Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
WEMELDINGEN
Tijd is ruimte in beweging
20-07-2014
FILM: The Wolf of Wall Street (Martin Scorsese) (USA, 2013)
THE WOLF OF WALL STREET (Martin Scorsese) (USA, 2013)
(165)
Het is al de vijfde keer dat Martin Scorsese en Leonardo DiCaprio samenwerken (na Gangs of New York, The Aviator, The Departed en Shutter Island) en het is weer de moeite waard geworden. Het verhaal is gebaseerd op de autobiografie van Jordan Belfort, een Amerikaanse effectenmakelaar die op het eind van de jaren tachtig als jong broekje begon in Wall Street en in de jaren negentig danig furore maakte door via allerhande malafide verkooptrucjes snel rijk te worden (hij lichtte naïeve beleggers op door hen frauduleuze aandelen te verpatsen) en een leven te leiden vol drugs, seks en rocknroll. De structuur van de film is redelijk voorspelbaar: eerst krijg je uitgebreid dat decadente circus van Jordan Belfort en zijn firma Stratton Oakmont te zien, mààr: de FBI houdt hem in de gaten en uiteindelijk loopt hij natuurlijk tegen de lamp. Omdat hij zijn kompanen en maatjes verraadt, krijgt Belfort slechts drie jaar gevangenis en op het einde zien we nog even dat hij na zijn vrijlating aan de kost komt als motivational speaker: hij geeft lezingen waarin hij verkopers leert hoe ze moeten verkopen (de man die Belfort aankondigt bij zon lezing is overigens een cameo van de échte Jordan Belfort).
Ofschoon hier en daar een sequens misschien iets te lang duurt, heeft Scorsese van The Wolf of Wall Street een spetterend filmspektakel gemaakt waarin DiCaprio in de rol van Belfort het allerbeste van zichzelf geeft (het leverde hem trouwens terecht een Oscarnominatie op). Het is opmerkelijk hoe je als kijker door de in voice-over op zijn leven terugblikkende Belfort wordt meegetrokken in een bacchanaal van beelden waarbij de grenzen van de welvoeglijkheid worden afgetast maar net niet worden overschreden (helemaal in het begin reeds een spiernaakte Belfort die cocaïne snuift uit de bilspleet van een prostituee, en verder bijvoorbeeld ook het prijswerpen met dwergen of een vastgebonden Belfort met een kaars in zijn achterwerk waarna een prostituee kaarsvet op zijn rug laat lekken, Belfort die voor de laatste maal met zijn tweede vrouw sekst waarbij zij hem zo snel mogelijk wil doen klaarkomen). Er zitten ook enkele hilarische momenten in de film, met als hoogtepunt de sequens waarin Belfort en zijn onderdirecteur een overdosis drugs hebben geslikt waarvan de vervaldatum gepasseerd is zodat zij nauwelijks nog kunnen praten, en Belfort moet dan zijn partner verhinderen om te telefoneren met een Zwitserse bank omdat hij net vernomen heeft dat zijn telefoon afgetapt wordt. Prima soundtrack ook (naar verluidt verzorgd door Robbie Robertson) met leuke oude hitjes, onder meer Ca plane pour moi van onze eigen Plastic Bertrand.
Om maar te zeggen: bijna drie uur kijk- en luisterplezier zijn hier gegarandeerd, terwijl de uiteindelijke boodschap toch niet zo vrolijk is. Die boodschap wordt weliswaar niet opgedrongen (het is trouwens alweer opmerkelijk dat de slachtoffers van Belforts financiële kuiperijen nérgens in beeld komen), maar zoals Erik Stockman opmerkte in Humo [nr. 3827, 7 januari 2014, p. 142]: Wie een beetje afstand neemt, zal merken dat er onder het feestgedruis een sombere beschouwing over de menselijke natuur en over de misdadige hebzucht van de financiële wereld schuilgaat. The Wolf of Wall Street is een Amerikaans epos over hebzucht en in dit verband stond er in diezelfde Humo [pp. 32-37] een interessant interview van Katia Vlerick met DiCaprio waarin deze onder meer zegt over Belfort & Co: Maar terwijl zij dat aan het doen waren, waren er gelijktijdig veel grotere firmas ons land en onze mensen van triljoenen dollars aan het beroven. Stratton Oakmont was maar een microkosmos binnen een veel groter geheel, slechts één exponent van een hardnekkige attitude die bijzonder hard in de Amerikaanse cultuur ingebakken zit. En die is: zo veel mogelijk consumeren, zonder om te kijken, en alleen aan jezelf denken. En ik hoef niemand te vertellen dat dat een erg destructieve houding is, die veel leed veroorzaakt. En ook: Ik denk dat het uiteindelijk vooral te maken heeft met macht. Macht over mensen: vrouwen en mannen. Ik denk ook dat hij [Belfort] op een gegeven moment aan het verdrinken was in die macht. Ik kon me niet voorstellen wat Jordan gevoeld moest hebben toen hij zn fameuze speeches gaf aan zn werknemers, die uitzinnige monologen waarmee hij zijn team aanvuurde om nog méér geld binnen te halen, tot ik op dat podium klom en zn speeches begon te geven. En ook al werden mijn medewerkers in de film betaald om te applaudisseren voor me en hebben ze me zeker twintig keer mn speeches zien geven: ik heb aan den lijve ondervonden wat voor een machtsgevoel je kunt ervaren bij het bespelen van zon publiek. Je voelt je één of andere rare sekteleider. Dat is wat ik denk dat Jordan gevoeld moet hebben, dat is waarom hij wellicht zó ver is gegaan: hij waande zich het opperhoofd van een soort sekte.
