We zetten een stapje terug in de tijd en we houden halt in de zomer van het jaar 1966. Ik had toen al een jaar het diploma van doctor in de genees-, heel- en verloskunde op zak en in mijn geboortedorp was ik gestart met een huisartsenpraktijk. Wie heden ten dage met succes zijn studies in de geneeskunde heeft beëindigd is doodgewoon "arts", geen sprake meer van een ronkende doctorstitel. Stel u dan ook maar niet al te veel voor van die doctorstitel, de geneeskunde stond nog in zijn kinderschoenen, geen sprake van scan en MRI, endoscopische ingrepen, coronaire by-pass, pacemakers, DNA-onderzoek en zoveel méér. Het was ook nog de tijd van de militaire dienstplicht: vijftien maanden, waarvan een achttal weken opleiding als "soldaat milicien". De opleiding - in de Leopoldskazerne in Gent - bestond in het leren marcheren, het aanleren van de militaire groet, omgaan met en demonteren van allerlei schietgeweren, bivakkeren en ook een theoretische cursus in de krijgskunde en de werking van de medische hulpdiensten in geval van oorlog, waarover een schriftelijk examen diende afgelegd te worden op het einde van de opleiding. Mijn examen was behoorlijk en omdat ik gehuwd was en vader van een zoon en weldra ook van een dochter, en daardoor aanspraak kon maken op enige prioriteit, hoefde ik mijn verdere militaire dienst niet in het buitenland te vervullen. Wat een opluchting! Een betere bestemming had ik niet kunnen dromen, niet naar een kazerne in Duitsland moeten! Een jaar lang als luitenant-geneesheer in het CRS (het Centrum voor Recrutering en Selectie) in de kazerne "Het Klein Kasteeltje" in Brussel: drie halve dagen in de week recruten onderzoeken, één keer in de maand inslapen en een paar keer present zijn bij het koninklijk paleis en in de kazerne aan de Leuvense steenweg waar alle grote officieren verbleven: majoors, kolonels, generaals... En vooral, ik kon mijn huisartsenpraktijk in mijn dorp verder zetten en alzo een aardige cent bijverdienen.
In mijn kazerne kreeg ik drie assistenten toegewezen, jonge kerels van negentien of twintig jaar die er net als ikzelf hun dienstplicht vervulden: Aloïs, Valeer en Jos. Men had mij verteld dat alle miliciens die daar hun legerdienst vervulden er terecht waren gekomen vanwege de faciliteiten die ze er kregen omwille van een vedettenstatus die ze al bereikt hadden of teminste aan het opbouwen waren, geen doodgewone jongens dus, jongens met pit. Maar waar die pit zat merkte ik niet zo meteen, althans niet bij Valeer en Jos. Aloïs was andere koek: een flamboyante jongeman, type Elvis Presley. Hij was hét type van de charmezanger, en dat bleek hij ook te zijn. Ik vernam het al de eerste dag na onze kennismaking. Aloïs was een jongen uit de Kempen en daar genoot hij al een behoorlijke populariteit. Hij had al enkele plaatjes op zijn palmares staan: meezingertjes, singeltjes. onder de naam Bobby Ranger, wat veel beter paste bij zijn vedettenstatus dan... Aloïs Verhoeven. Na mijn legerdienst ben ik de carrière van Bobby Ranger blijven volgen. Hij bleef zeer actief in de wereld van het lichte lied en toonde zich daarbij erg veelzijdig: hij schreef al zijn liedjes zelf, nam ze op en stond ook ik voor de productie van zijn platen. Ook voor andere Vlaamse zangers schreef hij liedjes, bij dozijnen...
