Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
11-08-2012
FILM: Body Double (Brian de Palma) (USA, 1984)
BODY DOUBLE (Brian de Palma) (USA, 1984)
(114)
Jake Scully, een aan claustrofobie lijdende schnabbelende acteur, betrapt zijn vriendin met een ander en verliest zijn rol in de vampierenfilm waaraan hij meewerkt. Door een andere acteur, Sam Burchard, wordt de nu dakloze Jake gevraagd om op het prachtige appartement van een vriend van Sam te passen, terwijl Sam enkele weken op locatie moet gaan filmen. Vanuit die flat kan Jake elke avond op hetzelfde uur een knappe vrouw zien strippen en dansen (via een telescoop) en hij raakt door de dame geïntrigeerd. Tot zij op een avond vermoord wordt en Jake net te laat komt om haar te redden. Wanneer hij toevallig naar de reclame voor een pornofilm op de televisie kijkt, ontdekt Jake een pornoactricetje (Holly Body) dat precies hetzelfde dansje uitvoert als de vermoorde vrouw en door vervolgens te infiltreren in het pornowereldje en kennis te maken met Holly ontdekt hij dat alles een set-up was van die Sam Burchard, die zijn rijke vrouw wilde vermoorden met Jake als getuige à décharge. Na nog enkele vijven en zessen slaagt Jake erin Sam uit te schakelen.
Ooit schreven wij over deze prent: De Palma beheerst natuurlijk zijn filmgrammatica als geen ander, maar dat geeft de laatste jaren in de praktijk toch geen echt bevredigende resultaten. In deze film heeft dat te maken met het soms wat onnozele, naïeve scenario, ofschoon het basisidee (afgekeken van Hitchkocks Vertigo en Rear Window) best leuk is. De Palma verweeft echter zoveel belachelijke ongeloofwaardigheden in zijn thriller dat je op de duur helemaal niet meer thrillt maar in de lach schiet op de spannende momenten, en dat is nefast voor dit soort films. Op het einde schiet de regisseur trouwens helemaal uit zijn bol en weet niemand nog waar hij nu eigenlijk naartoe wil. Het is duidelijk: het blijft verder bergaf gaan met die De Palma. Met Craig Wasson als Jake Scully en Melanie Griffith als het pornosterretje Holly Body. Tweede visie: aanwezig blijven wel de onderhand bekende motieven, zoals onder meer het voyeurisme en het spel met schijn/werkelijkheid (de kijker wordt voortdurend op het verkeerde been gezet, maar op het einde wordt hiermee overdreven en dus laat de film de kijker achter met het onbevredigende gevoel serieus voor de gek gehouden te zijn). Quotering: 3 (3 januari 1994 TV).
Het scenario bevat inderdaad heel wat ongeloofwaardigheden en losse draden (slechts één voorbeeldje: Jake is inkopen gaan doen en rijdt toevallig langs het huis van die mooie dame die toevallig net met de auto wegrijdt en achtervolgd wordt door de als indiaan vermomde Sam: hoe kan die Sam weten dat Jake daar net zou passeren?), maar onze vroegere kritiek moet toch vooral het tweede deel van de film (na de moord) gelden. Tijdens het eerste uur maakt De Palma zijn reputatie van getalenteerde Hitchkock-epigoon immers meer dan waar en zit je als kijker bijzonder geïntrigeerd toe te kijken hoe hij een aangename mengeling van spanning en pikanterie (de herhaalde striptease op dat mooie muzikale leitmotiefje, de knappe dame die een slipje gaat kopen, de kusscène op het strand) weet te serveren. Vermeldenswaard na al die jaren is zeker ook de pseudo-pornofilm met Jake en Holly in het midden die eigenlijk grotendeels een videoclip is voor het nummer Relax (met zéér toepasselijke tekst) van Frankie Goes To Hollywood. Grappig hoe wij dat in 1984 beschouwden als zéér, zéér pikant en gewaagd, maar als je er nu naar kijkt, blijkt het stukken braver dan wat dagelijks op MTV of TMF te zien is. En tijdens de coïtus blijft Jake nota bene al zijn kleren aanhouden! En iets minder grappig: Sams grote agressieve hond die Jake twee keer bijna de strot overbijt, is alweer (net als in Sam Fullers White Dog) een Zwitserse witte herder! Onze Lupa moest het weten!
