Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
30-11-2024
Cattelan en zo...
De media staan er vol van... Een kunstwerk van de grote Italiaanse kunstenaar Maurizio Cattelan is verkocht voor 5,9 miljoen euro. Het betreft een banaan die op een deur geplakt is met duct-tape. Exact vijf jaar geleden was het nog amper honderdduizend euro waard. Ik heb daar toen (op 15.12.2019) een verhaaltje aan gewijd op mijn blog onder de titel "Drie O.V.'s" (zie www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=3193946). Het werk van Cattelan heeft mij dermate geïnspireerd dat ik amper negen dagen later klaar was met een eigen kunstwerk waarin de banaan centraal staat. Toentertijd schreef ik op diezelfde blog:
Na vierendertig jaar ervaring in de plastische - zeg maar "esthetische" - neuschirurgie, gevolgd door jarenlange studie en experimenteren, ben ik tot dit verbluffend resultaat gekomen:
Het kunstwerk is te koop en er kan nu reeds geboden worden (vanaf 12.000 euro).
Zo zag de banaan eruit vóór de ingreep...
Mijn kunstwerk is, in tegenstelling tot dat van Cattelan nog steeds niet verkocht. Een hoger bod dan 8000 euro werd er mij niet voor geboden. De minimumprijs bedroeg 12000 euro. Vandaar...
Voor wie nu nog mocht geïnteresseerd zijn heb ik geen al te best nieuws: omdat de prijs van de banaan van Cattelan in vijf jaar tijd met een factor vijftig naar omhoog is gegaan, laat ik de vraagprijs voor mijn banaan eveneens met een factor vijftig naar omhoog gaan: 600.000 euro dus!
Enkele decennia geleden had ik naam als keel-neus-oorarts in het ziekenhuis, waar ik op vijfenzestigjarige leeftijd afscheid heb moeten nemen wegens het bereiken van de pensioenleeftijd. Naar mijn gevoel was ik toen nochtans op het hoogtepunt van mijn medisch kunnen. Het ziekenhuis is nu véél groter geworden, want gefusionneerd met nog drie andere ziekenhuizen. Een zeldzame collega en een paar verpleegsters die de keel-neus-oorarts van toen nog herkenden toen ik twee jaar geleden met spoed binnengebracht werd in "mijn" ziekenhuis met een embolie in een of ander hersenslagadertje, een "attaque" die uitgelopen is op een herseninfarct, waar ik gelukkig niet veel meer dan wat lichte evenwichtsstoornissen aan overgehouden heb. Dank zij snel medisch ingrijpen... Het feit dat een voettochtje van een paar kilometer voor deze gewezen maratonloper al een zware opgave is heeft overigens niets te maken met mijn herseninfarct, maar alles met waar wij allen, stervelingen, geschapen naar gods beeld en gelijkenis, vroeg of laat te maken zullen krijgen: het dichtgroeien van het ruggemergkanaal: spinaalkanaalstenose! Tenzij magere Hein met zijn zeis de spinaalkanaalstenose te vlug af is.
Het spreekt vanzelf dat die mankepoot met de verlamde scholspier in zijn linkerbeen - vanwege die "spinaalkanaalstenose" weet je wel - regelmatig op controle moet in dat groot ziekenhuis, en dat hij er stilaan weer een beetje zijn draai begint te vinden en geliefd wordt - althans dat dénkt hij - bij al dat verzorgend personeel. Als patiënt lijkt hij er nu al beter bekend te zijn dan toen hij er als dokter, fier rechtop en in witte doktersjas door de gangen liep. En wat zijn ze allen lief en vriendelijk. En jong! Veel jonger dan toen...
De secretaresse van de afdeling waar ik behandeld wordt heeft zopas een deugddoend praatje met mij geslagen. Ze heet Lisa en ze belt de neurologisch assistente op die een electroëncefalografisch onderzoek zal verrichten van wat er nog overblijft onder mijn hersenpan. Die heet ook Lisa. Wat een toeval! zegt Lisa. Die tweede Lisa is al minstens zo lief en charmant als die eerste en opeens komt een alles onderdrukkend gevoel over mij: ik ben méér dan een halve eeuw te vroeg geboren! De toevalligheid van die twee Lisa's kan mij maar weinig beroeren. Ik ben wel meer gewend. Luister maar, beste lezer, u houdt het niet voor mogelijk...
Zestig jaar geleden vestigde een pas afgestudeerde en dus nog piepjonge apotheker zich in een naburig dorp, in wat voorheen een verfwinkeltje was geweest. Hij zal 't zout op zijn patatten niet verdienen, zeiden de mensen. De huisdokter van het dorp had namelijk van de bevoegde instanties de toelating gekregen om er zijn eigen apotheek op na te houden, omdat hij een kroostrijk gezin had en... ziekelijk was. Maar, wonder boven wonder, na korte tijd draaide de zaak goed, de klanten kwamen uit naburige dorpen, en de winkel verhuisde naar een groter en mooier pand. En een kwart eeuw later was het de hoogste tijd dat 's mans dochter afstudeerde als apotheker, want één man kon het werk al lang niet meer aan. En toen kwam alles in een stroomversnelling. Er diende een derde apotheker aangeworven: die heette Lisa. Toen de vader het voor bekeken hield werd hij vervangen door wéér een Lisa. En toen de oude dorpsdokter, die tot zijn laatste snik had "doorgewerkt", de pijp aan Maarten had gegeven, kwam er nog een derde Lisa het apothekerscorps vervoegen. En - nu gelooft u het toch al lang niet meer - er werd uiteindelijk nog een vierde apothekeres met de naam Lisa aangeworven. Niet langer dan een week geleden heeft de hoofdapothekeres mij gezworen dat er met die aanwerving van vier Lisa's niet anders dan toeval gemoeid is en dat geldt ook voor mijn poetsvrouw, zegt ze, die ook Lisa heet...
Ik heb het voorgelegd aan Gilles, een achterneef van mij die beslagen is in de waarschijnlijkheidsleer. De kans dat dit zich nog eens voordoet moet ergens tussen de 3.000.000 en de 300.000.000 liggen. De eerlijkheid gebiedt mij nochtans te zeggen dat één Lisa ondertussen het schip verlaten heeft en vervangen is door een Joke en dat ik er mijn hoofd niet durf op verwedden dat er niet één tussen zit die in feite Liza heet, of een Lize...
Gemeenteverkiezingen deze keer. Dat betekent dat er een nieuwe burgemeester komt in de gemeenten en een nieuw bestuur: nieuw bloed dus voor onze gemeenten, ten ware de gemeentenaren dermate tevreden zijn over het huidig bestuur dat ze met het oude bloed nogmaals in zee willen gaan voor een periode van vier - of is het zes? - jaar. Dat laatste zal wellicht het geval zijn in mijn gemeente alwaar de huidige burgemeester al een tijdje aan het roer staat. Toen hij dat roer in handen kreeg was dat nochtans niet vanwege het grootste aantal voorkeurstemmen. Degene die toen, tien jaar geleden - maar 't kan er ook twintig zijn - de meeste voorkeurstemmen had, werd namelijk beschuldigd van fraude en zag daardoor de sjerp aan zijn neus voorbijgaan. Daar kwam een rechtszaak van en enkele maanden geleden pas is het vonnis gevallen in die fraudezaak: geen sprake van fraude en dus... de vrijspraak. Maar ondertussen heeft de man met de tweede meeste voorkeurstemmen zich - wellicht door goed bestuur - dermate populair en incontournable gemaakt dat hij het zo begeerde ambt ongetwijfeld verder zal mogen bekleden. De ploeg waarmee hij aantreedt is een liberale equipe, maar omdat de liberalen geen al te beste naam meer hebben in ons Vlaanderland heet de partij van de burgemeester nu doodgewoon "Partij van de Burgemeester". En denk nu maar niet dat er geen oppositiepartijen zijn in mijn gemeente. Meer dan genoeg: socialisten, groenen, NVA-ers, christenen. Ze doen hun best om zich te profileren en om, tegen beter weten in, een greep naar de macht te doen. De leider van de Roomsen - of is het die van de Rooien? - bekent ootmoedig dat het huidig bestuur het niet slecht gedaan heeft, al kan hij niet nalaten te verkondigen dat zijn partij het nog beter zal doen. En de kopman van de Groenen krijgt de tranen in de ogen als hij zijn spelende dochtertjes bekijkt en daarbij bedenkt wat een akelige toekomst hun te wachten staat in een verwoeste natuur als zijn partij het niet voor het zeggen krijgt. Twee partijen doen in mijn gemeente niet mee aan de verkiezingen: de Pvda en het Vlaams belang. Maar goed ook, zegt mijn zwager Karel, want die moéten wij niet, het zijn extremisten! Karel heeft mij al meer dan eens uitgelegd wat dat betekent, extremisme in de politiek, maar zijn uitleg is zo warrig - 't zal wel aan mij liggen - dat het er bij mij niet in wil. Hij heeft ook de mond vol over "de vrije markteconomie" hetgeen hij beschouwt als een "conditio qua non" om gelukkig te kunnen leven. En dat gelukkig leven kunnen enkel de liberalen, en in minderre mate de NVA-ers, ons garanderen. Ook dààr snap ik niets van, want Karel gebruikt termen als "implementeren", "investeren", "optimaliseren" en vele andere, waar ik op afknap. Karel is doctor in de rechten en in de economische wetenschappen en hij beweert dat als hij in mijn plaats was geweest, hij tien keer meer uit mijn diploma zou gehaald hebben. Knappe bol die zwager van mij. Maar of ik daarom zijn stemadvies moet volgen, terwijl hij mij in feite niet heeft kunnen overtuigen? En zomaar klakkeloos een stem uitbrengen? Eerlijker zou het zijn, dunkt mij, om blanco te stemmen of zelfs niet naar het stembureau te gaan, want de stemplicht is afgeschaft (hoera!). Of zal ik een stem uitbrengen op naam van die jongedame die zich gisteren te mijnen huize kwam voorstellen als kandidate voor de verkiezing en mij een uurtje intens babbelgenot heeft verschaft?
