en op het strand snijdt Rebekka het bovenste stukje van de penis van haar bruidegom af. De familie Minar keert terug naar Holland, Mosa sterft krankzinnig en tien jaar later wint de taxichauffeur honderd miljoen met de loterij.
Dit hele verhaal wordt hoegenaamd niet chronologisch verteld maar wordt door de lezer in stukken en brokken met talrijke flashbacks en flashforwards vernomen, tijdens Lamarats taxirit van het dorp naar de stad en terug. Bovendien wordt dit verhaal dan ook nog eens voortdurend doorspekt met allerhande uitweidingen en afwijkingen, met als resultaat een ongelooflijk rommelige structuur, een warrig allegaartje waarin verhaaldraden elkaar overlappen, hernomen worden, plots wegvallen en heel vaak naar nergens-bij-de-zee leiden. Typerend voor dit alles is een passage op bladzijde 123: Misschien is het zo, misschien is het niet zo, in ieder geval is het zozo, maar de mensen van de landstreek houden niet van vergeten, dus deze waargebeurde leugen, dit luchtkasteel dat toch een klein beetje voor zichzelf kan spreken, moet toch op de een of andere manier, een ietsepietsje, een klein beetje een kern van de waarheid hebben. Wat kan het mij trouwens schelen! Ik vertel het gewoon en ik zie wel waar het uitkomt.
Naar verluidt (zie het interview met Xandra Schutte in De Groene Amsterdammer van 14 mei 1997) heeft Benali dit structuurgedoe afgekeken van Salman Rushdie, voor wie hij een grote bewondering heeft: Ik hou van de polyfone roman, van iemand als Rushdie die maar door en door gaat en alles en nog wat in zijn boek stopt. Naar eigen zeggen (zie weer het gesprek met Schutte) had Benali vijf versies van de roman geschreven die onzin waren, alvorens hij tot de zesde, definitieve versie kwam. Men zal toegeven: erg bemoedigend klinkt dat allemaal niet en het leidt er onder meer toe dat een aantal hoofdstukken (bijvoorbeeld op de paginas 30, 35 en 44) titels meekrijgen waarvan je achteraf niet begrijpt waar die op slaan.
Abdelkader Benali is duidelijk zo één van die jonge auteurs die talent hebben om met taal om te gaan, maar nog niet rijp genoeg zijn om daar een degelijke roman mee uit de grond te stampen. De verteltoon is weliswaar luchtig en soms (een beetje) grappig, af en toe worden er mooie zinnen geproduceerd (p. 96: Maar de zee zelf, die had nog nooit ook maar een druppel zweet van zijn lichaam gedronken) en er wordt gegoocheld met een amalgaam van stijl- en taalregisters. Het Engelse by the way wordt bijvoorbeeld vernederlandst tot bij de weg [p. 59] en zelfs het Vlaams komt ten berde op pagina 105: Maar, manneke, waarom zeide gij dan niet tegen de Lolita-oom en zijn attribuut: stop, in naam van de liefde, en ga terug naar je aanstaande vrouw. In Vrij Nederland (5 april 1997) noteerde Jeroen Vullings: Stijlen wisselen elkaar af, vloeien in elkaar over, uit de meest uiteenlopende taalregisters wordt zonder onderscheid geplukt, en de lezer wordt vergast op rijmpjes en liedjes, dan weer op een interpunctieloze stroom woorden. Of zon experiment (of ratjetoe) uit de orale verteltraditie van de Berbers stamt, weet ik niet, maar gezien de vele opmerkingen over verhalenvertellerij zou het mij niet verbazen. Maar hij merkt ook op: Benalis stilistische mengelmoes is te veel van het goede. Ik word ook niet vrolijk van een grapje als pis en nijdig of van iemand die een oogje, wel twee oogjes op een deerne heeft. En in NRC Handelsblad (25 oktober 1996) schreef Hans Goedkoop: Maar soms is lastig uit te maken of hij echt heeft bedoeld wat hij doet. Ik twijfel wel eens of een scène vol gekeuvel schilderachtig Marokkaans is, orale verteltraditie, of gewoon mislukt. Wat hier nog mist, om kort te gaan, is dwingende vorm en concentratie.
Met andere woorden: Benalis taaleuforie mag op het eerste gezicht wel bruisend en creatief lijken, even vaak is zij irritant en vermoeiend, zeker als die stijl gecombineerd wordt met een door elkaar gemixte structuur en dat alles ook nog eens 152 bladzijden lang volgehouden wordt. En wat dacht u van een zin als deze (reeds terug te vinden op de eerste pagina): Wat Chalid blik op de weg, zoals de kreupelen, de blinden en de doven die, met zn allen verscholen in dranklokalen en op binnenpleintjes, hun voeten die ze niet kunnen bewegen, niet kunnen zien of niet kunnen horen (maar wel ruiken), onder een kraantje houdend en ritueel de tenenkaas eruit peuterend, zaten te wassen, hem noemden ook niet had vergeten, was de geboorte van diezelfde Minar, in de landstreek, in een dorpje, in een vierkante woning, op een moment dat oma bezig was pannenkoeken te bakken voor haar luie schoondochter. Zoals Jeroen Vullings terecht opmerkte: Enige dosering zou welkom geweest zijn.
En waar gaat dit alles nu uiteindelijk over? Vullings weer: Achter deze sprookjesachtig verhaalde familietoestand kiert een zwaardere, wat meer sociologisch getinte problematiek: de ontworteling van een verwesterde Marokkaan in een failliete maatschappij die stoelt op feodale folklore en hypocrisie. En met die failliete maatschappij wordt dan wel degelijk de Berberse maatschappij in Marokko bedoeld, want met die Berberse tradities wordt door Benali met plezier heel de tijd gespot. Zo wordt op bladzijde 81 de traditionele Berberse manier om elkaar omslachtig met veel kussen en heilwensen te begroeten in haar hemd gezet en luidt het op bladzijde 113 (naar aanleiding van de jodenhaat der moslims): Bij deze club hoor ik nou: De Vereniging Die Verlangt Naar Een Op Maat Gesneden Holocaust. Een sleutelzinnetje lijkt zich in dit verband op bladzijde 103 te bevinden: Ik begrijp die mensen niet, wist Chalid, ik begrijp die mensen niet die huis en haard verlaten om ergens anders dezelfde te blijven. In het Algemeen Dagblad van 1 november 1996 citeert Marc Guillet de auteur zelf: Ik schrijf over het koranschooltje dat niet deugt, de moskee die niet deugt, de vader die niet deugt, de moeder en de zus die niet deugen. Niemand deugt. Aan de andere kant zeg ik eigenlijk dat ik zelf ook niet deug.
Een pluspunt van deze debuutroman zou dus kunnen zijn dat je een verhelderend inzicht krijgt in de ziel van de Nederlandse (en Belgische) immigranten uit Marokko, die ongemakkelijk op twee stoelen zitten (de Noord-Afrikaanse en de West-Europese cultuur) en daartussen in de as dreigen te vallen. Xandra Schutte in De Groene Amsterdammer hierover: Bruiloft aan zee is doordrenkt van de oude traditie ( ). Maar allerlei symbolen wijzen er tegelijk op dat de oude traditie aan het vervallen is. Het nieuwe huis dat de vader van Lamarat in Marokko laat bouwen brokkelt af nog voordat het uit de steigers is; de bruiloft vindt plaats in een uitgestorven plaatsje. Er gaat heel veel verloren, beaamt Benali. Sinds we Europa hebben ontdekt, is het grote vergeten van de traditie begonnen. Ik zit net op het breukvlak: ik ben streng opgevoed in de traditie, maar tegelijkertijd kan ik die traditie niet meer met mezelf verenigen. Het geldt voor veel mensen van mijn generatie en men gaat er op een vrij slinkse maar beschaafde wijze mee om. Want je hebt toch te maken met je familie, met je ouders vooral, die wel in de traditie leven. In Nederland gaat het meer om de afrekening, het generatieconflict: snijden die wortel, maak de sprong in de individualiteit. Dat ligt voor een heleboel Marokkanen veel gevoeliger.
De vraag is echter of de bril waardoor déze jonge allochtoon je laat kijken, wel betrouwbaar is, en bovendien: een literair bevredigende (laat staan: opwindende) vorm heeft deze kijk op de verwesterde Berber niet meegekregen. Nochtans kreeg het boek in 1997 de Geertjan Lubberhuizen-prijs en werd het in Frankrijk uitgeroepen tot de beste buitenlandse roman van 1999. Heeft men zich hier wellicht meer laten leiden door de sympathiek ogende vermenging van culturen dan door artistieke kwaliteiten? In mei 2003 won Abdelkader Benali dan ook nog eens de prestigieuze Libris Literatuur Prijs, maar dat was voor zijn tweede roman De langverwachte (2002). Of deze roman van grotere rijpheid getuigt dan Bruiloft aan zee, weten we niet want we hebben hem nog niet gelezen. Maar De Volkskrant noemde het boek in elk geval geen meesterwerk, daarvoor is Benali nog te springerig en te slordig. Tsja.
[Roman. Er werd gebruik gemaakt van de licentie-uitgave in de reeks Grote Lijsters 2013, Noordhoff Uitgevers BV, Groningen-Houten, 2013, 353 blz. Oorspronkelijke uitgave: De Geus bv, Breda, 2011]
Glijvlucht is de tweede roman van de Nederlandse schrijfster Anne-Gine Goemans (volgens de fotootjes een goedlachse blonde krullenbol, °1971) en heeft als hoofdpersoon de veertienjarige Gieles die met zijn vader en zijn oom vlakbij een vliegveld woont ergens in de Nederlandse polders. De vader is verantwoordelijk voor het wegjagen van vogels op het vliegveld, de moeder houdt zich in Afrika bezig met ontwikkelingshulp. Gielis, die zijn moeder ontzettend mist, heeft een viertal ganzen (vooral aan het jongste diertje, Wallie, raakt hij zeer gehecht) die hij met veel geduld en moeite africht. Hij is namelijk van plan een heldendaad te verrichten: als de moeder nog eens naar huis komt, moeten de ganzen op Gieles bevel over de landingsbaan vliegen zodat hij ze op het laatste moment kan terugroepen en een ongeluk voorkomen wordt. Gieles zal dan beschouwd worden als een held en zijn moeder zal niet meer naar Afrika willen. Op het einde van het boek mislukt dit plan grotendeels door de storende interventie van een vlucht wilde ganzen en Wallie wordt door Gieles vader neergeknald, maar de moeder lijkt nu toch te begrijpen dat Gieles haar mist.
Laat ons meteen maar signaleren dat wij déze thematische rode draad in het verhaal het zwakste narratologische onderdeel van het hele boek vinden. Dat komt in de eerste plaats omdat wij niet goed begrijpen wat het verband is tussen Gieles zogenaamde heldendaad (het voorkomen van een vliegtuigongeluk ten gevolge van vogels in de motor) en het feit dat die moeder dan plots niet meer naar Afrika zou willen gaan. Dat heldhaftige plan (aan de uitwerking waarvan heel wat paginas worden besteed) wordt wel aardig vastgeknoopt aan het motief van de Amerikaanse vliegtuigpiloot Chesley Sullenberger die op 15 januari 2009 zijn crashend vliegtuig in een glijvlucht op de Hudson liet landen, maar blijkt uiteindelijk een storm in een glas water te zijn. Daarnaast is er nog een andere rode draad: Gieles leert via Internet Meike kennen, een gothic meisje dat van huis wegloopt en een hele tijd bij Gieles thuis verblijft, wat de schrijfster de gelegenheid biedt Gieles opspelende puberhormonen aan bod te laten komen en wat ten slotte op de laatste bladzijden leidt tot een eerste zoen. Moeten we dus de titel Glijvlucht metaforisch interpreteren als het voorzichtig evolueren naar volwassenheid van een puber en is dit (nog maar eens: het wemelt er de laatste tijd van) een coming-of-age-verhaal?
Het probleem lijkt ons dat er daarnaast nog vanalles aan de hand is in deze roman. Er is Gieles nozemachtige vriend Toon wiens moeder kanker heeft, er is Dolly, een weduwe met kinderen bij wie Gieles babysit, er zijn de vliegtuigspotters op de camping van oom Fred en er is vooral ook nog Super Waling, een aan obesitas lijdende oud-leraar met wie Gieles bevriend raakt. Die Super Waling schrijft een geschiedenis van zijn voorouders die in de negentiende eeuw mee de polders drooglegden en die geschiedenis krijgen we tussendoor in grote brokstukken te lezen. Daarna vernemen we ook nog dat die Super Waling in zijn jeugd getuige is geweest van een vliegtuigongeluk, dat hij ongelukkig getrouwd is geweest en dat hij een voorliefde heeft voor stoomgemalen. Dit alles leidt tot een veelheid van themas en motieven (derde wereld, obesitas, milieuzorg, kanker, drugs, ontluikende seksualiteit, ouderliefde, poldergeschiedenis, heldendom, de gothic-trend, vliegtuigongevallen, voorouders) waarbij het ene vaak het andere dreigt te verdringen. Het is allemaal vertellen, vertellen, vertellen en men moet toegeven dat Goemans een vlotte vertelster is, dus vervelen doet het allemaal niet, maar op het einde heeft men toch de indruk dat er nog heel wat draadjes loshangen en dat het geheel een onsamenhangende en dus onbevredigende indruk maakt.
Eén van die losse draadjes zijn bijvoorbeeld de brieven die Gieles schrijft aan een Franse ganzenspecialist. Hij vraagt deze man voortdurend om raad in verband met zijn ganzen, maar uiteindelijk verdwijnt dit motief propertjes achter de horizon zonder veel aarde aan de dijk te brengen. Wel nogal leuk is dat die brieven weergegeven worden in steenkoolNederlands dat het steenkoolFrans van Gieles moet oproepen. Dat Nederlands staat dus vol fouten, fouten die men kan verwachten van een Fransman die Nederlands praat, in de trant van ik heb 14 jaar (jai 14 ans) als men ik ben 14 jaar bedoelt. Gieles schrijft dan bijvoorbeeld ook: Voor voorbeeld (par example) [p. 200]. Goemans heeft daar blijkbaar serieus haar werk van gemaakt, om dat gebroken Frans via gebroken Nederlands duidelijk te maken. Daarnaast valt er op haar stijl niet veel aan te merken (we vermeldden al dat alles bijzonder vlot verteld is), maar opvallend mooie formuleringen (zoals op pagina 41, wanneer de superdikke Waling gaat verzitten: Het verplaatsen van zijn gewicht was een volksverhuizing) komen toch net iets te weinig voor om goed te zijn. Glijvlucht is dan ook veeleer een geschikt boek voor nog niet al te veeleisende jongeren van 14 tot 16 jaar dan een rijpe roman voor volwassen lezers. In 2012 was Glijvlucht de winnaar van de Dioraphte Jongerenliteratuur Prijs.