Quotering: *** (10 augustus 2012) (dvd bib Brecht)
FILM: Mr. Nobody (Jaco Van Dormael) (B-D-F-Can, 2009)
MR. NOBODY (Jaco Van Dormael) (België-Duitsland-Frankrijk-Canada, 2009)
(137)
We zitten in 2092, dankzij celverjonging zijn alle mensen quasi-onsterfelijk en Nemo Nobody is de enige nog sterfelijke mens. De in 1975 geboren, stokoude man wordt weldra 118, is op sterven na dood en aan een psychiater en een journalist vertelt hij over zijn verleden, vooral over zijn ouders en de drie vrouwen waarmee hij heeft samengeleefd. Dat gebeurt echter op een heel verwarde en verwarrende manier (ondanks de kleuren blauw, geel en rood die aan elk van de drie vrouwen verbonden werden als herkenningspunten). Dat kan te wijten zijn aan de verslappende geestelijke vermogens van de oude Nemo, maar het valt duidelijk ook binnen de opzet van het scenario, dat voortdurend verwijst naar het maken van keuzes in het leven en in de liefde. De kernscène van het verhaal is dan ook de negenjarige Nemo wiens ouders gaan scheiden en die op een treinperron moet kiezen tussen zijn papa en mama. Als we Van Dormael goed begrijpen, is de uiteindelijke boodschap dat het uiteindelijk niet zoveel belang heeft welke keuze je maakt, alle wegen zijn de goede en een andere weg is niet noodzakelijk beter.
De film steekt dan ook boordevol spiegelmomenten, visuele echos en kruisverwijzingen waarbij een scène telkens terugkeert maar met een ander detail, waaruit dan een nieuw vervolg voortkomt. Van één punt vertrekken dus vaak verschillende lijnen, laat ons zeggen lijn A en lijn B, die dan weer opsplitsen in de lijnen A1 en A2 en B1 en B2, maar het verwarrende is dat voortdurend heen en weer wordt gesprongen tussen al die lijnen, zodat de kijker op de duur tussen de bomen het bos niet meer ziet. Die opzettelijke onduidelijkheid is trouwens ook aanwezig in het vertelde heden, want nu eens wordt Nemo door de psychiater gehypnotiseerd om terug te keren naar zijn verleden, en dan weer vertelt hij in het ziekenhuis over zijn verleden tegenover een journalist. Tussendoor krijg je dan ook nog de volwassen Nemo te zien als presentator van een wetenschappelijk TV-programma waarin het onder meer gaat over de big bang, de expansie van het heelal of de vier dimensies en zit de vijftienjarige Nemo een SF-verhaal te schrijven over een reis naar Mars. Daarin is sprake van de inkrimping van het heelal, en inderdaad: op het einde, in 2092 stopt het heelal met uitdijen, loopt de tijd achteruit en Nemo, die net gestorven is, wordt weer levend.