Kortom: een knappe film, weergaloos vormgegeven en met een boeiende thematiek.
Quotering: ****
(15 juli 2014) (dvd bib Wuustwezel)
[Novelle. Er werd gebruik gemaakt van de licentie-editie De Grote Lijsters jaargang 1996, Wolters-Noordhoff - Wolters Plantyn, Groningen-Deurne, 1996]
Het been is het achtste boek van Willem Elsschot, maar men leest het best onmiddellijk na Lijmen, want hoewel het zon vijftien jaar later pas verscheen, is het daar een vervolg op. Opnieuw is er sprake van een raamvertelling. De ik-figuur ontmoet enkele jaren na de gebeurtenissen uit Lijmen weer toevallig Frans Laarmans, die nu als klerk werkzaam is. Laarmans legt vervolgens uit hoe dit zo komt. Hij en Boorman waren op een markt letterlijk op mevrouw Lauwereyssen gebotst en hadden vastgesteld dat ze een houten been had. Boorman, wiens vrouw kort daarvoor overleden is, wordt gekweld door schuldbesef (wellicht had mevrouw Lauwereyssen het door hem afgetroggelde geld beter kunnen gebruiken voor medische zorgen) en na advies te hebben ingewonnen van Jan, een neef van Laarmans die pastoor is, wil hij met alle geweld 8.500 fank restitueren. Mevrouw Lauwereyssen weigert echter in alle toonaarden, ook nadat Boorman er een deurwaarder bij betrokken heeft. Er komt een rechtszaak van, maar dat loopt op niets uit en wanneer de inboedel van de Lauwereyssen-smidse openbaar verkocht wordt en Boorman 8.500 frank biedt voor het miezerige restant van de 100.000 Wereldtijdschriften, komt Boorman in een psychiatrische inrichting terecht, omdat men meent dat hij gek is. Laarmans neef Jan krijgt Boorman echter snel weer op vrije voeten en omdat hij mevrouw Lauwereyssen nog kent van vroeger, slaagt hij erin haar het geld te doen aanvaarden. Op het einde blijkt dat Boorman als een nieuwe Reynaert zijn streken niet verleerd heeft: nadat Laarmans zijn ontslag heeft gegeven (mede op aanraden van neef Jan), heeft Boorman het Wereldtijdschrift opnieuw overgenomen en is hij terug aan het lijmen getogen.
Qua stijl en sfeer sluit Het been perfect aan bij Lijmen en de humor is in deze novelle vaak nog geslaagder dan in zijn voorganger. De beschrijvingen van de rechtszaak (met de nerveuze rechter die niet begrijpt dat de aanklager geld wil teruggeven in plaats van te vorderen) [p. 180] en van de openbare verkoop (die ontaardt in complete chaos wanneer Boorman het bieden meteen van 350 op 8.500 frank doet springen) [pp. 185-186] zijn werkelijk om je te bescheuren. Minder geslaagd is de wat lauwe christelijke thematiek die Elsschot deze keer in het verhaal heeft binnengesmokkeld. Naar het voorbeeld van Petrus en Christus verloochent Laarmans zijn geestelijke vader Boorman driemaal [vergelijk p. 199 en vergelijk ook p. 187: Die was ook in het komplot, zei het vrouwtje en wees mij met de vinger, waarop ik schuilen ging onder de menigte], er is even sprake van de kruisiging van Boorman [p. 194] en als Boorman met pastoor Jan en de aalmoezenier van de inrichting buiten gebracht wordt, leek het wel een opstanding [p. 195].
