Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
Wij passen op deze roman (naar verluidt Conrads zevende) nog eens een goeie ouwe close-reading toe. Antwerpen, 19 juli 1999. Na drie jaar gevangenis komt de boekhouder Flor Daens (hobby: Europese koningshuizen) weer vrij. De eerste dag buiten de gevangenis is hij getuige van twee dodelijke ongevallen en s avonds vindt hij een voorlopig onderkomen in een hotelletje in het Schipperskwartier, waar regelmatig de plaatselijke Russiche maffia vergadert. Om geld te verdienen vat hij al snel het plan op om op de Groenplaats als standbeeldartiest Rubens uit te beelden. Enkele nieuwe vrienden uit het hotelletje (marginalen, waaronder een oude experimentele dichter, een vergeten acteur en een hoerenkapper) helpen hem daarbij.
Ondertussen hebben we via flashback-hoofdstukjes vernomen dat er in het leven van Flor twee belangrijke vrouwen zijn geweest: het Spaanse dienstmeisje Laura dat hem als tiener ingewijd heeft in de liefde (nadat zijn vader de relatie ontdekt had, heeft hij Laura naar Spanje teruggebracht waar zij pornoster werd) en zijn vrouw Louise. Toen de buren, Marcel en Germaine Liebbaers, miljoenen hadden gewonnen met de lotto, begon Louise uit jaloezie ook veel geld uit te geven en daarom hield Flor bij zijn firma een dubbele boekhouding bij (de reden van zijn veroordeling tot drie jaar gevangenis). Drie jaar later pleegde Louise zelfmoord door uit een raam te springen. Ze liet een briefje aan Flor achter waarin zij meedeelde dat hij haar niet gelukkig kon maken. Flor laat Raoul M.C. Depoorter, de mislukte experimentele dichter, tegen betaling alsnog een antwoordbrief schrijven.
De eerste avond dat Flor in het Schipperskwartier rondloopt, meent hij een vrouw te zien die op Laura lijkt en de volgende dag blijkt het inderdaad om Laura te gaan, die enkele jaren daarvoor terug naar België is gekomen en nu een bar runt in het Schipperskwartier. Het hoeft nauwelijks gezegd dat dit een zeer onwaarschijnlijke wending is in de plot: Flor heeft die Laura zon veertig jaar lang niet meer gezien, en nu komt hij uit de gevangenis en bàf hij ontmoet toevallig die Spaanse weer, in zijn eigen Antwerpen dan nog, om de hoek van het hotelletje waar hij logeert. Nou ja.
Op 11 augustus 1999 is er een zonsverduistering op de middag. Terwijl Flor als Rubens op de Groenplaats staat, herkent hij Manon Liebbaers, de knappe dochter van de Liebbaersen die ondertussen fotomodel is geworden en ziet hij hoe zij in een Mercedes stapt met drie heren. Even later blijkt dat Manon ontvoerd werd. Het onderzoek is in handen van commissaris Duncan Suncliff. De Liebbaersen loven een beloning uit van 100.000 frank voor wie een nuttige tip kan geven. Flor komt erachter dat de Russische maffia van het Falconplein achter de ontvoering van Manon zit en besluit wraak te nemen op de Liebbaersen (zij hebben namelijk indirect zijn vrouw het hoofd op hol gebracht waardoor hij uiteindelijk in de gevangenis terechtkwam) door hen een grote som geld af te persen. Ondertussen is hij te weten gekomen dat Laura ergens op het Eilandje woont, dat zijn vader als een zwerver in haar straat tussen het afval leeft en dat Laura een zoon (Juan) heeft, een adolescent die lijdt aan een ziekte waardoor hij dicht behaard is. Flor is van plan met Laura en Juan in Spanje te gaan wonen, eenmaal hij het afgeperste geld heeft.
Na een teleurstellend bezoek van Flor aan de Liebbaersen in Brasschaat verandert hij van idee. Hij vermoedt sterk dat Manon gevangen zit in de kelders onder een winkel aan het Falconplein, een winkel die eigendom is van Arzamas, een lid van de Russische maffia, en hij wil nu van Arzamas de helft van het losgeld (100 miljoen) afpersen in ruil voor zijn stilzwijgen. Van Duncan Suncliff, die hij ontmoet in een cocktailbar, verneemt Flor dat de ontvoerders een vingerkootje van Manon naar de Liebbaersen hebben gestuurd en dat zij Manon de volgende donderdag zullen vermoorden, als het losgeld dan niet betaald is.
Tot hiertoe [p. 152] is Conrads roman redelijk spannend en bovendien vrij vlot geschreven, al lijkt de concrete thematiek gaandeweg wat benepen te zijn geworden: alles draait enkel en alleen rond de ontvoering van die Manon Liebbaers die verder nauwelijks als handelende persoon aanwezig is geweest in het verhaal. Nochtans is er een functionele link tussen Manon en de rest van de plot, want het is dus de onrechtstreekse schuld van Manons ouders dat Flors echtgenote Louise zelfmoord heeft gepleegd en Flor zelf in de cel is beland, en daarom wil Flor nu wraak nemen op de Liebbaersen: Als die roze geverfde windbuil en zijn behaagzieke poedelfreak denken dat zij mijn informatie voor honderdduizend frank kunnen afkopen, zitten zij er mooi naast, denkt Flor. Wat ik weet is miljoenen waard. De zwarte, gedoemde miljoenen van Carrol & Stevenson, die mij met groene vingers en versleten zolen in deze frituur hebben doen belanden. De miljoenen die Louise op kerstnacht uit het raam hebben geduwd. Jullie hebben mij lang genoeg voor de aap gehouden, mijnheer en mevrouw Liebbaers. Het uur van de wraak heeft geslagen. De wraak van de aap van God! [p. 91].
Dat denkt Flor vlak vóór zijn bezoek aan de Liebbaersen in Brasschaat, en als hij water later vóór hun villa staat (hij woonde vroeger met Louise in de villa ernaast), luidt het: Geluk had hij hier nooit gekend en dit weelderige decor herinnerde hem alleen aan zijn fatale en onafwendbare afdaling naar wat men doorgaans de hel noemt en die hij destijds eerder als een verlossing had ervaren. Bovendien zou hij Laura nooit opnieuw hebben ontmoet, moest hij niet alles kwijtgespeeld zijn en drie jaar in cel 199 hebben zitten boeten [p. 93]. Welke laatste bedenking ergens toch in flagrante tegenspraak is met die wraakgedachte, want de (op zichzelf ook al vrij ongeloofwaardige, zie supra) hernieuwde kennismaking van Flor met zijn oude liefde Laura is dus juist te dànken aan de Liebbaersen!
Er zitten overigens nog wel een paar (voorlopige?) onduidelijkheden in het verhaal, meer bepaald in verband met een aantal motieven. Zo zijn er bijvoorbeeld de om de zoveel bladzijden terugkerende ongevallen waarvan Flor getuige is. Na de twee hierboven reeds vermelde ongelukken is dat verder nog het geval op de bladzijden 55, 57, 74, 103, 140, 159, 182 en 206. Op de duur wordt dit een beetje potsierlijk en men vraagt zich af wat hiervan de uiteindelijke bedoeling is. Zo is er ook Flors interesse voor de Europese adel die om de haverklap leidt tot het associëren (in Flors geest) van situaties en personages met meestal onbekende, maar met naam en toenaam genoemde graven en baronessen. Ook hier vraagt de lezer zich halverwege de roman af: waarom? En dan is er ook nog het sterk aanwezige motief aap van God dat bovendien de titel van het boek vormt.
De eerste maal komt het motief voor op de paginas 31-32, wanneer Depoorter in een olievlek op de weg een dansende aap, de aap van God herkent en aan Daens verduidelijkt dat de aap van God de duivel is. Op pagina 36 noemt Flor zichzelf de aap van God. Op pagina 91 noemt Flor zijn wraak de wraak van de aap van God. Op pagina 111 moet een dronken Flor overgeven en ziet hij in de spiegel het masker van de aap van God, een troebele duivel. Op pagina 117 zegt het zwarte hoertje Melissa (dat tegenover de bar van Laura hokt) dat Flor stinkt als een aap, le singe de Dieu, antwoordt Flor. Op pagina 123 ziet Flor in Juan, de behaarde zoon van Laura, een aap en op pagina 124 noemt hij de jongen de zoon van de aap van God. Op pagina 143 noemt Flor zich de nieuwe vader van Juan, de aap van God. Op pagina 173 noemt Flor zijn stervende vader de aap van God. Op pagina 174 zegt Flor dat Juan naakt nog meer op een aap lijkt. Op pagina 194 toast Flor in een droom op de aap van God.
In het laatste deel van de roman gaat de plot jammer genoeg gebukt onder een hele resem ongeloofwaardigheden. Als Flor en Laura s ochtends van de bar naar Lauras huis gaan en Laura Flors vader wat eten brengt, sterft deze laatste plots bij het zien van zijn zoon. Een overlijden dat wel heel onverwacht uit de lucht komt vallen! Diezelfde ochtend dringt Laura door in de kelders onder Arzamas winkel, terwijl Flor de Rus afleidt, maar zij vindt er Manon niet. Later gaan zij naar Lauras bar en blijkt er iets gebeurd te zijn met Melissa (het zwarte hoertje tegenover Lauras bar): zij is aangevallen door een klant (een grote, blonde man met een Duits accent) die haar oorlel heeft afgebeten en een vork in één van haar borsten heeft gestoken. Op een achtergelaten servet staan de initialen G.K.T. Nog later heeft Flor een gesprek met Arzamas rond de ontvoering van Manon. Arzamas blijkt vanalles over Flor te weten (vernomen via een Russische kennis die ook in de gevangenis zat) en Flor vertelt al zijn wraakplannen aan Arzamas, die op zijn beurt duidelijk maakt dat degene die het losgeld eist, wel eens iemand anders zou kunnen zijn dan de ontvoerder en dat die losgeldeiser hijzelf (Arzamas dus) is. Een zeer onwaarschijnlijke wending toch, deze bekentenis van Arzamas aan een wildvreemde. Flor en Arzamas vormen nu dus een team, zij spreken af het losgeld te zullen delen en Flor belooft Arzamas de ontvoerder te zullen opsporen (want een dode Manon levert geen losgeld meer op). Zeer ongeloofwaardig toch weer, want waar zou Flor die ontvoerder moeten vinden?
Op bladzijde 205 (we naderen stilaan het einde van de tekst) zegt Laura dan ook, nadat zij van alles op de hoogte is gebracht door Flor, dat Flor een pakt met de duivel heeft gesloten en daarvan de gevolgen zal moeten dragen, waarop Flor antwoordt: Hij (= Arzamas) heeft een pakt met de duivel gesloten, Laura. Met de aap van God! Daar heb je dat aap van God-motief dus weer, en deze keer is het opnieuw Flor die de aap van God (de duivel dus?) blijkt te zijn, en niet die Juan of Flors vader (verwarrend weer!). En dan volgt er een ongelooflijk ongeloofwaardige wending in het verhaal, die al snel naar de climax zal leiden. Flor heeft weer een ontmoeting met die commissaris Suncliff in die cocktailbar en daaruit blijkt dat Suncliff geen verband ziet tussen de zaak-Melissa (waaraan slechts een paar stagiairs werken) en de ontvoering van Manon: Alleen het feit dat de commissaris geen onmiddellijk verband tussen de ontvoering van Manon en de aanranding van Melissa ziet, enkel omdat er losgeld geëist wordt en voor hem de eiser en de ontvoerder nog steeds één en dezelfde persoon zijn, is van kapitaal belang. Dit betekent dat hij de zaak Melissa zonder losgeld wel au séreieux zou genomen hebben en als een mogelijk onverwacht spoor zou beschouwd hebben. Dit is misschien precies het spoor dat Flor moet volgen om Suncliff voor te zijn [p. 209]. Vooral met de gedachtesprong in het door ons gecursiveerde gedeelte van dit citaat hebben wij de grootste moeite en dit lijkt ons dan ook een onvoorstelbare non sequitur te vormen binnen de interne logica van het verhaal. Wat er dan verder gebeurt, is helemaal van de gekke.
Na een kort bezoek aan Melissa in het ziekenhuis trekt Flor naar de plek op de Meir waar Arzamas naar eigen zeggen Manon heeft afgezet die dag van de zonsverduistering. Flor komt dan zeer toevallig terecht in een zijstraat van de Meir, waar zich een schoonheidsinstituut bevindt van ene Günther von Kirchheim under Teck, een edelman waarvan Flor weet (zie zijn hobbyistisch verworven kennis van de Europese adel) dat diens voorouders zich sinds de Renaissance als bloeddorstige monsters hebben gedragen. En G.K.T. waren de initialen op het servet dat de aanrander van Melissa achterliet! Die Günther von Kirchheim heeft ook een restaurant in Antwerpen waar Flor wat later tevergeefs als klant probeert binnen te raken. In het midden van de nacht dringt hij toch heimelijk het restaurant binnen en treft er Günther aan, de nazaat van Hans Jürgen von Kirchheim under Teck, de in 1765 terechtgestelde Kannibaal van het Zwarte Woud.
Flor ziet hoe Günther een luik opendoet en in een kelder verdwijnt. Die kelder is ingericht als een keuken en bevat vier koelkasten die gevuld zijn met alle mogelijke afgekapte en weggesneden onderdelen van vrouwenlichamen. Flor observeert van bovenaf hoe Günther een vrouwenhand uitkiest, deze bakt met allerlei ingrediënten en vervolgens verlekkerd oppeuzelt. Als Günther terug boven komt, overvalt Flor hem met een mes (Flor stelt zich aan hem voor als de aap van God), maar de edelman beweert dat Manon Liebbaers niet door hem ontvoerd is. Flor kapt dan een pink van Günther af, maar deze blijkt niet onder de indruk en begint op zijn eigen pink te kauwen. Pas nadat Flor ook nog de drie andere vingers heeft afgehakt én een oor, slaat Günther door en zegt dat hij zal bewijzen dat hij met de zaak-Manon Liebbaers niets te maken heeft.
Günther vertelt dat Manon nooit ontvoerd werd maar dat de zogenaamde ontvoering opgezet spel was van Manon zelf en haar minnaar Arzamas, nadat zij had vernomen dat haar ouders hun fortuin per testament aan de paters van Scheut hadden geschonken. Günther verliest dan het bewustzijn en Flor snijdt hem de keel over en raakt vervolgens buiten zinnen. Hij wordt s morgens door de politie (Duncan Suncliff) aangetroffen op een bank in het Stadspark. Het is 19 augustus, precies één maand na Flors ontslag uit de gevangenis. Viermaal [pp. 228, 230, 231, 232] is ondertussen nog het aap van God-motief opgedoken.
In het laatste hoofdstukje blijkt Flor opnieuw in de gevangenis te zitten, waar hij een kaartje krijgt vanuit Uruguay van Manon en Arzamas en contact weigert met zijn vroegere vrienden uit het Dallas Motel waar hij logeerde. Juan is overleden en Laura trekt op met een nieuwe vriend (haar trouwe klant Ludo, een vrijmetselaar en leraar moraal). Op 4 december 1999, de trouwdag van prins Filip en prinses Mathilde, krijgt Flor in zijn cel de derde versie van de antwoordbrief aan Louise die Depoorter voor hem geschreven heeft. In die brief schrijft Depoorter als ghostwriter voor Flor dat deze laatste Louise nooit heeft liefgehad en dat hij in haar slechts een kopie zag van Laura, de enige vrouw die hij ooit heeft bemind. Laatste regels: Maar de dag dat ge gesprongen zijt en ik u beneden als een gebroken pop met die parmantige bontmantel in de rode sneeuw zag liggen zal altijd in mijn geheugen gegrift blijven als de mooiste dag van mijn leven. Als ge dat een leven kunt noemen. Flor.
Nou. Grand guignol! En wij die dachten dat alleen Hugo Raes geobsedeerd was door bizarre wreedheden en sadistische ontsporingen! Het zal ondertussen wel duidelijk geworden zijn dat deze roman redelijk boeiend en intrigerend van start gaat, maar gaandeweg ontspoort en uiteindelijk totaal, met haken en ogen aaneenhangend, uit de bol gaat. Want wat een zootje is die inwendige structuur! Die opdringerige ongelukken heel de tijd waren dus blijkbaar niets anders dan dreigende anticipaties die vooruitwijzen naar het bloederige einde (erg zwak toch!), die interesse van Flor voor de adellijke huizen diende alleen maar om die totaal ongeloofwaardige link naar Günther von Kirchheim te kunnen leggen en dan is er ook nog eens heel dat wazige aap van God-gedoe (Flor Daens als de duivel of zijn handlanger?) dat uiteindelijk compleet gratuit blijkt en weinig overtuigend in de lucht blijft hangen. De ontknoping van de plot ten slotte (Manon die samenspant met die Arzamas) heeft even veel effect als een pistool waaruit bij het overhalen van de trekker een vlaggetje met bang! Verschijnt. En dan zwijgen we nog over de talloze losse draden, zoals bijvoorbeeld de op straat wegrottende vader van Flor, en Juan, de mismaakte zoon van Laura.