Brigitte Bardot, het mooiste levend wezen dat God geschapen heeft, is op heden negentig jaar geworden. De Schepper heeft echter nagelaten haar ook de eeuwige jeugd te schenken, een nalatigheid die we ook aantreffen bij de Griekse oppergod Zeus ten opzichte van de mooie jongeling Tithonios, die hij wél de onsterfelijkheid had geschonken. Zou het kunnen dat onze god B.B. eveneens begiftigd heeft met de onsterfelijkheid, waardoor ze er over honderd - laat staan duizend - jaar gaat uitzien als een krekel (zie www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=3338881)?Toen ze de mooiste vrouw ter wereld was, voelde ze zich vaak ongelukkig en meermaals heeft ze gepoogd uit het leven te stappen. En dat ze nu desondanks de kaap van de negentig gerond heeft... zou dat er kunnen op wijzen dat God haar, onbedoeld misschien, behept heeft met de onsterfelijkheid?
Gisteren las ik in de krant over ene Kristiaan Grauwels, een producent van televisiefilms, die dertig jaar geleden, op veertienjarige leeftijd zwaar gepest werd op school. Het verhaal van die pesterijen is recentelijk uitgebreid in de media verschenen en Kristiaan heeft er zelfs een televisieserie over gemaakt. Het lijkt erop dat hij het leed dat hem werd aangedaan nooit helemaal achter zich heeft kunnen laten.
Waarom het verhaal van de veertienjarige Kristiaan mij treft? Ook ik heet Kristiaan en ook ik ben op veertienjarige leeftijd - exact zeventig jaar geleden! - zwaar gepest geweest en ook ik heb de behoefte gevoeld om die ellende van mij af te schrijven: in mijn boek "O jerum jerum jerum..." (uitg. 2006), mijn memoires. Tien dagen geleden heb ik het verhaal nog eens opgerakeld op mijn blog (www.bloggen.be/pierpont/archief.php?ID=3342178), toen het verhaal van Kristiaan Grauwels mij nog totaal onbekend was. Wat een toeval!
Ik had toen, ten jare 1954, alle "eigenschappen" die mij een geschikt slachtoffer maakten voor pesters: ik was een jaar jonger dan de anderen van mijn klas, ik was de braafste en met voorsprong de beste leerling van de klas, ik had nog nooit bier gedronken of omgang gehad met meisjes. Geleidelijk aan begon ik te voelen dat ik het over een andere boeg moest gooien, maar in dié school lukte het niet meer, want als je eenmaal die naam hebt raak je er niet gemakkelijk van af, je blijft het kneusje.
Drie jaar later toog ik naar de universiteit en daar heb ik het inderdaad over een andere boeg gegooid. Ik ging iedere dag met medestudenten op café, ik sloot mij aan bij studentenclubs, werd na een paar jaar preses van mijn club en het jaar daarop werd ik zelfs verkozen tot senior seniorum, zijnde de preses van het seniorenkonvent, de hoogste studentikoze vereniging aan de universiteit. Ik ging vaak niet naar de les vanwege nachtelijke "escapades", maar in de blokperiode studeerde ik als een gek, soms met een hulpmiddeltje (Rilatine-pillen), met als gevolg dat ik ieder jaar in de eerste zittijd slaagde voor alle vakken, zij het nooit met onderscheiding. Maar de levenslessen die ik had opgedaan waren mij meer waard dan alle onderscheidingen van de wereld. In tegenstelling tot die andere Kristiaan had ik mijn kostschooltrauma helemaal verwerkt. Ik ben keel-neus-oorarts geworden, marathonloper, voordrachtgever en schrijver van boeken over o.a. de Griekse mythologie. Ik heb een gelukkig leven gehad. Maar als u, beste lezer even de moeite doet om het stukje uit mijn memoires te lezen, zult u zien dat het ook anders had kunnen lopen.
Er was feest in het dorpsschooltje, lager- en kleuteronderwijs. Ik zat te genieten van een icetea'tje (de dokter heeft C2H5OH-houdende dranken verboden) op het grasveld vóór de school. Kinderen stoeiden alom. En plots was er opschudding, twee meisjes waren een jongetje aan 't kastijden. Een ongelijke strijd: de meisjes waren niet alleen in de meerderheid, ze waren duidelijk een paar jaar ouder dan het knaapje. Hij huilde als een gekeeld varkentje en ik voelde mij verplicht het incident in ogenschouw te nemen. Het gevecht viel stil, het jongetje grabbelde een voetbal mee van tussen de meisjes en kwam jammerend naar mij toe gelopen. Ik merkte nu pas wat een mooi splinternieuw voetbalplunje hij aanhad met op het shirt het nummer 14, het nummer van Johan Cruyff zaliger. Ik vroeg wat er gebeurd was maar, door het hevig gesnik kreeg hij het niet verwoord. Ik vroeg of hij pijn had en hij schudde van "neen". Dan begrijp ik niet waarom jij zo hard moet schreeuwen, blêtkous die je bent, zei ik lichtjes geïrriteerd. Het snikken stopte onmiddellijk. Hij keek mij kwaad aan: ik ben nog klein, hoor! zei hij. Dat was een argument waarvoor ik enig begrip kon opbrengen en hij deed nu rustig zijn verhaal. Hij was met zijn bal aan 't spelen, nu al oefenen voor later, want hij wilde een beroemd voetbalspeler worden, met zijn foto in de gazet staan zoals Kevin Debruyne in de krant van 't weekend, een foto van twee pagina's groot. Ik had de foto ook gezien, twee volle pagina's, en Debruyne had er niet eens iets voor gepresteerd, tenzij dat hij twijfelt of hij dit seizoen nog naar die of gene ploeg zal overgaan. Jongleren met de bal, dàt was onze kampioen-in-spe aan het doen, toen zijn bal plots de verkeerde kant uit was gegaan en terecht gekomen in de heksensoep van die twee meiden - 't waren zijn zussen. Heksensoep? Tussen hen beiden zag ik twee stapeltjes paardebloemen en ander "onkruid" liggen, helwelk zij nauwgezet aan 't bewerken waren. Ik ging even polshoogte nemen, vroeg of dat heksensoep was. Eén van hen zei kortweg "ja" en ze prevelde nog iets onverstaanbaars, hetgeen ik interpreteerde als "en hoepel nu op". Als ik nog een vraag had gesteld was ze ongetwijfeld tegen mij opgevlogen. Ik droop af. Ik moest denken aan mijn beide nichtjes, Lorke en Lieske, die vijftig jaar geleden - Here God, waar is hij heen, de tijd? - ook heksensoep maakten. Ze waren toen een jaar of tien en ze geloofden nog dat Sinterklaas bestond, al bestond hij dan niet écht. En dat was precies hoe ze dachten over heksen, vampieren, spoken, engelen en duivels... En God, Onze-Lieve-Heer, dat die weliswaar bestaat, maar niet écht, hé. En de juffrouw in de klas gelooft die dan ook niet dat God écht bestaat? Die ook niet, maar dat mag ze niet zeggen van de directeur...