Men merkt: niet simpel allemaal. Duidelijk is echter het volgende: Van Dormaels film steekt boordevol leuke ideeën en vondsten, zowel narratologisch als visueel, maar er wordt uiteindelijk niets briljants mee gedaan. Van Dormael heeft een fantasierijke, sprookjesachtig-naïeve en vaak in een droomsfeer badende stijl (die overigens erg verwant is aan de stijl van Jean-Pierre Jeunet, de regisseur van onder meer Amélie Poulain) die de kijker overdondert met ongelooflijke travellings en fabelachtige trucages en hem tegelijk charmeert met ontroerende beelden en liedjes uit de oude doos (hier bijvoorbeeld het nummertje Mister Sandman). Maar zoals hij deze keer diezelfde kijker met een scenario uit eigen koker alle hoeken van de cinema laat zien: nee, daarmee heeft hij zijn hand manifest overspeeld. Naar verluidt had Van Dormael trouwens na tien jaar schrijven en zes maand filmen 320 uren beeldmateriaal en dat moest dan teruggemonteerd worden naar een dikke twee uren. Niet voor niets dat de prent vol losse draden en gaten zit! Van Dormael had blijkbaar genoeg geld (meer dan 50 miljoen) om eens lekker zijn zin te doen, en niemand had de guts om hem eens stevig op de vingers te tikken. Deze film toont te weinig beperking voor een meester en daarom is dit een weliswaar prachtig ogende mislukking.
P.S. In Filmmagie [nr. 601, januari 2010] krijgt Mr. Nobody zes paginas lang de aandacht, terwijl in datzelfde nummer A Serious Man van de Coen-brothers het moet stellen met nog geen anderhalve bladzijde. Wij zouden het als hoofdredacteur net andersom hebben gedaan. Het beste bewijs dat Van Dormaels filosofietje dat alle keuzes de goede zijn, nergens op slaat.
Quotering: **½
(8 augustus 2012) (dvd bib Wuustwezel)
MIDDELNEDERLANDS: Het Spel van de V vroede ende van de V dwaeze Maegden (Jan Vanden Vivere?) XVIa?
Het Spel van de V vroede ende van de V dwaeze Maegden
(Jan Vanden Vivere?) XVIa?
[Teksteditie: Marcel Hoebeke (ed.), Het Spel van de V vroede ende van de V dwaeze Maegden. Opnieuw uitgegeven, ingeleid en toegelicht. Klassieken Nederlandse Letterkunde, Martinus Nijhoff-Tjeenk Willink, Den Haag-Noorduijn, 1979 (2de druk) = Spel van de V vroede ende van de V dwaeze Maegden ed. 1979 (Hummelen addenda 2 35)]
Genre
Een mysteriespel [ed. 1979: 14/16]. In Hummelen e.a. 1984: 128, wordt gesproken van een (nieuwtestamentisch) gelijkenisspel.
Auteur
Een anonieme rederijker uit de buurt van Oudenaarde. Misschien was het de geestelijke Jan Vanden Vivere die rond 1500 factor was van de rederijkerskamer De Kersouwe te Pamele [ed. 1979: 71/73/154]. Volgens Erné/Van Dis II ed. 1982: 477, zou het de priester Jan van de Vivere zijn, en niet de gelijknamige advocaat, zoals Hoebeke in de eerste druk van zijn editie (1959) stelde.
Situering / datering
De tekst (812 verzen) bleef bewaard in een handschrift dat toebehoorde aan het klooster der Zwarte Zusters te Pamele (bij Oudenaarde). In de negentiende eeuw werd het handschrift aangetroffen bij een winkelier te Oudenaarde maar nog vóór 1900 ging het verloren. Sindsdien kennen we de oorspronkelijke tekst slechts uit enkele negentiende-eeuwse afschriften. De taal van het stuk wijst ook in de richting van Oudenaarde als ontstaansmilieu [ed. 1979: 7/10/13/79]. Het handschrift en het stuk zelf dateren hoogstwaarschijnlijk uit het begin van de zestiende eeuw [ed. 1979: 13/68-69/71/154]. Volgens Erné/Van Dis II ed. 1982: 477, zou het spel pas na 1519 ontstaan zijn.