Waar wil Conrad met dit alles nu in feite naartoe? Staat het abstracte thema te lezen op pagina 175? Sinds gisteren begreep hij dat de ware hel als twee druppels water op het dagelijkse leven lijkt en dat men er onbewust in verzeilt. De ware hel stelt niets meer voor dan een haast onmerkbare ontaarding van de banaliteit, ten gevolge van een opeenvolging van kleine verschuivingen en kortsluitingen die men het blinde toeval noemt. En in die hel van het dagelijkse leven dan Flor Daens als (arme) duivel? Met als slotsom een zeer pessimistische mensvisie die al in het begin van het boek geventileerd wordt als Flor angst heeft voor wat hem buiten te wachten staat: Een onbekende wereld vol valstrikken, vijandelijkheid, wantrouwen, misprijzen en wraakgevoelens [p. 23]. Het is iets als thematiek, al is het niet veel en zeker niet overtuigend.
De aap van God is in 2002 bijzonder onopvallend gepasseerd in het Vlaams-Nederlandse literaire wereldje. Het enige wat wij erover gevonden hebben, is een korte bespreking in Leesidee [jg. 8, nr. 9 (december 2002), p. 684] van Luk de Geyter die zich qua waardeoordeel zeer slapjes beperkt tot de zouteloze mededeling: De wereld van Conrad is rauw en meedogenloos. Dat was al zo in de eerdere thrillers, maar deze roman is zwarter dan alle vorige. Via Internet en Leesidee komen we ook te weten dat De aap van God in 2002 genomineerd werd voor enkele lokale prijsjes (onder meer de Hercule Poirot-prijs voor Vlaamse misdaadromans), zonder er ooit één gewonnen te hebben overigens. Onze aandacht voor het boek werd in gang gezet door een interview met Patrick Conrad tijdens een namiddagprogramma op Radio 1 ergens in 2002 (het was Dido als wij ons niet vergissen) en van dat interview herinneren wij ons enkel nog dat het ging over het feit dat het boek baadde in de sfeer van het Antwerpse Schipperskwartier en dat op de cover een dot vrouwelijk schaamhaar te zien was.
Nu, om een fraaie impressie te krijgen van de sfeer in het Schipperskwartier moet je dit boek zeker niet lezen. Maar die cover is inderdaad wel vrij opvallend: volledig bloedrood met een close-up van een halve bos rijkelijk woekerend schaamhaar met daarrond de vage contouren van een onderbuik, een lies en een bovendij. Een ware blikvanger. De achterflap toont overigens hetzelfde onderwerp in dezelfde kleur, maar dan in spiegelbeeld. Als je dan het boek op de helft openplooit, krijg je de indruk van een vollédige bos schaamhaar tussen samengeperste vrouwendijen, waarbij de zwarte rug op diplomatische wijze de vagina verbergt. In het radioprogramma ging één van de vragen over het waarom van deze opvallende cover en Conrad gaf toe dat het vooral gratuit-commercieel bedoeld was. Als je de roman gelezen hebt, blijkt die cover toch nog enigszins te verantwoorden, niet alleen omwille van die rode kleur (zie het bloed dat op het einde rijkelijk vloeit), maar ook omdat drie keer verwezen wordt naar de pubis van Laura. Op pagina 8 lezen we reeds dat Laura brede heupen en duistere, gezwollen en dichtbehaarde schaamlippen heeft, op pagina 175 wordt verwezen nar Lauras weelderig schaamhaar en op pagina 179 vraagt Arzamas aan Flor of zuiderse vrouwen meer haar tussen hun benen en onder de armen hebben dan andere. Verder speelt dat schaamhaar hoegenaamd geen rol in het verhaal, maar wij vinden het een goede commerciële zet van de uitgeverij om dit pikante maar toch propere beeld op de voorkant van het boek te zetten.
U vindt misschien dat wij ondertussen aan deze manifest mislukte roman van Conrad al te veel tijd en woorden hebben verspild, maar hold your horses. In 2002 lazen wij dit boek een eerste keer, maar toen waren wij door dat totaal ontsporende einde zo verbouwereerd, dat we er in eerste instantie niets over kwijt wilden. Nu hebben we deze thriller nog eens herlezen en raar maar waar, ondanks het feit dat dit verhaal gaandeweg meer en meer ontspoort, hebben wij er tóch een dosis leesplezier aan beleefd: net als bij onder meer Dominique Derudderes Hombres complicados het geval was, is ook deze roman zo manifest en perfect mislukt, dat het een waar genot was om dat nu eens netjes vast te stellen en uit de doeken te doen, beseffende dat je van iets dat verkeerd gedaan wordt, ook kan leren hoe het dan wel moet. Waarvan beleefd akte, met excuses.
IK HEB ALTIJD GELIJK (Willem Frederik Hermans) 1951
[Roman, Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1993 (16de, herziene druk), 258 blz.]
Nederland, 1950. Lodewijk Stegman komt terug naar Nederland, nadat hij met het leger naar Indonesië is geweest om te pogen de kolonie bij het moederland te houden (de zogenaamde tweede politionele actie). Dat is mislukt en bovendien werd Lodewijk van luitenant tot sergeant gedegradeerd omdat hij betrapt werd bij een poging om over te lopen naar de Indonesiërs (hij slaagde erin te doen geloven dat hij een handeltje in gecondenseerde melk had opgezet, wat zijn vergrijp minder erg maakte). Lodewijk wil niet terug naar zijn ouders: die kan hij namelijk niet luchten. In plaats daarvan eigent hij zich onrechtmatig een grote som toe (geld dat hij moest oversmokkelen voor iemand uit Indonesië), beleeft hij een korte vrijage met de onaantrekkelijke, veel oudere verpleegster Gertie en laat hij zich door een medesoldaat (Nico) overhalen om een nieuwe partij op te richten (de Nederlandse Europese Eenheids Partij). Daarbij krijgen ze financiële hulp van een drukker (Key) die hun politieke programma (de Nederlandse staat vernietigen en een sterk Europa vormen) wil populariseren via een voetbalblaadje.
Alles loopt echter in het honderd. Tijdens de eerste meetingavond zouden de totoprijzen van het blaadje worden uitgedeeld (daarmee wil men de mensen namelijk naar de meeting lokken), maar Key werd gearresteerd. De deuren van de zaal blijven dus dicht en het eindigt in een immense rel waarbij Nico per ongeluk door een agent wordt neergeknald. Lodewijk tracht dan zijn diploma middelbaar onderwijs op te halen bij zijn ouders. Thuis is hij plots erg mak tegenover zijn vader en het diploma krijgt hij niet mee, want het is onvindbaar. Terug buiten stoot hij Gertie (die meent dat het door Lodewijk gestolen geld van haar vader is) via zware beledigingen van zich af en in een visioen wandelt plots zijn zuster Debora naast hem die bij het begin van de Tweede Wereldoorlog samen met haar minnaar (een veel oudere, getrouwde neef) zelfmoord heeft gepleegd.
Het is alweer geen sterke roman geworden, deze Hermans. Het grootste deel van het boek bestaat uit bittere fulminaties tegen de vader van Lodewijk (een rigide, nog negentiende-eeuwse burgerman), tegen zijn oudere zuster (die hij al evenmin kan uitstaan) en tegen het vaderland (dat te klein is om in de wereld mee te tellen). Die ietwat kleingeestige en sterk overtrokken tirades gaan op de duur vervelen, net als de talrijke bladzijden met pseudo-politiek gezeur van Nico en Key en Lodewijk. Op het einde van het boek doet Hermans dan ook nog aan flauwe bladvulling met al die citaten uit Nederlandse kranten van het begin van de Tweede Wereldoorlog.
Lodewijk is wel een typisch hermansiaanse antiheld: een mislukkeling die zich ophoudt met een lelijke vrouw omdat hij niks beters kan krijgen, die zijn familie haat en zijn omgeving minacht, maar zelf ook niets presteert en alleen maar mooi weer kan spelen met andermans geld, zoals hijzelf trouwens toegeeft. De afkeer van vader en vaderland vloeien natuurlijk psycho-logisch uit elkaar voort. Een teleurstellende Hermans al bij al, ver beneden het niveau van bijvoorbeeld Nooit meer slapen. [25 juli 1981]
Dat was dus 1981 en in november ll. hebben wij het boek na al die jaren nog eens herlezen. Al is Ik heb altijd gelijk inderdaad verre van een meesterwerk en al komt de roman nogal traag op gang, ons oordeel was indertijd toch iets te streng, want zodra het verhaal na Lodewijks afmonstering begint te rollen, hebben wij met plezier verdergelezen en op een paar dagen was het boek uit. Waar wij in 1981 niets over gezegd hebben, is de manifeste humor die Hermans in de roman heeft gestopt, waarbij de auteur op nogal sarcastische en ja, men mag zeggen op bijna sadistische wijze zijn hoofdpersonage laat grossieren in mislukkingen: Altijd is mij alles mislukt. Alles is altijd al niet veel bijzonders geweest, verzucht Lodewijk. De titel alleen al is trouwens geestig. Dat sarcasme zit hem soms tot in de kleinste details. Op pagina 100 bijvoorbeeld, als de graatmagere Gertie uit een taxi stapt: Het been dat zij naar buiten stak, was met recht een been; het was niets dan been en bovendien enigszins krom. Iets als de rib van een olifant.
Wat de stijl betreft, signaleerde Rudi van der Paardt: De roman bestaat voor een groot deel uit dialoog en monoloog (veelal monologue interieur), verbonden door stukken tekst die opvallen door hun korte, puntige, raak geformuleerde zinnen, waardoor het boek een enorme vaart heeft gekregen. Zijn analyse bevestigt verder wat we zelf al opgemerkt hadden, namelijk dat Ik heb altijd gelijk bestaat uit twee lagen, een politiek-ideologische en een psychologisch-familiale: Voor een goed begrip van Ik heb altijd gelijk moet men uitgaan van de familieroman. Dan kan men constateren dat alle vernederingen en kleineringen die Lodewijk thuis heeft ondergaan (of denkt te hebben ondergaan) hebben geleid tot frustratie en woede die hij koelt op autoriteiten en op het vaderland. Het overkoepelend thema van de roman formuleert hij als volgt: Oordelen over en visies op mensen en hun instituties zijn volstrekt subjectief en irrationeel: zij kunnen derhalve elk moment door andere worden vervangen. Ongetwijfeld zullen Hermans-kenners (wat wij niét zijn) dit kunnen bevestigen of ontkennen en diezelfde kenners zullen even ongetwijfeld nog meer hermansiaanse stokpaardjes uit dit boek kunnen distilleren (om maar iets te noemen: de broer/zuster-relatie). Om die reden zullen zij wellicht deze roman hoger inschatten dan andere, normale lezers.
Noteren we ten slotte enkele cultuurhistorische weetjes. Toen Ik heb altijd gelijk in 1951 verscheen, ontstond er een rel omdat Hermans (eigenlijk zijn personage Lodewijk Stegman) de Nederlandse katholieken danig beledigde in enkele passages. De bekendste is ondertussen deze: De katholieken! Dat is het meest schunnige, belazerde, onderkruiperige, besodemieterde deel van ons volk! Maar die naaien er op los! Die planten zich voort! Als konijnen, ratten, vlooien, luizen. Die emigreren niet! Die blijven wel zitten in Brabant en Limburg met puisten op hun wangen en rotte kiezen van het ouwels vreten! [p. 28]. Fraai is ook de volgende: De katholieken zijn de pest van de Nederlandse natie, na de vrede van Münster hadden we ze dr uit moeten zetten. De katholieke delen van ons land hadden altijd onder een speciaal toezicht moeten blijven, zoals driehonderd jaar geleden, toen ze generaliteitslanden waren en geen eigen bestuur hadden. Ze hadden nooit tot provincies geëmancipeerd moeten worden. Het verval van de Nederlandse natie is begonnen toen de katholieken politieke macht kregen [p. 138]. Er kwam zelfs een rechtszaak van die echter door Hermans, die de vrije meningsuiting van de auteur en het recht op literaire fictie verdedigde, uiteindelijk gewonnen werd.
Minder belangrijk, maar toch. Op pagina 142 leren we dat het in 1950-51 in Nederland vrouwen nog verboden was in tweedelige badpakken te zwemmen. En op bladzijde 171 staat de uitdrukking: Neerlands hoop in bange dagen! Op Internet vinden we dit niet terug als staande uitdrukking. Was dit een trouvaille van Hermans en hebben Freek de Jonge en Bram Vermeulen de naam van hun cabaretduo aan Ik heb altijd gelijk ontleend?
Quotering: ***
Geraadpleegde lectuur
- Rudi van der Paardt, Willem Frederik Hermans: Ik heb altijd gelijk, in: Lexicon van Literaire Werken, aflevering 76 (november 2007), pp. 1-14.
Deze debuutroman van Hermans hadden wij ergens in de jaren zeventig reeds gelezen, maar wij herinnerden ons er totaal niets meer van, onder meer een gevolg van het feit dat we toen geen aantekeningen hadden gemaakt. Dat laatste was dan ongetwijfeld weer een gevolg van het feit dat het boekje ons weinig zal aangesproken hebben, en dàt is na deze herlezing goed te begrijpen: Conserve is namelijk een bijzonder matig debuutje dat schril afsteekt tegen Reves uit dezelfde periode daterende debuut De Avonden. In 1998 werd Conserve opnieuw apart uitgegeven naar aanleiding van het vijftienjarig bestaan van de Nederlandse uitgeverij Conserve, en het is die heruitgave die wij nu gelezen hebben.
Ondanks het gegeven dat Hermans ooit gesteld heeft dat een Nederlandse schrijver bij voorkeur over Nederlandse zaken dient te schrijven, speelt deze roman zich af in het Amerikaanse mormonenmilieu. Isabel en Onitah, dochters van een rijke mormoon, zijn beiden verliefd op hun halfbroer Jerobeam. Als deze laatste gaat samenwonen met Isabel, wordt Onitah krankzinnig: zij gelooft dat de oude Egyptische godsdienst de enige ware is (de faraos trouwden immers met hun eigen zuster) en dat het lichaam na de dood gemummificeerd moet worden. Onitah wordt ondergebracht bij de zenuwarts Ferdinand, een mesties uit Midden-Amerika die het langs rare kronkelwegen tot dokter brengt. Door toedoen van Ferdinand komt Jerobeam terecht in een psyhiatrische inrichting en na de zelfmoord van Onitah wordt ook Ferdinand, die verliefd was op haar, gek. Ferdinand komt uiteindelijk terecht in dezelfde kliniek als Jerobeam.
Laten wij meteen meedelen dat deze debuutroman geen moment van de grond komt. Conserve behoort weliswaar tot het fantastische deel van Hermans oeuvre en bevat dan ook een onmiskenbaar surrealistisch element, maar het verhaal is te gezocht, willekeurig en bizar om veel indruk te maken, de personages zijn stuk voor stuk mechanische houten klazen die nooit tot leven komen en de lezer dus geen moment kunnen boeien, en een diepere thematiek is lastig te ontwaren. In Het sadistische universum 2 wees Hermans wel op de overeenkomst tussen de mormoonse religie en het nationaal-socialisme (in beide gevallen gaat het om een totalitaire wereldbeschouwing die de complete mens opeist) en op de bladzijden 159-160 komt even iets van het in latere romans zoveel overtuigender en meeslepender verwoorde polemische, ontluisterende wereldbeeld van Hermans boven water drijven, waar Ferdinand over Onitah zegt: De ene wereldbeschouwing is de andere waard. Misschien zou zij meer om mij geven, als ik haar doodsproblematiek niet bestreed. De ene doodsproblematiek is even hersenschimmig als de andere. Wie heeft er gelijk? Het is even onzinnig of ik het ben die gelijk heeft, of zij.