Het jongetje stond een beetje te glunderen, hij moet gedacht hebben dat ik de zussen een standje had gegeven. Ik vroeg hoe oud hij was. Hij stak vijf vingers omhoog. Hoeveel is dat? vroeg ik. Hij begon te tellen, te beginnen bij de pink. Vijf! Heel goed, zei ik. Hij zal het ver brengen in het leven, denk ik. En als het niet als voetballer is, dan maar als iets anders.
Opvallend, de talrijke massamoorden op scholen in de States. Ik herlees een pagina uit mijn memoires ("O jerum jerum jerum..." 206 pag. anno 2006) waarin ik vertel over mijn eerste jaar op kostschool. Hoe kan dit aangepakt worden? De wapenwet aanpakken? Het pestgedrag (door medeleerlingen én door leraren en opvoeders!) aanpakken?
Voor de maaltijden zaten we aan grote tafels, een twaalftal, acht man per tafel. De oudsten en de stoutmoedigsten zaten vooraan, aan de kant waar het eten werd opgediend. De onmondigen, zoals ik, zaten achteraan. Het eten werd op de tafels gezet en de leerlingen moesten het zelf verdelen. Ge ziet van hier hoe er verdeeld werd! De stukken vlees waren van ongelijke grootte. Altijd was er wel een heel klein stukje en dat viel mij dan ten deel. Het gebeurde dat ze mij zelfs dat klein stukje niet gunden. Eén keer ben ik zo vermetel geweest daarover mijn beklag te doen bij de studiemeesters. Het gevolg was dat ik daarna dagen lang vrijwel niets meer te eten kreeg…
's Avonds was er vaak smeerkaas voor op de boterham. Zo goed als niemand vond dat lekker. Ik evenmin. Toch was ik blij als er 's avonds smeerkaas was, want dan kreeg ik meestal de portie van de anderen ter compensatie van het biefstuk dat ze mij 's middags hadden afgepakt en zo kon ik dan mijn hongerige maag nog enigszins stillen. Soms werd ik overladen met smeerkaas: de risee van de school. Ook de studiemeesters leken het allemaal wel grappig te vinden. Tot er besloten werd tot een "smeerkaas-boycot"…
Er werd overeengekomen dat iedereen zijn kaasje na het avondmaal zou meenemen naar buiten en het tijdens het daaropvolgend recreatie-halfuurtje tegen één van de schoolmuren zou plakken. Lafaards als ik, van wie vaststond dat ze dat tóch niet durfden, mochten hun kaas ook aan een ander geven, die dan de klus voor hen zou klaren. Op een afgesproken teken werden de smeerkazen tegen de muren gekwakt, onder luid gejoel van al de kostschoolgangers. Ik joelde mee. Was ik te laf om zelf tot actie over te gaan, ik zou tenminste blijk geven van enige sympathie met de oproermakers. Het huilen stond mij nochtans veel nader dan het lachen. Daar bengelde mijn kaas tegen de muren van het internaat. Ik had er hem zo willen van aflikken. Mijn maag deed pijn van de honger. Maar ik lachte, ik durfde niet anders…
Een studiemeester pakte me bij de kraag en bracht me bij de econoom van het internaat. Waarom ik? Omdat ik zowat de enige was van wie de studiemeesters niets te vrezen hadden. En toch. Wie zegt dat ik hem geen mes tussen de ribben had geduwd als ik daar op dat ogenblik over beschikt had? Een moegetergd dier maakt soms rare sprongen…
Ik was "op heterdaad betrapt". Ik zwoer met zóveel klem dat ik niets gedaan had, dat mij uiteindelijk alleen maar het openlijk sympathiseren met de actie ten laste werd gelegd. En… dat was al even subversief als de rest. Ik was de enige die moest boeten voor de smeerkaas-affaire: voor straf één week-end in de kostschool binnenblijven! Mijn ouders werden op de hoogte gebracht van mijn wangedrag. Vader slikte alles wat de kostschoolautoriteiten hem meedeelden. Hij vond het opperbest dat ze mij hardhandig aanpakten. Op zíjn medewerking mochten ze rekenen en… ze konden gerust zijn, híj zou er nog wel een straf bovenop doen. Meer dan ooit raakte vader ervan overtuigd dat ik op die kostschool op mijn plaats zat en dat ze mijn misdadige neigingen daar wel in de kiem zouden smoren…
Als ik toen over een revolver had beschikt en het hele zootje, mijn vader inbegrepen, had neergeknald, dan had niemand daar enig begrip voor kunnen opbrengen. Alleen de Almachtige God had immers weet van de verzachtende omstandigheden. Voor hetzelfde geld had ik de grootste massamoordenaar uit de geschiedenis kunnen zijn. Ik was veertien jaar.
Firmin is kwaad. Razend kwaad. Op de uitvinder die het in zijn dwaze kop gekregen heeft om de plastic dopjes vast te maken aan de fles. Gisteren heeft bij Firmin bij het drinken van een flesje Cola-zero het dopje in zijn neusgat geprikt waardoor er een neusbloeding is ontstaan die buiten alle proporties was, zo erg dat er uiteindelijk een neusspecialist aan te pas is moeten komen om een bloedend vat dicht te branden. Ik kan maar niet begrijpen wat het nut kan zijn van de "vaste dop", sakkert Firmin, ze moeten die uitvinder de prijs geven van de slechtste uitvinding aller tijden en hem daarna... opknopen. Firmin meent dat natuurlijk niet, maar zoals ik al zei, Firmin was echt kwaad, en dan zegt een mens soms van die dingen...
- Tja, er zijn betere dingen uitgevonden, zei ik. Het wiel bijvoorbeeld.
- Precies! Zonder het wiel waren al die andere uitvindingen er overigens niet gekomen.
- Tenzij misschien de uitvinding van dat vastzittend flessendopje, trachtte ik ironisch te wezen, maar dat was niet van aard om bij Firmin zelfs maar een flauwe glimlach te ontlokken.
- En het toiletpapier, zei Firmin. Hij zei het zonder blikken of blozen, zodat ik meteen afstapte van de gedachte dat hij op zijn beurt grappig wilde zijn. Hij vertelde mij dat het toiletpapier uitgevonden werd rond het midden van de negentiende eeuw door een Amerikaanse zakenman, ene Joseph Gayetty. Tot dan had men zich beholpen met krantenpapier en dáárvoor met onder andere... koolbladeren. Aanvankelijk werd het toiletpapier op de markt gebracht in pakjes van enkele honderden velletjes en het duurde nog tot het einde van de eeuw vooraleer de wc-rol verscheen zoals wij ze nu kennen en het duurde zelfs nog tot rond de tweede wereldoorlog vooraleer zij in brede lagen van de bevolking ingang begon te vinden.
Tot die "brede lagen" behoorde mijn laag alvast niet. De werkende klasse, en zeker die van het platteland, behielp zich in mijn kinderjaren - en dat was grotendeels om financiële redenen - nog steeds met krantenpapier. In mijn geval was dat "'t Vrije Volksblad", al gebiedt de eerlijkheid mij te vertellen dat ik maar weinig vrije volksbladen voor het "hygiënisch doel" gebruikt heb. En dat had alles te maken met de winkel van tante Jenna, een winkel van kruidenierswaren, waarvan de sinaasappelen een niet onaanzienlijk deel uitmaakten. Tante Jenna kreeg de sinaasappelen toegeleverd, stuk voor stuk verpakt in een zijdezacht papiertje. Het was natuurlijk allerminst de bedoeling, maar Tante Jenna deed het tóch: de zachte velletjes belandden stuk voor stuk in een doos, om uiteindelijk dienst te doen voor... jawel. Een deel ervan was voor eigen gebruik en een ander deel was voor haar zuster, zijnde mijn moeder, en voor mijzelf, omdat voor het jong teer velletje van mijn bips het Vrije Volksblad ongeschikt werd geacht. Wat voelde ik mij bevoorrecht met die doos heerlijk zachte papiertjes op de plee. Ignace, mijn buurjongetje maakte er ook rijkelijk gebruik van als hij kwam spelen en een natuurlijke behoefte zich aandiende. Hij gebruikte telkens drie of vier velletjes, in plaats van één of twee, een aantal waar moeder en ik ons aan hielden. En omdat Ignace steeds vaker zijn "grote boodschap" bij ons kwam doen, zei moeder daar iets van. 's Anderendaags kwam Ignace met een oud exemplaar van "Het Nieuws van den Dag" aandraven en legde het bij ons op de plee. De doos met papiertjes van tante Jenna nam moeder voortaan weg als Ignace kwam spelen. Vader maakte van de gelegenheid gebruik om de kwaliteit van "Het Nieuws van den Dag" te beoordelen: de vergelijking viel uit in het voordeel van 't Vrije Volksblad, al moest hij toegeven dat "Het Nieuws van den Dag" een beter absorberend vermogen had en dus beter geschikt was als toiletpapier. Wie weet had vader zijn abonnement niet opgezegd als Tante Jenna er niet geweest was...