Deze christelijke beeldspraak is louter bedoeld als entertainend en verluchtend element en de ware thematiek is heel wat cynischer. Aanvankelijk lijkt het te gaan om een mooie en moraliserende boodschap. Met de woorden van Laarmans: Ik ben mij gaan afvragen of al onze daden en gedachten niet achter ons aan wandelen, of zij niet een deel van ons zijn, ons gevolg, onze hovelingen, waarvan de stoet aangroeit naar gelang wij zelf slinken, die wij evenmin negeren kunnen als onze vleselijke kinderen en die misschien fluisterend nablijven, lang nadat wij zelf tot stilte gebracht zijn [p. 146]. Gaandeweg blijken auteur en lezer samen met Boorman echter tot een ander inzicht te komen: Alles is mij in het leven medegelopen, maar dat ene wordt mij nu eenmaal niet gegund, want de eerste maal dat ik van het rechte spoor afwijk sta ik te slaan als een blinde naar een ei. Laat het een les voor u zijn. Wij mensen van zaken moeten het geld en de vervloekingen gelaten als ons deel accepteren en malligheden als deze overlaten aan die daartoe geroepen zijn en die als het Rode Kruis kunnen nakomen [p. 177]. Waarna Boorman uiteindelijk besluit: En zo heb ik weer eens ervaren dat het wijzer is niets te zoeken, maar te nemen wat je krijgen kunt [p. 193], wat Boorman vervolgens dan ook in de praktijk brengt, ondanks de verzoening met mevrouw Lauwereyssen.
Ondertussen hebben we nog een serieuze veeg maatschappijkritiek meegekregen van Elsschot, via een observatie van Boorman in de inrichting naar aanleiding van het mannetje naast hem dat voortdurend zijn bed opmaakt: Krijgt men niet voortdurend veel eigenaardiger dingen te zien? Heren van gezag behangen met decoraties, prelaten knikkend onder mijters en brokaat, somber achter de eerste de beste lijkkoets aanstappend als braken zij van smart en plechtiger bewegend dan bij t zinken van hun eigen moeder, vooral wanneer die in haar jeugd een café gehouden heeft. Om daags nadien, bij een of andere verjaardag of bij de geboorte van een prins, wéér maar op te stappen, ditmaal met een hoge borst alsof de Messias eindelijk gekomen was. En dan al die wonderlijke mensen die in sneeuw of hitte samenkoeken om op het zicht van die stoetgangers in tranen uit te barsten of zich de longen uit het lijf te jubelen. Om niet te spreken van de martelaars die sedert jaren mijn bonnetjes tekenen als konden zij daardoor de zaligheid verwerven en die mijn gesnork accepteren als munt van de Nationale bank [pp. 192-193]. Wij weten niet waaraan Elsschot in de jaren dertig concreet gedacht heeft (de begrafenissen van koning Albert I of koningin Astrid?), maar net vandaag wanneer wij dit schrijven, wordt paus Johannes Paulus II begraven, nadat dagenlang twee miljoen pelgrims in Rome uren en uren lang hebben staan aanschuiven om een halve minuut langs een dood lijk te passeren.
In 1938 kreeg Het been, in tegenstelling tot Lijmen vijftien jaar eerder, meteen ruime en welwillende aandacht, ongetwijfeld terecht. Sindsdien zijn de twee verhalen tot één consistent geheel versmolten en worden zij beschouwd als één van de hoogtepunten van de twintigste-eeuwse Vlaamse literatuur, ofschoon Het been misschien iets minder sterk is dan Lijmen zelf (wat vooral door het niet helemaal overtuigende einde komt, waarin mevrouw Lauwereyssen veel te plots na al die tijd blijkt bij te draaien). In 2000 werden de beide boeken verfilmd door Robbe De Hert.
Geraadpleegde lectuur
- Guido Goedmé, Willem Elsschot. Lijmen en Het been, in: Lexicon van Literaire Werken, januari 1989, pp. 1-10.