Erg merkwaardig in dit boek is ook de alwetende verteller die zelfs weet te berichten over een scheepsramp waarvan niemand ter wereld ooit heeft gehoord [p. 7] en die vaak op een onnozele manier te pas en te onpas de lezer aanspreekt als een klein kind: Zo kan men nagaan hoe daar werd geglansd [p. 30], raad eens hoe de ster van dit ballet heette? [p. 37], wij begrijpen dus gemakkelijk dat hij de moed niet verloor en kalm het gesprek voortzette [p. 57], wij geloven onze oren niet als wij dit vernemen! [p. 127], toch is er hier een klein verschil, omdat het onze Ferdinand betreft [p. 130]. Wellicht is dat allemaal grappig bedoeld, maar het werkt hoegenaamd niet. De Nederlandse recensent Arnold Heumakers signaleerde wel: Al in Hermans eerste roman is de paradox aanwezig die zijn hele oeuvre kenmerkt: namelijk dat (afgezien van de natuurwetenschap) alleen de literatuur in een wereld vol misverstand en bedrog de waarheid kan zeggen, een waarheid die juist het misverstand en het bedrog zichtbaar maakt. Misschien, maar volgens ons is dit toch Hineininterpretierung.
Conserve is dus een mislukte roman en werd en wordt door het publiek dan ook terecht stiefmoederlijk behandeld. De tekst werd geschreven in 1943 en werd achtereenvolgens afgewezen door Meulenhoff, Van Oorschot en De Bezige Bij. Pas in 1947 verscheen het boek bij W.L. Salm, niet nadat de uitgever het typoscript was kwijtgespeeld (in een café) en de schrijver om een kopie had moeten vragen. Het werd echter geen succes bij het lezerspubliek. Het verwonderlijkste is nog dat de recensenten Hermans eersteling tamelijk welwillend ontvingen en dat zij bijna allemaal oordeelden dat de roman veel beloofde voor de toekomst. Dat vinden wij ronduit knap, want zij hebben achteraf dus gelijk gekregen. Zelf zouden wij achter Conserve geen veelbelovende schrijver vermoed hebben, want buiten één fraai geformuleerd zinnetje (Hij ging, maar kwam terug: zijn voetstappen haakten lussen om het huis [p. 35]) en één grappige observatie (over Isabel die bij Jerobeam en Ferdinand komt zitten, vanboven ruime inkijk biedend op bekoorlijkheden die geen bijzonder solide indruk maakten [p. 87]) hebben wij niets kunnen ontdekken. Wél nog een foutieve zinsconstructie, meer bepaald een foutieve samentrekking: Een bleke te kort belichte foto zag men dan en begreep niet waarom of waardoor [p. 56].
De lectuur van deze bijzonder magere eersteling van Hermans leert ons in elk geval één ding: dat men een debuut welwillend moet behandelen en niet te snel mag veroordelen.
Geraadpleegde lectuur
- Arnold Heumakers, Conserve was daad van verzet. Debuut Hermans stiefmoederlijk behandeld, in: NRC Handelsblad / Boeken, 12 februari 1999, p. 37.
BOEK: Ik ben God de Vader niet (Louis Tobback) 2013
IK BEN GOD DE VADER NIET
1001 inspirerende oneliners en quotes verzameld door Karel Cambien
(Louis Tobback) 2013
[Uitgeverij Van Halewyck, Leuven, 2013, 296 blz.]
Dit boek is het derde in een minireeksje waarin ook al gelijkaardige uitgaven rond Herman De Croo (De Croo met twee nullen) en Mark Eyskens (Idealist zonder illusies) aan bod kwamen. 296 bladzijden gevuld met citaten uit oude interviews met Louis Tobback (Vlaamse socialistische politicus en tegenwoordig burgemeester van Leuven) is wel wat veel van het goede, ofschoon Lewie zijn imago van goedmoedige brombeer en oude krokodil op talrijke momenten gestand doet. Hij legt graag zijn vinger op de zere plekken van de Belgische politiek en samenleving, heeft vaak een scherpe en rake kijk op de dingen, schrikt er niet voor terug om op lange tenen te trappen (ook binnen zijn eigen partij, de SP-A) en getuigt regelmatig van een gezonde zin voor humor.
Het belangrijkste wat hij hier te vertellen heeft, is vermoedelijk dat de socialisten met de bankencrisis in 2008 het failliet van de kapitalistische economie onvoldoende aangeklaagd hebben waardoor ze een grote kans om hun eigen ideeëngoed te pimpen gemist hebben. Het leukste wat wij lazen, was dat Tobback om zich tijdens de vakantie te ontspannen elk jaar veertien dagen naar Zeeland (in Nederland) trekt. Wij kennen er nog die hun hart verpand hebben aan dat Zeeland.
BOEK: Over het verlangen naar een sigaret (Rutger Kopland) 2001
Over het verlangen naar een sigaret (Rutger Kopland) 2001
[Gedichten, G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2001, 50 blz.]
Het spijt ons, maar in het verleden heeft de poëzie van deze dichtende Nederlandse psychiater (overleden in juli 2012) ons nooit enthousiast kunnen maken, en dit bundeltje uit 2001 brengt daar helaas geen verandering in. De onderwerpen die hij aansnijdt, spreken ons niet aan en tevergeefs zoeken wij naar verzen die opvallend mooi verwoord zijn of getuigen van een ongewone taalcreativiteit. Te vaak lijken zijn gedichten op in stukjes gekapt proza en als dat dan ook nog eens proza is dat over heel weinig gaat en zelden of nooit geïnspireerde ideeën in de aanbieding heeft Wat ons wel aanspreekt, is dat Kopland hier meermaals gedichten schrijft bij beeldhouwwerken, prenten en schilderijen. Maar in de meerderheid van de gevallen worden die niet afgebeeld (een gemiste kans) en als ze wél afgebeeld worden, zoals de schilderijen van Co Westerik in de cyclus Afdaling op klaarlichte dag, gaat het om mottige ondingen die we niet aan onze muur zouden willen hangen. Het zal aan ons liggen, zullen we maar zalvend zeggen.
In 2006 en 2007 hebben wij deze film al verscheidene malen bekeken en pas na de derde visie konden we de plot enigszins volgen. Men zou zon superingewikkelde verhaalstructuur als een minpunt kunnen zien en het maakt zulke films in elk geval totaal ongeschikt voor filmfora op scholen (waarbij het in principe om één visie, weliswaar in prima omstandigheden, gaat). Waar wij ook niet echt van houden, zijn boeken of films die hun eigen titel niet uitleggen. In het geval van Syriana, een verfilming van het boek See no evil: The True Story of a Ground Soldier in the CIAs War on Terrorism van ex-CIA-undercoveragent Robert Baer, moet men elders terecht om te weten te komen dat Syriana een door Amerikaanse think-tanks uitgevonden term is om een hypothetische en ideale politiek-economische situatie in het Midden-Oosten te omschrijven, meer concreet: een naar westers model gekneed democratisch Midden-Oosten dat gecontroleerd wordt door de VS en de Amerikaanse oliebelangen veilig stelt. Maar goed, dat gezegd zijnde, moet men toegeven dat, zodra men in staat is de structuur van Syriana op een deftige manier te volgen, deze film zich ontpopt tot een niet zo bescheiden cinematografisch meesterwerkje met een (linkse) boodschap die de conservatieve kringen in politiek en economisch Amerika een uppercut van jewelste toedient.
Dat Syriana een ingewikkelde verhaalstructuur heeft, zal wel niemand willen ontkennen. Het merkwaardige is dat na een aantal visies die structuur helemààl niet meer zo moeilijk te begrijpen valt en dat is wel degelijk een stevig compliment, want er bestaan films en boeken met ingewikkelde structuren die ook na dertig visies of lezingen nog even ingewikkeld en onbegrijpelijk blijven. Niet zo in het geval van Syriana dus, want dit is een film die met elke visie blijkt te groeien en sterker wordt. In feite bevat de film vijf rode draden, die aanvankelijk niets met elkaar te maken lijken te hebben, maar gaandeweg naar elkaar toegroeien en samensmelten. Even op een rijtje.
- Twee petroleummaatschappijen, het grote Connex en het kleinere Killeen, gaan een fusie aan en bemachtigen de exploitatierechten van een Kazachstaans gasveld. In dienst van de Amerikaanse regering moet advocaat Bennet Holiday (Jeffrey Wright) infiltreren in de nieuwe firma en uitvissen of er zich geen onregelmatigheden hebben voorgedaan bij het gascontract. Hij stoot inderdaad op corruptie, maar stopt onder druk van hogerhand de zaak in de doofpot en schrikt er op een bepaald moment niet voor terug zijn eigen baas te verraden.
- De emir van een niet nader genoemd land in het Midden-Oosten heeft twee zonen. De oudste, Nashir, is een idealist die zijn land met Chinees geld wil moderniseren maar door de Amerikanen als een communist wordt beschouwd. Onder Amerikaanse druk komt zijn nitwit van een jongere broer aan de macht en Nashir wordt door een Amerikaanse afstandsraket met zijn auto van de weg geblazen.
- Bryan Woodman (Matt Damon) is een energieanalyst wiens oudste zoontje in het zwembad van de Spaanse villa van de emir geëlektrocuteerd wordt, waarna hij (als compensatie) persoonlijke raadgever wordt van Nashir. Hij overleeft op het einde de aanslag op Nashir.
- Robert Barnes (George Clooney) is een undercover-CIA-agent die na enkele mislukte opdrachten in het Midden-Oosten (waarbij hij onder meer bijna onthoofd wordt) door de CIA op een zijspoor wordt gezet. Omdat hij te veel weet, voelt hij zich bedreigd maar hij trekt zijn plan en tracht op het einde de aanslag op Nashir te verijdelen. Het kost hem zijn leven.
- En ten slotte volgen we Pakistaanse gastarbeiders die in het Midden-Oosten voor Connex werken en door de fusie ontslagen worden. Twee van hen, de jonge Wasim en Farooq, worden door islamextremisten opgevangen en opgeleid tot zelfmoordterrorist. Op het einde doen ze een Amerikaanse olietanker de lucht invliegen.
Het is opvallend hoe sympathiek die twee Pakistani door regisseur en scenarist Gaghan (overigens ook verantwoordelijk voor het al evenmin eenvoudige scenario van Steven Soderberghs Traffic) voorgesteld worden, terwijl zowat alle anderen zich bezondigen aan corruptie, hebzucht, machtswellust en daarbij vaak zonder scrupules over lijken gaan. In zijn bespreking in Cinemagie [nr. 257, 2006, pp. 41-46] geeft Joris Vanhee een goede samenvatting van de linkse boodschap van deze film: Veranderende contracten en fusies gaan ten koste van ontslagen, waardoor werkloze werknemers een gedroomde prooi voor islamisten en andere extremisten worden. Zo krijgen economisch meedogenloze beslissingen politieke consequenties en schieten (b.v.) de VS in hun poging de eigen economie en de eigen mensen te privilegiëren in eigen voet door zo een vruchtbare voedingsbodem voor terrorisme te scheppen.
Gaghans kritiek gaat echter nog verder dan dat, want het is eveneens opvallend hoe in elke verhaallijn gefocust wordt op de familiale omstandigheden van de personages en op hoe deze te lijden hebben onder het streven naar geld en macht dat het milieu van de oliewinning beheerst. Barnes ziet zijn vrouw niet of nauwelijks en heeft een slechte relatie met zijn zoon, Woodman krijgt van zijn vrouw het verwijt dat hij de dood van zijn zoontje uitbuit, Nashir is gebrouilleerd met zijn vader en zijn broer, Holiday vindt zijn vader (een alcoholicus) een lastpost en Wasim groeit steeds verder weg van zijn niets doorhebbende, simpele vader. Vader/zoon-relaties komen hierbij inderdaad vaak aan bod, maar Gaghans boodschap lijkt zich toch vooral te concentreren op de tegenstelling tussen familiewarmte en de jacht naar geld en macht, waarbij het eerste geslachtofferd wordt aan het tweede. Cynisch genoeg (vooral voor de geviseerde Amerikaanse olie- en regeringskringen) is dat de bomaanslag op het schip op het einde bijna overkomt als een catharsis, wat nog eens bevestigd wordt doordat op het einde enkele personages tot inzicht komen en zich beter gaan gedragen: Barnes die de aanslag op de prins probeert te voorkomen, Woodman die als een geslagen hond terugkeert naar zijn gezin (vrouw en jongste zoontje) en Holiday die nu plots vriendelijk is tegen zijn op de drempel zittende vader.
Ondanks dit alles blijven sommige onderdelen van de film voor de kijker wazig en moeilijk te volgen, bijvoorbeeld de precieze manipulaties rond de Connex-Killeen-affaire of de mislukte opdracht van Barnes in Beiroet, waar hij prins Nashir moet (laten) ombrengen. Alles wijst er echter op dat dit door Gaghan zo bedoeld is en dat hij zelf ook de kijker manipuleert door hem te verstrikken in een wirwar van intriges en louche praktijken, waar niemand echt wijs uit raakt. Op die manier beantwoordt de vorm van deze film op fraaie wijze aan de inhoud, want die draait precies rond onontwarbare intriges en corruptie. Dat Gaghan in elk geval zelf geen warhoofd is, wordt dan weer bewezen door een aantal knappe structuurtrucjes in de film. Slechts een paar voorbeelden. De raket die in het begin door Barnes in Iran wordt afgeleverd, is dezelfde raket waarmee op het einde de olietanker wordt aangevallen. De aanval op de olietanker wordt op zeer sarcastische wijze parallel gemonteerd met applaus voor de Oil Man of the Year op hetzelfde moment in Amerika. De afwisseling van close-upbeelden met vogelperspectieven uit de lucht bij de aanslag op prins Nashir (maar niet alleen daar) accentueert de thematische tegenstelling tussen het dichtbij de familie zijn (Woodman wisselt nota bene van voertuig met het gezin van de prins, waardoor hij ongewild ontsnapt aan de aanslag en de prins mét zijn familie ontploft) en de verwerpelijke wijze waarop de personages in de film door machten van bovenaf beïnvloed worden.
Daarmee hebben we dan nog niets gezegd over de uitgekiende, functionele soundtrack en over de acteerprestaties op hoog niveau. Maar het zal zo ook al wel duidelijk zijn: Syriana was in 2005 één van de beste en intelligentste films van het jaar, al kreeg hij maar één Oscar (Beste Mannelijke Bijrol voor Clooney). In Hollywood zullen ze de keiharde kritiek op de Amerikaanse machtsspelletjes in de oliewereld waarschijnlijk een wat te harde noot om te kraken hebben gevonden. Twee kleine afterthoughts toch nog: één keer bekijken zal niet genoeg zijn om deze film op zijn juiste waarde te schatten, en: volgende keer ook de titel uitleggen asjeblief.
Dit boekje verscheen naar aanleiding van de tentoonstelling Muziek gespeeld en verbeeld (s-Hertogenbosch, Noordbrabants Museum, 26 april 31 augustus 2008). In zeven hoofdstukken bespreekt professor De Jongh de symbolische betekenissen van muziek en muziekinstrumenten in schilderijen uit de zestiende en zeventiende eeuw. Komen daarbij achtereenvolgens aan bod: de goede en de slechte invloeden van muziek (hoofdstuk 1), de bijbelse en mythologische grondleggers van de muziek (hoofdstuk 2), de muziek als bron van (al dan niet goddelijke) inspiratie (hoofdstuk 3), de genezende of medische functie van muziek (hoofdstuk 4), de amoureuze rol en de erotische symboliek van muziek (hoofdstuk 5), de muziek als symbool van huwelijksharmonie (hoofdstuk 6) en de muziek als vanitas- of vergankelijkheidssymbool (hoofdstuk 7).
Dit boekje is bedoeld als een populariserende, op het brede publiek gerichte tekst en komt vaak wat oppervlakkig en wollig over. Eddy de Jongh is hier in elk geval veel minder sterk op dreef dan we van hem elders gewoon zijn. We zijn op deze uitgave gevallen omdat op de cover een schilderij uit de Bosch-navolging afgebeeld wordt: het Concert in het ei-paneel (Lille, Musée des Beaux-Arts). Er valt echter over dit schilderij veel meer interessants te vertellen dan in die ene povere alinea op pagina 16. Teleurstellend is bijvoorbeeld ook wat op pagina 89 geschreven wordt over de gravure Musicerend paar van Lucas van Leyden (1524, Amsterdam, Rijksprentenkabinet). Terwijl hij zelf op pagina 72 de catalogus van de Amsterdamse Jan Steen-tentoonstelling uit 1996 een sneer geeft omdat men in het schilderij De bestolen vioolspeler van Jan Steen niet opmerkt dat de vioolspeler bezig is de snaren van zijn viool te spannen (wat wijst op diens geilheid), merkt De Jongh bij de Van Leyden-gravure zelf niet op dat de oude man bezig is zijn luit te stemmen, terwijl zijn oude vrouw op een vedel de toon aangeeft (wat erop wijst dat zij de baas speelt en hij naar haar te luisteren heeft: de gelaatsuitdrukking van de man spreekt overigens boekdelen).
