Inhoud blog
  • Test
  • BOEK: De Bourgondiërs (Bart Van Loo) 2019
  • BOEK: Sinuhe de Egyptenaar (Mika Waltari) 1945
  • BOEK: Dwaal zacht (Lore Mutsaers) 2019
  • BOSCH: Higgs Strickland 2016
    Zoeken in blog

    Over mijzelf
    Ik ben Eric De Bruyn
    Ik ben een man en woon in Wuustwezel (België) en mijn beroep is pensionado.
    Ik ben geboren op 20/10/1955 en ben nu dus 69 jaar jong.
    Mijn hobby's zijn: Middelnederlands / laatmiddeleeuwse kunst.
    Studies Germaanse Filologie 1973-1977 - Universiteit Antwerpen. In 2000 gepromoveerd aan de KU Brussel
    WEMELDINGEN
    Tijd is ruimte in beweging
    06-12-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Muziek aan de muur (Eddy de Jongh) 2008

    MUZIEK AAN DE MUUR Muzikale voorstellingen in de Nederlanden 1500-1700 (Eddy de Jongh) 2008

    [Waanders Uitgevers-Noordbrabants Museum, Zwolle-’s-Hertogenbosch, 2008, 112 blz.]

    Dit boekje verscheen naar aanleiding van de tentoonstelling Muziek – gespeeld en verbeeld (’s-Hertogenbosch, Noordbrabants Museum, 26 april – 31 augustus 2008). In zeven hoofdstukken bespreekt professor De Jongh de symbolische betekenissen van muziek en muziekinstrumenten in schilderijen uit de zestiende en zeventiende eeuw. Komen daarbij achtereenvolgens aan bod: de goede en de slechte invloeden van muziek (hoofdstuk 1), de bijbelse en mythologische grondleggers van de muziek (hoofdstuk 2), de muziek als bron van (al dan niet goddelijke) inspiratie (hoofdstuk 3), de genezende of medische functie van muziek (hoofdstuk 4), de amoureuze rol en de erotische symboliek van muziek (hoofdstuk 5), de muziek als symbool van huwelijksharmonie (hoofdstuk 6) en de muziek als vanitas- of vergankelijkheidssymbool (hoofdstuk 7).

    Dit boekje is bedoeld als een populariserende, op het brede publiek gerichte tekst en komt vaak wat oppervlakkig en wollig over. Eddy de Jongh is hier in elk geval veel minder sterk op dreef dan we van hem elders gewoon zijn. We zijn op deze uitgave gevallen omdat op de cover een schilderij uit de Bosch-navolging afgebeeld wordt: het Concert in het ei-paneel (Lille, Musée des Beaux-Arts). Er valt echter over dit schilderij veel meer interessants te vertellen dan in die ene povere alinea op pagina 16. Teleurstellend is bijvoorbeeld ook wat op pagina 89 geschreven wordt over de gravure Musicerend paar van Lucas van Leyden (1524, Amsterdam, Rijksprentenkabinet). Terwijl hij zelf op pagina 72 de catalogus van de Amsterdamse Jan Steen-tentoonstelling uit 1996 een sneer geeft omdat men in het schilderij De bestolen vioolspeler van Jan Steen niet opmerkt dat de vioolspeler bezig is de snaren van zijn viool te spannen (wat wijst op diens geilheid), merkt De Jongh bij de Van Leyden-gravure zelf niet op dat de oude man bezig is zijn luit te stemmen, terwijl zijn oude vrouw op een vedel de toon aangeeft (wat erop wijst dat zij de baas ‘speelt’ en hij naar haar te ‘luisteren’ heeft: de gelaatsuitdrukking van de man spreekt overigens boekdelen).

    Voor het overige geeft Muziek aan de muur een handig overzichtje van de symbolische implicaties van muziek aan de hand van talrijke voorbeelden en illustraties, maar zoals gezegd: grensverleggende dingen worden niet meegedeeld en we hadden er dus iets meer van verwacht.

    [explicit 6 december 2013]

    06-12-2013 om 21:29 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-12-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.MIDDELNEDERLANDS: Sinte Katherine (anoniem) XV
    Dat leven ende die gheboort sinte katherinen (anoniem) XV

    [Teksteditie: Hildo van Es en Ludo Jongen (eds.), Het leven van de heilige Katherina van Alexandrië. Teksteditie met inleiding, hertaling en commentaar. Middelnederlandse tekstedities 14, Verloren, Hilversum, 2011 = Sinte Katherine ed. 2011]

    Genre

    Een heiligenleven, geschreven in Middelnederlands proza. De tekst, die bestaat uit verschillende onderdelen, heeft geen overkoepelende titel. Het opschrift bij het eerste onderdeel luidt: ‘Hier beghint dat leven ende die gheboort Sinte Katherinen’.