Typisch voor Belcampo is de vermenging van het fantastische met het socio-satirische, zonder dat dit tot uitdrukkelijk gemoraliseer leidt. Belcampo toont enkel, de lezer moet de verdere conclusies zelf maar trekken.
In Geschiedenisles wordt de computer ingeschakeld om de geschiedenis te herschrijven in het licht van de vraag: wat zou er gebeurd zijn als Holland de Tachtigjarige Oorlog niét gewonnen had? Bach in Groningen is een hagiografisch stukje rond Bach, die door op een orgel te spelen in Groningen een kerk doet instorten. Het laatste verhaal, Hemelse geschenken, gaat over een acteur die heel goed kan sterven en nu over zijn kunst een lezing geeft die vooral over het leven gaat. Deze drie verhalen zijn erg middelmatig.
Verder is er dan nog Het flambouwproject, een al wat sterker verhaal over een Amerikaanse commissie die onderzoek doet rond het bewaren van de menselijke cultuur voor het nageslacht in geval van een wereldramp, waarbij het goedbedoelde uitgangspunt langzaam afgebogen wordt in de richting van totalitarisme en brainwashing. Interessant zijn ook de drie heiligenlevens: Sint Felix, over een grafdelver die onderwijzer wordt maar door zijn leerlingen gedood wordt wanneer hij een beeld van Venus vervangt door een gekruisigde Christus (zo een beeld van ellende en wreedheid in de plaats stellend van de liefde), Sint Forosius, over een bisschop die tien jaar met zijn huishoudster naar bed is gegaan en over wiens ziel engelen en duivels een proces voeren na zijn dood, maar vooral het beste verhaal uit deze bundel, Sint Joris, over menselijke sensatiezucht, waarin de draak achtereenvolgens gesust wordt met schapen, gevangenen en maagden, wat op zaterdagavond telkens tot een ware showvertoning leidt. Tot Sint-Joris op de proppen komt en de draak doodt, en de mensen tot inzicht en berouw bewogen worden.
Uit deze verhalenbundel blijkt duidelijk dat Belcampo een schrijver is met veel fantasie en met soms erg aardige ideeën, maar de uitwerking en vormgeving ervan blijft in de meeste gevallen toch maar middelmatig. Dat is hier bijvoorbeeld duidelijk te merken aan het verscheidene malen opnieuw gebruikte trucje van tekst die de schrijver heeft bemachtigd en die hij nu aan zijn lezers exclusief gaat mededelen: in Het flambouwproject is het de toespraak van de voorzitter van de commissie, in Sint Forosius is het de secretaris van de bisschop die een verslag geschreven heeft van het debat tussen engelen en duivels, in Hemelse geschenken is het de lezing van de acteur. Leuk is het allemaal wel voor een keer, maar een echt grote schrijver is Belcampo nooit geweest.
BOEK: De intieme avonturen van een call girl in Londen (Belle de Jour) 2005
DE INTIEME AVONTUREN VAN EEN CALL GIRL IN LONDEN
(Belle de Jour) 2005
[The House of Books, Vianen-Antwerpen, 2005, 335 blz. Origineel Engels: The intimate adventures of a London Call Girl, Weidenfeld & Nicolson, Londen, 2004]
Onder de van weinig inspiratie getuigende nom de plume Belle de Jour publiceert een anonieme Londense jonge universitaire (we kunnen vermoeden dat ze literatuur heeft gestudeerd) hier een dagboek waarin ze haar leventje als callgirl beschrijft. De tekst is ingedeeld in maanden (van november tot juni) en verder in dagen. Bij elke dag noteert zij haar belevenissen en gedachten, waarbij niet alleen haar ervaringen met klanten maar vooral ook haar avontuurtjes met oude en nieuwe vrienden aan bod komen (die oude vrienden zijn overigens allemaal ex-en). De nadruk ligt bij dat alles op het erotische, maar veel moet men zich daar niet bij voorstellen. Die indeling in dagen komt in feite neer op een aaneenrijgen van korte paragraafjes, waarbij voortdurend van de os op de ezel wordt gesprongen. Alles wordt uitermate beknopt en oppervlakkig verteld en beschreven. Als Belle inderdaad literatuur heeft gestudeerd, dan weerspiegelt zich dat in elk geval niet in haar stijl, die mat, weinig of niet taalcreatief en op de duur serieus vervelend is. Hier en daar wel wat flauwe humor, zoals in de in brokjes geserveerde en alfabetisch geordende lijst met de titel Belles A-Z van de Londense seksindustrie. Nog een voorbeeldje van die flauwe humor: Geen uitgesproken wens om manicure-, hars- of wat voor afspraken dan ook te maken of na te komen. Al durf ik te zeggen dat als de zon zich laat zien en ik in bikini de tuin in ga, degene die me met een heggenschaar belaagt geen blaam treft [p. 301]. In juni eindigt de tekst even plots en onnozel als hij in november begonnen is. Waarom de namen van de maanden die het boek opdelen, en alle dagboekdata in het Frans geschreven zijn, blijft een volkomen raadsel.
De achterflap raaskalt dat Belle de Jour ons als de 21ste-eeuwse Moll Flanders een (bijna alles) onthullende blik gunt achter de schermen van de high class sex trade en een uniek inzicht in het geheime leven van een intelligente jonge vrouw. In werkelijkheid is dit een saai en weinig interessant boekje dat naar het einde toe nauwelijks nog kan boeien. Misschien toch één opmerkelijk fragmentje, op bladzijde 11, over Londen: Londen was niet de eerste stad waarin ik had gewoond, maar wel de grootste. Je hebt overal de kans een bekende tegen te komen, of op zijn allerminst een vriendelijk gezicht te zien, maar niet hier. Forensen bevolken de ondergrondse, erop gespitst hun medereizigers te overtreffen in een escalerende privacy-oorlog met pockets, koptelefoons en kranten. Op een dag zat er in de Northern Line een vrouw naast me die de Metro vlak bij haar gezicht hield; pas drie stations later merkte ik dat ze niet las, maar huilde. Het was moeilijk geen medeleven te tonen en nog moeilijker om niet zelf te gaan janken.
In deze boeiende Canadese documentaire probeert Rob Stewart ons ervan te overtuigen dat haaien veel minder gevaarlijk en agressief dan men ons wil doen geloven. En als hij zich, in het begin van de film reeds, laat filmen terwijl hij een haai omarmt en zachtjes over zijn rug streelt, ben je geneigd hem te geloven (het is wel geen grote witte haai). Hij signaleert ook dat haaien meer en meer een bedreigde diersoort aan het worden zijn: jaarlijks worden honderdduizenden haaien gevangen en gedood, enkel maar omwille van hun vinnen die op Aziatische markten (haaienvinnensoep!) met grote winst verkocht worden. De documentaire krijgt een narratieve schwung wanneer ook Paul Watson, medestichter van Greenpeace, in beeld komt: met zijn schip, de Sea Shepherd, voert hij over de ganse wereld actie tegen het vangen van haaien en walvissen.
We zien bijvoorbeeld hoe hij in de buurt van het eiland Cocos (Costa Rica) een bootje met illegale haaienjagers probeert te dwarsbomen, om hen vervolgens op sleeptouw naar Costa Rica te nemen. Onderweg zijn ze echter verplicht de vissersboot weer vrij te laten, want ze worden zelf gearresteerd, op beschuldiging van meervoudige poging tot moord. Vervolgens blijkt dat de Taiwanese maffia achter de handel in haaienvinnen zit en dat deze maffia samenwerkt met de overheid in Costa Rica (die door de maffia zwaar financieel gesponsord wordt). Watson en Stewart ontvluchten dan Costa Rica en trekken naar de Galapagos-eilanden, één van de andere plekken op aarde waar nog veel haaien zitten. Stewart moet echter wekenlang het ziekenhuis in, omwille van een vleesetende stafylokokbacterie in zijn been. Gelukkig herstelt hij en moet zijn been niet afgezet worden. Hij laat zich dan opnieuw Costa Rica binnensmokkelen waar in de hoofdstad een betoging aan de gang is tegen de illegale jacht op haaien: doordat het geval met de Sea Shepherd in het nieuws kwam, is de plaatselijke bevolking blijkbaar in actie gekomen.
Stewart getuigt in deze film van bijzonder veel enthousiasme voor het lot van de haaien en brengt zijn boodschap in een aantrekkelijke vorm, via prachtige onderwaterbeelden, interviews met wetenschappers, milieuactivisten en haaienhaters, zorgvuldig gekozen muziek en sprekende tekstbordjes (à la: haaien doden vijf mensen per jaar, hongersnood doodt twee miljoen mensen per jaar). Ongetwijfeld laat hij zich af en toe wat te veel meeslepen door zijn enthousiasme en is hij niet altijd even objectief, maar op het einde is zijn boodschap wel loud & clear overgekomen: haaien zorgen ervoor dat het visbestand in evenwicht blijft en dat die vissen het fytoplankton, dat voor een groot deel van de zuurstof op aarde verantwoordelijk is, niet compleet wegvreten. Verdwijnen de haaien, dan raakt naar verluidt het ecosysteem totaal verstoord, met rampzalige gevolgen voor de CO2 op aarde.
We vernemen ook dat als haaien al eens een mens aanvallen, ze dit doen omdat ze denken met een zeehond te maken te hebben (vanonder bekeken lijken de silhouetten van zwemmers en zeehonden op elkaar). De meeste haaien hebben schrik van de mens en blijven uit zijn buurt. En uit een instructiefilmpje van de Amerikaanse luchtmacht leren we nog dat wie toch aangevallen wordt door haaien, zich best verdedigt door met de platte hand op het water te slaan, met het hoofd onder water luid blublublublub te roepen en stukjes papier rondom zich te strooien. Met deze film heeft Rob Stewart verscheidene prijsjes op filmfestivals gewonnen.
[Historisch Nieuwsblad/Veen Media, Diemen, 2013, vertaald door Rob Hartmans, 380 blz. Origineel Engels: Napoleon, Quercus, Londen, 2011 = Forrest 2013]
Alan Forrest is hoogleraar moderne geschiedenis aan de Universiteit van York. De professor beheerst ongetwijfeld zijn stof als het over Napoleon gaat, maar wij kunnen ons toch niet van de indruk ontdoen dat hij niet altijd in staat is zijn boodschap op een toegankelijke en verhelderende wijze over te brengen op een breed publiek dat niet ingewijd is in de materie. Al te vaak veronderstelt hij te veel voorkennis bij zijn lezers en door voortdurend over en weer te springen in de chronologie brengt hij diezelfde lezers regelmatig in verwarring. Napoleon is daardoor een weliswaar degelijk, maar ook nogal saai boek geworden. Een minpunt dat nog versterkt wordt door het feit dat deze uitgave geen enkele afbeelding bevat, afgezien dan van het door Paul Delaroche geschilderde portret van Napoleon op de cover. Ook getekende geografische kaartjes konden er niet af. De noten en de bibliografie achteraan maken dan weer wel een goede indruk. Verder (maar dat is erg persoonlijk) waren wij ook een beetje teleurgesteld omdat nergens iets vermeld wordt over het beroemde Napoleon-gebaar (rechterhand in jas ter hoogte van de maag), noch over de relatie van Napoleon met Antwerpen (terwijl wij op school toch altijd geleerd hebben dat Napoleon van Antwerpen een pistool wilde maken, gericht op het hart van Engeland, en het oudste dok in Antwerpen heet nog steeds het Bonapartedok).
Bovendien (maar dat is niet de schuld van Alan Forrest, wel van de vertaler en van de barslechte eindredacteur) staat de tekst van voor naar achter vol storende drukfouten (op sommige bladzijden wémelt het er echt van), met daartussen hier en daar een kanjer van een kemel. Zoals op pagina 237: Zoals we hebben gezien bevond Napoleon zich in 1707 op het toppunt van zijn macht. 1707! Moet natuurlijk 1807 zijn. Of nog, op pagina 317: De dood van Karel de Kale voor de muren van Nancy. Moet natuurlijk Karel de Stoute zijn. Af en toe ook een fameuze taalfout, zoals de foutieve samentrekking op pagina 271: Dit wilde echter niet zeggen dat de bevolking zich bij deze veranderingen neerlegde, laat staan goedkeurde. Wat ons betreft: stante pede ontslaan, die eindredacteur.
Enkele dingen die wij geleerd hebben uit dit boek.