Voor het overige geeft Muziek aan de muur een handig overzichtje van de symbolische implicaties van muziek aan de hand van talrijke voorbeelden en illustraties, maar zoals gezegd: grensverleggende dingen worden niet meegedeeld en we hadden er dus iets meer van verwacht.
Dat leven ende die gheboort sinte katherinen (anoniem) XV
[Teksteditie: Hildo van Es en Ludo Jongen (eds.), Het leven van de heilige Katherina van Alexandrië. Teksteditie met inleiding, hertaling en commentaar. Middelnederlandse tekstedities 14, Verloren, Hilversum, 2011 = Sinte Katherine ed. 2011]
Genre
Een heiligenleven, geschreven in Middelnederlands proza. De tekst, die bestaat uit verschillende onderdelen, heeft geen overkoepelende titel. Het opschrift bij het eerste onderdeel luidt: Hier beghint dat leven ende die gheboort Sinte Katherinen.
Auteur
Anoniem.
Situering / datering
Het betreft hier een convoluut dat bestaat uit twee, oorspronkelijk zelfstandige handschriften. Het eerste handschrift is Hollands en dateert uit het midden of de tweede helft van de vijftiende eeuw (met als terminus post quem 1423). Het tweede handschrift is Zuid-Hollands en dateert uit de tweede helft van de vijftiende eeuw [ed. 2011: 23 (noot 38) / 195-197]. Het boekje was sinds circa 1949 in het bezit van professor G.A. van Es, hoogleraar Neerlandistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen (1946-1975). Thans is het in het bezit van diens zoon Hildo van Es te Wapenveld. Pas sinds 2011 is de volledige tekst bereikbaar in een moderne editie.
De Middelnederlandse vita gaat terug op een Latijnse grondtekst die zelf gebaseerd is op een Grieks origineel dat vermoedelijk ontstaan is in de zevende eeuw en waarvan slechts fragmenten zijn overgeleverd. Waarschijnlijk is de Latijnse overlevering begonnen in de negende eeuw en in het begin van de twaalfde eeuw zijn hierin alle onderdelen van de passio aanwezig. Later werd deze passio aangevuld met twee voorberichten, de nativitas en de conversio. Aan de Middelnederlandse tekst werd na 1217 een soort reisverslag door de Sinaï toegevoegd met een verslag van de vinding van Katherinas stoffelijke resten. Het tweede handschrift in het hier uitgegeven convoluut bevat nog een geheel ander bericht over de vinding van Katherinas stoffelijke resten.
Inhoud
Het eerste handschrift bevat vier onderdelen. Het geboorteverhaal (de nativitas), het bekeringsverhaal (de conversio), Katherina die discussieert met heidense filosofen en het lijdensverhaal (de passio) en ten slotte een reisverslag door de Sinaï (geschreven vanuit het perspectief van een vrome toerist) met de ontdekking van Katherinas lichaam en enkele mirakelen. Het tweede handschrift geeft een andere, bijna journalistiek overkomende versie van de ontdekking van Katherinas lichaam in de Sinaïwoestijn waarop eveneens enkele mirakelen volgen.
De Katherina-vita zou zich afspelen rond het jaar 300. Volgens de tekst werd zij op 25 november 310 onthoofd. De figuren van koning Costus (Katherinas vader) en keizer Maxentius (haar tegenstrever) zijn historisch moeilijk of niet te plaatsen.
Thematiek
Manifest christelijke propaganda met een religieus-didactische voorbeeldfunctie die duidelijk gericht is op vrouwelijke kloosterlingen.
Receptie
Kloosterliteratuur in de stad. De tekst is afkomstig uit het Sint-Margrietenklooster te Gouda, dat ontstond uit een in 1386 opgericht huis voor semi-religieuze vrouwen. In 1416 namen de bewoonsters de regel aan van de Derde Orde van Sint-Franciscus (tertiarissen) en in 1423 stelde men zich onder de kloosterregel van Sint-Augustinus: de bewoonsters werden Reguliere Kanunnikessen van Sint-Augustinus. Na 1423 werden de hier uitgegeven teksten in Gouda gekopieerd.
Profaan / religieus?
Manifest religieus.
Persoonlijke aantekeningen
Alles in deze uitgave (de inleiding, de Middelnederlandse tekst, de hertaling, de voetnoten, de appendixen, de bibliografie) toont aan dat Ludo Jongen zich op werkelijk voorbeeldige wijze heeft uitgesloofd om de lezer een prachtige moderne editie van deze Sint-Katherina-vita te bezorgen. Respect! Het is dan ook een beetje cru om de vraag te stellen of deze Middelnederlandse vita zoveel moeite, tijd en energie eigenlijk wel verdient. De tekst is namelijk niet direct een hoogtepunt te noemen van de vijftiende-eeuwse Middelnederlandse literatuur: het onderwerp op zich is al een beetje naïef en clichématig en bevat weinig wereldschokkende dingen, maar bovendien komen de stijl en de redeneertrant (vooral in het eerste handschrift) op vele plaatsen erg onhandig en zelfs onduidelijk over. Als Jongen op pagina 97 in voetnoot 138 noteert: De redenering is moeilijk te volgen, dan geldt die uitspraak hoegenaamd niet alleen voor déze bladzijde.
Mogen we, naast alle terechte lof, toch ook aanmerken dat Jongen enkele kleine foutjes maakt. Nederlanders blijven rare dingen doen met lidwoorden. Pagina 12 lezen we het benedictijnerabdij in Monte Cassino: moet het niet zijn de abdij? Op de bladzijden 80-81 vertaalt Jongen in een onreyn heymelicheit als in een smerige, verborgen plaats. Waarom niet gewoon vertalen in een toilet (of plee, of latrine)? Op pagina 122 krijgt Katherina in de gevangenis voedsel via een witte duif en op pagina 124 zegt Katherina dat zij voedsel kreeg van een engel. In voetnoot 197 noteert Jongen dat de auteur blijkbaar het spoor bijster was, want eerder was sprake van een witte duif. Blijkbaar is hij niet op de hoogte van de middeleeuwe topos waarbij duiven symbolisch verwijzen naar engelen. Jongen doet het ook uitschijnen alsof Katherina altijd heel beleefd en hoffelijk is tegenover haar tegenstanders, omdat zij hen altijd met u aanspreekt, terwijl die tegenstanders jij-en en jou-en. Op pagina 86 richt Katherina zich echter tot de keizer met de woorden: O keyser, du en hebste desen strijt niet gheordineert mit gheliken recht, waarbij Jongen vertaalt: Keizer, u hebt deze strijd niet voorgeschreven met gelijke rechten. Het Middelnederlandse du betekent echter wel degelijk jij terwijl ghi = u. Als Katherina op dezelfde bladzijde de filosofen aanspreekt met ghi hoeft dit trouwens evenmin vertaald te worden met u, maar is jullie ook mogelijk. Dezelfde vertaalfout (du = u, di = u, dijn = uw) komt onder meer ook voor op de bladzijden 90-91, 96-97, 98-99, 100-101, 126-127 enz. Met andere woorden: Katherina is minder hoffelijk dan Jongen wil doen uitschijnen.
Maar toegegeven: iedereen maakt foutjes, ook middeleeuwse vertalers en kopiisten trouwens. Een bijzonder aardig voorbeeldje vinden we op pagina 152, waar het Latijnse boidewini (= Bedoeïenen) foutief wordt weergegeven als boude wiven (stoutmoedige vrouwen). Wellicht niet foutief, maar oncontroleerbaar en in elk geval leuk als weetje is dat in de tekst Katherina beschreven wordt als een beeldschoon meisje, ofschoon ze nogal klein van postuur was. Si wies meer in seden en in consten ende in wijsheden dan inden lichaem, noteert de Middelnederlandse auteur [p. 44] diplomatisch (haar deugd, kennis en wijsheid groeiden sneller dan haar lichaam). En nog een interessant weetje: in 1969 verwijderde de Romeinse curie Sint-Katherinas feestdag (25 november) uit de liturgische kalender. Naar verluidt is het lijdensverhaal van Katherina geheel en al verzonnen en omtrent de persoon van Katherina kan niets met zekerheid worden vastgesteld [ed. 2011: 9 / 28].
Geraadpleegde lectuur
- R. Jansen-Sieben, Repertorium van de Middel-Nederlandse Artes-Literatuur. HES Uitgevers, Utrecht, 1989, pp. 436-437 (P400).
- Hildo van Es en Ludo Jongen, Wonderen ter ere van de heilige Katherina van Alexandrië als redster in de nood, in: Madoc, jg. 27, nr. 1 (voorjaar 2013), pp. 49-56.
Nic Balthazars tweede film (na Ben X) is opnieuw flink sociaal-geëngageerd en weer gebaseerd op ware feiten. Hoofdpersoon is deze keer Mario Verstraete (zeer verdienstelijke rol van Koen De Graeve), in zijn jeugd linkse student die gaat betogen tegen de kernraketten, later politicus, echtgenoot en vader, en nog later gescheiden man die aan MS lijdt. Mario kiest uiteindelijk voor euthanasie, en zijn levensverhaal loopt parallel met de evolutie in de Belgische politiek richting legalisering van euthanasie (als wij ons niet vergissen: in 2002). Dankzij zijn eigen bijdragen aan die politieke kwestie, kan Mario uiteindelijk op een zachte manier uit het leven stappen.
In het begin passeert er vanalles nogal snel en oppervlakkig de revue, en ook later bevat de film nog grote ellipsen, maar gaandeweg komen alle standpunten voor en tegen euthanasie aan de orde en doordat de aandacht voortdurend van dichtbij gefocust blijft op het geval-Mario Verstraete heeft Tot altijd! ook de nodige ontroerende momenten te bieden, niet in het minst op het einde, wanneer familie en vrienden afscheid nemen van Mario op zijn laatste levensdag. Balthazar heeft alles degelijk en vakkundig verfilmd, in zijn scenario vallen vooral de meer dan eens geslaagde, zeer naturel overkomende en vaak ook humoristische dialogen op en ofschoon de film geen tafelspringerig debat op gang wil draaien (de wet is trouwens al lang gestemd, veel valt er niet meer te debatteren) is het duidelijk dat Balthazar via zijn hoofdpersonage de positieve kanten van euthanasie beklemtoont.
Dat alles maakt van Tot altijd! een sympathieke, nooit vervelende, misschien wat brave prent die echter anderzijds de nodige punch ontbeert om werkelijk beklijvend te zijn. Een film die men zeker eens moet bekijken, maar die niet uitnodigt tot hernieuwde visies.
Quotering: ***
(9 november 2013) (dvd bib Brecht)
Dit is de tweede langspeelfilm van de Australische Cate Shortland, naar een novelle van Rachel Seiffert. Het is lente 1945 in Duitsland, de periode tijdens en vlak na de Duitse capitulatie. Het tienermeisje Lore en haar jongere zus en broertjes (een tweeling en een baby), kinderen van een nazikoppel (hij is blijkbaar een SS-officier), zijn na het vertrek van hun ouders (gearresteerd of zichzelf gaan aangeven bij de Amerikanen?) gedwongen om grotendeels te voet van het Zwarte Woud naar hun oma in de buurt van Hamburg te trekken. Onderweg zien ze de miserie en verslagenheid van de Duitse bevolking en zelf weten ze nauwelijks de eindjes aan elkaar te knopen: ze moeten sjacheren en bedelen voor eten en slapen vaak in de bossen. Ze worden geholpen door Thomas, een veroordeelde dief die een Joods paspoort heeft gestolen en die bij Lore (als naziproduct en als ontluikende jonge vrouw) zowel gevoelens van haat als van erotische affectie opwekt.
Tijdens de tocht zien de kinderen (maar vooral Lore) allerlei gevolgen van geweld en verkrachting en Lore wordt net als haar landgenoten via aangeplakte en van verwijten voorziene fotos geconfronteerd met de misdaden tegen de Joden. Zij en Thomas doden een visser om met diens bootje een rivier over te steken en één van de tweelingen wordt doodgeschoten als Thomas op een keer voedsel is gaan stelen. Aangekomen in de Britse sector kunnen ze verderreizen met de trein, maar omdat de andere tweeling Thomas papieren heeft weggenomen, moet deze laatste bij een controle de trein verlaten. Met zijn vieren arriveren de kinderen bij de oma. Wanneer haar broertje op de vingers wordt getikt omdat hij bij het eten zomaar een broodje wegneemt, propt Lore haar mond vol en likt zij de omgestoten melk op van haar bord. Zij wordt van tafel gestuurd en gaat op haar kamer een reeks porseleinen dierenbeeldjes stukgooien, waaronder het hertje dat zij meegenomen heeft van thuis.
Lore is een coming of age-film (tussen haakjes: een genre waar men de laatste tijd de straten mee plaveit) maar dan wel één met een ongewone setting. Lores ontluikende seksualiteit is daarbij veel minder belangrijk dan sommigen willen doen uitschijnen. De dynamiek van haar karakter ligt veeleer besloten in de evolutie van gehersenspoeld nazimeisje tot jonge vrouw die beseft dat haar leven tot dan toe beheerst werd door leugens en hypocrisie. Vandaar haar opstandig gedrag aan tafel op het einde en het kapottrappen van het hertje (een symbool van haar onschuld die een definitieve knak heeft gekregen). Liegen is overduidelijk het leitmotief van deze film: Lore's zusje merkt ergens in de film op dat de moeder gelogen heeft door te zeggen dat ze met de trein naar Hamburg kunnen reizen, Lore liegt tegen haar zusje en broers dat hun ouders in Hamburg zijn, de Duitse burgers zeggen dat de Amerikanen liegen over wat er met de Joden gebeurd is, Thomas liegt dat hij een Jood is. Op het einde beseft Lore dit allemaal en maakt zij er komaf mee: zij is volwassen geworden en enkele illusies armer.
De rol van Lore wordt uitstekend vertolkt door Saskia Rosendahl en de thematiek is boeiend, maar dat neemt niet weg dat wij van deze film toch meer verwacht hadden. De jaren en vooral de maanden vlak na Wereldoorlog II zijn een bijzonder intrigerende periode en een film biedt de mogelijkheid om de kijker op aangrijpende wijze te laten doordringen in de sfeer van een verwoest en vernederd land dat net de oorlog verloren heeft en zich nu moet onderwerpen aan de grillen van een bezetter. Volgens ons slaagt Shortland daar maar half in, niet alleen omdat we te weinig van dat verwoeste Duitsland te zien krijgen (kinderen door lentebossen en weiden laten lopen is natuurlijk goedkoper dan kapotgebombardeerde dorpen en steden na te bouwen, alhoewel: met computertechnieken kan men toch veel tegenwoordig), maar vooral door de stijl die zij hanteert. Die is in hoge mate elliptisch en fragmentarisch, waarbij voortdurend dingen onuitgelegd blijven: waarom heeft de moeder na één van haar tochtjes bebloede dijen (werd zij verkracht, en door wie?), wie zijn de mensen bij wie het gezin aanvankelijk onderdak vindt, waarom wil Thomas de kinderen helpen (omdat hij geilt op Lore of omdat hij via de baby makkelijker aan voedsel kan raken?), wie is die Thomas eigenlijk, waarom wil Lore zich met de baby verdrinken in die rivier? Komt daar nog bij dat Shortland meer dan eens sequensen bruusk afbreekt om de kijker dan plots een flink aantal kilometers verder in het verhaal te doen belanden en dat zij graag gebruik maakt van symbolische beelden: de lijm van de Joden-fotos die aan Lore's vinger blijft kleven, de zwarte verf die blijft plakken als ze bij een eenzame vrouw verblijven, de palingen in een emmer als zij de visser doden, de close-ups van blote voeten en benen doorheen de film, het zich wassen van de kinderen en natuurlijk op het einde dat hertenbeeldje.