    Auteur

    Anoniem.

    Situering / datering

    Het betreft hier een convoluut dat bestaat uit twee, oorspronkelijk zelfstandige handschriften. Het eerste handschrift is Hollands en dateert uit het midden of de tweede helft van de vijftiende eeuw (met als terminus post quem 1423). Het tweede handschrift is Zuid-Hollands en dateert uit de tweede helft van de vijftiende eeuw [ed. 2011: 23 (noot 38) / 195-197]. Het boekje was sinds circa 1949 in het bezit van professor G.A. van Es, hoogleraar Neerlandistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen (1946-1975). Thans is het in het bezit van diens zoon Hildo van Es te Wapenveld. Pas sinds 2011 is de volledige tekst bereikbaar in een moderne editie.

    De Middelnederlandse vita gaat terug op een Latijnse grondtekst die zelf gebaseerd is op een Grieks origineel dat vermoedelijk ontstaan is in de zevende eeuw en waarvan slechts fragmenten zijn overgeleverd. Waarschijnlijk is de Latijnse overlevering begonnen in de negende eeuw en in het begin van de twaalfde eeuw zijn hierin alle onderdelen van de passio aanwezig. Later werd deze passio aangevuld met twee voorberichten, de nativitas en de conversio. Aan de Middelnederlandse tekst werd na 1217 een soort reisverslag door de Sinaï toegevoegd met een verslag van de vinding van Katherina’s stoffelijke resten. Het tweede handschrift in het hier uitgegeven convoluut bevat nog een geheel ander bericht over de vinding van Katherina’s stoffelijke resten.

    Inhoud

    Het eerste handschrift bevat vier onderdelen. Het geboorteverhaal (de nativitas), het bekeringsverhaal (de conversio), Katherina die discussieert met heidense filosofen en het lijdensverhaal (de passio) en ten slotte een reisverslag door de Sinaï (geschreven vanuit het perspectief van een vrome toerist) met de ontdekking van Katherina’s lichaam en enkele mirakelen. Het tweede handschrift geeft een andere, bijna journalistiek overkomende versie van de ontdekking van Katherina’s lichaam in de Sinaïwoestijn waarop eveneens enkele mirakelen volgen. De Katherina-vita zou zich afspelen rond het jaar 300. Volgens de tekst werd zij op 25 november 310 onthoofd. De figuren van koning Costus (Katherina’s vader) en keizer Maxentius (haar tegenstrever) zijn historisch moeilijk of niet te plaatsen.

    Thematiek

    Manifest christelijke propaganda met een religieus-didactische voorbeeldfunctie die duidelijk gericht is op vrouwelijke kloosterlingen.

    Receptie

    Kloosterliteratuur in de stad. De tekst is afkomstig uit het Sint-Margrietenklooster te Gouda, dat ontstond uit een in 1386 opgericht huis voor semi-religieuze vrouwen. In 1416 namen de bewoonsters de regel aan van de Derde Orde van Sint-Franciscus (tertiarissen) en in 1423 stelde men zich onder de kloosterregel van Sint-Augustinus: de bewoonsters werden Reguliere Kanunnikessen van Sint-Augustinus. Na 1423 werden de hier uitgegeven teksten in Gouda gekopieerd.

    Profaan / religieus?

    Manifest religieus.

    Persoonlijke aantekeningen

    Alles in deze uitgave (de inleiding, de Middelnederlandse tekst, de hertaling, de voetnoten, de appendixen, de bibliografie) toont aan dat Ludo Jongen zich op werkelijk voorbeeldige wijze heeft uitgesloofd om de lezer een prachtige moderne editie van deze Sint-Katherina-vita te bezorgen. Respect! Het is dan ook een beetje cru om de vraag te stellen of deze Middelnederlandse vita zoveel moeite, tijd en energie eigenlijk wel verdient. De tekst is namelijk niet direct een hoogtepunt te noemen van de vijftiende-eeuwse Middelnederlandse literatuur: het onderwerp op zich is al een beetje naïef en clichématig en bevat weinig wereldschokkende dingen, maar bovendien komen de stijl en de redeneertrant (vooral in het eerste handschrift) op vele plaatsen erg onhandig en zelfs onduidelijk over. Als Jongen op pagina 97 in voetnoot 138 noteert: ‘De redenering is moeilijk te volgen’, dan geldt die uitspraak hoegenaamd niet alleen voor déze bladzijde.