- Over Napoleons vijfjarig verblijf aan de militaire academie te Brienne: Volgens sommigen was hij in Brienne enigszins een einzelgänger, een wat norse en sombere knaap die eerder het gezelschap van zijn boeken zocht dan dat van zijn klasgenoten; andere bronnen beweren dat de jonge Corsicaan gesloten en boos bleef. [42]
- Bonaparte was noch een fanatieke republikein noch een verschrikkelijk originele denker. Hij was echter wel een gretige lezer die in staat was hele bibliotheken te verslinden een leesgedrag dat Annie Jourdan heel beeldend boulimisch heeft genoemd. [48]
- Napoleon huwde met Joséphine in maart 1796, hij was toen 27. [74]
- Over de oudheden die tijdens de veldtocht in Egypte werden in beslag genomen: De meeste oudheden bleven in Egypte, maar sommige werden door de Fransen geconfisqueerd en meegenomen naar Parijs, waar ze werden tentoongesteld in het Louvre. Het beroemdste voorwerp, de Steen van Rosetta, zou later, als een van de voorwaarden van het uiteindelijke vredesverdrag, weer in beslag worden genomen door de Britten en in het British Museum belanden. [115]
- Het Franse bewind in Egypte duurde niet langer dan negen maanden. [117]
- Zelfs Pauline Fourès, zijn minnares in Egypte het is duidelijk dat Joséphine geen monopolie op ontrouw had liet hij in de steek. Er werd volop geroddeld dat zij wraak nam door haar liefde te schenken aan de nieuwe bevelhebber, Kléber. [120]
- Dit verklaart meteen de enorme impact die de Code Napoléon zowel in Frankrijk als daarbuiten had. Volgens Georges Lefebvre was het een historisch moment: de Code raasde door heel Europa als symbool van de Revolutie, en overal waar hij werd ingevoerd luidde hij de fundamentele wetten van de moderne samenleving in. [141]
- Toen Joséphine zich ervan bewust werd dat ze onvruchtbaar was en besefte dat de toekomst van haar huwelijk hiermee op het spel kwam te staan, kreeg ze last van ernstige depressies. [146] Op pagina 219 lezen we echter dat Joséphine een zoon had, Eugène de Beauharnais, en op pagina 222 heeft ze ook nog een dochter, Hortense. Was Joséphine nu onvruchtbaar, of was het alleen met Napoleon dat ze geen kinderen kreeg? Dit blijft totaal onduidelijk. Op pagina 224 wordt nog eens vermeld dat het tienjarige huwelijk van Napoleon met Joséphine hardnekkig kinderloos bleef. Op pagina 226 lezen we: Het huwelijk werd niet eerder ontbonden dan in januari 1810. Joséphine kon niet anders dan instemmen met de scheiding: ze was zesenveertig en had zich erbij neergelegd dat ze geen kinderen meer kon krijgen. In maart 1810 trouwde Napoleon met Marie-Louise, de 18-jarige dochter van de Oostenrijkse keizer Frans I, die hem in maart 1811 een zoon en troonopvolger schonk [227].
- Napoleon was beslist dol op macht en vertoonde weinig neigingen deze aan anderen te delegeren. [148]
- Napoleons verlangen naar een erfgenaam: Hij wilde dat het regime zou worden voortgezet en deed weinig moeite om te verhullen dat hij zeer gefrustreerd was dat Joséphine hem nog altijd geen zoon had geschonken. [164]
- Napoleon beroemde zich erop dat hij werkte volgens van tevoren bedachte systemen of inflexibele plannen: Ik maak gebruik van gebeurtenissen en probeer daar zoveel uit te halen als maar mogelijk is. [197]
- Het was een belangrijk kenmerk van napoleontische festiviteiten dat ze met opzet spectaculaire en fantastische elementen combineerden, en duidelijk maakten dat het regime begreep wat de propagandistische waarde van plezier was. [228]
- Het was niet zonder redenen dat Napoleon door zijn vijanden ervan werd beschuldigd een wrede en harteloze slachter te zijn, die bereid was omwille van zijn eigen roem duizenden de dood in te jagen. [283]
- Gedurende zijn carrière had Napoleon herhaaldelijk laten zien dat hij een meester in het overtuigen van mensen en een aartspropagandist was, die zich heel goed bewust was van de kracht van woorden en frasen, van beelden en muziek en wist hoe hij hiermee de publieke opinie voor zijn zaak kon winnen. [305]
- We moeten niet vergeten dat hij altijd al een gretige lezer was geweest, en dat hij, toen hij als jong officier garnizoensdienst had, romans las om de verveling te verdrijven. [307]
- Zoals zoveel politieke memoires was het Mémorial de Sainte-Hélène een proeve van zelfrechtvaardiging, die de keizer op de gunstigste wijze presenteerde en van zijn beleid en beslissingen een coherent geheel maakte. ( ) Het boek werd voor het eerst gepubliceerd in 1823 in Parijs, vrij kort na zijn dood, en was onmiddellijk een bestseller die al snel in verschillende Europese talen werd vertaald, waaronder het Engels en het Duits. [310]
FILM: Aanrijding in Moscou (Christophe Van Rompaey) (B, 2008)
AANRIJDING IN MOSCOU (Christophe Van Rompaey) (België, 2008)
(102)
Aanrijding in Moscou is het langspeelfilmdebuut van Christophe Van Rompaey (°Gent, 1970) waarmee hij op enkele filmfestivals (onder meer dat van Cannes 2008) enkele prijsjes heeft gewonnen. Moscou is blijkbaar een Gentse volkswijk (waar wij nog nooit van gehoord hadden) en daar botst Matty (41, postbediende, drie kinderen, man hokt samen met een jongere vrouw) tegen de truck van Johnny (29, vrachtwagenchauffeur, vriendin is weggelopen met een rijke advocaat uit Latem). Er ontstaat een vlammende ruzie maar dan springt er bij Johnny een vonk over en hij begint Matty het hof te maken. Die houdt eerst de boot af, maar laat zich dan toch meer en meer paaien, want als ouder wordende vrouw wil ze ook nog wel eens wat en haar nieuwe status als milf bevalt haar wel. Als echter blijkt dat Johnny een alcoholprobleem heeft en al een paar maal in de gevangenis zat wegens geweldpleging (tegenover zijn partner) daalt haar enthousiasme aanzienlijk en dan is er ook nog haar man (een tekenleraar) die plots terug wil komen bij zijn gezin (als het niet botert met dat jonge ding). Johnny blijft echter achter haar aanlopen en probeert het weer goed te maken (onder meer met schoenen uit Italië en een karaoke-optreden) en Matty moet kiezen tussen Johnny en haar man. Op het einde geeft ze haar man de bons en kiest ze voor Johnny. Dat haar oudste dochter Vera lesbisch blijkt te zijn, speelt bij dit alles ook een rol: Vera laat zien dat je moet kiezen voor je hart en dat is wat Matty uiteindelijk ook doet.
Deze volledig in het Gents gesproken film komt erg authentiek, sympathiek en regelmatig ook lichtvoetig en humoristisch over. Het scenario is, zonder nu briljant te kunnen heten, toch overtuigend en dankzij kleine functionele details (de kaartende kinderen die zeggen je gaat verliezen, je gaat verliezen als Johnny na lange tijd weer een pint drinkt, de trein in het eindbeeld die terugwijst naar het zich-voor-een-trein-willen-werpenmotief) zelfs slim. Er wordt ook goed geacteerd door Barbara Sarafian (Matty), Jurgen Delnaet (Johnny), Johan Heldenbergh (de echtgenoot) én opvallend door Anemone Valcke (Vera). Alles samen een onderscheiding meer dan waard en een reden om uit te kijken naar de volgende van Christophe Van Rompaey.
BOEK: Alleen maar nette mensen (Robert Vuijsje) 2008
ALLEEN MAAR NETTE MENSEN (Robert Vuijsje) 2008
[Roman, Noordhoff Uitgevers BV, Groningen-Houten, Grote Lijsters, 2013, 227 blz. Oorspronkelijk: Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2008]
Alleen maar nette mensen is de debuutroman van de Nederlandse journalist van Joodse afkomst Robert Vuijsje (°1970). De hoofdpersoon van het boek is David Samuels, een Amsterdamse jongeman van Joodse afkomst die eruit ziet als een Marokkaan en door dat uiterlijk regelmatig geconfronteerd wordt met rassenhaat en discriminatie. David heeft de middelbare school achter zich gelaten en heeft nog geen idee wat hij wil gaan studeren, een beetje tot wanhoop van zijn ouders, nette mensen die tot de betere intellectuele klasse behoren. David heeft ook al jaren een vriendinnetje, Naomi, maar zij is niet meer in staat hem op te winden. David heeft zijn zinnen namelijk gezet op het vinden van een intellectuele negerin en meer bepaald een intellectuele negerin met grote borsten en dikke billen.
Na het lezen van de eerste hoofdstukken heb je de indruk dat je een interessant boekje mag verwachten waarin op een speelse wijze een boeiende, actuele thematiek gaat behandeld worden: de multiculturele samenleving en haar rassendisciminatie. Dat laatste komt inderdaad ruimschoots aan bod (waarbij de discriminatie overigens in alle richtingen schiet: van blank naar zwart, van zwart naar blank, van zwart naar bruin, van Jood naar niet-Jood en omgekeerd, van niet-Marokkaan naar Marokkaan en omgekeerd, enzovoort), maar in feite bestaat het grootste deel van het boekje toch uit niet veel meer dan de seksuele escapades van David die op zoek is naar zijn mollige negerin, tot in de VS toe, en dus voortdurend de op hem verliefde Naomi bedriegt. Die zoektocht loopt echter op niets uit, want er zijn naar verluidt maar twee soorten negerinnen: zij die met een blanke willen gaan en zich aan de blanken aanpassen (maar die zijn saai) en negerinnen die alleen met een zwarte willen gaan (en als zij met een blanke gaan, geeft dat onoverkomelijke problemen). David voelt zich dus nergens thuis en als Naomi hem dan op het einde de bons geeft (wat had je anders verwacht, denkt de lezer), is hij daar een tijdje echt niet goed van. Maar al snel vindt David (die eruit ziet als een Marokkaan) troost bij Naima, een Marokkaans meisje dat werkt als caissière in een supermarkt.
Het is ons niet helemaal duidelijk waar Robert Vuijsje met dit alles naartoe wil. Wij veronderstellen echter dat het allemaal bedoeld is als een satire op de moderne maatschappij en dat we David moeten zien als het voorbeeld van een bepaald soort hedendaagse jongere: verwende middle-class kids die leven op de kosten van hun ouders, teren op seks, drank en drugs en verder niet weten van welk hout pijlen te maken. Tegelijk doet Vuijsje toch wel heel erg zijn best om een bepaald soort publiek van hedendaagse jongeren te behagen met zijn geschrijf. Het gebruik van korte hoofdstukjes met pakkende titels mag dan al sympathiek zijn (net zoals de voorkeur van de hoofdpersoon voor vrouwelijke rondingen), de onverbloemde seksscènes die over het verhaal zijn uitgestrooid, het gebruik van slangwoorden (onder meer het irritante, enkelvoudige bil wanneer kont bedoeld wordt), de oppervlakkige psychologie, de oersimpele zinsbouw, hippe stijltrucjes zoals het weergeven van flarden songtekst, sms-jes en chatsessies op Messenger zijn evenzovele pogingen om te flirten met een jong lezerspubliek dat niet al te hoge eisen stelt aan literatuur. En bovendien: de blanke personages die Vuijsje beschrijft, maken weliswaar manifest een burgerlijk-bekakte indruk, maar het gedrag van de ten tonele gevoerde allochtone personages is hoegenaamd niet in staat de bestaande vooroordelen weg te nemen. Integendeel: men kan vermoeden dat een neutrale lezer na kennisname van deze roman eerder zal overhellen naar een racistische kijk dan dat er discriminerende gedachten worden verdreven. Waar de auteur zich ergens bevindt binnen deze multiculturele koude oorlog, blijft vaag.
Dit alles maakt het wellicht begrijpelijk dat Alleen maar nette mensen in 2010 De Inktaap won, een prijs die wordt toegekend door jongeren. Minder begrijpelijk is dat de roman in 2009 ook de Gouden Uil won. In 2012 werd het boek verfilmd, maar van die film hebben we weinig of niets mogen vernemen (een veeg teken?) en we hebben hem ook nog niet gezien, al gaan we dat in de nabije toekomst zeker wel eens proberen te doen. Om af te ronden nog drie dingetjes. Slechts één opvallend zinnetje hebben we kunnen aanstrepen: Wanneer mensen met alle respect zeggen, bedoelen ze eigenlijk: zonder enig respect [p. 72]. Goed gezien! De arrogante uitweidingen van David over (hier vooral zwarte) muziek lijken ons als idee gestolen van American Psycho van Brett Easton Ellis, een boek waarmee Alleen maar nette mensen overigens wel meer verwantschappen vertoont (het branie-achtige, het confronteren van de lezer met seks en geweld onder het mom van satire). En ten slotte een slordigheidje van de auteur: op pagina 201 worden de schilderijen van Rembrandt en Vermeer laatmiddeleeuws genoemd. Of moeten we dit kemeltje toch toeschrijven aan David, in wiens huid de personale verteller voortdurend kruipt?
In deze roman heeft T.C. Boyle het over de baanbrekende Amerikaanse bioloog en seksuoloog Alfred C. Kinsey, professor aan de Universiteit van Bloomington (Indiana), die in 1948 Sexual Behavior in the Human Male en in 1953 Sexual Behavior in the Human Female publiceerde. We maken mee hoe Kinsey zijn onderzoek kort vóór Wereldoorlog II begint met het afnemen van honderden en daarna duizenden anamneses (interviews waarbij de geïnterviewde vragen krijgt voorgeschoteld over zijn seksuele ervaringen en voorkeuren) van vertegenwoordigers van alle lagen van de bevolking, hoe zijn bekendheid en populariteit een hoogtepunt bereiken na de publicatie van zijn eerste boek in 1948, hoe hij na de publicatie van zijn tweede boek in 1953 meer en meer kritiek en tegenwerking krijgt, tot hij in 1956 op 62-jarige leeftijd aan een hartkwaal overlijdt. Dit alles wordt vastgeknoopt aan het levensverhaal van ene John Milk, een student Engelse literatuur die als eerste door Kinsey wordt aangeworven als medewerker en vanuit wiens standpunt het hele verhaal wordt verteld.
Deze John Milk is een wat stuntelige, verlegen, maar niet onknappe jongeman die op verzoek van een meisje Kinseys colleges over seks bijwoont (alleen koppeltjes worden namelijk tot die colleges toegelaten), zijn anamnese laat afnemen en zo in contact komt met Kinsey, wat leidt tot een job als assistent van Kinsey. Milk, die dankzij de tussenkomst van Kinsey niet moet gaan vechten in Europa, huwt met Iris, een meisje uit zijn geboortestadje dat ook aan de univ studeert en onderwijzeres wordt, en de rest van het boek bestaat uit de geschiedenis van dat huwelijk, dat de nodige ups en downs kent en voortdurend nauw verbonden is met de opkomst en het verval van Kinsey (Prok, afkorting van professor Kinsey, voor de intimi) en zijn onderzoek naar de seksualiteit van het menselijke zoogdier. De aandacht van de lezer wordt daarbij gaande gehouden door een aantal met flair gedoseerde cliffhangers. Zo vernemen we dat Milk regelmatig met Kinsey, die overigens gehuwd is met ene Mac en kinderen heeft, naar bed gaat, dat Milk van Prok toestemming krijgt om een keer (en daarna nog ettelijke keren) met Mac seks te hebben, en dat Milk, Prok en de ondertussen aangeworven tweede medewerker Purvis Corcoran tijdens hun anamnesereisjes door het land zich bij een prostituee in de kast verstoppen om haar doen en laten met de klanten te kunnen observeren.