Niet dat die dingen op zichzelf niet zouden werken (de twee maal in beeld gebrachte palingen bijvoorbeeld verwijzen vermoedelijk eerst naar de geilheid van de visser en vervolgens naar de onbetrouwbare listigheid van Lore en Thomas en zeker in het begin baadt de film in een dreigende atmosfeer), maar die elliptische en metaforische stijl geeft aan de film een zeker poëtisch en esthetiserend cachet dat dan weer lijkt te vloeken met de talrijke shockerende geweldscènes die zonder verhullende franjes keihard in beeld worden gebracht. Shortland heeft blijkbaar van twee walletjes willen eten door enerzijds een pijnlijk-realistisch onderwerp te brengen en anderzijds een poëtiserende stijl die daar niet bij past. Door niet te kiezen voor het een of voor het ander, heeft haar film naar het ons lijkt aan spankracht en impact ingeboet. Wat niet betekent dat Lore een mislukte prent zou zijn, maar een meer documentaire aanpak was wellicht functioneler geweest in dit geval.
Debuut-cd van zestienjarig knap blondje Joss Stone (echte naam: Joss Stoker) uit Devon (Engeland), ontdekt tijdens het BBC-programma Star for a Night (een soort Idool). Het meiske is niet alleen in het bezit van een fraai uiterlijk, maar ook van een prachtige soulstem en onder het toeziend oog van soullegende Betty Wright en met de hulp van een aantal soulmuzikanten zingt ze op dit album dan ook een tiental soulklassiekers bij elkaar. Het is allemaal zeker niet slecht, maar anderzijds: wereldschokkende dingen zijn er ook niet bij. De single Fell in love with a boy [3] (oorspronkelijk Fell in love with a girl, van de White Stripes) is best aardig, maar het beste nummer van de plaat is Some kind of wonderful [6]. Als Serge Simonart Joss in een interview [Humo nr. 3309, 3 februari 2004, pp. 170-171] vraagt wat ze het beste nummer van haar set vindt, antwoordt ze: Some kind of Wonderful, omdat ik daar voluit in kan gaan, én omdat het het laatste nummer van de set is. Dan denk ik: Halleluja, het is voorbij! Tijdens dat nummer kan ik ook het meest samen zingen met mijn twee fantastische zwarte backingzangeressen. De overige tracks zijn allemaal degelijk, maar nooit denderend.
Quotering: *** (2 augustus 2009)
Klassiekers: Fell in love with a boy, Some kind of wonderful.
Joss Stone: Mind, Body & Soul (2004)
Nieuw soulwerk van Joss Stone, maar deze keer heeft ze de nummers (14 in totaal) zelf geschreven, met de hulp van anderen. De looks en de stem hééft ze, maar voor de rest is het allemaal nogal meer van hetzelfde geblazen. De single was Right to be wrong [1] en ons lievelingsnummer is You had me [3]. Een degelijk album alweer, maar ook niet meer dan dat.
Quotering: *** (2 augustus 2009)
Klassiekers: Right to be wrong, You had me.
Joss Stone: Introducing Joss Stone (2007)
Dit is de derde cd van de Britse Joss Stone. In een nogal kruiperig interview met Serge Simonart [Humo nr. 3497, 11 september 2007, pp. 170-172] zegt deze anno 2007 twintigjarige blonde knapperd over haar eerste twee cds (met een diepe zucht): Ik was vijftien. Ik was blij dat ik mocht zingen. En dat ik er geld voor kreeg. En dat ik de wereld kon zien. En toen werd het wérk. En toen werd ik geleefd. En toen was ik het beu. ( ) Ik schreef al songs voor ik The Soul Sessions opnam. Had ik toen geweten wat ik nu weet, dan zou deze derde cd mijn debuut geweest zijn. Jetlag was het eerste zelfgeschreven nummer waar ik tevreden over was. Ze wilden alsmaar dat ik covers opnam. Waaruit we zouden moeten afleiden dat we pas met deze derde cd de échte Joss Stone leren kennen (zie ook de titel).
Welnu, dat de echte Joss Stone een bewonderenswaardige stem heeft met veel souluitstraling, daar zal iedereen het mee eens zijn, maar dat wisten we al na beluistering van de vorige cds. Als op Introducing echter het eigen geluid van deze stem zou moeten doorklinken, dan vrezen we een beetje voor de toekomst van onze Joss. Niet minder dan negen van de veertien nummers zijn namelijk slechts bijzonder middelmatige mediumtempo-souldrab: steeds hetzelfde klinkend en monotoon-slaapverwekkend. Slechts twee songs, niet toevallig alle twee uptempo, klinken wat meer funky en beklijvend: Tell me bout it [4], waarin producer Raphael Saadiq op schalkse wijze vraagt hoeveel keren per dag Joss liefde nodig heeft, en het Prince-achtige Put your hands on me [6]. Ook het iets minder funky Baby baby baby [12] kan er nog mee door, maar de twee flauwe slows waarmee het album vervolgens afsluit, What were we thinking [13] en Music Outro [14] zijn opnieuw middelmaat troef.
Charlie Poel noemde deze cd in Humo [nr. 3472, 20 maart 2007, pp. 180-181] terecht akelig mainstream en zielloos. Wij moeten het hier helaas mee eens zijn, ondanks het feit dat Joss zich op de cd-box en in het tekstboekje een paar maal met naakt lijf vol bodypaint laat afbeelden. Géén kandidaat voor de top-10 van 2007.
Quotering: ** (10 december 2007)
Klassiekers: Tell me bout it, Put your hands on me.
Joss Stone: Colour me free! (2009)
Joss is nog altijd een knap en eigenzinnig meiske met een bewonderenswaardige, soulvolle stem, maar een echte Grote zal ze volgens ons toch nooit worden. Degelijke subtop, ja, maar niet meer dan dat. Deze cd, met 12 tracks en één verborgen nummer (Mr. Wankerman), is een stuk beter dan de vorige en waarschijnlijk haar beste tot nu toe, maar van een meesterwerk kan men toch echt niet spreken. Drie songs springen er voor ons uit: Free me [1], Parallel lines [3] en het Ray Charles-nummer I believe it to my soul [10]. De rest gaat van doorsnee over middelmatig tot degelijk.
Quotering: ***½ (13 mei 2010)
Klassiekers: Free me, Parallel lines, I believe it to my soul.
Joss Stone: LP1 (2011)
Voor haar vijfde album werkte Joss Stone intens samen met Dave Stewart (die we nog kennen van de groep Eurythmics): hij producete samen met Joss, speelde gitaar in haar backinggroepje en schreef mee aan zes van de tien nummers. Veel aarde aan de dijk heeft het allemaal niet gebracht. Miss Stone heeft nog altijd een fraaie stem en een knap smoeltje, maar deze tien nummers maken een bijzonder matte, ongeïnspireerde en regelmatig zelfs slaapverwekkende indruk, niet in het minst het povere liedje dat Joss helemaal zelf heeft geschreven (Boat Yard [9]). Vergeleken met het vorige album is dit een stap achteruit en een bevestiging van ons vermoeden dat Joss Stone nooit een Grote zal worden.
Quotering: ** (29 november 2013)
Klassiekers: geen.
Joss Stone: The Soul Sessions vol. 2 (2012)
La Stone doet het ideetje van haar debuut-cd nog eens dunnetjes over: elf covers van soulklassiekers. Het enige nummer dat we al kennen, is Teardrops [6] van Womack & Womack, dat we ooit nog op single hebben gekocht. Wat dus betekent dat we het een leuke song vonden en vinden, maar als we dat nu vergelijken met wat Joss Stone er hier mee doet, dan is het resultaat niet anders dan povertjes te noemen. Joss mag weliswaar nog altijd een prima zangstem hebben, ook wat de tien andere nummers op dit album betreft, is het middelmaat troef: geen enkele track zouden we in de toekomst nog regelmatig willen beluisteren. Nee hoor, Joss Stone is en blijft subtop, en misschien is zelfs dat te hoog ingeschat.
Quotering: ** (16 november 2013)
Klassiekers: geen.
[Roman. Wij maakten gebruik van de Grote Lijsters-editie: Noordhoff Uitgevers BV, Groningen-Houten, 2013, 249 blz.]
Menno Hulsdonk en zijn zakenpartner en beste vriend Wouter hebben een bouwbedrijfje. Menno schrikt er niet voor terug om met zwart geld te werken. Zijn vrouw Franka pleegt overspel met Wouter (zelf getrouwd en vader van twee kinderen). Menno's tienerdochter Cécile is deftig aan het puberen, ontdekt haar lesbische geaardheid en gaat samenwonen met ene Danny in een kraakpand, dat nota bene toebehoort aan Céciles vader. In dat kraakpand wonen nog twee jongens waarvan er één overlijdt ten gevolge van druggebruik. Niets dan kommer en kwel dus. René Appel heeft flink zijn best gedaan om de abstracte thematiek van zijn roman duidelijk in de verf te zetten: het leven van de gegoede (Nederlandse) middenklasse is niet altijd rozengeur en maneschijn wanneer men verder kijkt dan het bedrieglijke uiterlijke vertoon.
Het wordt allemaal nóg erger wanneer Menno en Franka op familiebezoek gaan in Australië, maar wegens problemen met het vliegtuig nog diezelfde nacht weer thuis slapen. Net die nacht kraken Danny en Cécile de familiale brandkast, waarin ook een revolver ligt die Danny gestolen heeft van de eigenaar van een lokale coffeeshop. Menno betrapt hen op heterdaad en wordt weliswaar per ongeluk door Cécile doodgeschoten. Daar komt een politie-onderzoek van, waarbij de verdenking eerst valt op Wouter, die ondertussen zijn gezin verlaten heeft en die bewuste nacht in zijn auto bij het huis van Menno en Franka geparkeerd stond, smachtend naar zijn minnares. Uiteindelijk is echter de eigenaar van de coffeeshop, met wiens wapen het dodelijke schot werd gelost, de pineut. Die kerel is weliswaar onschuldig, maar zijn veroordeling is een noodzakelijk kwaad dat ervoor zorgt dat Cécile, Franka en Co. de schone schijn van hun burgerleventje verder kunnen ophouden. Om het hypocriete van die schone schijn nog eens te beklemtonen, neemt Franka op de laatste bladzijde een hamer en slaat zij bij de overburen een verlichte kerstman in diggelen. Wat je echt wilde weten, bleef altijd verborgen, geheim, staat reeds op pagina 7, maar dat geldt na het lezen van deze roman niet meer voor de familie Hulsdonk en aanverwanten.
Noodzakelijk kwaad is geschreven in een eenvoudige, rechttoe-rechtaan stijl zonder franjes die niemand verplicht om Appel een grote literator te noemen. Slechts één keer (op 249 bladzijden) streepten wij een zinnetje aan dat een beetje speciaal klinkt: Danny bedacht een avondvullende serie opmerkingen over de ouders van Michael [p. 62], waarbij dat avondvullende het hem doet. Wanneer Appel een zoen van Franka en Wouter beschrijft, lijkt zijn inspiratie eerder door derderangs chick lit gegenereerd te worden: Ze voelde zijn lippen op de hare, vol, warm, nat en zacht. Ze werden één mond, hun tongen één lichaamsdeel, hun speeksel kwam uit één bron [p. 77]. Verder is de roman opgebouwd volgens het principe van de modale tv-soap: het verhaal bestaat uit korte stukjes die telkens even de focus richten op één of enkele personages, om dan snel te verspringen naar andere personages die ook weer niet langer dan een paar bladzijden de aandacht krijgen. De tekst beperkt zich daarbij voortdurend tot droge situatiebeschrijvingen en alledaagse conversaties, opvallend esthetiserende passages of diepergravende uitweidingen komen niet voor.
Net als bij een doordeweekse soap leidt dat niet noodzakelijk tot verveling bij de lezer: er gebeuren immers wel de nodige ongewone dingen en men wil weten hoe dat allemaal afloopt, daar zorgen alweer net als bij een soap de cliffhangers op het einde van elk hoofdstuk nog eens extra voor. En al is het echte einde (met die kapotgeslagen kerstman) qua symbolische teneur nogal sterk, na afloop voelt men niet de behoefte om nog lang na te denken over het verhaal, het is meer van oké, dat hebben we gehad, de volgende maar. Noodzakelijk kwaad is een niet onaardig, vakkundig geschreven romannetje, maar zonder hoge literaire aspiraties en zonder veel blijvende impact op de lezer.
EL SECRETO DE SUS OJOS (Juan José Campanella) (Argentinië, 2009) (129)
Merkwaardig. We hadden deze film in september al eens bekeken op dvd, en vonden er toen niets aan. Nu teruggezien op groot scherm en wat blijkt: El secreto de sus ojos is in werkelijkheid niet alleen een rijke, wijze en ontroerende film, maar ook nog eens knap gemaakt. Een bevestiging van twee axiomas van het filmkijken: één keer is géén keer en films zijn niet gemaakt voor kleine tv-schermen.
Hoofdpersoon van El secreto de sus ojos is de Argentijnse onderzoeksrechter Benjamin Espósito die in de jaren negentig (hij is net met pensioen) een roman begint te schrijven over een moord- en verkrachtingszaak uit 1974 die nooit tot een bevredigende afronding is gekomen. Espósito slaagde er weliswaar in de dader (een zekere Isidoro Gomez, een jeugdvriend van het slachtoffer) te ontmaskeren, maar deze werd in bescherming genomen door de vanaf 1976 regerende militaire dictatuur en verdween spoorloos. Omdat Benjamin bovendien met de dood bedreigd wordt (zijn assistent Pablo Sandoval wordt er per vergissing het slachtoffer van), plaatst zijn onmiddellijke overste, Irene Menéndez Hastings, hem over naar een veiliger locatie. Benjamin was verliefd op deze Irene, maar durfde nooit de beslissende stap zetten, en door zijn overplaatsing verliest hij het contact met haar. Benjamin en Irene trouwen beiden met iemand anders.
Vijfentwintig jaar later begint Benjamin dus aan een roman over deze zaak en zoekt hij Irene opnieuw op. Voortdurend wordt er daarbij over en weer gesprongen tussen nu en toen, maar voor de alerte kijker levert dat geen problemen op, dankzij het aangepaste uiterlijk (nu eens jonger, dan weer ouder) van de personages. Via een structuurtrucje wordt bovendien extra spanning gecreëerd: in de flashback-herinneringen van Benjamin duiken regelmatig beelden op die pas een tijdje later worden verduidelijkt (bijvoorbeeld: de huurmoordenaars die in Benjamins flat binnendringen en daar stuiten op diens assistent die zich opoffert door zich uit te geven voor Benjamin). Zo leren we gaandeweg het verhaal van de moordzaak en van de onuitgesproken liefde tussen Benjamin en Irene kennen, waarbij meer en meer duidelijk wordt dat hij en zij een emotioneel leeg leven hebben geleid. Het is bijzonder fraai (niet alleen van Campanella maar via hem ook van Eduardo Sacheri, op wiens roman La pregunta de sus ojos de film gebaseerd is) hoe op het einde de beide verhaaldraden samenvallen, elkaar versterken en naar de uiteindelijke thematiek van de film leiden.
Benjamin zoekt namelijk Ricardo Morales op, de echtgenoot van de vermoorde vrouw, die indertijd elke dag na zijn werk in verschillende treinstations zat te wachten tot Gomez, de moordenaar, zou langskomen (later blijkt dat Gomez nooit de trein, maar altijd de bus nam!). Gomez stuurt Benjamin eerst wandelen, maar als hij verneemt dat Benjamin met de dood bedreigd werd en dat diens assistent daadwerkelijk vermoord werd, bekent hij dat hij Gomez ooit heeft ontvoerd en met vier schoten heeft gedood. Dat blijkt echter een leugen te zijn, want na zijn vertrek keert Benjamin stilletjes terug naar de verlaten hoeve waar Morales woont en ontdekt hij dat deze laatste Gomez al 25 jaar gevangen houdt, zonder tegen hem één woord te spreken. Benjamin begrijpt dat Morales dit heeft gedaan uit liefde voor zijn vermoorde en verkrachte vrouw (haar portret staat nog overal in de hoeve): Morales heeft géén leeg leven geleid door op een bepaald moment een beslissende stap te zetten en Gomez te laten boeten voor zijn misdaad. Benjamin begrijpt nu ook dat hij zijn eigen leven verknoeid heeft door indertijd, op het station bij het afscheid van Irene, géén beslissende stap te zetten. Een mooie vondst is hoe hij vervolgens het s nachts op een papiertje gekrabbelde woordje TEMO (ik ben bang, ik vrees) verandert in TE AMO (ik hou van je) en dan naar het kantoor van Irene toegaat om haar alsnog zijn liefde te verklaren. Wat niet eens hoeft, want zij weet meteen waarvoor hij komt en laat hem de deur sluiten. Dat is het ontroerende einde van de film.