[Roman. In: Willem Elsschot, Verzameld Werk. P.N. van Kampen en Zoon, Amsterdam, 1963 (6), pp. 603-654]
Deze zevende roman van Elsschot (weer is er eerder sprake van een novelle dan van een roman) verscheen in november 1937 in boekvorm. Verborgen achter het masker van de ik-verteller Frans Laarmans beschrijft Elsschot een gechiedenis die zich in zijn eigen (schoon)familie had voorgedaan, tijdens en na Wereldoorlog I (de namen werden wel veranderd). Als Willem Verstappen, een broer van zijn vrouw, krijgsgevangen wordt genomen en in een kamp in Duitsland belandt, ontstaat er gerommel rond het militiegeld van Willem. Dat wordt opgestreken door Willems moeder (Laarmans en Elsschots schoonmoeder dus), maar Laarmans zorgt ervoor (via een oude kennis die ambtenaar is) dat het militiegeld kan uitgekeerd worden aan Willems vriendinnetje Bertha, die kort voor zijn vertrek bevallen is van een zoontje, Alfred. Dat kan omdat Willem vanuit Duitsland het kind erkent als het zijne. Op het einde van de oorlog blijkt Willem, die overigens tewerkgesteld was op een boerderij bij een levenslustige boerin wier man in Rusland vocht, overleden te zijn. Bertha trouwt met ene Wouters, die door een administratieve vergissing zijn naam aan Alfred geeft. Hierdoor kan Alfred geen aanspraak maken op het pensioen van zijn vader en dat wordt maandelijks opgestreken door de schoonmoeder. Later, als Alfred groot is en wil trouwen, wordt de administratieve vergissing ontdekt, en tot grote ergernis van Laarmans schoonfamilie die aast op de erfenis van (schoon)moeder moet de schoonmoeder al die pensioenuitkeringen terugbetalen, ten voordele van Alfred, die nu een gelukkige toekomst tegemoet kan zien.
Net als in Villa des Roses en in zowat alle andere boeken van Elsschot, is het thema weer de kleinburgerlijkheid en kleinmenselijkheid, hier vooral gestalte gegeven via het winstbejag en de hebberigheid van Laarmans schoonmoeder en schoonfamilie. Laarmans, alias Elsschot, treedt daarentegen naar voren als de sympathieke beschermer van de underdog. Ofschoon Elsschots thematiek dus in deze zevende roman niet wezenlijk anders is dan in de vorige, kan men zich toch niet van de indruk ontdoen dat hier kwalitatief een stapje achteruit wordt gezet. Weliswaar ontmoeten we ook nu weer voortdurend die kleine geestigheden en cynische opmerkingen die bij de lezer een sfeer van vertrouwenwekkende goedmoedigheid genereren (p. 606: Hij had nu toch zijn muntstuk bij zich om over de Styx te geraken, als Willem vertrekt naar de oorlog en van Laarmans vrouw een vijffrankstuk meekrijgt, of p. 611: Als ik ooit iets hoor van een wereldkampioenschap voor moeders dan laat ik haar inschrijven, over Laarmans schoonmoeder die paketten opstuurt naar haar zoon in Duitsland) en geeft Elsschot weer verscheidene malen blijk van zijn bekommerdheid om de taal (p. 616: analyse van een brief die de schoonmoeder heeft laten schrijven, p. 618: brief aan Willem die Laarmans voor Bertha schrijft, pp. 648-649: Laarmans die in Brussel zijn schoonmoeder moet gaan verdedigen voor de Pensioenencommissie), toch komt het geheel hier minder sterk over dan bijvoorbeeld in Lijmen of in Kaas.
Koen Rymenants signaleert dat Elsschot in Pensioen de overwegend realistische poëtica van de eerste romans definitief heeft ingeruild voor een vernieuwender schriftuur die bij het modernisme aanleunt: in plaats van de weergave van een breed scala aan personages en gebeurtenissen door een alwetende verteller (iets wat bijvoorbeeld nog duidelijk het geval is in L.P. Boons debuutroman De voorstad groeit uit 1943) staat het bewustzijn van een individu nu centraal. In Lijmen (1924) introduceerde Elsschot het personage Frans Laarmans dat vervolgens in al zijn romans als ik-verteller optreedt. Kan allemaal waar zijn, maar in Pensioen is het toch net iets minder overtuigend uitgewerkt dan in Lijmen, Kaas of Tsjip en ook in Het been (1938) en De leeuwentemmer (1940), twee sequels, zou Elsschot iets minder op dreef blijken. In elk geval komt het einde van Pensioen een beetje te abrupt over om goed te zijn, en ondanks de erg positieve receptie bij verschijnen, zou Pensioen na de Tweede Wereldoorlog meer en meer uit de belangstelling verdwijnen. Niet toevallig en ook niet helemaal ten onrechte, lijkt ons.
Geraadpleegde lectuur
- Koen Rymenants, Willem Elsschot: Pensioen, in: Lexicon van Literaire Werken, 71 (september 2006), pp. 1-9.