Inhoud
De vijf vroede maagden (Vreese, Hope, Caritate, Gheloove en Ootmoedicheit) stellen zichzelf voor. Hun lampen zijn in orde en zij wachten op de Bruidegom. De vijf dwaze maagden (Tijtverlies, Roeckeloose, Hoverdie, Ydelglorie en Zottecollacie) houden zich echter bezig met hun opschik, met wafels eten en met liedjes zingen. Dan komt de nacht en gaan zij slapen: de dwaze maagden maken zich niet te veel zorgen over het feit dat hun lampen nog maar weinig olie bevatten. Als dan de Bruidegom arriveert, worden de vroede maagden toegelaten in de hemel. De dwaze maagden, die tevergeefs geprobeerd hebben om olie te lenen van hun vroede collegas, worden door de duivels Scerponderzoeck, Quadenraedt en Pelsabuic in opdracht van Lucyfer naar de hel gesleurd.
Zie voor andere samenvattingen ook ed. 1979: 24-25 en Van Mierlo II 1940: 231-232.
Thematiek
Op allegorisch-stichtelijke wijze wordt de parabel van de vijf wijze en de vijf dwaze maagden (Mattheus XXV: 1-13) bewerkt. De moraal is: beoefen tijdig de deugd, want wij weten dag noch uur waarop de Heer zal komen om ons te oordelen (vergelijk de verzen 805-810) [ed. 1979: 16/39].
Receptie
Stadsliteratuur. Het betreft hier een rederijkerstekst, waarschijnlijk van de hand van een Oudenaardse rederijker. Vermoedelijk was dit spel echter tegelijk een kloosterstuk, wat nog maar eens de nauwe band zou aantonen tussen stadsliteratuur en kloosterliteratuur (in de stad) in de late middeleeuwen [ed. 1979: 154]. In elk geval verband met Oudenaarde.
Profaan / religieus?
Manifest stichtelijk-allegorisch.
Persoonlijke aantekeningen
Dit rederijkersspel maakt een erg zwakke indruk, alleen al doordat de allegorische benadering meteen weggegeven wordt: de Bruidegom is meteen God die de vijf wijze maagden meeneemt naar de hemel, de lampen en hun olie zijn van in het begin herkenbaar als deugden, de duivels zijn gewoon duivels (en geen sinnekes). Natuurlijk is het, zich louter baserend op een tekst, lastig om een correct beeld te krijgen van het spektakel dat met de vertoning van een spel als dit gepaard ging: de muziek tijdens de pauses horen wij bijvoorbeeld niet en de uitmonstering van de duiveltjes of de goddelijke stoet waarmee het spel eindigt, zien wij niet. En vanzelfsprekend zijn de scènes met de dwaze maagden (met hun verwaand gedrag en Franse tussenwerpsels) levendiger dan het nogal bloedeloze optreden van de vroede maagden, maar niet veel. Ook de scènes met de duivels vallen nogal magertjes uit.
In Herman Pleij, Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560 [Amsterdam, 2007] wordt dit spel, als wij goed zien, niet eens besproken (het staat in elk geval niet in de index). Men kan zich afvragen of dat wel passend is voor een boek dat deel uitmaakt van een reeks die pretendeert de nieuwste standaardgeschiedenis van de Nederlandse literatuur te zijn.
[explicit 27 december 1994, aangevuld op 10 augustus 2012]
Geraadpleegde lectuur
- Van Mierlo II 1940 = J. Van Mierlo, De Middelnederlandsche Letterkunde van omstreeks 1300 tot de Renaissance. Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden Tweede Deel, Standaard Boekhandel-Teulings Uitgevers-mij., Antwerpen-Brussel-s-Hertogenbosch, 1940, pp. 231-233.
- J.J. Mak, in: Spiegel der Letteren, jg. 4 (1960), nr. 4, pp. 300-303 [recensie van de editie-1959].
- G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Deel I, L.C.G. Malmberg, s-Hertogenbosch, 1970 (vijfde, geheel herziene druk), p. 382.
- Hummelen e.a. 1984 = Hans van Dijk, Wim Hummelen, Wim Hüsken en Elsa Strietman, A survey of dutch drama before the renaissance, in: Dutch Crossing, nr. 22 (april 1984), pp. 116 (2 35) / 128.