In wezen gaat El secreto de sus ojos dus niet zozeer over het oplossen van een moordzaak en ook de dreiging van de militaire dictatuur van generaal Videla speelt slechts op de achtergrond mee (via Benjamins slechte relatie met een collega-onderzoeksrechter). De uiteindelijke boodschap van de film is een wijsheid waar elke kijker zijn/haar voordeel mee kan doen en die hier vooral van toepassing is op liefdesaangelegenheden en passie: men moet op sommige momenten stappen durven zetten, beslissingen durven nemen, het erop wagen, want anders riskeert men grote kansen te missen en daar een leven lang spijt van te hebben. Moreel gezien valt er natuurlijk wel wat aan te merken op Morales (whats in a name!) beslissing om het recht in eigen handen te nemen en iemand levenslang op te sluiten (waarbij zijdelings de vraag meespeelt: is de doodstraf een te lichte boete voor zware misdadigers en is het niet beter hen net als hun slachtoffers te laten lijden?), maar het is opvallend hoe deze kwestie bij de kijker wordt weggedrumd ten voordele van het liefdesmotief: niet alleen de liefde tussen Benjamin en Irene, maar ook de liefde van Morales, die immers handelde uit zuivere passie voor zijn vrouw.
Niet voor niets zegt Benjamin in het begin van de film tegen Irene dat hij uit Morales ogen (zie de titel: Het geheim van hun ogen) de liefde voor zijn vrouw kon aflezen. Op het einde, nog vóór de lugubere ontdekking, zegt Benjamin nogmaals tegen Morales zelf dat hij nog nooit een liefde als die van hem gezien heeft. De andere keer dat naar de titel verwezen wordt (afgezien nog van de talrijke close-ups waarbij de ogen een hoofdrol spelen), is wanneer Benjamin uit de ogen van Gomez op oude fotos weet af te leiden dat hij de moordenaar is. Dit is één van de momenten waarop het scenario een steekje laat vallen, want het komt wat ongeloofwaardig en bij-de-haren-getrokken over (in de film zelf wordt het verhaal overigens door enkele personages ook ongelooflijk genoemd). Een ander gelijksoortig moment is wanneer Gomez door Benjamin en zijn assistent opgespoord wordt in een vol voetbalstadion. Nochtans is deze passage in de film een prachtig voorbeeldje van het passie-motief (Gomez is een passionele voetbalfanaat) en tegelijkertijd krijgen we hier een nog prachtiger voorbeeld van Campanellas filmtalent: de camera hangt hoog in de lucht boven een fel verlicht voetbalstadion en begint vervolgens begeleid door bombastische muziek en een dolle voetbalcommentator aan een adembenemende travelling: naar beneden, over de voetballers scherend, vlak boven de armzwaaiende supporters zwevend om ten slotte te eindigen met een close-up van de tussen de supporters staande Benjamin. Hoe doen ze het!
Vermelden we om af te ronden ook nog de uitstekende acteerprestaties én de sporadische humor (één voorbeeldje: Benjamins assistent die wanneer hij op kantoor de telefoon opneemt, telkens zegt dat het met de spermabank of een of andere firma is, waarna verkeerd verbonden) en het zal duidelijk zijn dat ondanks enkele kleine schoonheidsvlekjes El secreto de sus ojos waarschijnlijk terecht de Oscar voor Beste Buitenlandse Film heeft gekregen in 2010.
Quotering: ****
(1ste visie: september 2013 dvd) (2de visie: 22 november 2013 Kinepolis filmforum)
Kort na De dag dat we Andy zijn arm afzaagden is Marnix Peeters daar al met een tweede roman. Hoofdpersoon is deze keer Oscar Van Beuseghem, eigenaar van een wasserij, die 94 hoofdstukken lang ultrarechtse, machistische, seksistische en racistische praatjes verkoopt waarbij (het begint een trend te worden) de scabreuze en de scatologische details niet geschuwd worden. Dat loopt zelfs zodanig de spuigaten uit, dat je je op een bepaald moment gaat afvragen of die kerel ze wel alle vijf op een rij heeft, zeker als hij ook nog eens een aantal sadistische moorden begint te plegen, die op een zakelijk-nuchtere maar gedetailleerde wijze beschreven worden. En ja hoor, uiteindelijk blijkt dit hele boek het relaas te zijn van een psychiatrische patiënt die tegenover een collega-patiënt zijn hart lucht. In de loop van het verhaal komen we te weten waar de wortels van Oscars waanzin liggen: bij een ongelukkige jeugd natuurlijk. Als knaap werd hij seksueel misbruikt door zijn eigen moeder, een tante en twee vrouwen uit de buurt, alsook door een pedofiele nonkel. Die moorden, onder meer op de tante, de nonkel en één van de buurvrouwen, zijn bedoeld als wraakneming, maar als Oscar het uiteindelijk ook gemunt heeft op de nieuwe bewoners van zijn ouderlijk huis, maakt hij een foutje en wordt hij gearresteerd. Door waanzinnigheid voor te wenden (?), komt hij terecht in een psychiatrische instelling. Koddig zijn ondertussen de briefjes die Oscar verstuurt naar verschillende kranten en naar de eigenaar van een liefdadigheidsinstelling die hem foster parent heeft gemaakt van een Zuid-Soedanees meisje. Ook naar dat meisje (Fanta) stuurt Oscar regelmatig briefjes die gaandeweg zoetsappiger worden, maar met welke bedoelingen?
In Humo [nr. 3808, 27 augustus 2013, pp. 134-137] publiceerde Wilfried Hendrickx een welwillend interview met Marnix Peeters. Hendrickx, zelf de auteur van enkele vol nauwgezette Hermansiaanse functionaliteit stekende, maar weinig succesvolle romans, parodieert in de inleiding op geslaagde en humoristische wijze de stijl van Marnix Peeters in de vorm van een Oscar Van Beuseghem-brief. Daarin lezen we onder meer: Vooral literaire sensatie Marnix Peeters munt uit door hemeltergende sufheid en onnozelheid. Het opgefokte niets, daarin is Peeters wereldkampioen. Een intrige bedenken, een personage geloofwaardig tot leven wekken, drama en conflict genereren, de lezer troosten of ontroeren: niets daarvan. In de plaats krijgen wij bladzij na bladzij dezelfde grauwe brij van seks, schunnigheden en dunne stront opgelepeld. Hendrickx bedoelt het mild-grappig maar deze regeltjes zullen toch wel met enkele milligrammen rancune bestrooid zijn, want niet alleen zijn Marnix Peeters twee anekdotische en als los zand aan elkaar hangende romans het tegenovergestelde van het uitgepuurde maakwerk van Hendrickx, maar bovendien heeft hij 100% gelijk met wat hij de pseudo-Oscar Van Beuseghem laat zeggen.
Het is des te grappiger omdat die dubbelheid ook in Peeters nieuwe roman aanwezig is: enerzijds zijn de praatjes die Van Beuseghem verkoopt, manifest het product van een zieke geest, maar anderzijds is wat hij vertelt over bepaalde (wan)toestanden in onze moderne maatschappij vaak zeer herkenbaar waardoor met succes geappelleerd wordt aan de rechtse zak in ieder van ons. Dat is dus niet onaardig gedaan van Marnix Peeters, en bovendien is het lovenswaardig hoe hij het 324 paginas lang volhoudt om zijn hoofdpersonage te laten praten in een volks, dikwijls vulgair maar even vaak humoristisch taaltje-van-de-straat. Hierbij dient wel opgemerkt dat we dit stijltrucje al eens eerder hebben weten opvoeren, en wel door Erik Vlaminck in de roman Suikerspin (2008), al bleef het daar beperkt tot enkele hoofdstukken (telkens getiteld Arthur Van Hooylandt spreekt). Dat Peeters een niet onverdienstelijke stilist is, wisten we trouwens al sinds zijn debuutroman.
Natte dozen (de nergens op slaande titel en de schaars geklede negerin op de cover zijn natuurlijk louter commercieel bedoeld, zoals Peeters in het interview ook zelf toegeeft) vertoont nog wel meer raakpunten met De dag dat we Andy zijn arm afzaagden: het is ook een soort schelmenroman met een anekdotische, van de hak op de tak springende structuur, een anti-held als hoofdpersoon die zich doorheen lastige situaties weet te maneuvreren, een humoristische ondertoon en een open einde. En, toegegeven, ook Natte dozen leest weer als een trein maar, helaas, ook Natte dozen is niet vrij te pleiten van een flinke dosis oppervlakkigheid en nonchalance. De grote vraag lijkt ons nu: zal Marnix Peeters in de toekomst in staat zijn om met het literaire talent dat hij duidelijk bezit, iets te creëren dat wat diepgaander en minder vrijblijvend is?
BOEK: De dag dat we Andy zijn arm afzaagden (Marnix Peeters) 2012
De dag dat we Andy zijn arm afzaagden (Marnix Peeters) 2012
[Roman, De Bezige Bij, Antwerpen, 2012, 297 blz.]
De hoofdpersoon van deze uit 8 delen en 61 hoofdstukken bestaande debuutroman van journalist Marnix Peeters (ex-Humo, ex-Het Laatste Nieuws) is de 12-jarige Werner Plöts. In deel 1 en deel 2 dropt zijn vader hem, na de zelfmoord van de moeder, bij drie oude feeksen, de gezusters Crique, die de jongen verder opvoeden, dat wil zeggen: hem laten werken en eten geven. Op de afgelegen boerderij van de zusters lopen ook twee rare vogels rond, Andy en Ernest-Fritz, en Orzas, een ongevaarlijke kleine beer met drie poten. Dit eerste deel leidt ons binnen in een rare, sprookjesachtige wereld, die enerzijds duidelijk modern is (er rijden autos en treinen) maar anderzijds toch ook heel bevreemdend en zelfs griezelig. Heel eventjes doen de sfeerschepping en de setting denken aan de film The Village van M. Night Shyamalan, zeker wanneer blijkt dat er rond de boerderij boomhutten geïnstalleerd zijn waarin onder meer Andy en Ernest-Fritz regelmatig de wacht gaan houden, zogenaamd omdat ze gaan aanvallen. Uiteindelijk blijkt echter dat er gewoon onschuldige voorbijgangers worden neergeschoten, die vervolgens samen met de krengen van dieren in een put onder het huis worden geworpen om via biogas elektriciteit op te wekken. Enigszins akelig is ook dat Werner tijdens één van zijn wandelingen met de beer het graf van één van de zusters ontdekt en later ontdekt hij een doodsbrief waaruit blijkt dat de twee andere zusters ook al overleden zijn. Hoe dit te verklaren valt, hebben we overigens op de laatste bladzijde van de roman nog altijd niet vernomen.
In deel 3 ontvlucht Werner samen met de beer de boerderij, maar zij worden overvallen door twee schurken die Werner een pak rammel geven en Orzas meenemen. Werner wordt echter opgepikt door Maya, een jonge pronte, met haar broer samenwonende vrouw die hem inwijdt in de liefde. Dat is blijkbaar een hobby van haar, jongetjes inwijden in de liefde, en daarbij wordt de eerste keer telkens een grap uitgehaald: de broer doet of hij de thuiskomende man van Maya is en dan zien ze hoe de knaap in kwestie reageert. Uiteindelijk loopt dat niet goed af, want één van de jongetjes breekt zijn nek als hij probeert te vluchten langs de dakgoot, en een ander jongetje (een neger) slaat Maya morsdood. In deel 4 komt Werner terecht bij de heer Luypaarts, een beerruimer die Werner elke dag voor hem doet werken, tot ze op een keer bij een voddenkramer Orzas ontdekken (die ondertussen nog een tweede poot blijkt kwijt te zijn). Op een nacht gaat Werner Orzas stelen en samen trekken ze verder.
Ondertussen zitten we in deel 5 en is Werner een knaap van vijftien. In een stad ontfermt een vijftienjarig meisje, Botje Duizendts, zich over hen: zij neemt de twee zwervers mee naar huis waar Werner kennismaakt met haar vader, die blind en blijkbaar zwaar getraumatiseerd is (met plotse maar even snel weer verdwijnende woede-uitbarstingen tot gevolg). Met haar beleeft Werner een intense liefdesrelatie (uitgebreide seks incluis). Tot blijkt dat Botje zwanger is en haar vader woedend zijn hoofd door een glazen deur slaat: halsslagader geraakt en dood. Na de abortus komt Botje in een weeshuis terecht en Werner trekt verder met zijn Orzas. Als ze in een afspanning zijn gaan eten zonder te kunnen betalen en op het punt staan afgeranseld te worden door de waard, komt daar plots de heer Luypaarts binnen die Werner wil meenemen, daardoor ruzie krijgt met de waard en doodgeslagen wordt. Werner, getuige van de moord, mag daardoor vertrekken en krijgt nog wat geld en de tractor van Luypaarts mee.
In deel 6 gaat Werner Botje bevrijden uit het weeshuis, maar op een keer valt ze onder één van de wielen van de tractor: dood. In deel 7 trekken Werner en Orzas terug naar de boerderij van de gezusters Crique, waar ondertussen een non, zuster Martha, en Zwarte Anna blijken te wonen. Wie dat eigenlijk zijn, wordt nooit duidelijk, maar de twee verwachten Werner blijkbaar en zij laten hem voor hen werken. Orzas sterft doordat één van zijn stompjes begint te etteren en Werner wordt ingeschakeld in het handeltje van de twee vrouwen: het opgraven en verkopen van pas begraven lijken. Tot dat in deel 8 ontdekt wordt en Werner (ondertussen 19) na een proces in de gevangenis terechtkomt. Daar heeft hij blijkbaar dit hele verhaal in de ik-persoon opgeschreven.
Het zal na deze uitgebreide samenvatting duidelijk zijn dat op deze roman een aantal dingen aan te merken vallen. Afgezien nog van het feit dat Marnix Peeters een onmiskenbare, markies De Sade-achtige voorkeur heeft voor het scabreuze, het scatologische (er wàlmt een stront- en schetengeur doorheen dit boek) en het morbide, en dat ten tweede de erotiek zich vaak op het randje bevindt (een jonge rijpe vrouw die pubertjes verleidt en dan door één van hen in casu het negertje ook nog anaal misbruikt wordt), afgezien daarvan dus, slaat het hele verhaal als een tang op een varken, springt het voortdurend van de os op de ezel en steekt het van begin tot einde vol losse draden. De titel, die alleen maar verwijst naar een onbeduidende episode in het begin van de roman, is in dit verband typerend.
Wij hebben echter indertijd goed opgelet tijdens de cursus Geschiedenis van de Europese Literatuur van professor Lissens, en daarom konden wij nu in Peeters debuut zonder veel problemen een picareske roman of schelmenroman herkennen. Alles klopt, want wat zijn de kenmerken van een picareske roman [zie H. van Gorp e.a., Lexicon van Literaire Termen, Leuven, 1991, pp. 303-304]? De hoofdpersoon is steeds een sociale verschoppeling of anti-held die in de ik-vorm vertelt hoe hij zich via slimmigheid en vaak ten koste van zijn meesters door lastige situaties weet te werken. De aandacht gaat vooral uit naar de sociale situatie van de hoofdpersoon die zich aan de zelfkant van de maatschappij bevindt, het liefdesthema is minder belangrijk. De hoofdpersoon verzet zich echter niet tegen zijn toestand, hij probeert zich er alleen zo goed mogelijk doorheen te slaan. De verhaalstructuur is duidelijk episodisch en kent een open einde. De verteltoon is mild-humoristisch. Alles klopt inderdaad, en Andy is dus een schelmenroman, of nog correcter: het boek behoort tot de neo-picareske verhaalkunst.
Allemaal goed en wel, zal men aanvoeren, maar blijft dan niet het feit dat Peeters, door onder picareske vlag te varen, het zich nogal gemakkelijk heeft gemaakt, wetende dat hij zich niet moest bekommeren om een functionele romanstructuur waardoor hij zomaar een eind weg kon fantaseren en lullen, een beetje zoals we dat gewend zijn van Herman Brusselmans (die zich overigens op de achterflap erg lovend uitlaat over Peeters debuut tegen betaling, of een vriendendienst?). Men heeft daar natuurlijk overschot van gelijk in, maar de eerlijkheid gebied toch ook even de positieve puntjes te signaleren. Andy leest als een trein en op voorwaarde dat men niet te gemakkelijk geshockeerd wordt, bevat het boek toch menige passage die danig op de lachspieren werkt.