Over deze Iegor Gran bezitten wij bedroevend weinig informatie. De achterflap deelt mee dat het om een op zijn tiende naar Frankrijk uitgeweken Rus gaat, dat hij reeds vijf romans schreef en dat Ipso Facto zijn debuut was. Wanneer dat debuut verscheen en welke die andere romans waren, daar wordt jammer genoeg niets over gezegd. Het onderhavige boekje trok onze aandacht op de goede ouwe, traditionele manier: op de cover prijkt een naakte, op handen en knieën zittende dame die zich vóór een boekenrek bevindt en haar lekker ronde kont aan de toeschouwer toont. Deze scène is nergens in het verhaal terug te vinden, maar ergens geeft de foto wel (een deel van) de sfeer van het boek weer.
Iegor Gran heeft met Ipso Facto duidelijk een romannetje in de traditie van Kafka geschreven. In feite is Gran niet meer dan een matig getalenteerde Kafka-epigoon die zich van de meester onderscheidt door de merkwaardig perverse en losse manier waarop hij over seks schrijft. De nergens met name genoemde hoofdpersoon is een getrouwde man van middelbare leeftijd die als paleontoloog verbonden is aan een Parijs instituut. Als hij na twintig jaar bevorderd wordt tot directeur van de afdeling Iguanodons, rijst er een probleem: ofschoon de ik een maniak is in het ordenen van alle mogelijke papieren en formulieren, thuis en op het werk, vindt hij zijn eindexamendiploma van de middelbare school niet meer terug, en dat leidt (ondanks het feit dat hij doctor is) tot een schandaal en een aaneenschakeling van tegenslagen. Hij verliest zijn baan op het instituut, zijn vrouw laat hem zitten en zijn familie wil niets meer met hem te maken hebben. Hij heeft alleen nog contact met zijn overbuurman, eveneens een maniakale verzamelaar van formulieren en documenten.
Tot op een keer dat eindexamendiploma opduikt op een veiling en voor een heel hoge som verkocht wordt aan een anonieme rijke persoon. Kort daarna blijken er nog een heleboel andere kopieën van dat diploma in omloop te zijn, het geval krijgt ruchtbaarheid in de pers en de ik-persoon wordt een expert van zijn eigen eindexamendiploma. Hij verwerft geld en aanzien door expertises uit te voeren op de kopieën van dat diploma, tot zijn vrouw (die ondertussen een dochtertje heeft en nu, we zijn vijf jaar verder, werkt voor de Bibliothèque Nationale) langskomt met een versie van het diploma dat ontdekt werd in de kelders van de BN en het échte exemplaar blijkt te zijn. De ik verwisselt het echte diploma handig voor een kopie en wordt vervolgens terug aangenomen op het instituut. Op aanraden van een vriend schrijft hij dan dit boek om alle intellectuelen en gestudeerden te waarschuwen dat zij voorzichtig moeten omspringen met hun diplomas en andere documenten.
De loop van dit merkwaardige verhaal wordt regelmatig op de meest onmogelijke momenten onderbroken door nog veel merkwaardigere, vaak nogal perverse seksscènes die totaal uit de lucht komen vallen en erg droog-afstandelijk beschreven worden, helemaal op zijn Kafkas (er gebeuren abnormale zaken, maar de verteller doet of er niets aan de hand is): als de ik met zijn vrouw in een restaurant zit, wordt zij gebeft door de kellner, als de ik met de vrouwelijke personeelschef van het instituut na de promotiereceptie naar haar kantoor gaat, neemt hij haar op een bureaustoel, samen met de verzamelaar van de overkant neukt hij twee oudere dames die op bezoek komen, als hij zijn familie bezoekt, wordt hij in de hall gepijpt door zijn eigen moeder, en als zijn vrouw met het diploma op bezoek komt, biedt deze zichzelf én haar vijfjarige dochtertje aan. De achterflap heeft het over bizarre seksscènes, waarmee hij (de auteur) op aanstekelijke wijze de moderne roman persifleert, die obligaat gelardeerd wordt met seks.
Het blijft allemaal vrij vaag en oogt ietwat goedkoop, maar er zit wel degelijk nogal wat ironische humor in deze tekst en slecht of vervelend geschreven is Ipso Facto zeer zeker niet. Anderzijds heeft deze erotomane Kafka-navolger toch wat te weinig in huis om zoals een Le Monde-recensent blijkbaar deed te kunnen spreken van een verbazingwekkend debuut van kafkaëske allure. Een curieus aardigheidje, meer is het niet, hoor.