Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
Het verhaal van deze spionagefilm, gebaseerd op een boek van John le Carré, speelt zich af in 1973-74 en draait rond een voor de Russen werkende dubbelspion in de Britse inlichtingendienst MI6. Het begint met het neerschieten van een Britse agent (Jim Prideaux) in Budapest, waarna de veteraan George Smiley en zijn baas Control op vervroegd pensioen worden gesteld. Smiley wordt echter al snel door de Britse regering opnieuw geactiveerd om zon twee filmuren lang uit te zoeken wie van de MI6-topmannen de mole is. Het blijft spannend tot het einde, want iedereen blijkt verdacht te zijn: niet alleen Bill Haydon, Roy Bland, Toby Esterhase en Percy Alleline, maar op een bepaald moment ook Smiley zelf. Uiteindelijk blijkt de gezochte dubbelspion Bill Haydon te zijn.
Laten we meteen stellen dat het grote minpunt van deze prent de structuur is. Het belangrijkste probleem dat zich vanaf het begin stelde, was de simpele kwestie hoe je een razend ingewikkelde spionageroman van zon 400 bladzijden op twee uur tijd moest samengebald krijgen, noteert Dennis Van Dessel in zijn recensie in Filmmagie [nr. 622, februari 2012, pp. 12-13]. Niemand zal ontkennen dat de plot inderdaad mighty complicated is. Als men dan niet alleen de talrijke puzzelstukjes afraffelt aan een rotvaart en bepaalde dingen vaak slechts héél eventjes toont, maar ook nog eens met verwarrende flashbacks gaat werken, wordt het begrijpelijk dat men tijdens een eerste visie van deze film gewoonweg in de plot verdrinkt. Er bestaat trouwens van dit verhaal ook een TV-serie (uit 1979) die bijna 5 uur duurt. Die 5 uur zijn er nu hooguit 2 geworden, met alle gevolgen vandien (wegknippen, aan elkaar plakken, compileren). Bij een tweede visie kan men al iets beter volgen, maar het blijft constant superaandachtig opletten geblazen. Kortom, Tinker, Tailor, Soldier, Spy is een film die een inspanning vereist, en zelfs dan is meer dan één kijkbeurt geen overbodige luxe, concludeert Dennis Van Dessel in Filmmagie. Of zulk een film dan geschikt is als filmforumfilm voor middelbare scholen, is een vraag die men zelf kan beantwoorden.
Tijdens onze tweede visie hebben we wel een diepere thematische rode draad ontdekt. Het geïntrigeer, het voortdurende kille wantrouwen en de harteloosheid die het spionagewerk met zich meebrengt, blijken ten koste te gaan van het persoonlijke gevoelsleven en meer bepaald van liefdesrelaties. Centrale figuur in dit verband is de Britse spion Ricki Tarr die in Turkije een Russische spionne leert kennen en op haar verliefd wordt (zij wordt echter door haar eigen opdrachtgevers uitgeschakeld en Ricki zal haar dus nooit weerzien). Het is deze Ricki die ergens halverwege de film tegen Smiley cum suis zegt dat hij weg wil uit de geheime dienst want I dont want to end up like you lot. Dat laatste is een sleutelzinnetje dat onder meer verwijst naar Smileys rechterhand Peter (een homo die zijn vriend het huis moet uitwijzen opdat men hem niet zou kunnen chanteren), naar de gepensioneerde vrouwelijke collega van Smiley (die hem toevertrouwt dat zij completely underfucked is de laatste tijd), naar Smiley zelf (wiens vrouw Ann een buitenechtelijke relatie heeft met Bill Haydon) en uiteindelijk ook naar Bill Haydon (die blijkbaar biseksueel is, nog andere vriendinnetjes én vriendjes heeft en op het einde van zijn homovriendje Jim Prideaux een genadeschot krijgt, zodat hij niet naar Rusland kan getransporteerd worden). In deze context lijken we de hoofdpersoon George Smiley te moeten zien als een voorbeeld van negatieve zelfdefiniëring naar de kijker toe: hij gedraagt zich heel de film als een koele, berekenende kikker en het laatste beeld is een close-up van Smileys bebrilde pokerface: hij heeft zich dan net als nieuwe, zelfvoldane baas van MI6 aan een bureau neergezet.