De rol WC-papier en het wiel! Alle andere uitvindingen kunnen mij gestolen worden. En de uitvinder van de vastzittende flessendop mogen ze wat mij betreft opknopen. En zo denkt ook Firmin...
"Als ze zeggen dat ge er goed uit ziet, is 't teken dat ge oud wordt en te kwiste gaat." Het is een gezegde uit één van de werken van Stijn Streuvels. Met "dat ge oud wordt" bedoelt de grote Vlaamse schrijver ongetwijfeld dat ge oud "zijt", want oud "worden" doen we allemaal: vandaag zijn we immers ouder dan gisteren en morgen zullen we ouder zijn dan vandaag - als het ons gegund is tenminste... "Te kwiste gaan" is dialect en meer in 't bijzonder Westvlaams dialect, de taal van Streuvels en van zijn oom Guido Gezelle, Vlaanderens grootste dichter. Het betekent "vergaan" of "verloren gaan" en het is verwant aan het A(lgemeen) B(eschaafd) N(ederlands) woord "verkwisten". Hoe vaak heb ik mijn moeder niet horen waarschuwen tegen het inslaan van te veel verbruiksgoederen op het gevaar af dat een deel ervan zou te kwiste gaan...
En nu we weten dat we allen te kwiste gaan, horen we de uitspraak van Stijn Streuvels in dezer voege te corrigeren: als ze zeggen dat ge er goed uit ziet wil dat zeggen dat ge oud zijt of op zijn minst dat de ouderdom voor de deur staat.
Ik zou deze beschouwing niet gemaakt hebben, ware het niet dat ik het deze week niet minder dan drie keer heb moeten aanhoren: dat ik er goed uit zie! En dat simpel en goedbedoeld compliment zou ongetwijfeld zachter aangekomen zijn als het puur en ongeschonden daartoe beperkt was gebleven. Waarom moest het woordje "nog" er dan bij? Dat ik er "nog" goed uit zie? Dat het dus wellicht niet lang meer zal duren? En dan die tweede die zei dat ik er zéér goed uitzag...voor mijn leeftijd. Dat laatste zal hij eraan toegevoegd hebben omdat hij moet gevreesd hebben anders al te ongeloofwaardig over te komen. Ik moet hierbij denken aan iets wat mijn schoonvader mij vertelde over baron Pycke die vóór de oorlog burgemeester was in Petegem. 't Was tijdens een feest waarop de baron lovende woorden sprak over de fanfare van de gemeente, als zijnde "de best orkest van de lande", maar zich plots realiseerde dat deze uitspraak toch wel een beetje overdreven was en het in dezer voege corrigeerde: "´t ik wil zèk, de best orkest van de lande van hier, van de lande van Peteghem". De derde heb ik de pas afgesneden door hem luidkeels en uit volle borst te bedanken, voordat de term "leeftijd" of "ouderdom"(sic!) kon vallen.
En de les die we uit dit verhaal kunnen trekken, beste lezer? Zeg niet meer dat ik er goed uitzie. Zestig jaar geleden heeft men mij dat, voor zover ik mij herinneren kan, nooit gezegd. En toen vond ik mijzelf nochtans, voortgaand op foto's uit die tijd, er nog behoorlijk uitzien. Nu hoeft het ook niet meer!...
Ik meen te mogen zeggen, misschien met een zweem van overdrijving, dat de rillingen mij over de rug lopen, wanneer ik een (sport)journalist hoor beweren dat een renner een wedstrijd in de spurt gewonnen heeft dank zij een slim maneuver: op een reglementaire manier "de deur dichtgedaan". Dat "deur dichtdoen" is niets anders dan de tegenstander de pas afsnijden. Of dat zo slim is? Kleuters doen het als ze een loopkoersje houden en dat moet hun afgeleerd worden. Als het gebeurt in een wielerkoers waar gesprint wordt tegen zeventig tot tachtig kilometer per uur kan dat "deur dichtdoen" fatale gevolgen hebben. Vrijwillige doodslag? Of onvrijwillig: een onbewust afwijken van de rechte lijn, een onbedwingbare drang om te winnen ten koste van alles? Men kan zich terecht afvragen welke reglementmaker het in zijn hoofd krijgt om het "deur dichtdoen" onder bepaalde voorwaarden als slim en reglemenair te beschouwen, terwijl er geen ander doel is dan de tegenstander te hinderen. Wat er ook van zij: het maneuver dient streng bestraft te worden, het weze dan nog onopzettelijk of instinctief. En de pleger kan maar best een tijdje geschorst worden, gedurende hetwelk hij scholing dient te volgen, waarbij hem geleerd wordt hoe hij dient te sprinten zonder van zijn lijn af te wijken, dat de kortste weg naar de aankomstlijn de réchte weg is, dat men fair play moet inbouwen in de sport en het leven van zijn tegenstander niet in gevaar mag brengen? En lukt het niet om van die instincten, die slechte gewoonten af te komen... dan maar herscholen naar een ander beroep!
In mijn weekendkrant lees ik dat sommige chirurgen, voornamelijk beoefenaars van de estetische chirurgie, aan de patiënt een aanzienlijke som geld - in 't zwart - vragen, vooraleer zij bereid zijn de operatie uit te voeren. Deze verwerpelijke praktijk is "van alle tijden" en het is niet eens de smerigste waarmee ik tal van geldhongerige collega's heb weten uitpakken tijdens mijn lange doktersloopbaan. Ooit heeft iemand die beslagen is in alles wat met "financiën" te maken heeft mij toevertrouwd: "had ik over uw diploma's beschikt, ik had er zeker tien keer méér uit gehaald".
Uit mijn memoires "O jerum jerum jerum..." anno 2006 ...
Ik had de meest verfijnde technieken van de esthetische neuschirurgie onder de knie en de microscopische oorchirurgie kende zo goed als geen geheimen voor mij. Toch had ik de eerste jaren in Kortrijk nauwelijks patiënten. Na een jaar of drie lag mijn hele technische bagage in duigen. In dertig jaar praktijk als keel-neus-oorarts heb ik minder esthetische neusoperaties en functionele ooroperaties verricht dan in mijn laatste jaar als assistent aan het universitair ziekenhuis in Rotterdam, waar ik mijn opleiding had gekregen.
In 't midden van de jaren tachtig - ik had toen een voordracht gegeven over neuschirurgie - kreeg ik op korte tijd een tiental patiënten voor uitwendige neuscorrectie: haviksneuzen, te lange neuzen, scheve neuzen… Allemaal goed geslaagd, allemaal tevreden klanten. Ik kon het dus tóch nog. Ik heb voor al die operaties het officieel tarief aangerekend, rond de achtduizend frank. Daar gingen tweeduizend frank onkosten af voor het ziekenhuis en van het overblijvend bedrag palmde mijn "dienstchef" Vanzwam nog eens de helft in. Na aftrek van belastingen bracht die hele operatie mij vijftienhonderd frank op: drie uur supergespecialiseerde chirurgie plus de nazorg. Die vijftienhonderd frank was goed voor één beurt bij een dameskapper en dan mocht het niet eens de duurste van de stad zijn.
Na die korte opflakkering werd het weer stil rond de estetische neuschirurgie. Er was toen een jonge dame uit mijn kennissenkring, een halve filmster, die bij mij inlichtingen inwon omtrent het verkleinen van haar neus. Toen ze hoorde hoeveel ik voor zo'n operatie aanrekende, begon ze er waarschijnlijk serieus aan te twijfelen of ik het wel goed kón. Ze heeft haar neus dan maar laten opereren in een andere stad door een plastisch chirurg "met naam". De ingreep kostte haar vierhonderdvijftigduizend frank. In 't zwart! De peulschil die ze aan mij zou betaald hebben, zou ze dan nog integraal teruggetrokken hebben van het ziekenfonds. Die Antwerpse chirurg verdiende zijn centjes in ieder geval nogal vlot, als je dat vergelijkt met mijn povere vijftienhonderd frank… En het resultaat vond ik dan nog niet eens zo denderend: ík had het ongetwijfeld beter gedaan.
Of ik dan zo eerlijk was, aangezien ik nooit iets in 't zwart vroeg? Ik dúrfde niet!