Komt daar nog bij dat Marnix Peeters een zeker niet onbegenadigd stilist is. Heel opvallend voor zijn stijl zijn de lange, ciceroniaanse volzinnen die men op bijna elke bladzijde kan aantreffen en waarvan men telkens vreest dat ze onderweg gaan ontsporen, tot men het eindpunt bereikt en het tegendeel gebleken is. Men hoeft het boek maar willekeurig open te slaan en men vindt een voorbeeld. Op pagina 99 bijvoorbeeld wordt Maya als volgt beschreven: Zij was gekleed in een donkerblauwe jurk tot net boven de knie, die haar vlekkeloze blanke benen benadrukte en die bovenaan zedig tot het laatste knoopje was dichtgedaan, maar die het niet naliet haar mooie, fiere borsten een zekere nadruk te verlenen; gezellig zaten zij naast elkaar tegen de stof aangedrukt, zelfverzekerd maar niet opdringerig, met tepels die zeker niet lafjes verstoppertje speelden, maar die ook niet als dikke knikkers een hoofdrol probeerden op te eisen in het verhaal. Geef toe: die gezellig en zelfverzekerd, dat lafjes en dat een hoofdrol opeisen wijzen erop: hier is iemand creatief met taal bezig.
Dat laatste blijkt ook uit het feit dat Peeters in staat is op efficiënte wijze een sfeer te scheppen. Als het regent bijvoorbeeld: Het was een gordijn van regen, onverminderd en ononderbroken; amper nog kon men vanuit de stal door de grauwheid heen het woonhuis zien. Vroeg in de middag was het erf een moddertapijt dat men aan zijn schoenen voelde zuigen, elke stap was een slurp, alle kleuren leken als bij toverslag verdwenen, opgedweild door de regen [p. 71]. Dat zuigen, die slurp, dat opgedweild: taalcreativiteit, een Streuvels waardig.
Anderzijds moet men natuurlijk ook niet overdrijven en van Andy een moderne La vida de Lazarillo de Tormes maken of van Marnix Peeters de nieuwe Daniel Defoe. De psychologie van zijn personages blijft oppervlakkig, de thematiek heeft weinig meer te bieden dan de wereld is knudde en de mens is nog erger en de plot bestaat louter uit een aantal aan elkaar gebreide avonturen, klinkt het niet dan botst het wel. Het mag dan allemaal typisch zijn voor een schelmenroman: als schelmenroman is Andy weliswaar redelijk geslaagd, maar in de toekomst zal Peeters moeten bewijzen dat hij nog andere (vooral narratologische) vaardigheden beheerst alvorens hij een nieuwe literaire sensatie (dixit Brusselmans op de achterflap) kan genoemd worden.
FILM: As good as it gets (James L. Brooks) (USA, 1997)
AS GOOD AS IT GETS (James L. Brooks) (USA, 1997) (138)
Manhattan, flatgebouw. Melvin Udall (Jack Nicholson) is een alleenstaande schrijver van stationsromannetjes, die niet alleen gebukt gaat onder een aantal ongevaarlijke dwangneurosen en fobieën, maar ook onder een moeilijk te stuiten misantropie. Hij schrikt er bijvoorbeeld niet voor terug zijn homoseksuele buurman Simon (Greg Kinnear) discriminerend de huid vol te schelden, nadat hij eerst diens schattige hondje Vernell in de afvalkoker heeft gekieperd. De enige die Melvin zon beetje binnen zijn wereldbeeld kan tolereren, is Carol (Helen Hunt), één van de diensters in de brasserie waar Melvin dagelijks op zijn vaste plaats en mét gebruikmaking van zijn zelf meegebrachte plastic bestek komt eten.
Als op een dag Simon, die kunstschilder is, echter thuis overvallen wordt en zwaar gewond raakt, is het Melvin die moet opdraaien voor de verzorging van het hondje. En dan blijkt al snel dat Mr. Udall een ruwe bolster is met een gouden hart. Niet alleen kwijt hij zich prima van zijn taak als hondenoppasser, maar bovendien zorgt hij er ook voor dat het astmatische zoontje van Carol een goede dokter krijgt en biedt hij Simon onderdak als deze (ten gevolge van de oplopende ziekenhuiskosten en de stagnerende verkoop van zijn schilderijen) blut blijkt te zijn en uit zijn flat gezet wordt. Melvin, Simon en Carol leren elkaar nog een flink stuk beter kennen als Simon (die zelf nog mank loopt) met de auto naar zijn ouders in Baltimore moet gebracht worden, om geld te gaan afsmeken. Melvin wil alleen chauffeur spelen als Carol ook meegaat, en dat leidt uiteindelijk (na een aantal vijven en zessen: Melvin die de verkeerde dingen zegt, Carol die nogal kittelorig en lichtgeraakt blijkt) tot het begin van een relatie Melvin-Carol.
As good as it gets is een dot van een relatiekomedie, vaak erg grappig, voortdurend gevoelvol en soms gewoon ontroerend, maar 138 minuten zijn net iets te veel van het goede. Vooral naar het einde toe, als de toenadering tussen Melvin en Carol de ene up na de andere down kent, dreigt de kijker zijn interesse wat te verliezen. Jack Nicholson is in deze film echter weer goddelijk op dreef (wat een mimiek heeft die man!) en hij kreeg dan ook terecht een Oscar (Beste Acteur 1997) voor zijn prestatie. Dat Helen Hunt de Oscar kreeg voor Beste Actrice lijkt ons al een stuk minder evident, maar misschien was er dat jaar weinig concurrentie. Al bij al een sympathieke, leuke film van Brooks, zonder echt hoge toppen te scheren.
Quotering: ***½
(17 september 2000 video bib Wuustwezel) (9 november 2013 TV Vier)
[Roman. Wij maakten gebruik van de Boektoppers-editie: Bernhard Schlink, De voorlezer, Malmberg-Van In, Den Bosch-Wommelgem, 2009, 180 blz.]
De voorlezer bestaat uit drie delen. In het eerste deel gaat de 15-jarige Duitse scholier Michael Berg een seksuele relatie aan met Hanna Schmitz, een tramconductrice die twee maal zo oud is als hij. Dit is natuurlijk een gegeven dat de nieuwsgierigheid van de lezer(es) wekt en misschien ook bepaalde verwachtingen, maar het is niet dàt soort roman. Michael moet Hanna tussen en na de seksséances regelmatig boeken (het gaat om teksten uit de wereldliteratuur) voorlezen en via anticipaties maakt de auteur langzaam en subtiel duidelijk dat Hanna analfabete is: zij reageert niet als hij brieven schrijft [p. 43], als hij met haar een dagenlange fietstocht maakt, bemoeit zij zich niet met de landkaart [p. 45], in de hotels laat zij Michael de formulieren invullen en de menukaart bekijken [p. 46] en als hij een kattebelletje voor haar achterlaat, heeft zij dat niet gelezen [p. 48].
Pas in deel II (meer bepaald op pagina 110) wordt Hanna's geheim definitief prijsgegeven: Hanna kon niet lezen en schrijven. De manier waarop Michael dat ontdekt, is vrij pregnant. Op het einde van deel I is Hanna plots met de noorderzon verdwenen (naar later blijkt: omdat haar in de trammaatschappij een promotie werd aangeboden, waardoor zij als analfabete door de mand zou vallen). Deel II speelt zich jaren later af (in 1965, zie p. 80). Hanna is nu 43 jaar oud en Michael is student in de rechten. In die hoedanigheid maakt hij een proces mee waarop een aantal vrouwen, waaronder Hanna, ervan beschuldigd worden SS-kampbewaaksters te zijn geweest die een groep Joodse vrouwen en kinderen lieten omkomen in een brandende kerk, zonder hulp te bieden. Het blijkt ook dat Hanna zich als kampbewaakster liet voorlezen door jonge Joodse meisjes, die daarna op transport naar Auschwitz werden gesteld. Omdat Hanna, blijkbaar uit misplaatste trots en schaamte [zie p. 111], haar analfabetisme niet wil toegeven, wordt zij gezien als de hoofdverantwoordelijke van de oorlogsmisdaad en krijgt zij een veel zwaardere straf dan de anderen. Een handgeschreven document speelt in de bewijsvoering een belangrijke rol, maar aangezien Hanna niet kan lezen of schrijven, weet Michael dat zij niet de hoofdschuldige is. Door deze kennisvoorsprong is Michael van toeschouwer potentiële deelnemer aan het proces geworden (hij kan Hanna strafvermindering bezorgen), maar om Hanna niet te ontmaskeren als analfabete, blijft hij zwijgen.
In deel III zit Hanna in de gevangenis en Michael stuurt haar doorheen de jaren talloze cassettes waarop hij boeken voorleest. Als Hanna uiteindelijk vrijkomt en Michael op het punt staat (als haar enige verwante) haar terugkeer naar de maatschappij te begeleiden, pleegt zij zelfmoord. Michael trekt dan nog naar New York omdat Hanna haar opgespaarde centjes wil schenken aan een Jodin die als meisje de brand in de kerk overleefde. Deze weigert echter het geld maar gaat ermee akkoord het te schenken aan de Jewish League Against Illiteracy.
Der Vorleser is aan de oppervlakte een liefdesroman: op pagina 144 geeft de terugblikkende ikverteller Michael toe dat zijn latere relaties met vrouwen steeds beïnvloed zijn geweest door het beeld van Hanna, die hem als puber inwijdde in de liefde en de erotiek. Onder die bovenlaag wordt echter het probleem aangeraakt van hoe de jongere Duitse generaties moeten omgaan met het verleden van hun ouders en grootouders: Wat moest en moet mijn generatie, die na de oorlog is opgegroeid, eigenlijk beginnen met de informatie over de verschrikkingen van de vernietiging der Joden? [p. 87]. En: Collectieve schuld had niet alleen te maken met wat er in het Derde Rijk was gebeurd. Dat er Joodse grafstenen met hakenkruizen werden beschilderd, dat zoveel oud-nazis bij de rechterlijke macht, de overheid en de universiteiten carrière hadden gemaakt, dat de Bondsrepubliek de staat Israël niet erkende, dat de overlevering minder gewag maakte van emigratie en verzet dan van het aangepaste leven dat alles vervulde ons met schaamte, zelfs als we de schuldigen konden aanwijzen. Het aanwijzen van de schuldigen bevrijdde niet van de schaamte. Maar het overwon het lijden daaraan. Het zette het passieve lijden aan de schaamte om in energie, activiteit, agressie. En vooral de confrontatie met schuldige ouders was geladen met energie [p. 141].
Men zal toegeven dat dit allemaal nogal wollig en zelfs onduidelijk klinkt. Michael zelf zegt zijn ouders niets te kunnen verwijten, maar hij beseft wel dat Hanna schuldig is geweest (ofschoon niet de hóófdschuldige) en omdat hij van Hanna gehouden heeft, voelt hij zichzelf ook schuldig. Maar de idee dat dit in zekere zin het lot was van zijn (Duitse) generatie, kon geen troost bieden, omdat hij zich niet verbonden voelt met zijn generatie [pp. 141-142]. Het blijft allemaal een beetje in de lucht hangen waardoor die diepere thematiek van het boek niet echt overtuigend overkomt en de lezer niet goed weet waar Schlink nu eigenlijk naartoe wil. Dat Hanna een levenslange veroordeling verkiest boven de onthulling van haar analfabeet zijn, komt overigens ook redelijk onwaarschijnlijk over en doet de roman evenmin goed.
Komt daar nog bij dat Der Vorleser geschreven is in een bijzonder vlakke, nergens bevlogen of literair aandoende stijl. In feite hebben we maar één zinnetje aangestreept dat een beetje fraai klinkt en bovendien een aardige verwoording is van het concrete thema: Waarom wordt datgene wat mooi was in onze ogen besmeurd doordat het, als we erop terugkijken, lelijke waarheden voor ons verborgen hield? Eén zinnetje op 180 bladzijden: dat is vanuit literair-esthetisch oogpunt gezien toch nogal magertjes? Samen met de vaststelling dat het verhaal een overtuigende, diepergravende clou mist, leidt dit tot de vraag waarom Der Vorleser eigenlijk een internationale bestseller is geworden? Wellicht omwille van het vrij ontroerende liefdesverhaaltje aan de oppervlakte, maar op zichzelf overstijgt dit nauwelijks het niveau van een stationsromannetje of een weekendfilm op tv.
JAGTEN (De Jacht) (Thomas Vinterberg) (Denemarken, 2012) (115)
Jagten bestaat uit vier, door op het scherm verschijnende titels aangeduide onderdelen. In Oktober wordt Lucas (een zeer verdienstelijke hoofdrol van Mads Mikkelsen), een kleuterleider in een Deens plattelandsschooltje, ten onechte beschuldigd van pedofilie door Klara, het ongeveer zesjarige dochtertje van zijn beste vriend Theo. Door de bijzonder onsympathieke, onhandige en eigenlijk ook nogal ongeloofwaardige wijze waarop de directrice (die om een of andere reden blijkbaar een probleem heeft met mannen, zie haar reactie overgeven als er sprake is van sperma en zie ook haar wegvluchten van Lucas als die verhaal komt halen) deze delicate zaak behandelt, wordt Lucas (die net in een scheiding zit en het dus al niet gemakkelijk heeft) in het dorp al snel persona non grata. Zowat iedereen in het dorp verdenkt Lucas ervan nog andere kinderen misbruikt te hebben en in November laten ook de ouders van Klara en zijn nieuwe vriendinnetje hem vallen, wordt Lucas afgetroefd als hij inkopen wil doen in een supermarkt, doden onbekenden zijn hond en wordt het hele geval onderzocht door de politie. Waarbij onder meer aan het licht komt dat wat de kinderen vertellen over Lucas kelder gelogen is, omdat Lucas huis geen kelder heeft.
Als men op voorhand weet dat de film zal handelen over een ten onrechte van pedofilie beschuldigde man, dan zijn die twee eerste hoofdstukken (die het grootste deel van de film beslaan) narratologisch gezien eigenlijk vrij voorspelbaar: een kleuterleider en een zogenaamd misbruikt klein meisje (welja), en dan een dorpsgemeenschap die de vermeende pedofiel begint te verstoten (natuurlijk, al lijkt de massahysterie van die dorpelingen, die Lucas toch al langer kennen en hem heel sympathiek vinden zie het begin van de film toch een beetje bij de haren getrokken). Wat de kijker wil weten, is hoe dat afloopt en daarop is de eigenlijke spanningsboog van Jagten dan ook gebaseerd. Het antwoord komt in het derde deel: Kerstavond. Heel het dorp zit in de kerk voor de middernachtmis, en Lucas gaat daar ook naartoe. Hij zit dan een tijd heel intens naar Theo, enkele rijen achter hem, te kijken en gaat zelfs naar hem toe, om hem diep in de ogen te kijken en te vragen of hij iets ziet. Vlak vóór dat moment heeft Theo dan al tegen zijn vrouw gezegd: ik zie het aan hem
Wàt Theo ziet, wordt niet gezegd, maar de oplettende kijker weet het wel. Toen Lucas in het begin van de film op bezoek kwam bij Theo en deze vroeg hoe het ging, zei Lucas: Goed. Theo repliceert dat Lucas niet moet liegen, want dat hij het aan hem ziet wanneer hij liegt, hij trekt dan een beetje met zijn oog. Zoals Lucas in de kerk zelf tegen Theo zegt, is er in zijn ogen niets te zien en zo beseft Theo dat Lucas onschuldig is. Als je het ons vraagt, een mooi staaltje van functionele filmstructuur, maar tegelijk ook een wat naïeve manier om iemands onschuld te achterhalen: gewoon even in zijn ogen kijken. Maar goed, Theo gaat later die nacht Lucas wat eten en drinken brengen, en alles is blijkbaar weer in orde. Klara heeft overigens die nacht (voor de tweede keer in de film, als we ons niet vergissen) nog eens gezegd dat er niets verkeerds gebeurd is in verband met haar en Lucas.
Ondertussen wéét de kijker al heel de tijd dat Lucas onschuldig is, en ook daar speelt de functionele filmstructuur een rol. Klaras mededeling die alles aan het rollen brengt, namelijk dat Lucas pik recht omhoog stond (wij begrijpen geen Deens, en moeten hier voortgaan op de ondertiteling), heeft zij van haar oudere broer, die haar weliswaar vluchtig en in het voorbijgaan een stuk pornofilm op een laptop heeft laten zien, daarbij het bewuste zinnetje debiterend. Toch ook wel aardig hoe Vinterberg en zijn scenarist Tobias Lindholm aangeven dat Klara een meisje is dat nogal gemakkelijk zinnetjes waarvan ze de draagwijdte niet begrijpt, overneemt: als ze in het begin van de film met Lucas over straat wandelt, zegt ze plots hij kan een klop voor zijn donder krijgen (aldus weer de ondertiteling), ongetwijfeld opgeraapt tijdens één van de ruzies tussen haar ouders.
