IK HEB ALTIJD GELIJK (Willem Frederik Hermans) 1951
[Roman, Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1993 (16de, herziene druk), 258 blz.]
Nederland, 1950. Lodewijk Stegman komt terug naar Nederland, nadat hij met het leger naar Indonesië is geweest om te pogen de kolonie bij het moederland te houden (de zogenaamde tweede politionele actie). Dat is mislukt en bovendien werd Lodewijk van luitenant tot sergeant gedegradeerd omdat hij betrapt werd bij een poging om over te lopen naar de Indonesiërs (hij slaagde erin te doen geloven dat hij een handeltje in gecondenseerde melk had opgezet, wat zijn vergrijp minder erg maakte). Lodewijk wil niet terug naar zijn ouders: die kan hij namelijk niet luchten. In plaats daarvan eigent hij zich onrechtmatig een grote som toe (geld dat hij moest oversmokkelen voor iemand uit Indonesië), beleeft hij een korte vrijage met de onaantrekkelijke, veel oudere verpleegster Gertie en laat hij zich door een medesoldaat (Nico) overhalen om een nieuwe partij op te richten (de Nederlandse Europese Eenheids Partij). Daarbij krijgen ze financiële hulp van een drukker (Key) die hun politieke programma (de Nederlandse staat vernietigen en een sterk Europa vormen) wil populariseren via een voetbalblaadje.
Alles loopt echter in het honderd. Tijdens de eerste meetingavond zouden de totoprijzen van het blaadje worden uitgedeeld (daarmee wil men de mensen namelijk naar de meeting lokken), maar Key werd gearresteerd. De deuren van de zaal blijven dus dicht en het eindigt in een immense rel waarbij Nico per ongeluk door een agent wordt neergeknald. Lodewijk tracht dan zijn diploma middelbaar onderwijs op te halen bij zijn ouders. Thuis is hij plots erg mak tegenover zijn vader en het diploma krijgt hij niet mee, want het is onvindbaar. Terug buiten stoot hij Gertie (die meent dat het door Lodewijk gestolen geld van haar vader is) via zware beledigingen van zich af en in een visioen wandelt plots zijn zuster Debora naast hem die bij het begin van de Tweede Wereldoorlog samen met haar minnaar (een veel oudere, getrouwde neef) zelfmoord heeft gepleegd.
Het is alweer geen sterke roman geworden, deze Hermans. Het grootste deel van het boek bestaat uit bittere fulminaties tegen de vader van Lodewijk (een rigide, nog negentiende-eeuwse burgerman), tegen zijn oudere zuster (die hij al evenmin kan uitstaan) en tegen het vaderland (dat te klein is om in de wereld mee te tellen). Die ietwat kleingeestige en sterk overtrokken tirades gaan op de duur vervelen, net als de talrijke bladzijden met pseudo-politiek gezeur van Nico en Key en Lodewijk. Op het einde van het boek doet Hermans dan ook nog aan flauwe bladvulling met al die citaten uit Nederlandse kranten van het begin van de Tweede Wereldoorlog.
Lodewijk is wel een typisch hermansiaanse antiheld: een mislukkeling die zich ophoudt met een lelijke vrouw omdat hij niks beters kan krijgen, die zijn familie haat en zijn omgeving minacht, maar zelf ook niets presteert en alleen maar mooi weer kan spelen met andermans geld, zoals hijzelf trouwens toegeeft. De afkeer van vader en vaderland vloeien natuurlijk psycho-logisch uit elkaar voort. Een teleurstellende Hermans al bij al, ver beneden het niveau van bijvoorbeeld Nooit meer slapen. [25 juli 1981]
Dat was dus 1981 en in november ll. hebben wij het boek na al die jaren nog eens herlezen. Al is Ik heb altijd gelijk inderdaad verre van een meesterwerk en al komt de roman nogal traag op gang, ons oordeel was indertijd toch iets te streng, want zodra het verhaal na Lodewijks afmonstering begint te rollen, hebben wij met plezier verdergelezen en op een paar dagen was het boek uit. Waar wij in 1981 niets over gezegd hebben, is de manifeste humor die Hermans in de roman heeft gestopt, waarbij de auteur op nogal sarcastische en ja, men mag zeggen op bijna sadistische wijze zijn hoofdpersonage laat grossieren in mislukkingen: Altijd is mij alles mislukt. Alles is altijd al niet veel bijzonders geweest, verzucht Lodewijk. De titel alleen al is trouwens geestig. Dat sarcasme zit hem soms tot in de kleinste details. Op pagina 100 bijvoorbeeld, als de graatmagere Gertie uit een taxi stapt: Het been dat zij naar buiten stak, was met recht een been; het was niets dan been en bovendien enigszins krom. Iets als de rib van een olifant.