Eind juni? We zitten al volop in de zomer. En omdat koning voetbal, in onze contreien, geacht wordt zijn kroon in de zomermaanden af te leggen om ademruimte te geven aan al die andere sporten, zou men misschien niet verwachten dat de media al wekenlang bulken van het voetbal"nieuws". En toch... Voetbal op alle TV-zenders, vaak dezelfde wedstrijd op verschillende zenders tegelijk, en na de wedstrijd het eindeloos gepalaver door een panel van specialisten over hoe goed en vooral hoe slecht er gespeeld werd door alle ploegen en in 't bijzonder door onze eigen Belgische ploeg. 't Is het Europees Kampioenschap! Ook de kranten doen een ferme duit in de zak met hun dagelijkse bijdrage over voetbal. Mijn krant wijdt er dagelijks zo'n twintig pagina's aan: reportages, commentaar, interviews en de rest opgevuld met foto's, want de twintig pagina's moeten vol, ook als er de dag ervoor een rustdag is ingelast. Zo stonden er enkele dagen geleden op één en dezelfde dag drie paginagrote foto's van Lukaku (voor de oningewijden: Lukaku is één van de hoogst gekwalificeerde spelers van de Belgische ploeg) en vandaag staat er zelfs een foto van diezelfde Lukaku, uitgesmeerd over twéé pagina's. En het allermooiste van het verhaal: Lukaku speelt slécht, als we mogen afgaan op de reactie van de supporters ter plaatse die hem en de hele ploeg uitjouwen. Maar ook de specialisten, de "kenners" zijn het erover eens dat het spel van de Belgen en ook van de meeste andere ploegen ondermaats is. Dan zou men denken: de mensen zullen het voetbal de rug toekeren als dat zo blijft doorgaan, we worden weldra niet langer iedere dag die vreselijke berg voetbal in de maag gesplitst. Maar nee hoor: er moet nu uitgezocht worden wat de oorzaak is van dat ondermaats spel en daarover kan nog weken- zoniet maandenlang doorgeboomd worden, over twintig pagina's, desnoods aangevuld met foto's van... Lukaku.
Juni is een themamaand, met speciale aandacht voor acceptatie en emancipatie van mensen van de LGBTQIA+ gemeenschap. Tenzij gij, beste lezer, geboren zijt vóór, tijdens of kort na de tweede wereldoorlog, zal de term LGBTQIA u niet als latijn in de oren klinken. Het kleinste kind is er immers mee vertrouwd: vanaf het eerste leerjaar wordt die kennis hun op school bijgebracht. Dat is meteen de reden waarom ik er hier niet over ga uitweiden. Voor die onwetende tachtig-plussers hoef ik het alleszins niet te doen: wie maalt er nu om tachtig-plussers?
De maand juni wordt gekenmerkt door tal van pride parades. Het zijn uitbundige carnavaleske optochten waarbij de mensen uiting geven aan hun tevredenheid betreffende hun vrijheid in de beleving van hun sexualiteit. Men zou deze parades kunnen vergelijken met de 1 mei-optochten van de arbeidende klasse die daarmee uiting geven aan hun blijdschap met de reeds lang verworven rechten. Wij, tachtig-plussers, durven die pride parades wel eens smalend afdoen als opdringerig en provocerend. Maar ach, laten wij dit alles met de mantel der liefde bedekken.
Sta mij toe dat ik het nu even heb over de + , waarmee alle andere sexuele oriëntaties en genderidentiteiten dan degene die vallen onder LGBTQIA, bedoeld worden. Ik had de term parafilieën willen gebruiken, maar dat zou wel eens té dicriminerend kunnen klinken uit de mond van een tachtig-plusser. Ik stelde onlangs de vraag aan een achternichtje van mij, die al in het zesde leerjaar zit(!) of zij mij een paar van die parafilieën (oei! nu zeg ik het tóch) kon opnoemen. Ze kende er niet één... Daarom neem ik nu de gelegenheid te baat om hier enkele sexuele voorkeuren op te noemen, die vallen onder de + :
- pedofilie: voor kinderen;
- senofilie: voor oude mensen;
- necrofilie: voor lijken;
- zoöfilie: voor dieren;
- heterofilie: voor personen van het "ander geslacht" (cf. het ouderwets man/vrouw begrip);
... waarmee ik geen aanspraak maak op volledigheid, maar laten wij het een basispaket noemen voor het lager onderwijs.
De laatste 75 jaar is de wereldbevolking met 400 % gestegen: van twee naar acht miljard. Aan dat tempo zullen er in 't jaar 2100 tweeëndertig miljard mensen zijn op aarde. En dat ondanks het feit dat de natuur op allerhande manieren haar best doet om die bevolkingstoename af te remmen:
1/ EPIDEMIEËN: Covid19 heeft niet veel bijgedragen. De mens is de pandemie te slim af geweest zouden we kunnen zeggen. Maar wees gerust, de natuur heeft nog wel meer virussen in petto...
2/ OORLOGEN: Zolang de bevolking blijft aangroeien en de mensen steeds maar dichter op elkaars lip gaan zitten zullen ze elkaar blijven uitmoorden. De vele duizenden doden in Oekraïne, Israël, Afrika... blijken slechts een druppel op een hete plaat te zijn: er zullen nucleaire wapens aan te pas moeten komen.
3/ HONGERSNOOD: In de voedselarme gebieden - vooral in Afrika - waar anticonceptie aangerekend wordt als een zwaardere misdaad (= zonde) dan de moord, zijnde de hongerdood, op zovele honderdduizenden, blijkt de bevolking desondanks nog het snelst aan te groeien. En dat ofschoon velen hun land ontvluchten naar "rijkere" streken, alwaar zij ook daar zorgen voor een sterke aanwas van de bevolkingscijfers.
4/ NATUURRAMPEN: Aard- en zeebevingen, vulkaanuitbarstingen, overstromingen... kunnen voorlopig (!) het verschil niet maken.
De wereldbevolking zal dus nog stijgen, zonder evenwel ooit de tweeëndertig miljoen te bereiken, met als gevolg een onvermijdelijke stijging van de hoeveelheid koolzuurgas (hét broeikasgas) waardoor de temperatuur op aarde gaat stijgen en het ijs op de polen gaat wegsmelten. Er komt een beetje natuur- en scheikunde aan te pas om dit te begrijpen, maar dat daardoor het zeeniveau gaat stijgen zult gij, waarde lezer, wellicht kunnen aanvaarden... en dat ons of wie na ons komen een akelige verdrinkingsdood te wachten staat. Het tijdperk is aangebroken waarop het héél slecht zal beginnen gaan met de wereld, volkomen in de lijn van hetgeen de Britse econoom en demograaf Thomas Malthus (1766-1834) voorspeld heeft, tenzij er een strenge beperking van de voortplanting toegepast wordt. Dit laatste is jammer genoeg onmogelijk en wel om de volgende redenen:
1° niemand is geneigd tot het nemen van maatregelen waarvan het effect zich pas na tierntallen jaren zal manifesteren;
2° geen enkele natie of godsdienst... is bereid maatregelen op te leggen waardoor hun ledenaantal zal verminderen.
Begrijpt gij nu, lieve lezer, waarom ik u al een paar keer, bij het begin van 't jaar, geen gelukkig nieuwjaar meer durf te wensen?
We zetten een stapje terug in de tijd en we houden halt in de zomer van het jaar 1966. Ik had toen al een jaar het diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde op zak en in mijn geboortedorp was ik gestart met een huisartsenpraktijk. Wie heden ten dage met succes zijn studies in de geneeskunde heeft beëindigd is doodgewoon "arts", geen sprake meer van een ronkende doctorstitel. Stel u dan ook maar niet al te veel voor van die doctorstitel, de geneeskunde stond nog in zijn kinderschoenen, geen sprake van scan en MRI, endoscopische ingrepen, coronaire by-pass, pacemakers, DNA-onderzoek en zoveel méér. Het was ook nog de tijd van de militaire dienstplicht: vijftien maanden, waarvan een achttal weken opleiding als "soldaat milicien". De opleiding - in de Leopoldskazerne in Gent - bestond in het leren marcheren, het aanleren van de militaire groet, omgaan met en demonteren van allerlei schietgeweren, bivakkeren en ook een theoretische cursus in de krijgskunde en de werking van de medische hulpdiensten in geval van oorlog, waarover een schriftelijk examen diende afgelegd te worden op het einde van de opleiding. Mijn examen was behoorlijk en omdat ik gehuwd was en vader van een zoon en weldra ook van een dochter, en daardoor aanspraak kon maken op enige prioriteit, hoefde ik mijn verdere militaire dienst niet in het buitenland te vervullen. Wat een opluchting! Een betere bestemming had ik niet kunnen dromen, niet naar een kazerne in Duitsland moeten! Een jaar lang als luitenant-geneesheer in het CRS (het Centrum voor Recrutering en Selectie) in de kazerne "Het Klein Kasteeltje" in Brussel: drie halve dagen in de week recruten onderzoeken, één keer in de maand inslapen en een paar keer present zijn bij het koninklijk paleis en in de kazerne aan de Leuvense steenweg waar alle grote officieren verbleven: majoors, kolonels, generaals... En vooral, ik kon mijn huisartsenpraktijk in mijn dorp verder zetten en alzo een aardige cent bijverdienen.