Milks huwelijk kent een eerste crisis als Iris erachter komt dat haar man regelmatig met Mac sekst en zij even later vreemdgaat met Corcoran (Milk heeft overigens zelf op een nacht in zijn eigen huis nog een keer geforniceerd met één van de twee vriendinnen van twee vrienden van hem, die afscheid kwamen nemen vóór ze naar de oorlog vertrokken). Iris en Purvis zijn van plan om samen te gaan wonen, maar Prok steekt daar resoluut een stokje voor en zorgt er een tijdje later zelfs voor, als compensatie, dat Milk seks kan hebben met Violet, de vrouw van Purvis. Ondertussen gaat het onderzoek (de anamneses en het verwerken van alle gegevens in statistieken) rustig verder en er komt nog een ingewijde medewerker bij, Rutledge. Er wordt duidelijk gesuggereerd dat Prok ook met Corcoran en Rutledge homoseks heeft en ten gevolge van Proks onderzoeksdrift worden de morele grenzen steeds verder verlegd. Zo kijken Milk, Rutledge en Prok op een keer op Proks zolderkamer toe hoe Corcoran de liefde bedrijft met een vriendinnetje van hem.
Dan wil Iris een kind (dat er uiteindelijk komt: John Jr.) en moet er op zoek gegaan worden naar een grotere behuizing. Prok heeft voor John en Iris en huis geregeld dichtbij de univ en zal een goedkope lening geven, maar Iris, die sinds het incident met Corcoran niet zo positief staat tegenover Prok en zijn seksuele gedoe, verkiest een boerderijtje op acht kilometer buiten de stad. In het onderzoek, dat door het succes van het eerste boek een enorme stimulans heeft gekregen, doet het filmen zijn intrede, samen met de nieuwe medewerker Aspinall, een fotograaf-cineast. In New York gaat men duizend mannen filmen die gemasturbeerd worden door een jonge mannelijke prostitué, om ejaculaties te bestuderen. Milks huwelijk kent dan een tweede grote crisis, ten gevolge van een orgietje dat Prok op zijn zolderkamer organiseert met alle ingewijden en hun echtgenotes, waarbij gefilmd wordt hoe Prok een tandenborstel in zijn stijve penis duwt en hoe men met elkaar op libertijnse wijze neukt. Als John en Iris moeten neuken, wil Iris het met Purvis doen, maar Prok verplicht haar het met hém te doen, waarop John zijn vereerde leermeester aanvalt en door de kamer klopt.
Iris vlucht met John Jr. naar haar moeder in Michigan en na een paar dagen trekt Milk terug naar zijn bureau. Als Prok in Michigan een lezing moet houden, zoekt John samen met Prok zijn vrouw op, en John en Iris vallen in elkaars armen. Iris bewaart daarna haar afstand tegenover Prok, die enkele jaren later sterft. In de proloog hebben we dan al lang vernomen dat Milk dit hele verhaal zit in te praten op een bandopnemertje en dat Iris op de dag van Proks begrafenis heeft gezegd: Ik wou dat je hem nooit had ontmoet, nooit van hem had gehoord. Ik wou dat hij niet was geboren [p. 26].
Dat is dus allemaal nogal wat, en al kan het op het eerste gezicht lijken alsof we hier te maken hebben met een sensatiegericht seksboekje, dat is zeker niet zo. De Ingewijden is bijzonder vlot geschreven en ofschoon de vaak nogal brutale seksuele bedrijvigheden van Kinsey & Co van begin tot einde op de voorgrond en de achtergrond aanwezig zijn, wordt alles met de vereiste afstandelijkheid en fijngevoeligheid weergegeven. Nochtans blijven er na lezing enkele vragen in de lucht hangen. Zoals: heeft dit verhaal een meerwaarde of is het louter bedoeld als een slim gepresenteerde bio van Kinsey? In zijn recensie in De Morgen ontdekt Marnix Verplancke twee grote tegenstellingen in het boek: enerzijds de totale seksuele vrijheid die Kinsey op een zo fanatieke manier predikt dat het een dwang en een plicht wordt, en anderzijds de vrije liefde die leuk is als je ze zelf bedrijft, maar die ontaardt in jaloezie zodra je er zelf het slachtoffer van wordt. Verplancke concludeert dan: Want hoe je het ook bekijkt, goeroe Kinsey is een ongevaarlijke voorloper van Charles Manson en met uitzondering van Iris blijkt iedereen al te bereid om hem te volgen. Een gedwongen ongedwongenheid voelt net zo aan als een terreurbewind, lijkt Boyle hier te willen zeggen. Doe toch liever gewoon gewoon. Lijkt Boyle te willen zeggen, inderdaad, want ofschoon Verplanckes duiding van de thematiek ergens wel te verantwoorden valt, toch kan je niet zeggen dat Boyle het er allemaal vingerdik heeft opgelegd en op het einde blijf je een beetje zitten met een gevoel van: was het dat nu, en wat moeten we hiermee?
Wat wij ook wel eens zouden willen weten, en dat is dan een tweede vraag en overigens eentje waar Verplancke alvast géén antwoord op geeft, is of alles in dit boek historisch correct wordt weergegeven. Of is alleen wat over Kinsey zelf wordt verteld juist en zijn die John Milk en Iris erbij gefantaseerd? En ging Kinsey inderdaad met zijn assistenten naar bed en stak hij tandenborstels in zijn stijve penis? Een derde vraag ten slotte is: waar slaat heel dat gedoe met die bandopnemer op? In het begin en op het einde wordt aangegeven dat John Milk heel dit verhaal inspreekt op een bandopnemer. Maar waarom en voor wie? Het blijven allemaal onbeantwoorde vragen die tegelijk smetjes werpen op deze voor het overige zeer toegankelijke en leesbare roman van bijna vierhonderd paginas. In 2005 liep in onze cinemas trouwens de film Kinsey en het zal zeker een interessante oefening zijn om deze prent eens te vergelijken met het boek van Boyle (voor zover wij op dit moment weten, zijn boek en film onafhankelijk van elkaar ontstaan).
Na dit alles, ook nog even de volgende zijdelingse opmerking. Wij vermeldden hierboven reeds dat Kinsey & Co onderzoek deden naar ejaculaties door honderden mannen bij het klaarkomen te filmen. Dit alles om, met de woorden van Marnix Verplancke, uit te vogelen of de spuiters of de droplullen nu in de meerderheid zijn (wees trouwens gerust beste druppeltellers, jullie halen het met een straatlengte voorsprong op de spuitgasten). Wij maken hierbij de bedenking: als al het onderzoek van Kinsey van een gelijkaardig amateuristisch niveau was als hier door Boyle voorgesteld, dan was het toch maar droevig gesteld met de seksuologie in die tijd! Iedereen weet toch dat het zaad van een man naar buiten druppelt als hij de voorafgaande dagen meermaals is klaargekomen, en dat hij alles des te krachtiger wegspuit, naarmate hij zich langer (één, twee, drie of meer weken) onthouden heeft. Werd met die variabele factor in Kinseys statistieken dan geen rekening gehouden?
Geraadpleegde lectuur
- Marnix Verplancke, Spanning ter hoogte van de onderbuik. Tragikomische roman van T.C. Boyle, in: De Morgen / Boeken, 19 januari 2005, pp. 10-11.
Pieter Steinz, historicus en chef Boeken van NRC Handelsblad, behandelt in dit boekje in vogelvlucht de invloed van en de mythevorming rond de historische Johannes Faust-figuur (1480-1540) op de cultuurgeschiedenis van de zestiende eeuw tot nu. Aparte hoofdstukken worden gewijd aan wat wij uit historische bronnen weten over de echte Faust, aan het ontstaan van de mythevorming in de zestiende en zeventiende eeuw (met onder meer de Historia von D. Johann Fausten en Christopher Marlowes The Tragicall History of Doctor Faustus), aan de Faust van Goethe en aan de verdere nawerking van de Faust-stof in de negentiende, twintigste en eenentwintigste eeuw.
Steinz tekst klinkt hier en daar wat te veel als een culturele reisgids (zie bijvoorbeeld de overdreven aandacht voor Nederlandse kastelen waar Faust zou verbleven hebben) en is minder diepgaand dan men misschien zou wensen, maar leest daarom niet minder vlot en vormt een boeiende eerste kennismaking met de ongelooflijke invloed die het Faust-thema heeft gehad en met de talrijke, soms ver uit elkaar liggende interpretaties ervan. Als dusdanig bevat het boek de nodige interessante weetjes en lezenswaard is zeker ook het hoofdstuk waarin zeven personen uit verschillende vakgebieden (onder meer Harry Mulisch en Ard Posthuma, die in 2008 de hele Faust van Goethe in het Nederlands vertaalde) hun kijk op Faust ten beste geven. Handig op de binnenkant van de flappen zijn ook de schematische overzichten van de historische gegevens rond Faust en van de Faust-traditie in de literatuur, de kunst, de film en de muziek.
Enkele opmerkelijke passages.
- Zijn einde, zo schreef de literatuurwetenschapper Ian Watt in zijn prachtige studie Myths of Modern Individualism, is onrechtvaardig, hoe terecht het ook is in het licht van wetten en theologische dogmas. Het is onrechtvaardig om dezelfde reden dat de meesten van ons het leven onrechtvaardig vinden: omdat de straffen altijd zwaarder lijken dan onze misdaden; omdat we niet echt het idee hebben dat we misdaden begaan hebben; of misschien omdat we er van kinds af aan nooit van overtuigd zijn geweest dat onze verwachtingen van het leven onredelijk zijn. Mits we niet geloven in de hel en de onsterfelijkheid van de ziel is Faust voor ons het zinnebeeld van de man die alleen maar gestraft wordt omdat hij alles wil hebben net als ieder ander. [p. 92]
- Mulisch geeft toe dat er wel het een en ander is dat je van Faust, of liever Goethe, kunt leren. Laat ik vooropstellen dat ik niet alles in dit meesterwerk begrijp. Het Tweede Deel is natuurlijk van de gekke; en dan moet je je voorstellen dat Goethe het schreef toen hij bijna dood was wat dat betreft lig ik een ronde achter. Het beste stuk van Faust I vind ik het Walpurgisnacht-gedeelte, waarin Faust en Mefisto de Blocksberg in de Harz beklimmen. De spookachtige visioenen die Goethe beschrijft, bieden de breedste horizon van wat de fantasie vermag, terwijl ze toch verbonden zijn door de vorm. Als collega-schrijver vind ik het fantastisch, maar als je me vraagt: waar slaat het allemaal op dan is mijn antwoord: gelukkig hoef ik dat niet te weten. [p. 200]
Faust is, documentaires niet meegerekend, de zeventiende film van de Russische regisseur Alexander Sokurov. Hij won met deze (Duits gesproken) vrije bewerking van Goethes Faust in 2011 de Gouden Leeuw voor Beste Film op de Biënnale van Venetië. Het is typisch zon film die totaal ongeschikt is voor het commerciële circuit en waar filmsnobs dus vervolgens enthousiast over kunnen doen, onder het motto beneden ons de middelmaat. Wijzelf zijn ervan overtuigd dat alleen personen die meer dan middelmatig geïnteresseerd zijn in het Faust-thema iets aan deze prent hebben, anderen zien alleen een rare film vol bokkensprongen en wazige conversaties. Maar laat het toeval nu willen dat wij effectief meer dan middelmatig geïnteresseerd zijn in het Faust-thema.
Niet dat wij daarom perse een betere film hebben gezien, maar omdat wij nieuwsgierig waren naar wat Sokurov gemaakt had van de hutsekluts die Goethes Faust in wezen toch is, hebben we desalniettemin twee maal kort achter elkaar geboeid toegekeken. En wat blijkt? Sokurov heeft er eveneens een hutsekluts van gemaakt, soms dingen van Goethe overnemend, dan weer dingen uit eigen koker toevoegend, mààr en dat is niet onbelangrijk niet zonder de nodige humor. Over de hele film, die zich afspeelt in het begin van de negentiende eeuw, hangt niet alleen voortdurend een bevreemdend sfeertje dat geslaagd mag heten, maar je hebt ook regelmatig de indruk dat hier een regisseur tongue in cheek bezig is. Met Russen weet je natuurlijk nooit, en zeker niet als het om leerlingen gaat van Andrei Tarkovsky, nog zon Russische mysterieuze-beeldenmaker waarbij je nooit echt weet wat je aan hem hebt. Omdat wij echter in dit geval extra-gemotiveerd waren dankzij het onderwerp, overlopen we film even.
Het begint al direct mooi en magisch met een lange travelling die vertrekt vanuit de ruimte en dan via de wolken afdaalt naar een wonderlijk berglandschap aan een kust om te eindigen bij een ommuurd stadje (waar professor Heinrich Faust woont). Het eerstvolgende beeld is dan een close-up van de genitaliën van een mannelijk lijk. Faust (Johannes Zeiler) is dat met de hulp van zijn dienaar Wagner aan het opensnijden, op zoek naar de menselijke ziel. De sfeer is meteen gezet. In de volgende sequens bezoekt Faust zijn vader, blijkbaar ook een dokter, die de vagina van een giechelende en zuchtende vrouw van middelbare leeftijd onderzoekt en daaruit een ei tevoorschijn goochelt. Het ei wordt onmiddellijk door de vrouw opgegeten (het is hardgekookt en Fausts vader had het net gekregen van een of andere patiënt, als betaling). Ondertussen wordt er constant gebabbeld en getaterd, en dat zal de hele film zo blijven duren.