Wat de stijl betreft, signaleerde Rudi van der Paardt: De roman bestaat voor een groot deel uit dialoog en monoloog (veelal monologue interieur), verbonden door stukken tekst die opvallen door hun korte, puntige, raak geformuleerde zinnen, waardoor het boek een enorme vaart heeft gekregen. Zijn analyse bevestigt verder wat we zelf al opgemerkt hadden, namelijk dat Ik heb altijd gelijk bestaat uit twee lagen, een politiek-ideologische en een psychologisch-familiale: Voor een goed begrip van Ik heb altijd gelijk moet men uitgaan van de familieroman. Dan kan men constateren dat alle vernederingen en kleineringen die Lodewijk thuis heeft ondergaan (of denkt te hebben ondergaan) hebben geleid tot frustratie en woede die hij koelt op autoriteiten en op het vaderland. Het overkoepelend thema van de roman formuleert hij als volgt: Oordelen over en visies op mensen en hun instituties zijn volstrekt subjectief en irrationeel: zij kunnen derhalve elk moment door andere worden vervangen. Ongetwijfeld zullen Hermans-kenners (wat wij niét zijn) dit kunnen bevestigen of ontkennen en diezelfde kenners zullen even ongetwijfeld nog meer hermansiaanse stokpaardjes uit dit boek kunnen distilleren (om maar iets te noemen: de broer/zuster-relatie). Om die reden zullen zij wellicht deze roman hoger inschatten dan andere, normale lezers.
Noteren we ten slotte enkele cultuurhistorische weetjes. Toen Ik heb altijd gelijk in 1951 verscheen, ontstond er een rel omdat Hermans (eigenlijk zijn personage Lodewijk Stegman) de Nederlandse katholieken danig beledigde in enkele passages. De bekendste is ondertussen deze: De katholieken! Dat is het meest schunnige, belazerde, onderkruiperige, besodemieterde deel van ons volk! Maar die naaien er op los! Die planten zich voort! Als konijnen, ratten, vlooien, luizen. Die emigreren niet! Die blijven wel zitten in Brabant en Limburg met puisten op hun wangen en rotte kiezen van het ouwels vreten! [p. 28]. Fraai is ook de volgende: De katholieken zijn de pest van de Nederlandse natie, na de vrede van Münster hadden we ze dr uit moeten zetten. De katholieke delen van ons land hadden altijd onder een speciaal toezicht moeten blijven, zoals driehonderd jaar geleden, toen ze generaliteitslanden waren en geen eigen bestuur hadden. Ze hadden nooit tot provincies geëmancipeerd moeten worden. Het verval van de Nederlandse natie is begonnen toen de katholieken politieke macht kregen [p. 138]. Er kwam zelfs een rechtszaak van die echter door Hermans, die de vrije meningsuiting van de auteur en het recht op literaire fictie verdedigde, uiteindelijk gewonnen werd.
Minder belangrijk, maar toch. Op pagina 142 leren we dat het in 1950-51 in Nederland vrouwen nog verboden was in tweedelige badpakken te zwemmen. En op bladzijde 171 staat de uitdrukking: Neerlands hoop in bange dagen! Op Internet vinden we dit niet terug als staande uitdrukking. Was dit een trouvaille van Hermans en hebben Freek de Jonge en Bram Vermeulen de naam van hun cabaretduo aan Ik heb altijd gelijk ontleend?
Quotering: ***
Geraadpleegde lectuur
- Rudi van der Paardt, Willem Frederik Hermans: Ik heb altijd gelijk, in: Lexicon van Literaire Werken, aflevering 76 (november 2007), pp. 1-14.
[explicit 24 december 2013]
|