Jagten is dus het soort film dat van zijn kijkers een alertheid verwacht die kan leiden tot een beter begrip van wat getoond wordt. Des te merkwaardiger dat de film nog een kort laatste deeltje bevat, getiteld Eén jaar later. Alles is nu weer koek en ei, iedereen vindt Lucas opnieuw een toffe peer en hij is weer samen met dat vriendinnetje. Allemaal toch ook een beetje raar als je het ons vraagt: zou u, Lucas zijnde, na alles wat er gebeurd is, nog in dat dorpje blijven wonen? Maar goed (bis). Lucas zoon Marcus krijgt tijdens een soort volwassenwordingsfeest een jachtgeweer en tijdens dat feestje wordt Lucas even geconfronteerd met Klara. Hij stelt haar een paar vragen (waaronder: Alles goed?, waarop het onnozele wicht niets antwoordt) en draagt haar vervolgens op zijn arm door de kamer, richting haar papa. Niét doen, zouden wij zo denken, afblijven! Maar goed (ter). In de laatste sequens van de film is er een hertenjacht. Lucas loopt met een geweer door het bos en plots schiet iemand vlak boven zijn hoofd. Lucas valt verschrikt neer, ziet een persoon in tegenlicht (zodat je hem of haar niet herkent) een geweer op hem richten, waarna die persoon wegloopt (op de rug gezien, dus weer onherkenbaar). Lucas zit dan onthutst wat te kijken en te denken, de camera zoomt in op zijn gelaat en doek.
Terwijl de rest van de film de alerte kijker antwoorden biedt op zijn vragen, wordt diezelfde kijker hier propertjes in de steek gelaten. In Knack Focus [nr. 45, 7-13 november 2012, pp. 20-22] heeft Dave Mestdach een twee paginas lang interview met Vinterberg, maar denk je nu dat die even een vraag stelt over dat mysterieuze einde? Telloren! Wel vernemen we een aantal dingen over Vinterbergs bedoelingen met deze film: Ik wil persoonlijke verhalen vertellen die me fascineren en ontroeren, die iets zeggen over de maatschappij waarin we leven, over haar angsten, obsessies en sociale problemen. En: De waarheid is nooit zomaar zwart of wit. Mensen zijn nooit zomaar goed of slecht. Dat zijn dooddoeners natuurlijk, maar of het nu om wereldoorlogen of pedofiliezaken gaat: de geschiedenis leert ons dat het heel verleidelijk en gevaarlijk is om dat te vergeten. En nog: Kinderen liegen niet en zijn altijd onschuldig. Wel, dat klopt niet helemaal en dat doorprikken is wat Jagten zo anders en fascinerend maakt. Manipulatie en het bewust uitsluiten van kwetsbare individuen door een zich hypocriet en hysterisch gedragende groep zijn inderdaad motieven die zowel in Festen (Vinterbergs vorige succesfilm) als in Jagten sterk op de voorgrond treden, en het zijn bovendien allebei kenmerken van fascisme. Fascisme dat in essentie een dorpsmentaliteit is (niet voor niets speelt Jagten zich af in een dorp): een besloten en zich met elkaar goed voelend groepje dat zegt onze kerktoren is de schoonste van de hele wereld, en daar mag nu eens niemand anders naar komen kijken.
Blijft natuurlijk nog dat merkwaardige einde. Tegen Dave Mestdach zegde Vinterberg ook: Jagten is de antithese van Festen, omdat het in de grond een goedhartige film is die bewijst dat liefde veel kan overwinnen. Dat moet dan wel slaan op die uiteindelijke verzoening tussen Theo en Lucas, en in zoverre zijn we met Vinterberg méé. Maar als het gaat om de vraag wie is dat toch die op het einde op Lucas schiet?, dan mogen we blijkbaar onze eigen weg gaan. We hebben het eerst aan anderen gevraagd en verschillende antwoorden gekregen. Het is iemand uit het dorp die Lucas (ondanks zijn onschuld) niet kan vergeven want mensen denken: geen rook zonder vuur (waarop wij repliceerden: waarom schiet die persoon dan nààst Lucas in plaats van erop?). Het is die oudere broer van Klara (weinig waarschijnlijk toch). Het is Lucas zoon Marcus die kwaad is op zijn vader omdat die laatste hem intoomde bij zijn wraaklust tegen de dorpsbewoners (de rest van de film biedt daar toch geen argumenten voor aan?). En zelfs: wat wij en Lucas daar zien, gebeurt dat wel echt?
Aansluitend bij dat laatste en als iedereen toch zijn gokje mag wagen, mogen wij dan ook eens verder epibreren? De titel van de film slaat natuurlijk op de heksenjacht tegen Lucas, die zelf kan beschouwd worden als een opgejaagd hert. Maar in de film komt twee maal een echte hertenjacht voor. In het begin schiet Lucas een hert neer, vrij cru in beeld gebracht. Als Klara (ook in het begin) aan Lucas vraagt wat hij graag eet, antwoordt hij: hertenbout (zij zegt: fishsticks). Op het einde is er dus een tweede hertenjacht, maar deze keer krijgt Lucas niet de kans een hert neer te schieten, omdat hij zelf beschoten wordt (en niét neergeschoten!). Is die anonieme schutter misschien een soort wraakengel (of nog beter: waarschuwingsengel) die Lucas er met een waarschuwingsschot aan komt herinneren dat hij, de onschuldig opgejaagde van een jaar daarvoor, óók jaagt op onschuldige wezens (herten)? Wanneer dan de film eindigt met een close-up van de onthutst kijkende en nadenkende Lucas, betekent dit dan dat Lucas beseft dat hij geen haar beter is dan de rest van die onsympathieke, half-fascistische dorpelingen? Toegegeven, dat gaat allemaal ver en het is niet te bewijzen, maar de hernieuwde visie van Festen heeft ons geleerd dat Vinterberg niet helemaal vies is van metafysische spokerijen (zie op het einde het optreden van die overleden tweelingzuster, al is het daar wel in een droom van Christian) en het religieuze idee van een waarschuwingsengel is toch niet zó vergezocht, als we tien minuten daarvoor nog met zijn allen in de kerk Kerstmis zitten te vieren?
Als (àls) wij gelijk hebben, dan klopt het wel mooi met wat Vinterberg in dat interview zei over mensen die nooit zomaar goed of slecht (zijn). Bon. Om af te ronden nog dit: hadden wij al gezegd dat Annika Wedderkopp, die in de film de rol van de elfjesachtige maar tegelijk hemeltergende Klara vertolkt, een pracht van een acteerprestatie neerzet? In Cannes 2012 werd Mads Mikkelsen uitgeroepen tot beste acteur van het filmfestival, maar voor onze part had die prijs gerust naar de kleine Annika mogen gaan.
Quotering: ***½
(1ste visie: 12 oktober 2013 dvd bib Wuustwezel) (2de visie: 17 oktober 2013 Kinepolis filmforum)
De succesvolle hoteleigenaar Helge Klingerfeldt wordt 60 en geeft een groot verjaardagsfeest waarop de hele familie en vriendenkring is uitgenodigd. Helge heeft vier kinderen: de jongste zoon Michael, een gepatenteerd klootzakje, een dochter (Helene) die een relatie heeft met een neger en de tweeling Christian en Linda. Die Linda heeft onlangs zelfmoord gepleegd. Als Christian tijdens het feestdiner een speech houdt, deelt hij mee dat hij en zijn tweelingzus tijdens hun jeugd door hun vader seksueel misbruikt werden. Aanvankelijk is het onduidelijk of dit de waarheid is, dan wel of Christian een ziekelijke fantasie heeft. Het feest gaat een beetje in mineur verder, maar Christian neemt nog enkele malen het woord en op de duur beschuldigt hij de vader er zelfs van de dood van Linda te hebben veroorzaakt. Christian wordt hardhandig aan de deur gezet en buiten aan een boom vastgebonden, maar uiteindelijk raakt hij toch weer binnen en leest Helene een briefje voor dat zij in het begin van de film ontdekt heeft in de vroegere kamer van Linda. Daarin deelt Linda mee dat zij zelfmoord gaat plegen omdat haar vader haar vroeger verkracht heeft. Einde van het feest. De volgende morgen bij het ontbijt verontschuldigt papa zich tegenover de hele familie, en Michael verzoekt hem daarna het gezelschap te verlaten. Christian, die in Frankrijk enkele restaurants uitbaat, vraagt aan één van de dienstertjes of zij met hem in Parijs wil komen wonen, waarop zij bevestigend antwoordt.
Vinterberg slaagt erin de aandacht van de toeschouwer gaande te houden dankzij het sensationele onderwerp van zijn film: een vader die ten overstaande van heel zijn familie beschuldigd wordt van incestueuze pedofilie: het is echt niet niks en de kijker wil wel eens weten hoe dàt gaat aflopen! Enigszins met een sisser dus, en bovendien worden een aantal deelaspecten van het verhaal bijzonder oppervlakkig en onbevredigend uitgewerkt: de relatie van Christian met dat dienstertje, de rol van de chef-kok die een oude vriend is van Christian, de rol van die kleurling (het vriendje van Helene), het slechte huwelijk van de jongste zoon Michael (die nota bene tijdens een vorig feest een ander dienstertje had bezwangerd). Het blijft allemaal in de lucht hangen en je zit er wat wezenloos tegenaan te kijken, zonder door de hele zaak echt geraakt te worden.
Komt daar nog bij dat Festen gefilmd werd volgens de regels van het Dogma 95-manifest (onder meer: geen begeleidende muziekscore, alleen natuurlijk licht, geen speciale effecten ). In de praktijk komt het erop neer dat net zoals bij Lars von Trier voortdurend gewerkt wordt met een onstabiele handcamera, resulterend in onscherpe beelden en snelle, wegdraaiende camerabewegingen die ons persoonlijk al na tien minuten lichte hoofdpijn bezorgen. Nee, een grote fan van die Vinterberg zal je ons niet vlug zien worden en een diepe indruk heeft die Festen op ons niet gemaakt, de film moge dan nog links en rechts een aantal prijzen hebben gewonnen. Quotering: *** (21 juni 2003) (video bib Brasschaat).
Nee, een grote indruk heeft Festen tien jaar geleden blijkbaar niet gemaakt, want we waren zelfs totààl vergeten dat we de film ooit gezien hadden. Naar aanleiding van de filmforumvisie van Jagten hebben we hem nu nog eens herbekeken en al blijft het absoluut waar van die losse draden en die gewild-slordige vormgeving, we moeten toch toegeven dat de plot enkele pregnante momenten bevat, met als hoogtepunt het voorlezen van die zelfmoordbrief door Helene. Boeiend zijn ook de raakpunten tussen Festen en Jagten: telkens draait het rond pedofilie (men zou toch eens aan Vinterberg moeten vragen waarom hij daardoor zo geobsedeerd is: werd hij wellicht zelf misbruikt tijdens zijn jeugd?) en rond de anderen die zich negatief en tegelijk hypocriet-afstandelijk opstellen tegenover een onschuldig individu. In beide gevallen loopt het weliswaar goed af (Christian krijgt gelijk en in Jagten wordt Lucas vrijgepleit), maar hypocrisie (zie in Festen vooral ook de rol van de moeder) en het ten onrechte uitsluiten van kwetsbare eenlingen (in wezen een kenmerk van fascisme: de idee dat men een tof, afgesloten groepje vormt en dat bepaalde figuren daar geen deel van mogen uitmaken) vormen interessante motieven die in beide films aanwezig zijn. Wat het motief fascisme in Festen betreft: Helene noemt Michael op een bepaald moment een nazi en tijdens het feest zit de hele familie een racistisch liedje te zingen, met als bestemmeling de zwarte vriend van Helene. Omwille van dit alles mag onze evaluatie van Festen met een halfje naar boven.
Quotering: ***½
(2 november 2013) (dvd bib Brecht)
[Gedichten, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2000, 71 blz.]
Wij hebben in ons leven al heel wat dichtbundels gelezen, maar wij moeten vaststellen dat het slechts zeer zelden voorkomt dat we met een dichtbundel van kaft tot kaft helemaal méé zijn. Zoals dat bijvoorbeeld ooit het geval was met Hercules (uit 1960) van Paul Snoek of met De Oostakkerse Gedichten (uit 1955) van Hugo Claus. De nieuw-realisten waren indertijd weliswaar een stuk toegankelijker en verstaanbaarder, maar daar mangelde het dan weer vaak aan poëtische zeggingskracht. Wat we maar willen zeggen, is dat we bij dichtbundels vaak, soms, regelmatig geen flauw idee hebben waar de dichter of dichteres het nu eigenlijk over heeft, en al heeft T.S. Eliot ooit terecht geponeerd dat a poem can communicate before it is understood, als er totaal géén communicatie is, dan wordt het natuurlijk maar een triestige zaak. Alsof je een blind date hebt met iemand die de hele avond onverstaanbare brabbeltaal spreekt. En het kennismaken met een nieuwe dichtbundel is inderdaad iedere keer een soort blind date: het kan meteen klikken of het kan compleet tegenvallen.
In vele gevallen zijn wij al tevreden als we in een bundel enkele gedichten aantreffen die ons aanspreken (in de beste gevallen bevatten die gedichten de potentie om levenslange gezellen te worden, op de duur ken je ze zelfs half of volledig van buiten) en meestal mogen we van geluk spreken als we een vers of een paar regels kunnen sprokkelen die opvallend fraai geformuleerd zijn. Want daar draait het toch om bij poëzie: niet wàt je zegt, is het belangrijkste, maar hoé je het formuleert. In de best case scenario staan er woorden bij mekaar die nog nooit zo bij mekaar hebben gestaan en die tegelijk herkenbare gedachten en gevoelens op een niet-alledaagse, poëtische, mooie manier verwoorden.
Luuk Gruwez is een dichter die ons in het verleden regelmatig heeft weten aan te spreken, maar de bundel Dieven en geliefden hadden we nog niet gelezen. Het lijkt ons zeker niet zijn sterkste werk, al staan er toch vier gedichten in die er voor ons uitspringen. Dat is onder meer het openingsgedicht Ars amandi [p. 9] dat een beetje cynisch doet over dichters en eindigt met het aardige parallellisme: Kom desgewenst maar aan hun vrouwen, / kom nooit of nimmer aan hun kommas. Verder is er Oma Winnetou [pp. 23-25], een soort in memoriam voor een oud vrouwtje dat op een doodsprentje ongetwijfeld indruk zou maken en tranen te voorschijn kan toveren. Ook hier weer een fraai parallellisme: Het laatste is te vaak altijd. / Het laatste is altijd te lang.
Dan hebben we nog het merkwaardige Advies aan een dief [pp. 26-29], waarin Gruwez een virtuele dief rondleidt in zijn huis en dat deze ongewone verzen bevat: Zie, uit het beste van mezelf / heb ik mezelf bijeengestolen, al is bij nader inzien die herhaling van twee maal mezelf toch niet zó geslaagd. De laatste verzen gaan over zijn vriendin: Maar ook al neemt u alles mee, / laat haar bij mij, en mij bij haar. Toegegeven, ook niet echt briljant, maar we begrijpen wat de dichter bedoelt en horen dat hij moeite doet om de taal te polijsten. En ten slotte is er nog het vrij lange Parlez-moi damour [pp. 30-33], over een vrouw, ene Marie-Jeanne, met problemen en een triestig einde. O ja, en op pagina 67 in het voor Herman De Coninck geschreven Het geslacht, ook nog de regels In mannen is het koud en vaak december, / in vrouwen is het altijd mei. Sterk vonden we ook de verzen: Ga nooit de trap op en zeg niet: / Hier is t geweest, hier moet het zijn. / Want het was altijd ergens elders. / keer niet terug, en zeker niet na jaren, in het over nostalgie handelende Bezoek aan een huis [pp. 42-45]. Of zou die nergens elders toch niet beter ergens anders geweest zijn?
Zoals men ziet, een rijke oogst kan men het niet echt noemen als het gaat om een bundel met 27 gedichten. Maar misschien doen wij Gruwez en andere dichters wel onrecht aan door een bundel slechts enkele weken een kans te geven. Het zou niet de eerste keer zijn dat een gedicht pas begint te groeien en te bloeien na talloze herlezingen en soms vraagt het jaren en geen weken om verliefd te worden op een versregel. Anderzijds is voorheen al vaak gebleken dat T.S. Eliot toch gelijk had met zijn zinnetje en met het tegendeel ervan: klikt het niet meteen tijdens de blind date, dan komt er meestal weinig van in huis.
Quotering: (een welwillende) ***
[explicit 1 november 2013]