In mijn kazerne kreeg ik drie assistenten toegewezen, jonge kerels van negentien of twintig jaar die er net als ikzelf hun dienstplicht vervulden: Aloïs, Valeer en Jos. Men had mij verteld dat alle miliciens die daar hun legerdienst vervulden er terecht waren gekomen vanwege de faciliteiten die ze er kregen omwille van een vedettenstatus die ze al bereikt hadden of teminste aan het opbouwen waren, geen doodgewone jongens dus, jongens met pit. Maar waar die pit zat merkte ik niet zo meteen, althans niet bij Valeer en Jos. Aloïs was andere koek: een flamboyante jongeman, type Elvis Presley. Hij was hét type van de charmezanger, en dat bleek hij ook te zijn. Ik vernam het al de eerste dag na onze kennismaking. Aloïs was een jongen uit de Kempen en daar genoot hij al een behoorlijke populariteit. Hij had al enkele plaatjes op zijn palmares staan: meezingertjes, singeltjes. onder de naam Bobby Ranger, wat veel beter paste bij zijn vedettenstatus dan... Aloïs Verhoeven. Na mijn legerdienst ben ik de carrière van Bobby Ranger blijven volgen. Hij bleef zeer actief in de wereld van het lichte lied en toonde zich daarbij erg veelzijdig: hij schreef al zijn liedjes zelf, nam ze op en stond ook ik voor de productie van zijn platen. Ook voor andere Vlaamse zangers schreef hij liedjes, bij dozijnen...
Waaraan Valeer zijn plaats in 't Klein Kasteeltje te danken had was voor mij een raadsel. Hij had niets van een artist en zeker niets van dat play-boyachtige van Aloïs. Hij kwam uit hartje Limburg en zoals iedere Limburger sprak hij traag, een beetje zangerig, en achteraf gezien was dat misschien de reden waarom ik hem een slome vond, een trage... alleszins geen sportman. Het duurde een paar weken voor ik zijn familienaam leerde kennen: Van Sweevelt. Die naam was mij allerminst onbekend. Valeer Van Sweevelt was de naam van één van 's lands beste jonge wielrenners, zoniet de allerbeste. Samen met Roger Devlaeminck heerste hij in de jongerencategorie die nu "beloften" heet en toenmaals "liefhebbers". Ik vroeg aan Valeer of hij misschien familie was van de beroemde Valeer Van Sweevelt. Ik geloofde hem eerst niet toen hij zei dat hij het zélf was: deze trage slungel, die in wielermiddens bekend stond om zijn vlijmscherpe eindsprint, waar niemand tegen opgewassen was!... Maar hij was wel degelijk dé Valeer Van Sweevelt. Na de middag kreeg hij iedere dag vrijaf om te trainen en in de week-ends was hij zo vrij als een vogel en kon hij naar hartelust aan koersen deelnemen. We gingen algauw erg vriendschappelijk met elkaar om. Als ik iets ging drinken in de mess - iets wat gewone miliciens zoals Valeer niet toegestaan was - vroeg hij vaak: "bring es un limena-a-at mi-i-it fur mi-i-ich". Ik deed het telkens met plezier. Op vrijdag vroeg hij mij meerdere malen of ik hem een inspuiting wou geven: vitamine B! Daar was niets mis mee en ik deed het dan ook zonder tegenstribbelen. Maar... "voor wat, hoort wat" en ik vroeg of ik dan na het weekend zijn bloementrofee mocht krijgen als hij de koers gewonnen had.Gaarne! Maar omdat hij bijna elke koers won en omdat mijn vrouw niet opgezet was met al die plastieken bloemen, is het bij drie ruikers gebleven. Ze hebben jarenlang bovenop mijn kleerkast gelegen.
Zo mogelijk nog meer verrast was ik toen ik de familienaam leerde kennen van Jos: Schoeters! En of die dan dé Jos Schoeters was die evenals Valeer tot de "top" van 's lands beloftevolle wielrenners behoorde en veertig koersen gewonnen had? Jazeker! Jos was een vriendelijke, beleefde, eerder frêle en ietwat verlegen jongeman, een lieve knappe jongen van wie ik nooit zou vermoed hebben dat hij in feite een stoere topsporter was. Dat ook hij tot de top van de lichting 1967 behoorde bleek toen de Belgische wielerbond de vier beste wielrenners bekendmaakte die ons land zouden vertegenwoordigen op het wereldkampioenschap: Valeer Van Sweevelt die dat jaar Roger Devlaeminck en Jean-Pierre Monseré had verslagen in de strijd om de titel van Belgisch kampioen, Roger Devlaeminck die zou uitgroeien tot een van de beste wielrenners aller tijden, André Diericks die ook een uitstekend beroepsrenner is geworden, en jawel... ook Jos Schoeters.
En hoe het mijn assistenten-wielrenners verder vergaan is? Valeer Van Sweevelt heeft de torenhoge verwachtingen niet écht ingelost. Tijdens zijn eerste jaar als beroepsrenner won hij weliswaar met brio Luik-Bastenaken-Luik, wellicht de zwaarste klassieke eendagskoers, alsook nog enkele andere mooie koersen, maar het ging algauw bergaf met Valeer en na een jaar of vijf heeft hij er de brui aan gegeven. Nog minder goed is het Jos Schoeters vergaan: geen enkele grote koers meer gewonnen bij de beroepsrenners en eveneens na een jaar of vijf gestopt met koersen. Alois, Valeer en Jos: niet één van de drie heb ik na de militaire dienst nog teruggezien. Voor zover mij bekend zijn de eerste twee nog in leven. Jos blijkt vrij jong gestorven te zijn: op 1 mei 1998, amper 50 jaar oud, vandaag exact 26 jaar geleden. Te zijner nagedachtenis heb ik dit verhaal geschreven...
Jos Schoeters zaliger, toen hij nog een beloftevol wielrenner was...
Het is de titel van één van Luc Steenoo's grootste schlagers. Luc Steenoo, een Vlaamse zanger... Ikzelf vind het een "afknapper": ga eens met zo'n lied en een tuil rozen naar je allerliefste en zeg "je bent mooi". En wat dan nog? Alle vrouwen zijn toch mooi...
Natuurlijk zijn niet alle vrouwen "per definitie" mooi. Neem nu de heks uit "Sneeuwwitje". Is die mooi? En de heks uit "Klein Duimpje"? Ik weet het wel, schoonheid is een subjectief iets, maar dat men zelfs met de beste wil van de wereld niet alle vrouwen mooi kan noemen lijkt mij een axioma dat boven alle stelregels staat, logische en mathematische. Als we het over de vrouwelijke schoonheid hebben moeten we een aantal factoren in ogenschouw nemen. Laten we ons beperken tot de factor "leeftijd", zowel van het te "beoordelen goed" als van de "beoordeler". Ik verklaar mij nader. Toen ik een jaar of vijftien was en wij nieuwe buren hadden gekregen zei ik tegen mijn moeder dat ik het buurmeisje Sonia een mooi ding vond. Natuurlijk is ze mooi, zei moeder, ze is immers jong. Ik was het daar niet mee eens: ik vond toen bijlange niet alle jonge meisjes mooi, nog niet één op de tien. Nu, op mijn vierentachtigste, heb ik begrip voor wat moeder toen zei. Leeftijd speelt een rol...
En er zijn gradaties. Van aartslelijk, alover gewoon lelijk, zo-zo, mooi en beeldschoon tot goddelijk mooi. Tot deze laatste soort reken ik er amper drie: Aphrodite, Helena van Troje en Brigitte Bardot.
