BLAUWE MAANDAGEN (Arnon Grunberg) 1994
[Roman. Er werd gebruik gemaakt van de licentie-editie in de reeks Grote Lijsters, Wolters-Noordhoff Wolters Plantyn, Groningen-Deurne, 2001, 237 blz.]
Blauwe maandagen is de debuutroman van de Joods-Nederlandse schrijver Arnon Grunberg. Het boek werd door de kritiek en het publiek redelijk welwillend ontvangen (ofschoon minder positieve geluiden evenmin ontbraken), kreeg de Anton Wachter-prijs 1994 voor het beste literaire debuut en werd ondertussen in vertaling uitgebracht in diverse landen, waaronder Duitsland, Frankrijk, Engeland, de VS en Japan.
De roman bestaat uit vijf onderdelen. In het korte, slechts enkele bladzijden omvattende eerste deel, Ik heb nog twintig paarden in Berlijn, beschrijft de ikfiguur beknopt het leven en de dood van zijn vader, die als erfenis onder meer een rijschool met ponys in Berlijn naliet. In het uit tien hoofdstukken bestaande tweede deel, Rosie, beschrijft de ik zijn laatste jaren op de middelbare school: hij blijkt een rebellerende nietsnut geweest te zijn die zijn leraren het leven zuur maakte en dan ook van school geschopt werd. In deze jaren heeft hij een vriendinnetje, Rosie, met wie hij onder meer enkele dagen naar Antwerpen trekt (ze zijn op dat moment beiden vijftien jaar), maar het is een lusteloze relatie zonder veel fut, levensvreugde of liefde. Het derde, niet verder ingedeelde deel, Walk like an Egyptian, beschrijft de laatste levensmaanden van de aftakelende en veel last verkopende vader. De ikfiguur, die overigens Arnon heet, is ondertussen negentien en zoekt zonder veel succes zijn weg in het uitgeversvak. Het vierde deel, De meisjes, is weer onderverdeeld in hoofdstukken, vijf om precies te zijn. Dit deel bestaat hoofdzakelijk uit Arnons wedervaren met prostituees. Nu eens gaat het om hoertjes die ergens in een besloten huis werken, dan weer om escortmeisjes die hij bij hem thuis laat komen. Alles wat hij met deze dames meemaakt, is echter even deprimerend en ontluisterend. In het laatste, weer niet verder onderverdeelde stuk, In dienst van Blue Moon, laat Arnon zich inschrijven bij een gigolobureau, maar het komt nooit tot enige actie. Wel krijgt hij nog bezoek van een Litouws hoertje, Sandra, maar dit contact is even treurig en nutteloos als de vorige.
Men vraagt zich af waarom dit boek door bepaalde mensen goed wordt gevonden. Om te beginnen lijkt de structuur nergens naar en is alles heel oppervlakkig en zelfs slordig geschreven. Dat is reeds het geval op de eerste bladzijden waar de ikfiguur meldt dat zijn vader kaal is, terwijl het enkele regels verder luidt dat zijn haren op stro leken [pp. 9-10]. Voor de rest is deze tekst niets anders dan één lange aaneenschakeling van anekdoten die compleet als los zand aan elkaar hangen. Over die Berlijnse paarden, waar het eerste deel aan gewijd is en die zelfs de titel voor dit deel leveren, vernemen wij bijvoorbeeld in de rest van de roman totaal, maar dan ook totààl niets meer. Met gemak kan men nog tientallen gelijkaardige voorbeelden aanstippen. Typerend is dat er voortdurend van de hak op de tak wordt gesprongen en dat alle verhaalelementen zeer oppervlakkig worden uitgewerkt. Personages komen en gaan, zeggen een paar dingen en verdwijnen dan weer, om honderd bladzijden verder nog eens even op te duiken en dan voorgoed onbesproken te blijven. Tot een sterke, beklijvende verhaalstructuur leidt zoiets natuurlijk niet en vaker dan de lezer lief is, laat Grunberg zich betrappen op onvervalst bladvullend geleuter. Dat gaat dan zo: Ik wachtte op de 6 en dacht aan haringsla die ik die middag bij mijn moeder zou gaan eten. Het recept was van mijn vader. Toen ik op een middag van school kwam, vertelde hij: De Deutsche Welle heeft vandaag een recept voor haringsla uitgezonden, maar het was niet te verstaan, want de piraten waren weer aan het storen. Diezelfde dag schreef hij een brief aan de Deutsche Welle of ze het recept aan hem wilden opsturen, en hij begon een proces tegen de piraten. Het duurde vier jaar voordat hij het proces uiteindelijk verloor. Speciaal voor dat proces had hij een pak laten maken bij zijn kleermaker uit Hongkong [p. 170].