Omdat de hongerige Faust geld nodig heeft, maakt hij kennis met de pandjesbaas Mauricius (Anton Adassinsky), een oude dikkerd die dus de duivel is. We gaan niet de hele film navertellen, hoor, we houden het bij enkele opvallende momenten. Bij Faust thuis drinkt Mauricius een half flesje giftige dollekervel leeg, blijft tot verbazing van Faust leven en terwijl ze in de stad aan het wandelen zijn, krijgt Mauricius plots buikkrampen zodat hij wil gaan kakken in een kerk, terwijl Faust buiten met Wagner en nog een gekke vrouw (een bejaarde Hanna Schygulla nota bene) die denkt dat ze met Mauricius getrouwd is, staat te praten. Erg komisch ondertussen: de met echo gelardeerde geluiden op de achtergrond van de in de kerk kakkende Mauricius (die je wel hoort, maar niet ziet).
Vervolgens gaat het naar een soort collectieve wasplaats-annex-zwembad waar een heleboel halfnaakte vrouwen in het water de was aan het doen zijn. Faust leert er Gretchen (Isolda Dychauk) kennen (merkwaardige scène: samen met een student die daar rondhangt, probeert Faust onder de lingerierokken van Gretchen te kijken, maar die merkt niks) en Mauricius neemt er een bad in zijn blootje: goddelijk, dat dikke blubberige lijf met vooraan niks en achteraan boven de billen een piepklein piemeltje! Knap gedaan van de make-upafdeling. Volgt dan de herbergscène uit Faust I, waarbij Mauricius wijn uit de muur tovert en hij ervoor zorgt dat Faust per ongeluk de broer van Gretchen (een van de oorlog teruggekeerde soldaat) doodsteekt.
Tijdens de teraardebestelling van die broer komt Faust naast Gretchen staan en streelt haar hand: ongelooflijk, het tergend lang in beeld gehouden uitdagend-geile gezicht dat de opzijkijkende Gretchen dan trekt! Je moet het gezien hebben om het te kunnen geloven. Faust zorgt er dan voor dat Mauricius de moeder van Gretchen een grote som geld schenkt en op straat heeft Gretchen een gesprek met de narrige Wagner die haar een door hem net gecreëerde homunculus (een walgelijk gedrochtje, half kwal, half baby) in een fles laat zien. Maar de fles valt per ongeluk kapot en het gedrochtje ligt naar adem te happen. Kostelijk!
Mauricius zorgt er dan voor dat Gretchen in de kerk bij Faust te biechten gaat, terwijl hijzelf op een beeld van een of andere vrouwelijke heilige kruipt om die te tongzoenen: alweer een kostelijke scène!
Gretchen komt dan bij Faust thuis verhaal halen in verband met de moord op haar broer (opvallend lang aangehouden en speciaal belichte close-ups van Faust en Gretchen) en Faust tekent met bloed een contract: in ruil voor zijn ziel zal hij een volledige nacht met Gretchen mogen doorbrengen. Via een ondergrondse tunnel brengt Mauricius Faust bij een meertje waar Gretchen net van plan is zelfmoord te plegen, maar ze vallen samen in het water en Faust ontwaakt naast een naakte Gretchen in haar slaapkamer (terwijl de door Mauricius gedode moeder in een ander bed ligt). Volgen dan enkele close-ups van de naakte buik van Gretchen en van haar behaarde pubis. We zien Faust in haar vagina kijken, maar zelf mogen we niet meekijken.
Faust krijgt dan van Mauricius een ouderwets harnas (Mauricius draagt er zelf ook één) en te paard rijden ze naar een eenzaam rotsplateau. Aan een kolkende rivier ontmoet Faust nog even de dode broer van Gretchen en enkele andere dode soldaten en terwijl er voortdurend blijft getaterd worden over vanalles en nog wat, klimmen Faust en Mauricius (zonder harnas ondertussen, weggegooid) verder en arriveren ze bij een geiser. Als Mauricius laat verstaan dat het met Gretchen slecht zal aflopen, gooit Faust een hoop stenen op de als een kind wenende Mauricius en loopt hij in de richting van een gletsjer. Immer weiter, roept hij, immer weiter. Doek.
Als je de Faust-mythe een beetje kent, kan je het allemaal wel genoegzaam volgen, maar het zal duidelijk zijn dat deze door Sokurov geserveerde hutsepot met haken en ogen aan elkaar hangt en uiteindelijk niet veel meer doet dan slaan op een varken. Iemand die de Faust-mythe niet kent, haakt natuurlijk al na tien minuten af, al was het alleen maar door die ononderbroken doorlopende conversaties die nu eens tipjes van een sluier lijken op te heffen, maar meestal voortpikkelen richting nergens-bij-de-zee (de locatie ook van het stadje waar Faust woont). Een meesterlijke prent kan je deze Faust dan ook moeilijk noemen, maar zoals gezegd: Sokurovs hutsepot intrigeert wel, de mise-en-scène, de klankband en de cameravoering zijn erg verzorgd en de vaak grappige wijze waarop hij met het Faust-motief speelt en jongleert, maakt heel wat goed.
Om onschuldige kijkers te lokken staat overigens op de dvd-cover een foto van een vrouwenmiddel, gekleed in een wel erg modern aandoende en dus on-negentiende-eeuwse doorzichtige zwarte mini-onderjurk waardoorheen het gelaat van Faust je aankijkt. Of daarmee effectief veel kijkers gaan gelokt worden, durven we te betwijfelen.
Quotering: ***
[2de visie: 19 april 2014 dvd bib Wuustwezel]
F. Scott Fitzgeralds klassieker werd al eens verfilmd in 1949 en 1974. We hebben die vorige adaptaties nog niet bekeken, maar veel beter dan die van Baz Luhrmann zullen ze waarschijnlijk niet zijn. Luhrmanns filmversie is immers sterker dan het boek. Het boek hebben we zopas nog eens herlezen (de eerste keer was tijdens onze kandidaturen Germaanse in 1974-75) en we maakten ons daarbij de bedenking: zou het geen interessant experiment zijn voor een prof of een assistent literatuur om met een aantal studenten eens nauwkeurig na te gaan hoeveel ballast (niet-functionele passages die louter vulsel zijn en ook geen rol kunnen opeisen als sfeerschepping) een boek als The Great Gatsby bevat?
Blijkbaar heeft Baz Luhrmann, samen met co-scenarist Craig Pearce, dat experimentje uitgevoerd en mét succes. Zij hebben heel wat vulsel uit de roman laten wegvallen en bovendien een aantal kleine wijzigingen aangebracht in de oorspronkelijke plot, ten goede. En dan bedoelen we niet zozeer het gegeven dat ze de ikverteller Nick Carraway laten terugblikken vanuit een sanatorium (iets dat misschien geïnspireerd is door de biografie van Fitzgerald: zijn vrouw Zelda verbleef ook in instellingen) of de als gekken autorijdende Gatsby en Tom Buchanan (een detail dat enkel bedoeld is om wat meer actie-harde-actie op het doek te krijgen), maar wel het feit dat ze losse draadjes vastgeknoopt hebben (Gatsbys verleden met onder meer de invloed van miljonair Dan Cody, Gatsbys louche zakenrelaties die hem met alcoholsmokkel en beursmanipulatie aan zijn geld hebben geholpen) en allerlei slimme vooruitwijzingen in het verhaal hebben gestopt, die je pas bij een tweede visie echt opmerkt. Het is ronduit knap hoe de film de aandacht van de kijker gaande houdt door te bouwen op verschillende spanningsbogen: eerst de geheimzinnigheid rond de vraag wie die Gatsby eigenlijk is en of hij wel bestaat, vervolgens de kwestie rond de functie van dat kasteel en al die snobfuiven, dan de vraag of Gatsby in staat zal zijn Daisy opnieuw voor zich te winnen en ten slotte de verwarrende spanning rond het ongeluk van Myrtle en de wraak van haar man.
Een niet onbelangrijke factor bij dit alles vormen de cast en de acteerprestaties: Tobey Maguire is perfect als de sympathieke, aanvankelijk ietwat naïeve maar uiteindelijk toch alert en messcherp observerende Nick Carraway, Carey Mulligan is even perfect als het leeghoofdige mooie domme gansje Daisy (hopelijk speelt ze niet zichzelf), Joel Edgerton is de geknipte Tom Buchanan en Leonardo DiCaprio speelt de rol van Jay Gatsby zo volmaakt empathisch dat je de kleine kantjes van zijn personage (zijn louche zaakjes, het verliezen van zijn cool wanneer Tom Buchanan hem met die zaakjes confronteert op het einde) grif vergeet en vergeeft. Zodanig dat je het uiteindelijk toch wat melig blijvende thema van het verhaal (het najagen van een droom die in het teken staat van de Grote Liefde, en dat dan afgezet tegen de oppervlakkigheid van de New Yorkse jetset in de jaren twintig) ten volle gaat appreciëren en het zelfs aannemelijk vindt dat Gatsby zich bij de hernieuwde ontmoeting met Daisy aanvankelijk als een zenuwachtige puber gedraagt.
Een nog belangrijkere factor bij dit alles is natuurlijk de magistrale vorm die Luhrmann aan zijn film heeft weten te geven. De manier waarop hij hier met beeld en niet te vergeten ook met geluid goochelt, verraadt onmiskenbaar de hand van een meester. Een travelling waarbij de camera langs een wolkenkrabber naar beneden glijdt om dan abrupt te stoppen met een vogelperspectief van Nick, overrompelende beelden van sterrenhemels, vlekkeloze cadrages en mise-en-scènes en bijvoorbeeld ook de manier waarop hij die Vallei van de As, een aan de hellen van Jeroen Bosch herinnerend stuk land tussen Long Island en New York met die priemende brillenogen van dokter T.J. Eckleburg (God ziet u!), een paar maal in beeld brengt: stuk voor stuk cinematografische hoogstandjes. Een goed idee ook om bij de Gatsby-fuiven historisch correcte jazzmuziek te vermengen met hedendaagse hiphop en dan zwijgen we nog over de functionaliteit van de muziekteksten, die zonder uitzondering de thematiek van het verhaal ondersteunen, tot en met het nummertje Together van The xx in de eindgeneriek.
Het zal duidelijk zijn: we hebben van deze verfilming méér genoten dan van het oorspronkelijke boek en dat is een kanjer van een pluim op de hoed van Baz Luhrmann. Interessant om nu ook eens die twee vroegere verfilmingen te bekijken, en dan te vergelijken.
Quotering: ****
(1ste visie: 25 februari 2014 Kinepolis Antwerpen) (2de visie: 17 april 2014 dvd bib Brecht)
[Roman. Nederlandse vertaling: F. Scott Fitzgerald, De Grote Gatsby, Uitgave van Het Laatste Nieuws/Paperview met een licentie van Uitgeverij Atlas, s.l., s.d., 160 blz.]
The Great Gatsby wordt beschouwd als een klassieker uit de Amerikaanse literatuur. Tijdens onze kandidaturen Germaanse in de jaren 1974-75 hadden wij dit boek al eens gelezen, omdat het toen verplichte of in elk geval aangeraden lectuur was, maar wij konden ons er nauwelijks iets van herinneren: altijd een veeg teken. The Readers Companion to World Literature (een alfabetische literatuurgids die toen ook aangeraden lesmateriaal was) wijdt aan de roman slechts één regeltje [1973: 196]: His best novel is considered to be The Great Gatsby, a picture of the prohibition era and the success and failure of his third-rate protagonist. Dat third-rate klinkt niet zo positief, toch? We hebben het boek nu nog eens herlezen, naar aanleiding van het bekijken van Baz Luhrmanns recente verfilming ervan.
Het weinige dat we ons nog meenden te herinneren van veertig jaar geleden was: een loos liefdesverhaaltje dat zich afspeelt in de snobistische jetset van New York in de jaren twintig. Dat blijkt grotendeels ook wel te kloppen. Jay Gatsby, die voortdurend door de ogen van de ikverteller (ene Nick Carraway) beschreven wordt, is een kerel van eenvoudige komaf die eerst opgepikt werd door een miljonair (Dan Cody) maar na diens dood niets van diens geld zag, omdat de familie dwarslag. Later is hij dan door louche zaakjes (alcoholsmokkel) alsnog steenrijk geworden. Zowel de episode met Dan Cody als die louche zaakjes komen totaal niet uit de verf in de roman, maar zij vormen dan ook niet de hoofdzaak. Hoofdzaak is wel dat Gatsby tijdens de Eerste Wereldoorlog als legerofficier verliefd werd op ene Daisy en zij op hem, maar doordat hij vastzat in Europa is zij dan maar getrouwd met de rijke Tom Buchanan. Daisy en Tom wonen in het New Yorkse East Egg aan een baai, en Gatsby heeft in West Egg, aan de overkant van de baai, een kast van een villa, zeg maar kasteel, gekocht waar hij nu al vijf jaar regelmatig feesten organiseert voor de New Yorkse snobs. Waarom? In de hoop dat Daisy op één van die feestjes zal komen opdagen en alsnog hém (Gatsby) zal verkiezen boven haar echtgenoot Tom. Zoals we op pagina 98 lezen:
Het feest? Hij zette al de feesten die hij gegeven had met een knip van zijn vingers van zich af. Het feest is van geen belang, beste kerel.
Hij wilde niets minder dan dat Daisy naar Tom toe zou gaan en Ik heb nooit van je gehouden tegen hem zou zeggen.
Daisy is echter nooit komen opdagen, maar Daisy is het nichtje van de ikverteller en die woont toevallig in een nederig stulpje net naast dat kasteel van Gatsby. Gatsby zoekt contact met Nick en zij worden vrienden. Gatsby verzoekt Nick vervolgens om Daisy op de thee te vragen, zodat hij daar ook kan opdagen. Dit gebeurt zoals gepland en even lijkt het of het oude vuur tussen Daisy en Gatsby weer zal opflakkeren. Maar het loopt mis. Tom, Daisy, Gatsby, Nick en zijn tijdelijke vriendinnetje Jordan (een golfspeelster) gaan op een hete zomernamiddag naar New York (waar in een hotelkamer wat ruzie gemaakt wordt) en bij de terugkeer rijden Daisy en Gatsby (Daisy stuurt) per ongeluk Toms minnares (Myrtle, de vrouw van een garagist) dood. De volgende ochtend schiet de man van Myrtle Gatsby dood aan zijn zwembad en pleegt daarna zelfmoord. Op de begrafenis van Gatsby zijn alleen Nick en Gatsbys vader aanwezig en Tom en Daisy zijn met de noorderzon vertrokken.