Verder dient toegegeven dat het geheel op een zeer degelijke, vakkundige manier in beeld wordt gebracht, al is er weinig sprake van echt opvallend knappe dingen. De enige keer dat er iets esthetisch in het oog springt, is in het begin, wanneer de camera na een panorama van Budapest achteruittravelt en er precies op dat moment twee gevechtsvliegtuigen door de Hongaarse lucht scheren. En natuurlijk wordt er door alle acteurs op hoog niveau geacteerd. Maar zoals gezegd: Tinker, Tailor, Soldier, Spy is een film die veel van zijn pluimen laat door het te compacte, te veel van de kijker eisende scenario.
Quotering: ***
(1ste visie: 24 september 2012 Metropolis filmforum) (2de visie: 17 november 2012 dvd bib Brecht)
BOEK: De Heidense Middeleeuwen (Ludo Milis e.a.) 1991
DE HEIDENSE MIDDELEEUWEN (Ludo Milis e.a.) 1991
[Belgisch Historisch Instituut te Rome Bibliotheek deel XXXII, Brussel-Rome, 1991, 183 blz. = Milis e.a. 1991]
In dit zeer toegankelijke en toch wetenschappelijk verantwoorde boek tracht professor Ludo Milis van de Universiteit Gent in samenwerking met zijn ULB-collega Alain Dierkens en enkele oud-studenten een correctie aan te brengen op het traditionele maar eenzijdige beeld van de zogenaamd door-en-door christelijke Middeleeuwen. Dat beeld is niet helemaal verkeerd, zo luidt de basisstelling van Milis cum suis, maar wel onvolledig. De greep van de Kerk was in de Middeleeuwen (zeker tot de dertiende eeuw) beperkter dan meestal wordt aangenomen: na duizend jaar kerstening overleefden nog heel wat heidense (klassieke en Germaanse) relicten. De moeilijkheid in deze materie ligt voornamelijk bij de bronnen: de contemporaine bronnen die bewaard bleven, bestaan vooral uit geschriften van geleerde geestelijken en die geschriften bieden op die manier een vertekend beeld.
Bovendien ligt de schuld gedeeltelijk ook bij het moderne onderzoek dat altijd veel meer aandacht besteedt aan de oudste vermeldingen van opkomende fenomenen, en veel minder aan de laatste vermeldingen van fenomenen die in verval zijn. En verder waren de heidense relicten vooral aanwezig in de mondelinge overlevering en daarvan is uiteraard zeer veel verloren gegaan, terwijl wat overbleef slechts moeizaam te achterhalen is [10-11 / 173]. Soms zijn ze nochtans wel te achterhalen, bijvoorbeeld via een werk als de Corrector sive Medicus, een boeteboek van circa 1000, geschreven door Burchard van Worms: hierin worden een aantal straffen voorzien voor niet-christelijke, heidense gedragingen. Burchards bedoeling was natuurlijk deze heidense relicten weg te zuiveren, maar tegelijk biedt hij ons ongewild een ware catalogus van heidense gebruiken die rond het jaar 1000 blijkbaar nog actueel genoeg waren om er een boeteboek aan te wijden.
De Heidense Middeleeuwen zelf is geen cataloog van heidense gebruiken in de Middeleeuwen geworden. Veeleer wil het een antropologische beschrijving zijn van de manier waarop christendom en heidendom in de vroege Middeleeuwen met elkaar in contact kwamen en wat de gevolgen van dit contact waren. Dit onderzoek leidt uiteindelijk tot twee belangrijke conclusies.
a. De kerstening verliep in drie fasen: aanpassing van het extern (sociaal) collectief gedrag, aanpassing van het extern individueel gedrag, aanpassing van het intern invidueel gedrag. Blijkt dan dat het laatste stadium pas een kans kreeg om door te dringen in brede maatschappelijke lagen vanaf de dertiende eeuw [16 / 168].
b. Heidense elementen konden alleen overleven als ze bepaalde religieuze functies vervulden waarvoor het christendom niets had voorzien: genezen van ziektes, zich wreken op vijanden, kinderloosheid en kinderoverschot bestrijden. Op die manier vulde het overlevende heidendom de lacune van het vaak te transcendente christendom op, door meer greep op het aardse leven toe te laten. Dit alles kon bovendien op twee manieren gebeuren: door de heidense relicten op te nemen in het christendom onder een aangepaste vorm (zie bijvoorbeeld de noodheiligen die konden geraadpleegd worden tegen ziekte enzovoort) of door ze als een vorm van bijgeloof half naast, half binnen het christendom te tolereren (zie bijvoorbeeld het gebruik van bepaalde kruiden) [168-170 / 173].