Laten we het eerst hebben over Aphrodite, een godin, want ontsproten uit het zaad van de oergod Oeranus, waar het zich vermengde met het water van de Middellandse Zee in de buurt van het eiland Cyprus. Ze is dus, in tegenstelling tot wat sommige betweters beweren, niet de dochter van de oppergod Zeus. Ze is ouder dan Zeus, en zoals alle goden is ze onsterfelijk en in het bezit van de eeuwige jeugd. Haar schoonheid is onbeschrijflijk, zodat ik mij aan geen beschrijving waag. Ze was de godin van de liefde en in 't bijzonder van de lichamelijke liefde. Wie die liefde bedreef was haar welgevallig en ze beloonde wie haar eerde. Zo was er op Cyprus een beeldhouwer, Pygmalion, die een levensgroot marmeren beeld maakte van de godin? Hij werd verliefd op het beeld en nam het iedere avond mee in zijn bed. Aphrodite bracht het beeld tot leven. Pygmalion noemde zijn geliefde Galathea. ze leefden lang en gelukkig... In de antieke wereld noemde men "de liefde bedrijven" wel eens "offeren aan Aphrodite". Wie weigerig stond tegenover de lichamelijke liefde werd vaak door haar wreed gestraft. Door de wil van de oppergod Zeus was ze, fel tegen haar zin, getrouwd met Hephaistos, de lelijke god van de smeden. Nooit heeft ze haar echtgenoot toegelaten haar bed te betreden. Talloos evenwel waren de sterfelijken en de onsterfelijken met wie ze dat bed wél heeft gedeeld - niet bij benadering te schatten. Het aantal kinderen dat uit die verhoudingen zijn voortgekomen wordt geschat op een vijftiental, al kunnen het er ook een paar méér zijn geweest. Haar bekendste minnaar is Ares, de god van de oorlog. Ze heeft er een aantal nakomelingen aan overgehouden; de bekendste is Eros, het gevleugelde liefdesgodje dat met zijn pijltjes het liefdesvuur in menig hart liet ontbranden. En dan is er Adonis. De liefdesgodin was hartstochtelijk verliefd op deze mooie jongeling en dat wekte zozeer de jaloersheid op bij Ares dat hij zichzelf omtoverde tot een everzwijn en in die gedaante Adonis tijdens een boswandeling aanrviel en doodde. Waar Adonis' bloed de aarde bevochtigde begonnen bloemen te groeien: anemonen. Al wordt ook wel beweerd dat anemonen ontstsproten zijn uit de tranen van de ontroostbare godin. Een andere sterveling die haar hart had gestolen was Anchises, een prins uit het koningshuis van Troje. Hieruit kwam Aeneas voort, de legendarische stichter van de stad Rome. Eén van haar kinderen was Hermaphroditos die zowel man als vrouw was en die ze had overgehouden uit een verhouding met de god Hermes. En dan is er nog Priapos, de zoon was van Aphrodite en Dionysos, de god van de wijn. Priapos was een wanstaltige - zij het goddelijke - dwerg, met een hangbuik, een dikke tong en een enorme penis. Hoe het kwam dat de wondermooie een gedrochtelijk kind had gebaard en hoe het Priapos verder is vergaan staat in geuren en kleuren beschreven in mijn boek "De Griekse mythologie in 136 verhalen" alwaar ook meer te lezen staat over het liefdesleven van Aphrodite. Dat de drie Gratiën - de Charites uit de Griekse mythologie - eveneens kinderen zouden zijn van Aphrodite en Dionysos, wordt wel eens beweerd door sommige mythologen: zij vergissen zich, want die gratieuze drieling is voortgekomen uit de vereniging van de oppergod Zeus met de nimf Eurynome....
Dat Aphrodite van een onovertrefbare en zelfs niet te evenaren schoonheid is, hoort u te weten, beste lezer. En dat ze daarenboven, godin zijnde, onsterfelijk is en in het bezit van de eeuwige jeugd... En dat ze zich, net als de andere Griekse goden, teruggetrokken heeft om plaats te laten voor andere goden. Ooit komt ze terug. Wanneer dit zal geschieden? Geen mens die het durft voorspellen. Net zo min als iemand zou weten wanneer haar geboorte - uit het schuim van de zee ! - heeft plaats gevonden. Anders is het gesteld met die andere, wier schoonheid het meest die van Aphrodite benadert: Helena van Troje. Zij was de dochter van niemand minder dan de oppergod Zeus en ze was dus van goddelijken bloede. Maar omdat haar moeder Leda, ofschoon koningin van Sparta, toch maar een sterfelijke vrouw was, kon Helena zich slechts verheugen in de titel van "halfgodin" en was ze dus ook niet onsterfelijk. Laat ik hier even vermelden dat Zeus zich getransformeerd had in de vorm van een zwaan en alzo Leda had "genomen". Leda, die ook al zwanger was van haar echtgenoot Tyndareos, koning van Sparta, baarde uiteindelijk een vierling, of twee tweelingen... Een bizarre geschiedenis die u best kan begrijpen na het lezen van mijn eerder reeds vermeld boek. Van die vier was Helena het meesterstuk, want van een onbeschrijfelijke schoonheid, zoals de wereld er in de komende drieduizend jaar géén meer zou kennen, dit is tot in de twintigste eeuw na Christus - de geboorte van Helena kunnen we situeren omstreeks het einde van de dertiende eeuw vóór Christus. Ze was nog een puber toen haar schoonheid bekend was in heel Griekenland. Alle koningszonen dongen naar haar hand en zij drongen er bij haar vader op aan dat hij zijn dochter zo snel mogelijk zou uithuwelijken. Deze beloofde dat hij hun wens zou inwilligen als zij allen eerst onder ede zouden beloven dat zij zijn keuze zouden eerbiedigen en dat zij te allen tijde in opstand zouden komen tegen degene die het huwelijk tussen zijn dochter en de uitverkorene in de weg zou komen te staan. Allen verklaarden zich daarmee akkoord en koning Tyndareos schonk zijn dochter aan Menelaos van Mykene die weldra ook de koningstroon van Sparta van zijn schoonvader zou overnemen. Alles zou verder in peis en vrede verlopen zijn, ware het niet dat op een kwade dag - wij schatten rond het jaar 1184 v.C. - Paris, een prins uit het koningshuis van Troje naar Sparta was gekomen voor wat wij heden tendage een "diplomatiek bezoek" zouden noemen. Maar, o schande en hoe ondankbaar voor het gulle onthaal dat hem aan het hof van Menelaos was ten deel gevallen... Paris schaakte de wondermooie jonge koningin Helena en nam haar mee naar Troje. Eerlijkheidshalve dient erbij gezegd te worden dat Paris geen geweld had hoeven te gebruiken en dat Helena zich vrij gewillig had laten ontvoeren door de goedogende prins. Niettemin moest deze daad gewroken worden en alle vorstenhuizen van Griekenland - herinner u de eed die zij gezworen hadden - verzamelden troepen en trokken met duizend oorlogsschepen op tegen Troje teneinde Paris' laffe daad te wreken en Helena terug te halen. Ziedaar de aanleiding tot de Trojaanse oorlog, de beroemdste uit de geschiedenis. Hoe die oorlog verder verlopen is en hoe Helena het ervan afgebracht heeft, daarvoor verwijs ik nogmaals naar mijn hogervermeld boek...
Brigitte Bardot Het duurde tot in 1934: in Parijs werd Brigitte Bardot geboren. Geen vrouw, zo aantrekkelijk, zo mooi, zo volmaakt, zo sexy, had de Aarde bevolkt sedert Helena van Troje. In haar kinderjaren was het al duidelijk dat ze van goddelijke makelij was. Toen in 1956 de succesrijke film "Et Dieu créa la femme" uitkwam, waarin zij de hoofdrol speelde, drong het tot eenieder door dat zij inderdaad door God eigenhandig was geschapen. Een nieuwe liefdesgodin voor wie de liefde bedrijven het allerhoogste gebod was: met honderden mannen heeft zij het bed gedeeld, met een paar tientallen heeft ze een echte - zij het niet langdurige - relatie gehad en met vier onder hen heeft ze een huwelijk aangegaan. Enkele keren is B.B. zwanger geweest en één keer heeft ze een kind gebaard, een ongewenst kind, want het moederschap was niet aan haar besteed. Nog vóór haar veertigste zegde zei haar filmcarrière vaarwel. Zij die altijd ook een dierenliefhebster was geweest ging nu haar leven wijden aan de dieren. In haar autobiografie schrijft ze: "mijn jeugd heb ik geschonken aan de mannen, mijn wijsheid schenk ik nu aan de dieren". Over enkele maanden wordt zij negentig jaar. Zou het kunnen dat God haar naast de goddelijke schoonheid ook de onsterfelijkheid heeft geschonken? Maar dan heeft Hij - sorry, lieve God - wel een cruciale fout gemaakt door haar niet meteen de eeuwige jeugd te schenken, want ik kan het verhaal van Eos en Tithonos moeilijk uit mijn hoofd zetten... Het hart van Eos, de godin van de dageraad, was in liefde ontbrand voor Tithonos, een buitengewoon knappe sterveling - en verder citeer ik uit mijn boek "De Griekse Mythologie in 136 verhalen" (hoofdstuk 114)...