Deze Gatsby moeten wij dus allemaal great vinden omdat hij alles gedaan heeft uit Liefde en daar uiteindelijk ongewild ook aan tenonder is gegaan. Op pagina 8 lezen we weliswaar eerst: Gatsby die alles symboliseerde waarvoor ik een oprechte minachting heb, maar enkele regels verder luidt het: Nee Gatsby bleek uiteindelijk een beste vent; het is wat aan Gatsby knaagde, het smerige stof dat in het kielzog van zijn dromen dreef dat tijdelijk een halt toeriep aan mijn belangstelling in het onvoldragen leed en de kortademige uitgelatenheid der mensen. En op het einde, als Nick Gatsby voor de laatste maal ziet, lezen we: Net voordat ik bij de heg was, herinnerde ik me iets en draaide me om. Ze zijn een verdorven wereldje, schreeuwde ik van de andere kant van het grasveld. Jij bent meer waard dan het hele verdomde zootje bij elkaar. Gatsby dus een beste vent, en al de rest een verdorven zootje. Inclusief die Daisy, veronderstellen we, want als zij op pagina 21 debiteert: Dat is het beste wat een meisje kan zijn in deze wereld, een mooi dom gansje, dan heeft ze het waarschijnlijk onder meer over zichzelf.
Daarmee hebben we dus het thema van deze roman hapklaar op een schoteltje liggen: een ode aan de schone Liefde en langs de zijlijn wat gevit op de hypocrisie en schone schijn van de New Yorkse jetset anno 1920-en-zoveel. Dat het kortstondige gefrunnik tussen ikverteller Nick en zijn Jordan in het boek ook iets is wat nauwelijks uit de verf komt, kunnen we dan vergoelijkend uitleggen als een patente houding van Nick, want die Jordan is natuurlijk een even grote snob als al die anderen. Wat ons in deze plot niet aanstaat, afgezien van de onmiskenbare meligheid ervan, zijn twee ongeloofwaardige zaken. Ten eerste het gegeven dat zon steenrijke miljonair als Gatsby vijf jaar wekelijkse feesten geeft met als enige bedoeling die Daisy daar een keer naartoe te lokken. Wat nota bene nooit gebeurt. Terwijl nota bene die Daisy aan de overkant van de baai woont! Ga dan toch gewoon aan de deur bellen en zeg: hier ben ik, en zie wat er verder gebeurt, zonder al die jarenlange nodeloze poespas. Men kan zich trouwens afvragen wat die Gatsby in dat onnozele gansje eigenlijk gezien heeft, maar goed, de liefde nietwaar? En ten tweede is er het ongeluk met Myrtle dat niet zon klein beetje uit de lucht komt gevallen als een deus ex machina.
Toegegeven moet worden dat F. Scott Fitzgerald wel degelijk schrijverstalent bezit, daarvan getuigt alleen al de erg mooi klinkende laatste zin: En zo varen we voort, schepen tegen de stroom op, onophoudelijk teruggevoerd naar het verleden [p. 159]. Verder weet hij ook wel hoe hij een verhaal moet vertellen, al maken anderzijds de laatste bladzijden (waar de ikverteller na de dood van Gatsby wat begint te filosoferen) een behoorlijk wollige indruk. Omdat we nu wel notities hebben gemaakt (in tegenstelling tot veertig jaar geleden), zullen we minder snel vergeten waar The Great Gatsby precies over gaat, maar een hoogtepunt uit onze leesautobiografie is het nog steeds niet geworden.
BOEK: Het verbond van heks en duivel (Lène Dresen-Coenders) 1983
HET VERBOND VAN HEKS EN DUIVEL
Een waandenkbeeld aan het begin van de moderne tijd
als symptoom van een veranderende situatie van de vrouw
en als middel tot hervorming der zeden
(Lene Dresen-Coenders) 1983
Deze handelseditie van het proefschrift van de Nederlandse psychologe Lène Dresen-Coenders waren wij in talloze bibliografieën reeds tegengekomen en stond al lang op ons verlanglijstje, maar pas bij een bezoek aan Amsterdam in april 2007 konden wij er bij Deslegte de hand op leggen. In de loop van 2008 lazen wij het boek van kaft tot kaft en nu is er uiteindelijk de bespreking.
Het geloof in heksen die een verbond sluiten met de duivel, wordt door de auteur een waandenkbeeld genoemd dat in Midden- en Noord-West-Europa tussen 1400 en 1700 vele tienduizenden vrouwen op de brandstapel deed terechtkomen. In haar boek probeert zij een verklaring te vinden voor het succes van de heksenleer, waarbij zij de beruchte Malleus Maleficarum of Heksenhamer (voltooid in 1486) centraal stelt. De tekst bestaat uit vier grote delen. In deel I worden de opkomst van de heksenleer in de vijftiende eeuw en de bronnen van de Malleus behandeld. Aan bod komen daarbij werken van de dominicanen Johannes Nider (+1438) (vooral de Formicarius), Johannes Dominici (+1419) en Antoninus van Florence. Deze auteurs stamden alle drie uit een vrome, middenburgerlijke klasse, traden jong in, kozen bewust voor een hervormingsgezind (en dus strenger) klooster en wijdden zich vooral aan de prediking in woord en geschrift. De situatie van waaruit zij schreven (de grote Italiaanse en Duitse handelssteden in de eerste helft van de vijftiende eeuw) werd aan het eind van de vijftiende eeuw, toen hun werken gedrukt werden, over een breed gebied herkend, ook in onze streken.
Deel II focust op de Malleus zelf, waarbij in een kleine excurs de sporen van de heksenleer bij Jheronimus Bosch belicht worden (zie hiervoor elders). We komen in deze afdeling heel wat te weten over de biografieën van de auteurs van de Malleus, Jacobus Sprenger (+1495) en Henricus Kramer (+1505). Nadat de heksenleer van de Malleus geanalyseerd werd (aan bod komen daarbij: afzwering van het geloof, toewijding aan de duivel met lichaam en ziel, het offeren van ongedoopte kinderen aan de duivel en geslachtelijk verkeer met incubi en succubi), gaat Dresen-Coenders na in hoevere Sprenger en Kramer eigentijdse maatschappelijke factoren aanbrengen om te verklaren dat vooral vrouwen geneigd zijn tot hekserij. Die (vijftiende-eeuwse) maatschappelijke factoren bestrijken naar verluidt drie gebieden: dat van de toenemende geloofsafval, de sociaal-economische rampen (die vooral armen en ongeschoolden treffen die niets te verliezen hebben en dus sneller immoreel gedrag vertonen) en de extra kwetsbare positie van veel meisjes en vrouwen op een krapper wordende huwelijksmarkt (er was een overschot aan ongehuwde vrouwen, met als gevolg meer overspel, prostitutie, abortus en infanticide).
In deel III wordt nagegaan of deze drie probleemgebieden ook op het hoogtepunt van de heksenvervolgingen (tweede helft zestiende eeuw en eerste helft zeventiende eeuw) als verklaringsmodel van de heksenleer konden fungeren. In grote lijnen was dit naar verluidt inderdaad zo. De heksenleer was een concept dat door de demonologen werd aangewend om de morele gevolgen van de drie genoemde crisisverschijnselen te bestrijden. In een korte excurs besteedt Dresen-Coenders in dit deel ook aandacht aan sporen van de heksenleer in de werken van Pieter Bruegel. In deel IV ten slotte worden twee Nederlandse procesreeksen meer in detail behandeld: één in Amersfoort/Utrecht in 1595 (in een protestantse context), en één in Roermond in 1613 (in een katholieke context).
In de Conclusies en nabeschouwing herhaalt Dresen-Coenders dat de heksenleer samenhangt met drie maatschappelijke crisisfactoren: gezagsproblemen, sociaal-economische problemen en problemen in de man/vrouw-verhouding. Wel wijst ze erop dat die maatschappelijke crisisfactoren ten tijde van de Malleus en rond 1600 niet helemààl hetzelfde waren en zij poneert in navolging van een zekere Gerhard Schormann dat een eenduidige verklaring voor alle golven van heksenvervolging zeer onwaarschijnlijk is (wat de indruk maakt dat zij een beetje onzeker is omtrent haar thesis en een slag om de arm wil houden). In ieder geval concludeert ze dat het waandenkbeeld van het verbond tussen heks en duivel als een symptoom beschouwd kan worden van een veranderende positie van de vrouw in de vroeg-moderne maatschappij. In het beroepsleven moest zij terrein prijsgeven, in het openbare leven zich bescheidener en zediger gedragen en vooral: haar maagdelijkheid, haar huwelijkstrouw en haar moederschap moesten worden bewaakt. In de grond is de heks een afschrikwekkend voorbeeld: tegelijk superhoer en verderfster van leven. Zij is het tegenbeeld van de voortreffelijke maagden en moeders die katholiek en protestant ieder naar zijn eigen trant tot voorbeeld dienden. Naarmate de nieuwe opvattingen over zedelijk gedrag vanzelfsprekender werden, verloor het waandenkbeeld terrein [273].
Zonder op concrete fouten of zwakheden de vinger te kunnen leggen (daarvoor beheersen wij de stof niet voldoende) lijkt ons dit toch maar een zwak, niet echt overtuigend doctoraat te zijn. Wat Dresen-Coenders over de schilderijen van Bosch weet te vertellen, is in elk geval van erg bedenkelijk allooi. Voor ons wat dit boek vooral interessant omwille van de uitgebreide informatie die het geeft over Sprenger en Kramer, de auteurs van de Malleus.
SPANNENDE SEKS
Van aardbei tot zweepje
(Ilse Nackaerts) 2002
[Uitgeverij Van Halewyck, Leuven, 2002, 244 blz.]
Ilse Nackaerts (°1971) is een collega-germaniste (afgestudeerd in Leuven in 1994) die jarenlang als researcher gewerkt heeft voor Goedele Liekens en momenteel journaliste is, onder meer voor TV-Brussel, Humo en Menzo. Deze (in 2002) 32-jarige dame, die er blijkbaar wel pap van lust, heeft nu een gemakkelijk boekje geschreven waarin alfabetisch een groot aantal lemmata in verband met seks van kort commentaar worden voorzien, waardoor de lezer(es) volgens de achterflap een tekst in handen zou moeten krijgen die volstaat met handige tips en nuttige weetjes voor hem, voor haar en voor samen om het vuur brandend te houden.
Nu ja, iets minder zal ook wel goed zijn, zeker? Men kent dit soort populariserende, voornamelijk open deuren intrappende boekjes wel: gericht op een breed publiek en op het doen rinkelen van de kassa. Heel af en toe ontlokte dit werkje ons een goedkeurend gegrom, zoals wanneer van de Kamasutra gezegd wordt dat het een leuk hebbeding is maar verder nogal omslachtig en saai [98], of nog wanneer gesteld wordt dat naakt naast elkaar slapen een must is [139]. Nog zeldzamer waren de momenten dat we echt iets bijgeleerd hebben: de term rimmen bijvoorbeeld (het likken van de anus bij de partner) [175]. Informatief is ook Ilses mededeling dat haar favoriete muziek voor een erotische massage de soundtrack is van Vampiros Lesbos, een erotische vampierenfilm uit de jaren zestig [54]. Die plaat moeten we eens proberen te pakken krijgen. Verder nog wat leuke weetjes: het gangbang-record staat op naam van de pornoactrice Houston die in de video Worlds Biggest Gangbang III gedurende uren hard labeur niet minder dan 620 mannen (!) in zich deed klaarkomen [63-64]. En enkele merkwaardige adviezen: de regisseurs van erotische films die Ilse aanraadt, zijn Lars von Trier (oh my God!), Cameron Grant, Andrew Blake, Patricia Rozema en Veronica Hart [99].
Soms kunnen wij Nackaerts niet goed volgen. Op pagina 110 staat onder het lemma Kop bijvoorbeeld het volgende: Voor mannen. Neem een kop met een oor aan. Vul ze met plastic, een sok, water of wat je maar wil. Het oor maak je vast met behulp van een touw aan een deurklink, een hoge stoel, de tak van een boom of een kast. Het is ons nog steeds een compleet raadsel waarop hier gedoeld wordt! Bedenkelijk lijkt ons ook het lemma Schok op pagina 181: Voor mannen. Doe al je kleren uit, maar houd je sokken aan. Wrijf met je voeten heel hard over het vasttapijt en houd je penis tegen het scherm van je computer. Er zullen kleine elektrische schokjes door je heengaan.
Heel wat ingangen van dit boekje kunnen we bovendien niet anders omschrijven dan met het adjectief onnozel. Een goed voorbeeld vinden we op pagina 77, onder het lemma Handdoek: Voor mannen. Rol een handdoek op en stop er een zak in die je aan de binnenkant met glijmiddel hebt ingesmeerd. Als je een vriendin hebt, kan zij je ondertussen strelen en kussen. Jullie kunnen fantaseren dat jij het met een andere vrouw aan het doen bent. Jezus! Wij zouden zeggen: als je een vriendin hebt, waarom heb je dan nog een handdoek met een zak erin nodig? Er staat een beetje te veel van deze ongein in dit boekje om goed te zijn, maar ondertussen bevindt het zich nog steeds (en dat al maandenlang) in de Boeken Top-Tien en heeft onze Ilse reeds een nieuw, soortgelijk werkje op de markt: Sextalk. Kassa!
SEXTALK
Ins en outs van de oude en nieuwe seksuele wereld
(Ilse Nackaerts) 2003
[Uitgeverij Van Halewyck, Leuven, 2003, 191 blz.]