Interessant is ook dat in dit boek regelmatig gewezen wordt op het feit dat een aantal van die heidense relicten nu nog altijd doorleven (autosleutels met Sint-Christoffel, bedevaarten naar Lourdes, enzovoort), hoewel de laatste jaren door de toenemende secularisatie veel van dit bijgeloof aan het verdwijnen is (maar dat geldt ook voor de zuiver christelijke elementen zelf).
Het bovenstaande is een samenvatting van de inleiding en het slothoofdstuk die beide door Ludo Milis werden geschreven. Daartussen bevinden zich nog zes andere hoofdstukken waarvan hieronder een overzicht volgt.
De missionering (Martine De Reu)
Een boeiende kijk op de activiteiten van de eerste missionarissen in Europa. Qua maatschappelijke visie (vooral wat het huwelijk betreft) was de nieuwe Kerk weinig inschikkelijk, op het terrein van de cultus werden wel toegevingen gedaan: de oude vormen kregen een nieuwe inhoud (goden werden heiligen, amuletten werden relieken, bezweringsformules werden gebeden en het kruisteken, heidense feesten werden christelijke feesten, oude cultusplaatsen werden kerken en kapellen ) [20]. Globaal genomen reageerden de missionarissen op twee manieren tegen het heidendom: gewapend verzet en aanpassing/integratie [37].
Het getuigenis van de archeologie (Alain Dierkens)
De archeologie kan zorgen voor harde bewijzen. Concreet voor dit onderwerp: het opgraven van oude kerken, cultusplaatsen en begraafplaatsen. Toch moet men voorzichtig zijn met de resultaten: men moet de opgegraven dingen in hun juiste context kunnen plaatsen en dat is niet altijd gemakkelijk [47-48].
Leven en dood (Christophe Lebbe)
Over heidense relicten in de visie op het hiernamaals.
De middeleeuwse sybille (Annick Waegeman)
De band tussen antieke en middeleeuwse visionaire vrouwen. De vrouwendiscriminatie van de Middeleeuwen is op dit terrein veel minder scherp: omdat de vrouw van oudsher meer in contact staat met de geheimen van het leven en zij in deze zaken dus meer aanvaard werd? [112]
De kennis van de kruiden (Véronique Charon)
Over kruidenkennis in de Middeleeuwen. Schrijfster betwijfelt het ten zeerste dat Hildegard van Bingen hallucinogerende kruiden gebruikte. [137]
Reinheid, sex en zonde (Ludo Milis)
Over poenitentialia (boeteboeken) en biechtboeken [147]. Over ascese en anti-seksualisme in het christendom. Het christendom heeft onze kijk op goed en kwaad veranderd: het religieuze fenomeen van een ritus met dwang evolueerde tot een verinnerlijkt streven.
Besluit. De Heidense Middeleeuwen is een boek dat een breed, geïnteresseerd publiek kan aanspreken en dat perfect aansluit bij de wetenschappelijke trend van de laatste jaren die wijst op het belang van doorlevende heidense gebruiken en ideeën in de Middeleeuwen en zelfs tot op de dag van vandaag. Daarbij mag niet ontkend worden dat de Europese maatschappij vanaf de Middeleeuwen inderdaad zeer sterk christelijk gekleurd was en is, maar het valt evenmin te ontkennen dat er daarnaast ook een belangrijke doorstroming was (en is) van oude, heidense elementen. Om aan te tonen dat dit thema in is, slechts twee recente voorbeelden: Herman Pleijs Het Gilde van de Blauwe Schuit (over het doorwerken van oud-Germaanse vruchtbaarheidsriten in het middeleeuwse carnaval) en uit de stripwereld De Laatste Zang van de Malaterres uit de reeks De Gezellen van de Schemering van François Bourgeon.