"Eos vroeg aan Zeus de onsterfelijkheid voor haar geliefde. Haar wens werd ingewilligd maar zij had vergeten de eeuwige jeugd erbij te vragen, als toemaatje... En Tithonos werd stokoud en hij schrompelde met de jaren zodanig ineen, dat het niet mooi meer was om aan te zien. Iedere dag stond Eos op, vóór dag en dauw, om hem niet meer te moeten aanschouwen. Toen Tithonos heel klein geworden was en nog weinig menselijks meer had, sloot zij hem op in een donker hok, alwaar hij stilaan veranderde in een krekel".
We hadden enkele dagen geleden mijn goede vriend Karel en zijn allerliefste echtgenote Emmy op bezoek voor een etentje, een drankje en een gezellige babbel. Karel heet officieel Karel-Lodewijk, maar het tweede deel van zijn naam gebruikt hij - omdat het moet - enkel bij het invullen van officiële documenten. Met Emmy is er iets gelijkaardigs aan de hand: officieel heet zij Emmerence. Die naam heeft ze te danken aan haar tante Emmerence zaliger, die ook haar doopmeter was. Soms noem ik haar óók zo, enkel om haar te plagen, want ik weet dat ze een hekel heeft aan die naam. Maar dan zeg ik dan ook telkens "sorry" want Emmy oogt nog jong en fris en de naam Emmerence verdient ze zeker niet.
Tussen het dessert en de koffie had Karel zich eventjes teruggetrokken. Toen hij een half uur later nog niet weergekeerd was begon ik mij zorgen te maken. Hij zal in het toilet in slaap gevallen zijn, zei Emmy, gebeurt wel meer. Ik was er écht niet gerust in en ik ging een kijkje nemen. Hij zat er, ingedommeld: ik zat te mijmeren over Purmerend, zei hij. Was het wartaal, als gevolg van een voorbijgaande stoornis van de bloedtoevoor naar de hersenen, hetgeen wel meer voorkomt bij helden uit vervlogen tijden? Ik weet dat hij een jaar gestudeerd heeft aan de universiteit van Amsterdam en dat hij toen een tijdje goed "bevriend" was met een meisje uit Purmerend...
In zijn bovenkamer bleek niets mis te zijn, want na de koffie hebben Karel en ik nog een spelletje kaart gespeeld - manillen met zijn tweeën, wat we in onze studententijd zo vaak gespeeld hebben - en van de verpletterende nederlaag die hij mij toegediend heeft ben ik tot op de dag van heden nog niet bekomen: honderdentwaalf - nul !!!
Wanneer is een familienaam belachelijk? Of grappig? Van der Kloot bijvoorbeeld: in West-Vlaanderen zou ik niet graag zo heten, in Antwerpen en Vlaams-Brabant daarentegen lijkt de naam eerder doodgewoon te zijn. In de jaren dat ik een ziekenhuisopleiding volgde in Rotterdam was daar een landgenoot van mij in opleiding tot spoedarts. Hij heette Van Ongevalle. De Hollanders lachten zich een kriek met die naam, terwijl ze de namen van twee van de verpleegsters van de afdeling, Zoetemelk en Naaktgeboren, helemaal oké vonden. In de jaren die volgden zijn wij in Vlaanderen de naam Zoetemelk eveneens heel normaal gaan vinden, na de prachtige prestaties van Jopie, één van Nederlands grootste wielerkampioenen. En ik heb twee mensen gekend met de naam Merlevede, een naam die klinkt als van iemand van de betere klasse, alvast heel wat chiquer dan Van der Kloot. Ze moesten eens weten wat die naam betekent! En dan die onschuldige Cloet: het is de middeleeuwse schrijfwijze van Kloot...
Het voorgaande dient als inleiding, om u Bienvenue Blauwblomme voor te stellen. Ik heb hem leren kennen in Gent. Het moet in 1957 of '58 geweest zijn. Hij was een paar jaar ouder dan ik. We zaten niet in dezelfde studierichting; hij studeerde voor landbouwingenieur, ik studeerde geneeskunde. Maar we waren van dezelfde streek: de zuid-oostelijke hoek van West-Vlaanderen. Ik vond zijn voornaam "grappig", maar in Gent lachte men met zijn achternaam, want de Blauwblommes waren toen nog allerminst doorgedrongen tot buiten de grenzen van het stukje grond tussen Leie en Schelde waaruit zij ontsproten waren. Professor Verplancke zou hem op 't examen plantkunde - expres en om hem belachelijk te maken, zegt Bienvenue - een vraag gesteld hebben over een blauwe bloem, wier moeilijke latijnse naam ik mij niet herinner. Landbouwingenieur is Bienvenue niet geworden. Na het tweede jaar hield hij het voor bekeken en helemaal op eigen initiatief is hij een bloemenkwekerij begonnen in eigen streek, een succesrijk bedrijf dat nu gerund wordt door zijn dochter, nu hijzelf al geruime tijd met pensioen is.
Een dag of tien geleden was ik in Blauwblommes bloemenzaak om een boeket te kopen voor mijn jarige vrouw. Ik zag er Bienvenue. Ik had hem nooit eerder in de winkel gezien. Misschien had ik hem wel nooit meer gezien sedert onze tijd in Gent. Desalniettemin herkende ik hem direct. En hij herkende mij. Dat we nog "herkenbaar" waren op onze gevorderde leeftijd deed deugd? Ik herinnerde hem eraan dat we dezelfde lessen plantkunde kregen van professor Verplancke. Dat herinnerde ook hij zich nog goed. En dat hij een vraag gekregen had over een blauwe bloem. Het was de wilde hyacinth, de boshyacinth ofte hyacintha non scripta. Een klein blauw bloemetje dat bloeit in de lente langs wegen en velden en in bossen. Er is ook een witte variant.
De hyacinthen die in winkels verkocht worden - hij wees er mij een aan - dragen tot tientallen heerlijk geurende bloempjes per plant en ze bestaan in vrijwel alle kleuren. Ik vroeg hem of hij wist dat de hyacinth volgens de Griekse mythologie ontstaan is uit het bloed van een jonge prins en dat er op de bladeren van de plant iets te lezen staat dat de god Apollo zelf er heeft opgeschreven. We hebben het samen nagekeken en niets gevonden. Misschien staat het op de bladeren van de wilde hyacinth, zei Bienvenue. Ik zal in mijn tuin op zoek gaan naar een wilde hyacinth en ... of dáár iets op geschreven staat.
....
Toen Apollo en Hyakinthos zich eens verlustigden in het spel met de discus, deed de jaloerse Zephyros een door Apollo geworpen discus van zijn koers afwijken en met kracht terecht komen tegen het hoofd van de geliefde prins. Deze viel dood ter aarde neer en wat Apollo ook beproefde, hij slaagde er niet in Hyakinthos levensgeesten weer op te wekken. Uit het bloed van de dode jongeling liet Apollo, door verdriet overmand, een bloem spruiten, de hyacinth, op wier bladeren hij schreef "AI-AI", de weeklacht van de treurende god. [uit mijn boek "Uit het schuim van de zee", hoofdstuk 74, pag. 210]
Apollo en de stervende Hyakinthos (schilderij van Alexandre Kisseliov)
... Omdat ge de hulpverlening aan de oorlogsslachtoffers van de oorlog in Israël niet langer in de weg staat. Hierdoor worden levens gered van mensen, die door uw beslissing nog een mooie toekomst in het vooruitzicht hebben, al zullen ze het dan moeten doen met een paar dierbare familieleden en een paar ledematen minder.
... En ook vanwege de blijvende stroom van wapenleveringen, waardoor de strijd onverminderd kan doorgaan, hetgeen een bijdrage levert tot het vertragen van ´s werelds bevolkingstoename dewelke de oorzaak is van alle ellende.
Maar uw bijdrage is onvoldoende, mijn beste Joe! Dat kan iedereen toch zien! De wereldbevolking blijft in snel tempo toenemen, al doet de natuur zijn best om daar middels allerlei ingrepen een stokje voor te steken: aardbevingen, vulkaanuitbarstingen, epidemiën, hongersnoden, overstromingen, oorlogen... En wij? Wij dwingen de natuur om een tandje bij te steken... 't Zal een wrede bedoening worden. En te bedenken dat het allemaal zo véél vreedzamer zou kunnen gaan: anticonceptie! Maar niemand die dat durft promoten... Dan nog liever een atoombommetje.
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.