    Mogen we, naast alle terechte lof, toch ook aanmerken dat Jongen enkele kleine foutjes maakt. Nederlanders blijven rare dingen doen met lidwoorden. Pagina 12 lezen we ‘het benedictijnerabdij in Monte Cassino’: moet het niet zijn ‘de abdij’? Op de bladzijden 80-81 vertaalt Jongen ‘in een onreyn heymelicheit’ als ‘in een smerige, verborgen plaats’. Waarom niet gewoon vertalen ‘in een toilet’ (of ‘plee’, of ‘latrine’)? Op pagina 122 krijgt Katherina in de gevangenis voedsel via een witte duif en op pagina 124 zegt Katherina dat zij voedsel kreeg van een engel. In voetnoot 197 noteert Jongen dat de auteur blijkbaar het spoor bijster was, ‘want eerder was sprake van een witte duif’. Blijkbaar is hij niet op de hoogte van de middeleeuwe topos waarbij duiven symbolisch verwijzen naar engelen. Jongen doet het ook uitschijnen alsof Katherina altijd heel beleefd en hoffelijk is tegenover haar tegenstanders, omdat zij hen altijd met u aanspreekt, terwijl die tegenstanders jij-en en jou-en. Op pagina 86 richt Katherina zich echter tot de keizer met de woorden: ‘O keyser, du en hebste desen strijt niet gheordineert mit gheliken recht’, waarbij Jongen vertaalt: ‘Keizer, u hebt deze strijd niet voorgeschreven met gelijke rechten’. Het Middelnederlandse du betekent echter wel degelijk jij terwijl ghi = u. Als Katherina op dezelfde bladzijde de filosofen aanspreekt met ghi hoeft dit trouwens evenmin vertaald te worden met u, maar is jullie ook mogelijk. Dezelfde vertaalfout (du = u, di = u, dijn = uw) komt onder meer ook voor op de bladzijden 90-91, 96-97, 98-99, 100-101, 126-127 enz. Met andere woorden: Katherina is minder hoffelijk dan Jongen wil doen uitschijnen.

    Maar toegegeven: iedereen maakt foutjes, ook middeleeuwse vertalers en kopiisten trouwens. Een bijzonder aardig voorbeeldje vinden we op pagina 152, waar het Latijnse boidewini (= Bedoeïenen) foutief wordt weergegeven als boude wiven (stoutmoedige vrouwen). Wellicht niet foutief, maar oncontroleerbaar en in elk geval leuk als weetje is dat in de tekst Katherina beschreven wordt als een beeldschoon meisje, ofschoon ze nogal klein van postuur was. Si wies meer in seden en in consten ende in wijsheden dan inden lichaem, noteert de Middelnederlandse auteur [p. 44] diplomatisch (haar deugd, kennis en wijsheid groeiden sneller dan haar lichaam). En nog een interessant weetje: in 1969 verwijderde de Romeinse curie Sint-Katherina’s feestdag (25 november) uit de liturgische kalender. Naar verluidt is het lijdensverhaal van Katherina geheel en al verzonnen en omtrent de persoon van Katherina kan niets met zekerheid worden vastgesteld [ed. 2011: 9 / 28].

    Geraadpleegde lectuur

    - R. Jansen-Sieben, Repertorium van de Middel-Nederlandse Artes-Literatuur. HES Uitgevers, Utrecht, 1989, pp. 436-437 (P400).

    - Hildo van Es en Ludo Jongen, “Wonderen ter ere van de heilige Katherina van Alexandrië als redster in de nood”, in: Madoc, jg. 27, nr. 1 (voorjaar 2013), pp. 49-56.