Of nog, als het gaat om één van zijn collegas op het uitgeverskantoor, mevrouw Tuynman: Van de hond van mevrouw Tuynman ben ik altijd afgebleven. Ik heb niets speciaals met honden. Het grootste beest dat ik tot nu toe om zeep heb geholpen, is een hommel, maar daar gaat binnenkort verandering in komen. Ik sprak eens een zeeman die me vertelde dat hij op een booreiland ging werken, want van het booreiland was het niet ver meer naar het paradijs en het paradijs was volgens hem de beste plek om oud te worden [p. 205]. En zo ratelt dat maar door, zonder samenhang, zonder verbanden en zonder einddoel. Klap op de vuurpijl bij dit alles is dat de tekst vanaf de vijftiende druk is herzien: het wedervaren met die Sandra vormde bijvoorbeeld eerst het laatste hoofdstuk van deel vier, maar werd dan ingewerkt in het vijfde en laatste deel. Als de oorspronkelijke tekst goed genoeg was om een literaire debuutprijs te krijgen, waarom moest er dan later aan gesleuteld worden?
De thematiek van het boek is ook al niet van aard om van een meesterlijk debuut te kunnen spreken. Men stelle zich van deze thematiek overigens niet te veel voor. Ton Brouwers doet Grunberg te veel eer aan als hij schrijft: Grunberg gebruikt de romanvorm niet om een spannende plot op te bouwen of om abstracte ideeën of een veelheid aan levensvisies te formuleren, maar om de ontwikkeling van een wereldbeeld te laten zien [Brouwers 2000: 8]. Dat wereldbeeld bestaat dan toch uit niet veel meer dan een oppervlakkig mengseltje van misantropie, troosteloosheid en onvermogen tot liefde. Nogmaals Brouwers: Hoe Arnon Grunberg in de volwassen wereld valt, zo kan het onderwerp van Blauwe maandagen worden samengevat. Het verhaal laat zien hoe hij de besloten wereld van school, religie en gezin inruilt voor het anonieme leven van drank, de grote stad en de betaalde seks. (
) In de roman staat aldus de spanning tussen jeugd en volwassenheid centraal. Het wordt uitgewerkt aan de hand van twee gelijktijdige maar tegengestelde processen in de ontwikkeling van het personage Arnon: het zich losmaken van de wereld van zijn jeugd en het zoeken naar een eigen, volwassen bestaan. (
) Het boek is in dit opzicht dus een ware afrekening en aan het einde heeft Arnon zich op overtuigende wijze losgemaakt van de wereld van zijn jeugd: van school, van zijn vriendinnetje, van zijn familie en van zijn religie. Maar zijn eerste schreden in het volwassen leven kunnen allesbehalve geslaagd genoemd worden. Dierbare relaties heeft hij niet opgebouwd, duidelijke toekomstplannen heeft hij niet weten te ontwikkelen en intellectuele ontplooiing lijkt hij evenmin te zoeken. Hij heeft geen baan gevonden die hem boeit, terwijl de betaalde seks die hij wel actief opzoekt hem eigenlijk amper opwindt. Er is sprake van een ontwikkeling naar een zekere eenzaamheid en nihilisme in zijn leven. Teruggeworpen op zichzelf, is Arnon aan het einde uitgeblust [Brouwers 2000: 3 / 5 / 7].