Waaraan Valeer zijn plaats in 't Klein Kasteeltje te danken had was voor mij een raadsel. Hij had niets van een artist en zeker niets van dat play-boyachtige van Aloïs. Hij kwam uit hartje Limburg en zoals iedere Limburger sprak hij traag, een beetje zangerig, en achteraf gezien was dat misschien de reden waarom ik hem een slome vond, een trage... alleszins geen sportman. Het duurde een paar weken voor ik zijn familienaam leerde kennen: Van Sweevelt. Die naam was mij allerminst onbekend. Valeer Van Sweevelt was de naam van één van 's lands beste jonge wielrenners, zoniet de allerbeste. Samen met Roger Devlaeminck heerste hij in de jongerencategorie die nu "beloften" heet en toenmaals "liefhebbers". Ik vroeg aan Valeer of hij misschien familie was van de beroemde Valeer Van Sweevelt. Ik geloofde hem eerst niet toen hij zei dat hij het zélf was: deze trage slungel, die in wielermiddens bekend stond om zijn vlijmscherpe eindsprint, waar niemand tegen opgewassen was!... Maar hij was wel degelijk dé Valeer Van Sweevelt. Na de middag kreeg hij iedere dag vrijaf om te trainen en in de week-ends was hij zo vrij als een vogel en kon hij naar hartelust aan koersen deelnemen. We gingen algauw erg vriendschappelijk met elkaar om. Als ik iets ging drinken in de mess - iets wat gewone miliciens zoals Valeer niet toegestaan was - vroeg hij vaak: "bring es un limena-a-at mi-i-it fur mi-i-ich". Ik deed het telkens met plezier. Op vrijdag vroeg hij mij meerdere malen of ik hem een inspuiting wou geven: vitamine B! Daar was niets mis mee en ik deed het dan ook zonder tegenstribbelen. Maar... "voor wat, hoort wat" en ik vroeg of ik dan na het weekend zijn bloementrofee mocht krijgen als hij de koers gewonnen had.Gaarne! Maar omdat hij bijna elke koers won en omdat mijn vrouw niet opgezet was met al die plastieken bloemen, is het bij drie ruikers gebleven. Ze hebben jarenlang bovenop mijn kleerkast gelegen.
Zo mogelijk nog meer verrast was ik toen ik de familienaam leerde kennen van Jos: Schoeters! En of die dan dé Jos Schoeters was die evenals Valeer tot de "top" van 's lands beloftevolle wielrenners behoorde en veertig koersen gewonnen had? Jazeker! Jos was een vriendelijke, beleefde, eerder frêle en ietwat verlegen jongeman, een lieve knappe jongen van wie ik nooit zou vermoed hebben dat hij in feite een stoere topsporter was. Dat ook hij tot de top van de lichting 1967 behoorde bleek toen de Belgische wielerbond de vier beste wielrenners bekendmaakte die ons land zouden vertegenwoordigen op het wereldkampioenschap: Valeer Van Sweevelt die dat jaar Roger Devlaeminck en Jean-Pierre Monseré had verslagen in de strijd om de titel van Belgisch kampioen, Roger Devlaeminck die zou uitgroeien tot een van de beste wielrenners aller tijden, André Diericks die ook een uitstekend beroepsrenner is geworden, en jawel... ook Jos Schoeters.
En hoe het mijn assistenten-wielrenners verder vergaan is? Valeer Van Sweevelt heeft de torenhoge verwachtingen niet écht ingelost. Tijdens zijn eerste jaar als beroepsrenner won hij weliswaar met brio Luik-Bastenaken-Luik, wellicht de zwaarste klassieke eendagskoers, alsook nog enkele andere mooie koersen, maar het ging algauw bergaf met Valeer en na een jaar of vijf heeft hij er de brui aan gegeven. Nog minder goed is het Jos Schoeters vergaan: geen enkele grote koers meer gewonnen bij de beroepsrenners en eveneens na een jaar of vijf gestopt met koersen. Alois, Valeer en Jos: niet één van de drie heb ik na de militaire dienst nog teruggezien. Voor zover mij bekend zijn de eerste twee nog in leven. Jos blijkt vrij jong gestorven te zijn: op 1 mei 1998, amper 50 jaar oud, vandaag exact 26 jaar geleden. Te zijner nagedachtenis heb ik dit verhaal geschreven...

Jos Schoeters zaliger, toen hij nog een beloftevol wielrenner was...
|