Ik ben Eric De Bruyn
Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
[Roman. Wij maakten gebruik van de Grote Lijsters-editie: Noordhoff Uitgevers BV, Groningen-Houten, 2013, 249 blz.]
Menno Hulsdonk en zijn zakenpartner en beste vriend Wouter hebben een bouwbedrijfje. Menno schrikt er niet voor terug om met zwart geld te werken. Zijn vrouw Franka pleegt overspel met Wouter (zelf getrouwd en vader van twee kinderen). Menno's tienerdochter Cécile is deftig aan het puberen, ontdekt haar lesbische geaardheid en gaat samenwonen met ene Danny in een kraakpand, dat nota bene toebehoort aan Céciles vader. In dat kraakpand wonen nog twee jongens waarvan er één overlijdt ten gevolge van druggebruik. Niets dan kommer en kwel dus. René Appel heeft flink zijn best gedaan om de abstracte thematiek van zijn roman duidelijk in de verf te zetten: het leven van de gegoede (Nederlandse) middenklasse is niet altijd rozengeur en maneschijn wanneer men verder kijkt dan het bedrieglijke uiterlijke vertoon.
Het wordt allemaal nóg erger wanneer Menno en Franka op familiebezoek gaan in Australië, maar wegens problemen met het vliegtuig nog diezelfde nacht weer thuis slapen. Net die nacht kraken Danny en Cécile de familiale brandkast, waarin ook een revolver ligt die Danny gestolen heeft van de eigenaar van een lokale coffeeshop. Menno betrapt hen op heterdaad en wordt weliswaar per ongeluk door Cécile doodgeschoten. Daar komt een politie-onderzoek van, waarbij de verdenking eerst valt op Wouter, die ondertussen zijn gezin verlaten heeft en die bewuste nacht in zijn auto bij het huis van Menno en Franka geparkeerd stond, smachtend naar zijn minnares. Uiteindelijk is echter de eigenaar van de coffeeshop, met wiens wapen het dodelijke schot werd gelost, de pineut. Die kerel is weliswaar onschuldig, maar zijn veroordeling is een noodzakelijk kwaad dat ervoor zorgt dat Cécile, Franka en Co. de schone schijn van hun burgerleventje verder kunnen ophouden. Om het hypocriete van die schone schijn nog eens te beklemtonen, neemt Franka op de laatste bladzijde een hamer en slaat zij bij de overburen een verlichte kerstman in diggelen. Wat je echt wilde weten, bleef altijd verborgen, geheim, staat reeds op pagina 7, maar dat geldt na het lezen van deze roman niet meer voor de familie Hulsdonk en aanverwanten.
Noodzakelijk kwaad is geschreven in een eenvoudige, rechttoe-rechtaan stijl zonder franjes die niemand verplicht om Appel een grote literator te noemen. Slechts één keer (op 249 bladzijden) streepten wij een zinnetje aan dat een beetje speciaal klinkt: Danny bedacht een avondvullende serie opmerkingen over de ouders van Michael [p. 62], waarbij dat avondvullende het hem doet. Wanneer Appel een zoen van Franka en Wouter beschrijft, lijkt zijn inspiratie eerder door derderangs chick lit gegenereerd te worden: Ze voelde zijn lippen op de hare, vol, warm, nat en zacht. Ze werden één mond, hun tongen één lichaamsdeel, hun speeksel kwam uit één bron [p. 77]. Verder is de roman opgebouwd volgens het principe van de modale tv-soap: het verhaal bestaat uit korte stukjes die telkens even de focus richten op één of enkele personages, om dan snel te verspringen naar andere personages die ook weer niet langer dan een paar bladzijden de aandacht krijgen. De tekst beperkt zich daarbij voortdurend tot droge situatiebeschrijvingen en alledaagse conversaties, opvallend esthetiserende passages of diepergravende uitweidingen komen niet voor.
Net als bij een doordeweekse soap leidt dat niet noodzakelijk tot verveling bij de lezer: er gebeuren immers wel de nodige ongewone dingen en men wil weten hoe dat allemaal afloopt, daar zorgen alweer net als bij een soap de cliffhangers op het einde van elk hoofdstuk nog eens extra voor. En al is het echte einde (met die kapotgeslagen kerstman) qua symbolische teneur nogal sterk, na afloop voelt men niet de behoefte om nog lang na te denken over het verhaal, het is meer van oké, dat hebben we gehad, de volgende maar. Noodzakelijk kwaad is een niet onaardig, vakkundig geschreven romannetje, maar zonder hoge literaire aspiraties en zonder veel blijvende impact op de lezer.