Zo geformuleerd klinkt dit allemaal veel indrukwekkender en boeiender dan het in de roman zelf overkomt. De motieven lusteloosheid en liefdeloosheid komen in de tekst wel degelijk af en toe aan bod, bijvoorbeeld op de bladzijden 175-176: Op dat moment kon ik niemand bedenken met wie ik me verbonden voelde, of die mij iets meer zou kunnen schelen dan een verdwaalde gedachte. Misschien konden de hoeren die ik bezocht had mij wat schelen, want ik dacht aan hen in de uren dat ik niet bij ze was, en ook niet bezig was naar ze toe te gaan. Ook dat wist ik niet zeker. Ik had veel mensen ontmoet, in cafés en op feesten, en allemaal wilden ze veel geld verdienen, en wereldberoemd worden, of goede soldaten, of goede moeders worden, maar het meest van alles wilden ze geloven dat ze hielden van degenen die ze hadden begeerd, en wiens fotos nu in een doos op de boekenkast lagen, en ze wilden dat ook ik hen zou geloven. Of nog, op bladzijde 190: Nu zou ik teruggaan naar Astrid en de hele ochtend dacht ik aan haar. Aan haar ijle, afwezige stem, haar weerzin tegen het praten van al die mensen. Misschien had ze wel gelijk, misschien moesten we maar ophouden liefde proberen uit te drukken in woorden. Misschien moesten we helemaal ophouden met dat gezeur over liefde en gewoon warmte geven, op de enige manier waarop dat mogelijk is, met ons lichaam, en voor de rest het zwijgen ertoe doen. Zoals men merkt: nogal doorzichtig als thematiek maar dat ware nog niet zo erg, als voor de rest dit zogenaamde wereldbeeld niet compleet zou verzuipen in de loze anekdotiek waarmee de roman voor 98% gevuld is.
Nogmaals: waarom kende deze bijzonder matige debuutroman een redelijk succes? Omwille van twee redenen, denken wij. Ten eerste: het sensatie-aspect. Zoals de achterflap niet nalaat te vermelden, draait de helft van deze roman rond hoerenbezoek en rond een kerel die voor gigolo speelt. Dat van die gigolo komt echter nauwelijks aan bod en het onderdeel hoeren laat zich samenvatten in de zinnetjes: Ze begon aan me te sjorren. Ik had er nu heel veel ontmoet, maar uiteindelijk trokken ze je allemaal af alsof ze glazen aan het spoelen waren [p. 193]. Nogal teleurstellend natuurlijk voor wie meer sappige details had verwacht, maar alleen al het optreden van de termen hoeren en gigolo houdt een verklaring in voor de welwillende receptie van dit boek bij een deel van het leespubliek. In haar recensie in De Telegraaf van 27 mei 1994 noteerde Ingrid Hoogervorst in elk geval al: Blauwe maandagen (
) stond om al die redenen en nog wel meer de afgelopen weken volop in de belangstelling. Niet in de laatste plaats om het taboe doorbrekende karakter van dit autobiografische boek, waarin uitvoerig wordt beschreven hoe het er tijdens erotische escapades op het gebied van de betaalde liefde aan toegaat. Zulke recensiezinnetjes zijn uiteraard zuivere onbetaalde reclame voor een roman.