Een cover, een rug en een achterflap zonder ook maar één letter tekst. Alleen een close-upfoto van een dekentje met een pantermotief. Kort na Spannende seks publiceert Ilse Nackaerts alweer een populariserend bundeltje waarin praatjes over seks alle mogelijke gaatjes vullen. Sextalk is ook de titel van een informatief seksprogramma voor jongeren op JIMtv waaraan Nackaerts meewerkt en de term is ondertussen zelfs een registered trademark geworden. Deze keer werd niet gekozen voor een lange, alfabetisch geordende lijst met trefwoorden, maar voor twaalf hoofdstukken die elk een apart onderwerp behandelen. Aan bod komen achtereenvolgens: flirten, daten en verleiden / kussen / voorbehoedsmiddelen / orale seks / seksspeeltjes / afrodisiaca / nudisme / sado-masochisme / travestieten en transseksuelen / cyberseks / prostitutie / partnerruil en parenclubs.
Net zoals het gelijknamige tv-programma richt dit boekje zich in de eerste plaats tot leergierige tieners en dus oogt de layout zeer eenvoudig, openhartig en toegankelijk (met hier en daar een flauwe erotische cartoon van Zaza), terwijl de inhoud clichématig en oppervlakkig is. Een enkele keer wordt de gewone doorlopende tekst vervangen door een interview, zoals in de hoofdstukken over sado-masochisme en prostitutie. Ook deze keer hebben wij van Nackaerts niet veel nieuws geleerd, maar haar boekje beantwoordt blijkbaar toch aan een behoefte, want het stond een aantal weken in de Non-Fictie Boeken Top-Tien. Doorwinterde libertijnen als u en wij mogen al blij zijn als ze uit werkjes als deze één of twee dingetjes opsteken. Maar ook dat viel dus erg tegen. Alleen op pagina 9 het volgende: Uit recent Brits onderzoek is naar voren gekomen dat oogcontact met een sexy persoon de hersenen stimuleert. Wanneer je iemand aankijkt die je aantrekkelijk vindt, krijg je extra energie. Je moet wel even wachten tot de ander terugkijkt, anders heeft het geen effect.
Afgezien van dat laatste zinnetje, kunnen wij ons in dit Brits onderzoek goed terugvinden: als wij bezig zijn met intellectueel werk, prijkt er immers steevast een foto van een mooie naakte vrouw op ons bureau, en wij zijn er sterk van overtuigd dat onze hersenen daardoor opgepept worden. Het zal wel te maken hebben met een of ander lichamelijk chemisch proces, maar dat soort écht interessante informatie moet je van Nackaerts niet verwachten natuurlijk. Het blijft zoals gezegd allemaal wat naïef en oppervlakkig, wat bijvoorbeeld duidelijk blijkt uit de volgende mededeling op pagina 90 (in het hoofdstuk over nudisme): De drempel om voor het eerst je kleren uit te trekken op een naturistenterrein of in de sauna is voor de meeste mensen erg hoog. Maar algauw zul je merken dat naakt zwemmen en baden eigenlijk heel leuk is en dat er niemand gluurt. Ja, dag Jan! Uit onze eigen ervaring kunnen wij u meedelen dat er integendeel heel wat afgegluurd wordt, en hoegenaamd niet alleen door mannen, laat dat duidelijk zijn.
De verfilming van de controversiële cultroman van Brett Easton Ellis over de psychopathische New Yorkse yup Patrick Bateman, die overdag in het bedrijf van zijn vader doet alsof hij werkt en voor de rest in trendy restaurants, bars en discos rondhangt met zijn hippe kennissen (vrienden kan je het moeilijk noemen), maar s nachts verandert in een gonzo seriemoordenaar. Althans in zijn ziekelijke fantasie, zoals in deze film (duidelijker naar verluidt dan in het door ons niet gelezen boek) op het einde méér dan gesuggereerd wordt. En ook reeds in het begin, waar Bateman expliciet poneert dat hij niet bestaat.
Dat we dit alles moeten interpreteren als een moraliserende satire op het verschijnsel yuppie (Young Urban Professional) uit de jaren tachtig en het daarmee gepaard gaande materialistisch-kapitalistisch gedrag op zijn smalst, ligt voor de hand. Bateman vindt poepchique naamkaartjes belangrijker dan de liefde, consumeert pornovideos alsof het vitaminetabletjes waren, en staat in het wilde weg maar erg taalvaardig te filosoferen over cds van Phil Collins of Huey Lewis & The News terwijl hij beffende hoertjes filmt of zich klaarmaakt om een collega met een bijl te bewerken. Althans in zijn wacko verbeelding, zoals gezegd.
Mary Harron, die de regietaak overnam van Oliver Stone (die bedankte), heeft zich bij het in beeld brengen van de seks- en geweldscènes blijkbaar danig ingehouden en creëerde bewust een afstandelijke prent waar de coolheid vingerdik opligt. Christian Bale (ooit het jongetje in Spielbergs Empire of the Sun) zet een degelijke Patrick Bateman neer, en de beste bijrol is voor William Dafoe als de slome maar tegelijk alerte rechercheur. Voor het overige hebben wij met deze film even veel binding als met het lot van de koalabeer in de binnenlanden van Australië. Uiteindelijk komt het toch allemaal neer op wat sensatiezoekerig gedoe onder het mom van goedbedoelde zedenprekerij.
Quotering: ***
(1ste visie: 12 oktober 2000 Metropolis) (2de visie: 9 april 2001 video Videoland Wuustwezel)
Dertien jaar later nog eens herbekeken, en wat hierboven staat, is van a tot z correct. Vooral het einde van dit verhaal, waaruit blijkt dat Bateman alles maar fantaseert en er dus niet écht iets aan de hand is, komt over als een narratieve gemakkelijkheidsoplossing en werkt zeer teleurstellend. Men notere overigens dat zowel de regisseur als de twee schrijvers van het scenario vrouwen zijn.
Hirokazu Kore-eda, wiens Still walking wij een fijngevoelige en honorabele prent vonden, had met Nobody knows al bewezen dat hij graag en op verdienstelijke wijze met kinderen filmt. In deze I wish (de Japanse titel betekent Het mirakel) spelen kinderen weer de hoofdrollen. Koichi en Ryu zijn twee broertjes die sinds de scheiding van hun ouders ver van elkaar wonen: de ene bij zijn vader, de andere bij zijn moeder en zijn grootouders. Wanneer er een nieuwe treinverbinding wordt ingesteld, doet de legende de ronde dat als je een wens doet op het moment dat je de in tegenovergestelde richtingen rijdende treinen van de lijn elkaar ziet passeren, die wens vervuld zal worden. Samen met hun vriendjes reizen de broers vanuit hun respectieve woonplaatsen naar het punt waar die treinen elkaar kruisen (om te wensen dat ze terug bij elkaar zouden mogen wonen), maar op het moment suprême wensen ze allebei iets anders. Hun ouders komen dan ook niet terug bij elkaar. De andere kinderen doen ook wensen, maar daar komt evenmin iets van terecht. Alleen een iets ouder meisje dat wenste om actrice te worden in Tokyo, deelt aan haar moeder mee dat ze effectief naar Tokyo wil om daar actrice te gaan worden.
Bedoelt Kore-eda dat je niet op wonderen moet wachten, maar zelf het heft in handen dient te nemen als je iets wil bereiken? Het blijft erg onduidelijk. Bovendien beslaat de reis naar die elkaar kruisende treinen en de afloop daarvan alleen het laatste halfuur van de film. Daarvoor krijgen we een mengelmoes van korte sequensen te zien waarbij de twee broertjes afwisselend gevolgd worden in hun dagelijkse leven, zonder dat er belangrijke dingen gebeuren. De film bevat weliswaar een flinke dosis mooie beelden en ook de soundtrack is erg verzorgd, maar meer dan een esthetiserend effect heeft dat niet. Regelmatig vraagt de kijker zich af waar Kore-eda nu precies naar toe wil met zijn veel te traag op gang komende verhaal, en pas naar het einde begint dat verhaal een beetje te leven, zonder dat dat overigens leidt tot een beklijvende ontknoping. I wish toont aan dat Kore-eda zeker over cinematografisch talent beschikt, maar in deze film doet hij er te weinig mee. Daarom is I wish helaas manifest een minder aansprekende Kore-eda.
Quotering: **½
(22 februari 2014) (TV Nederland 2)
BOEK: Mogelijkheid van een eiland (Michel Houellebecq) 2005
MOGELIJKHEID VAN EEN EILAND (Michel Houellebecq) 2005
[Roman, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2005, or. Frans: La possibilité dune île, Parijs, 2005, 420 blz.]
Deze vijfde roman van Houellebecq is een SF-roman, correcter: een soort SF-roman, die twee parallel lopende verhaallijnen bevat. De hoofdpersoon van de eerste, zich in onze tijd afspelende verhaallijn is Daniel1, een cabaretier, schrijver en filmmaker die veel succes heeft en steenrijk wordt doordat hij een haarscherp en cynisch observator van de moderne tijd is en er niet voor terugschrikt taboes te doorbreken, tegen heilige huisjes te trappen en minderheden te shockeren (het voorbeeldje dat in interviews, signalementen en besprekingen steevast geciteerd wordt, is: Weet je hoe het vet heet dat om de vagina heen zit? Nee. Vrouw [p. 18]). In zijn privéleven is Daniel1 echter heel wat minder succesvol. Zijn eerste vrouw dumpt hij als ze zwanger raakt en de dag dat zijn zoon zelfmoord pleegt, maakt hij eieren met tomaat voor zichzelf. Daarna heeft hij een lange relatie met Isabelle, een succesvolle mode- en lifestylejournaliste, maar als Isabelles lichaam begint af te takelen, gaan ze uit elkaar, omdat Isabelle niet (meer) van seks houdt. Daniel1 is ondertussen op een fraai domeintje in Spanje gaan wonen. Nadat hij een tijd aangemodderd heeft, leert hij de jonge, geile actrice Esther kennen en bij haar leeft Daniels sputterende seksualiteit weer op (mét de hulp van een of ander, de erectie bevorderend zalfje). Tot Esther, die niet van de liefde houdt, naar Amerika trekt en Daniel1 eenzaam achterlaat. Daniel1 sukkelt dan weer verder, hij takelt geestelijk en lichamelijk af, zijn trouwe hond sterft en uiteindelijk pleegt hij zelfmoord [pp. 369-370].
In de periode dat hij Esther leerde kennen, is Daniel1 overigens ook in contact gekomen met de sekte van de elohimieten die geloven dat buitenaardse wezens het leven op aarde hebben geschapen en nu voor die wezens op Lanzarote een tempel bouwen. Daniel1 neemt dat echter allemaal met een korreltje zout en de sekteleiders zelf lijken dat ook te doen, maar ondertussen doen zij wetenschappelijk frontlinieonderzoek rond genetische manipulatie en klonen met de bedoeling een nieuwe, gekloonde mensensoort te creëren. De sekteleden moeten dan wat DNA afstaan, plegen zelfmoord en zullen vervolgens zo gauw dat technisch mogelijk is, gekloond worden. In de tweede, zich tweeduizend jaar later afspelende verhaallijn is dat ondertussen allemaal werkelijkheid geworden. Na allerhande atoomoorlogen en natuurrampen overleven nog slechts een klein aantal wild geworden en in stamverband levende echte mensen, terwijl de nieuwe mensen zonder begeerte of driften levende klonen zijn (van mensen die tweeduizend jaar daarvoor hun DNA afstonden) die met elkaar communiceren via een soort internet maar verder geen lijfelijk contact hebben.
Als zij uiteindelijk sterven, komt er een nieuwe kloon in hun plaats (wat blijkbaar allemaal geregeld wordt door een soort centrale overheid). Bovendien bestuderen die klonen allemaal de dagboeken van hun voorouders (want die moesten voor het nageslacht een soort autobiografisch testament nalaten). Zo lezen we in de tweede verhaallijn hoe twee klonen van Daniel1, namelijk Daniel24 en Daniel25, commentaar leveren op het levensverhaal van hun voorganger en af en toe iets loslaten over hun eigen levenswijze. Die klonen kunnen maar niet begrijpen waarom hun voorganger zo gedreven werd door seksuele begeerte. Zelf zijn ze ondanks alle orde en evenwicht in hun bestaan nochtans ook niet gelukkig, en dat leidt ertoe dat Daniel25 op het einde zijn privédomein verlaat om door een postapocalyptisch Spanje samen met zijn hond op zoek te gaan naar het eiland Lanzarote (het eiland uit de titel en ook uit het gedicht dat Daniel1 vóór zijn zelfmoord aan Esther stuurde [pp. 370-371], het eiland dat metaforisch staat voor liefde en geluk). Een tijdje voelt Daniel25 zich gelukkig in zijn zwervend bestaan, maar dan sterft zijn hond en uiteindelijk beseft hij (zo kunnen we afleiden uit de wat wollige laatste bladzijden) dat hij het geluk niet zal vinden, want geen enkele nieuwe mens, zo wist ik nu, zou in staat zijn een oplossing te vinden voor de wezenlijke aporie [p. 416].
Tot zover een beknopte samenvatting van de inhoud. Wat is nu de thematische bottom line van dit alles? In dat verband kan je, denken wij, best het boek (en dus Houellebecq) zelf aan het woord laten. Uit onze lectuur van De wereld als markt en strijd en Platform (Elementaire deeltjes hebben we nog niet grondig genoeg gelezen) weten we dat Houellebecq een bijzonder pessimistische, misantropische en sterk romantische (denk aan de Weltschmerz!) wereldvisie heeft: twee terreinen, enerzijds werk en anderzijds seks/liefde, zijn voor de mens in zijn dagelijks, aards bestaan belangrijk en de overgrote meerderheid der mensheid is op geen van deze beide terreinen gelukkig (tenzij misschien voor een korte periode). Dat laatste werd duidelijk geïllustreerd in Platform, waar de hoofdpersoon een hele tijd lang een bijzonder gelukkige seks- en liefdesrelatie kent, maar uiteindelijk wordt die relatie door omstandigheden (een aanslag van moslimterroristen) tenietgedaan. Mogelijkheid van een eiland lijkt ons nu krek dezelfde boodschap te brengen: liefde en geluk zijn in dit aardse leven misschien wel kort bereikbaar, maar ze zijn nooit vast te houden, een eiland (van liefde en geluk, zonder streven) binnen de tijd (zie Daniel1s gedicht op pagina 371) is onmogelijk.