Recensies
- P. Trio, in: Bijdragen tot de Geschiedenis, jg. 75 (1992), afl. 1-2, pp. 93-94.
- J. van Herwaarden, De grenzen van de kerstening, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, jg. 105 (1992), nr. 2, pp. 253-254.
Van de voorstelling van de hoofdenbakkerij, waarop mannen en vrouwen in een bakkerij worden onthoofd, tijdelijk een kool op de romp krijgen en daarna weer worden voorzien van hun nieuw gebakken hoofd, zijn uit de zestiende en zeventiende eeuw ten minste negen geschilderde versies bekend, waarvan één zich tegenwoordig bevindt in het Rijksmuseum Muiderslot. De kunsthistorica Korine Hazelzet, die als gids rondleidingen op dit kasteel heeft gegeven, gaat in dit boekje de betekenis na van dit beeldthema.
Nauw verwant met dit laatste is de legende volgens dewelke ooit in het huidige Eeklo (Oost-Vlaanderen, België) een bakker woonde die hoofden kon ombakken. Mensen die een hoofd hadden dat hen niet aanstond, konden daar terecht om dat belangrijke onderdeel van hun lichaam en persoonlijkheid naar believen te laten veranderen. Hazelzet veronderstelt dat de slechts in details van elkaar afwijkende schilderijen teruggaan op een thans verdwenen Vlaams origineel uit het midden van de zestiende eeuw. Uit die tijd zijn geen schriftelijke bronnen bekend die de voorstelling zouden kunnen verduidelijken, maar de auteur neemt aan dat het hier ging om een opwekking tot morele verbetering waarbij de normen en waarden van de christelijk-burgerlijke moraal een belangrijke rol speelden [p. 30].
Relevante teksten verschijnen pas in de zeventiende eeuw, toen naar deze voorstelling prenten werden gemaakt waaraan een verduidelijkend gedicht werd toegevoegd of die als illustratie werden opgenomen in een boek. Hazelzet verwijst naar een prent van de Antwerpse graveur Philibert Bouttats de Jongere (1652-1728) [pp. 12-13] en naar een tekst van pater Adriaen Poirters (1605-1674) [pp. 30 e.v.]. Uit deze teksten blijkt dat mensen een nieuw gebakken hoofd aangemeten kregen om hen te genezen van bepaalde ondeugden. Anderen verzochten uit eigen beweging om een nieuw uiterlijk om beter te kunnen slagen in bepaalde vormen van verwerpelijk gedrag. De voorstelling van de hoofdenbakkerij diende er in het laatste geval toe, door de satirische hekeling van het tegendeel, om bepaalde opvattingen over wenselijk gedrag kracht bij te zetten. Verwante themas, zoals verjongingskuren door middel van een smid, een molen of een klokkengieter of zoals het motief van de vuuroven, voorkomend in prenten en toneelstukken, vervulden een gelijkaardige functie. Hazelzet wijst erop dat de grondgedachte achter de afbeeldingen van de hoofdenbakkerij weliswaar steeds dezelfde is, maar dat deze in de loop van de geschiedenis steeds benut is om veranderende morele boodschappen uit te dragen.
Pas in 1792 wordt de hoofdenbakkerij voor het eerst in Eeklo gesitueerd en wel door een verhaal van de schoolmeester Jacobus van Damme dat verscheen in een te Eeklo gedrukte almanak. Het verhaal van Van Damme heeft de christelijke betekenis van het verhaal het zuiverst overgeleverd en bovendien strookt zijn uitleg geheel met de praktische burgermoraal die sinds de vijftiende eeuw werd gepropageerd. In de tweede helft van de negentiende eeuw en sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw heeft het plaatselijk chauvinisme zich van de figuur van de hoofdenbakker meester gemaakt. Onder meer door in Eeklo gehouden folkloristische evenementen kreeg deze een grotere bekendheid.
Zoals J. Helsloot terecht schrijft in zijn recensie van deze uitgave [in: Volkskundig Bulletin, jg. 15, nr. 2 (juni 1989), pp. 213-214] is het boekje van Hazelzet fraai geïllustreerd en vlot geschreven, maar ook nogal rommelig van opbouw.