Er is echter nog een tweede reden, en daarmee kunnen we dan toch eindelijk iets positiefs ventileren rond dit Grunberg-debuut: de flinke dosis troosteloosheid en ellende die in dit boek op de lezer afkomt, wordt grotendeels verteerbaar gemaakt door de (ongetwijfeld typisch Joodse) humor en de soepele schrijfstijl waarmee alles beschreven en tegelijk gerelativeerd wordt. Nu eens is die humor vulgair, onnozel of banaal, maar evenzovele keren slaagt Grunberg erin de lezer een onweerstaanbare glimlach te ontlokken. Dat gaat dan bijvoorbeeld zo: Mevrouw Mohnstein heeft zes jaar lang geprobeerd mij Hebreeuws te leren. Ze heeft me geen Hebreeuws bijgebracht, maar ze heeft me wel geleerd hoe het is om iemand echt te haten. Dat is in ieder geval wat [pp. 47-48]. Of nog: Mijn vader had de dag voor mijn bar mitswa nauwelijks geslapen en hij zag er in de synagoge uit zoals prins Claus, alleen dan nog veel erger [p. 48]. Goddelijk is ook het volgende fragmentje, uit Arnons bezoek aan de al wat oudere hoer Tina: Ze was heel snel naakt, maar ook ik was tamelijk snel naakt. Ik was verbaasd, want ik voelde geen enkele gêne die ik meestal wel voel als ik me uitkleed waar andere mensen bij zijn. Daar stonden we aan het voeteneind van het bed en het bleef een tijdje stil en ten slotte vroeg ik maar: Heeft u huisdieren? Nu gaan we ons wassen, zei ze. Ik keek naar haar gerimpelde buik en haar borsten die naar beneden hingen als verlepte bloemen en ik liep achter haar aan naar de wastafel. Ze waste zich met het blauwe washandje. Haar kut en ook haar billen. Dat beloofde niet veel goeds [p. 122]. Vooral die heeft u huisdieren? en dat beloofde niet veel goeds doen het hem. Slapstick is de term die hiervoor in sommige recensies terecht gebruikt wordt.
Al bij al is wat we hier aan positiefs kunnen meedelen toch maar matig voor een boek dat een debuutprijs heeft gekregen. Niet alle recensenten waren trouwens zo positief over Blauwe maandagen. In Knack schreef Bart Vanegeren: Grunberg ontpopt zich tot een vaardig verteller met een verschroeiend gevoel voor slap-stick, maar hij heeft lang geen evenwichtige roman afgeleverd. Zo sprankelend als de eerste helft van Blauwe maandagen bijwijlen is, zo mak is de tweede. Dat maakt de drukte van de afgelopen maanden enigszins overdreven. En in Vrij Nederland noteerde Jessica Durlacher: Blauwe maandagen bestaat uit een heleboel goeie, sterke en verschrikkelijke fragmenten, maar de redundante rommel ertussen, vooral in de tweede helft, laat een gevoel van teleurstelling en armoe achter. En Ton Brouwers vatte samen: De besprekingen van het boek zijn overwegend positief en daarbij ligt vooral de nadruk op Grunbergs soepele schrijfstijl en zijn verfijnde gevoel voor de verweving van ernst en humor. (
) De belangrijkste kritiek heeft betrekking op de opbouw van het verhaal: de tweede helft van de roman wordt door verschillende recensenten aanmerkelijk zwakker gevonden en zelfs saai genoemd vanwege het veel minder geïnspireerde proza en de weinig interessante ontwikkeling van het verhaal [Brouwers 2000: 11].
Geraadpleegde lectuur
- Ingrid Hoogervorst, Arnon Grunberg legt de lelijkheid bloot, in: De Telegraaf, 27 mei 1994.
- Jessica Durlacher, Zonder zichtbare lach, in: Vrij Nederland, 4 juni 1994.
- Bart Vanegeren (interview met), Het verhaal van iedereen. Debutant Arnon Grunberg probeert zijn bestseller Blauwe maandagen te overleven. Een gesprek, in: Knack, 21 september 1994, pp. 98-100.
- Ton Brouwers, Arnon Grunberg: Blauwe maandagen, in: Lexicon van Literaire Werken, 47, augustus 2000, pp. 1-11.
Quotering: **½
[explicit]
|