Houellebecq noemde Platform terecht een liefdesroman (wij deden hetzelfde in onze bespreking): ofschoon de liefde en het geluk op het einde teloorgaan, weet Houellebecq in de loop van het verhaal het gevoelen van voldaanheid dat hij ervaart met zijn geliefde, haast lijfelijk op de lezer over te brengen, en dat was een knappe prestatie die wij dan ook ten zeerste wisten te appreciëren. Mogelijkheid van een eiland is ook een liefdesroman, maar veel cynischer, pessimistischer en uitzichtlozer dan zijn voorganger, ofschoon cynisme, pessimisme en uitzichtloosheid wel degelijk ook al aanwezig waren in Platform. Daniel25 stelt het scherp vast in één van zijn commentaren [p. 165]: Liefde lijkt voor de mensen van de laatste periode het summum en het onmogelijke te zijn geweest, het gemis en de genade, het brandpunt waarin alle leed en alle vreugde konden samenvallen. Het onevenwichtige, smartelijke levensverhaal van Daniel1, dat even vaak ongegeneerd sentimenteel als ronduit cynisch is, en in alle opzichten tegenstrijdig, mag in dat opzicht kenmerkend heten. In een interview met Marijke Arijs stelde de auteur overigens: Dit boek beschrijft inderdaad het failliet van het boeddhisme. Elementaire deeltjes zou trouwens ook in dat licht gelezen moeten worden. Toen zag ik het boeddhisme nog als een mogelijke uitweg, als een oplossing voor de problemen van de mensheid. Daar ben ik nu van teruggekomen. Het uitgangspunt van het boeddhisme is dat gemoedsrust, het uitschakelen van begeerte, leidt tot geluk. In dit boek gebeurt dat niet. Alle gevoelens en verlangens zijn uitgeschakeld, maar mijn personages blijken niet zonder liefde te kunnen of te willen leven. Dààrover gaat dus ook deze roman, over liefde en geluk, en het is de romanticus Houellebecq die op pagina 346 Daniel1 laat zeggen dat hij tegen alle feiten in, diep vanbinnen toch nog altijd in de liefde bleef geloven. De uiteindelijke boodschap is echter weer dat liefde en geluk onmogelijk zijn, en dat kan dan logischerwijze alleen maar leiden tot een donkere, pessimistische levensvisie, zoals Daniel1 bevestigt op pagina 333: Molière werkte in het komische genre, en dat is altijd hetzelfde probleem, uiteindelijk stuit je altijd op dezelfde moeilijkheid, namelijk dat het leven eigenlijk helemaal niet komisch is.
Bon. We hebben dit boek nu gelezen, we menen dat we de onderliggende thematiek ervan zon beetje begrepen hebben, maar is het nu ook een goed boek, of is het zelfs een meesterwerk (zoals sommige, maar vast niet alle, recensenten stellen). Vooraleer we daar nog iets over zeggen, eerst toch even signaleren dat de Nederlandse titel een bijzonder rare vertaling is van La possibilité dune île. Waarom wordt dat bepaalde lidwoord weggelaten? Het moet toch zijn: Dé mogelijkheid van een eiland. The Merchant of Venice vertaal je toch ook niet als Koopman van Venetië? Op pagina 371, waar de titel in een gedicht van Daniel1 voorkomt, wordt overigens vertaald een mogelijkheid van een eiland, alweer foutief volgens ons. Het is natuurlijk maar een detail (alhoewel: is een titel een detail?), maar het viel ons op dat het blijkbaar niemand anders in het Nederlandstalige gebied gestoord heeft. Vreemd. Sommige artikelen (zoals het interview van Martin Coenen in Humo) die verschenen nog vóór de Nederlandse vertaling op de markt kwam, vertalen overigens wél correct: De mogelijkheid van een eiland.
Bon. Is La possibilité dune île nu een meesterwerk? Wij vinden van niet, al spreekt de roman ons wel aan en menen wij ook te begrijpen waarom hij ons (en ongetwijfeld vele anderen) aanspreekt. Die figuur van Daniel1, dat is natuurlijk Houellebecq zelf. Via zijn fictie, maar ook via uitspraken in interviews werpt Houellebecq zich zon beetje op als de scherpzinnige, intelligente en humoristische observator van onze moderne tijden, en dat vinden de mensen leuk: ( ) ik was erg goed in het neerzetten van de incestueuze verleidingen waaraan intellectuelen in het midden van hun carrière blootstonden ten opzichte van hun dochters of stiefdochters met blote navels en boven hun broek uitstekende strings. Om kort te gaan, ik was een vlijmscherpe observator van de hedendaagse werkelijkheid [p. 17, cursivering van Houellebecq!].
De nagel op de kop! Dat die observaties regelmatig gepaard gaan met islamofobe of seksistische uitspraken valt bij de Houellebecq-fans (waartoe wij onszelf zeker willen rekenen) niet echt in slechte aarde, net zomin als het feit dat er af en toe eens lekker afgegeven wordt op bekende namen, zoals Vladimir Nabokov en James Joyce [p. 26] of Teilhard de Chardin [p. 69], en even net zomin als het feit dat er flink wat erotiek geserveerd wordt. Af en toe krijgen die uitspraken zelfs een zeker profetisch gehalte, en ook dat is voor heel wat lezers aangenaam voer. Een voorbeeldje op pagina 309: Toen werd het de bevolking van de westerse landen volstrekt duidelijk dat de moslimlanden louter door onwetendheid en dwang in de greep van hun primitieve geloof waren gehouden: beroofd van hun achterland vielen de westerse islamitische bewegingen in één klap uiteen. Of Houellebecq het allemaal zo letterlijk méént, is natuurlijk nog maar de vraag. Op pagina 183 zegt Daniel1 immers onder meer: Ik was toch wel een beetje een hoer, ik had me aangepast aan de voorkeuren van het publiek, nooit was ik werkelijk oprecht geweest En op pagina 185 legt hij uit dat mijn hele carrière en vermogen gebaseerd waren op de commerciêle uitbating van lage lusten, op de absurde fascinatie van het Westen met cynisme en kwaad
Om maar te zeggen dat Houellebecq zijn thematiek meeheeft. Je zou natuurlijk (onvriendelijk) kunnen zeggen dat die thematiek altijd hetzelfde is, rehash of the same old stuff, en dat we het nu onderhand wel weten. Als je vriendelijker bent, kan je hier voor hetzelfde geld uiteraard spreken van conceptual continuity, maar wij blijven erbij: wat voor nut of waarde heeft conceptual continuity, als het steeds op dezelfde, monomane manier gebracht wordt? Conceptual continuity is alleen bewonderenswaardig als het op een telkens vernieuwende, grensverleggende en dus meesterlijke manier gebracht wordt. En om echt meesterlijk genoemd te worden, laat La possibilité dune île toch wat te veel steken vallen. Wij sommen er een paar op.
Wat doen die mottos bij de hoofdstukken van Daniel1? Soms zijn ze onnozel, vaak zijn ze bijzonder weinig functioneel, en in bepaalde gevallen worden ze gewoon weggelaten (bijvoorbeeld op pagina 177). Zulke dingen komen toch niet echt sterk over? De hoofdstukken van Daniel24 en Daniel25 lijken ons in vergelijking met de hoofdstukken van Daniel1 erg zwak. De SF-mumbo jumbo die hier meermaals gedebiteerd wordt, werkt irriterend en zit bovendien vol narratologische gaten en leemtes. Wie is bijvoorbeeld nu uiteindelijk die Opperzuster? En wat is er nu precies gebeurd met de aarde tweehonderd jaar na het nu-vertelmoment van Daniel1, met andere woorden: hoe is de ons bekende wereld geëindigd? Heel het derde deel, waarin die Daniel25 door een postapocalyptisch Europa trekt, kon ons eerlijk gezegd ook maar matig bekoren (misschien dat het in een film sterker zou overkomen), en op het einde dooft het hele zaakje zon beetje uit als een vermoeide kaars, nogmaals: na een aantal bijzonder wollige bladzijden.
Een smetteloos meesterwerk is Houellebecqs jongste dus vast niet, maar de Franse auteur heeft heel wat troeven (zie supra) om een bepaald hedendaags publiek aan te spreken, en in die zin lijkt hij ons wel degelijk een period piece (een tijdverschijnsel, de term is van de Amerikaanse literatuurprof Harold Bloom) te zijn. Of La possibilité dune île het eindpunt vormt van Houellebecqs schrijverscarrière, durven wij niet beweren, en nog veel minder dat hij binnenkort zelfmoord gaat plegen. Veeleer zien wij hem in de nabije toekomst een film naar een eigen scenario gaan regisseren: in 2004 stapte Houellebecq voor 1,3 miljoen euro over van Flammarion naar het grotere Fayard, en deze deal omvatte ook de verfilming van Houellebecqs boeken (met Michel himself als regisseur).
Geraadpleegde lectuur
- Martin Coenen, De mogelijkheid van een eiland: krék die gek van een Michel Houellebecq (interview), in: Humo, nr. 3402, 15 november 2005, pp. 168-170.
- Dirk Leyman, Bijtende visioenen. Apocalyptische roman van enfant terrible Michel Houellebecq, in: De Morgen/Boeken, 7 september 2005, pp. 2-4.
- Marijke Arijs, Ik ben behoorlijk tevreden met mezelf. Michel Houellebecq over zijn meesterwerk (interview), in: De Standaard der Letteren, 29 september 2005, pp. 2-3.
- Dirk Leyman, Ik ben een realist met romantische trekjes. Gesprek met Michel Houellebecq aan de vooravond van de Prix Goncourt (interview), in: De Morgen/Boeken, 2 november 2005, pp. 2-5.
- Marijke Arijs, Klippen van ellende. De donkere toekomst van Michel Houellebecq, in: De Standaard der Letteren, 2 december 2005, p. 15.
- Joe Oostvogels, (recensie van La possibilité dune île), ongepubliceerd typoscript, januari 2006.
- Joe Oostvogels, (recensie van De koude revolutie confrontaties en bespiegelingen), ongepubliceerd typoscript, januari 2006.
Naschrift
De recensie van Marijke Arijs (in De Standaard der Letteren, 2 december 2005), overigens één van de weinige échte recensies die wij lazen in de media, bevat heel wat raakpunten met onze bespreking hierboven. Enkele citaten.
- Het geheel is gekruid met de obligate seksscènes en met ingrediënten die ontleend zijn aan de sciencefictionliteratuur: een sekte, apocalyptische rampen, klonen en genetisch geknutsel.
- Houellebecq is op zijn best wanneer hij zijn slechte karakter en zijn sarcastische neigingen kan uitleven. In het verhaal van Daniel1, dat een en al kommer en kwel is, is hij duidelijk in zijn element.
- De lijdensweg van een loser als Daniel1 is een kolfje naar de hand van Houellebecq, maar met het vlakke, monotone bestaan van de klonen weet hij kennelijk geen raad. Hilarische maatschappijkritische passages worden afgewisseld met ongenietbare, met SF-jargon doorspekte theorietjes.
- De auteur heeft er flink met de pet naar gegooid. Dat blijkt uit een aantal slordigheden en logische fouten, uit de rafelige constructie en de wijdlopige stijl.
- De auteur, die uitstekend begrepen heeft dat literatuur op overdrijving werkt, legt de pijnpunten in onze samenleving bloot, vergroot ze uit en trekt ze door tot in de uiterste consequenties. Zijn dogmas moet u er wel bij nemen: het leven is een bij voorbaat verloren slijtageslag. Geluk bestaat niet, liefde evenmin en de wereld snelt zijn ondergang tegemoet.
LUCIDE DROMEN. Zo doe je dat
(Dylan Tuccillo, Jared Zeizel en Thomas Peisel) 2013
[Lannoo, Tielt, 2013, or. Amerikaans: A Field Guide to Lucid Dreaming. Mastering the Art of Oneironautics, New York, 2013, 280 blz.]
Op een bijzonder omslachtige, langdradige en ook oppervlakkige wijze leggen deze drie oneironauten (droomreizigers) uit hoe je je dromen beter kan herinneren, hoe je een droomdagboek aanlegt, hoe je bewust kan worden tijdens je droom (lucide dromen) en hoe je een droom bewust kan sturen. Er wordt heel enthousiast gedaan: lucide dromen zou je een beter inzicht geven in jezelf, het zou je geestelijk en zelfs fysiek kunnen genezen en het zou een bijdrage kunnen leveren aan je creativiteit (oplossingen vinden voor problemen, inspiratie aanleveren voor het schrijven van een verhaal ).
Voorlopig staan wij persoonlijk nogal sceptisch tegenover dat hele concept van lucide dromen. Volgens ons (maar we zijn geen specialisten terzake en hebben misschien nog te weinig ervaring opgedaan) is wat hier lucide dromen genoemd wordt niet meer dan een toestand (die iedereen al wel eens heeft meegemaakt) van half slapen, half wakker zijn waarbij de hersenen zoals altijd nieuwe combinaties uitvinden van beschikbare gegevens en ervaringen, alleen onthoudt men die in dit geval beter omdat men half wakker is. In boekjes zoals het onderhavige wordt echter voortdurend gedaan alsof de droom een eigen leven leidt en alsof je met die droomwereld interactief kan communiceren zoals met de echte wereld. Men belooft ook je allerlei trucjes en technieken aan te leren om tot bewust dromen te komen, maar al te veel moet men zich daar niet van voorstellen. Zoals in een flutartikeltje over dromen in het fluttijdschriftje Steps Magazine door ene Katrien Bonne werd gezegd, komt het eigenlijk steeds weer neer op het volgende: Er bestaan verschillende technieken, zoals de MILD-techniek en de WILD-techniek, maar samengevat komt het erop neer dat je het echt wil en tegen jezelf herhaalt (ik ga nù dromen, en ik weet dat ik dan droom) en visualiseert. Nou ja.
Wat ons ook verschrikkelijk stoort, is dat de auteurs van dit boekje constant doen alsof ze op het gebied van lucide dromen het warm water hebben uitgevonden, terwijl negentig procent van wat ze vertellen, reeds te lezen was in (onder meer) het gelijkaardige boekje Creatief dromen van Patricia Garfield. En dat dateert uit 1974.