    [explicit 4 december 2013]

    04-12-2013 om 21:56 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-12-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Tot altijd! (Nic Balthazar) (België, 2011)
    TOT ALTIJD! (Nic Balthazar) (België, 2011)
    (118’)

    Nic Balthazars tweede film (na Ben X) is opnieuw flink sociaal-geëngageerd en weer ‘gebaseerd op ware feiten’. Hoofdpersoon is deze keer Mario Verstraete (zeer verdienstelijke rol van Koen De Graeve), in zijn jeugd linkse student die gaat betogen tegen de kernraketten, later politicus, echtgenoot en vader, en nog later gescheiden man die aan MS lijdt. Mario kiest uiteindelijk voor euthanasie, en zijn levensverhaal loopt parallel met de evolutie in de Belgische politiek richting legalisering van euthanasie (als wij ons niet vergissen: in 2002). Dankzij zijn eigen bijdragen aan die politieke kwestie, kan Mario uiteindelijk op een zachte manier uit het leven stappen.

    In het begin passeert er vanalles nogal snel en oppervlakkig de revue, en ook later bevat de film nog grote ellipsen, maar gaandeweg komen alle standpunten voor en tegen euthanasie aan de orde en doordat de aandacht voortdurend van dichtbij gefocust blijft op het geval-Mario Verstraete heeft Tot altijd! ook de nodige ontroerende momenten te bieden, niet in het minst op het einde, wanneer familie en vrienden afscheid nemen van Mario op zijn laatste levensdag. Balthazar heeft alles degelijk en vakkundig verfilmd, in zijn scenario vallen vooral de meer dan eens geslaagde, zeer naturel overkomende en vaak ook humoristische dialogen op en ofschoon de film geen tafelspringerig debat op gang wil draaien (de wet is trouwens al lang gestemd, veel valt er niet meer te debatteren) is het duidelijk dat Balthazar via zijn hoofdpersonage de positieve kanten van euthanasie beklemtoont.

    Dat alles maakt van Tot altijd! een sympathieke, nooit vervelende, misschien wat brave prent die echter anderzijds de nodige punch ontbeert om werkelijk beklijvend te zijn. Een film die men zeker eens moet bekijken, maar die niet uitnodigt tot hernieuwde visies.

    Quotering: *** (9 november 2013) (dvd – bib Brecht)

    01-12-2013 om 22:06 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Lore (Cate Shortland) (Aus-D-UK, 2012)
    LORE (Cate Shortland) (Australië-Duitsland-UK, 2012)
    (109’)

    Dit is de tweede langspeelfilm van de Australische Cate Shortland, naar een novelle van Rachel Seiffert. Het is lente 1945 in Duitsland, de periode tijdens en vlak na de Duitse capitulatie. Het tienermeisje Lore en haar jongere zus en broertjes (een tweeling en een baby), kinderen van een nazikoppel (hij is blijkbaar een SS-officier), zijn na het vertrek van hun ouders (gearresteerd of zichzelf gaan aangeven bij de Amerikanen?) gedwongen om grotendeels te voet van het Zwarte Woud naar hun oma in de buurt van Hamburg te trekken. Onderweg zien ze de miserie en verslagenheid van de Duitse bevolking en zelf weten ze nauwelijks de eindjes aan elkaar te knopen: ze moeten sjacheren en bedelen voor eten en slapen vaak in de bossen. Ze worden geholpen door Thomas, een veroordeelde dief die een Joods paspoort heeft gestolen en die bij Lore (als naziproduct en als ontluikende jonge vrouw) zowel gevoelens van haat als van erotische affectie opwekt.
     
    Tijdens de tocht zien de kinderen (maar vooral Lore) allerlei gevolgen van geweld en verkrachting en Lore wordt – net als haar landgenoten – via aangeplakte en van verwijten voorziene foto’s geconfronteerd met de misdaden tegen de Joden. Zij en Thomas doden een visser om met diens bootje een rivier over te steken en één van de tweelingen wordt doodgeschoten als Thomas op een keer voedsel is gaan stelen. Aangekomen in de Britse sector kunnen ze verderreizen met de trein, maar omdat de andere tweeling Thomas’ papieren heeft weggenomen, moet deze laatste bij een controle de trein verlaten. Met zijn vieren arriveren de kinderen bij de oma. Wanneer haar broertje op de vingers wordt getikt omdat hij bij het eten zomaar een broodje wegneemt, propt Lore haar mond vol en likt zij de omgestoten melk op van haar bord. Zij wordt van tafel gestuurd en gaat op haar kamer een reeks porseleinen dierenbeeldjes stukgooien, waaronder het hertje dat zij meegenomen heeft van thuis.

    Lore is een coming of age-film (tussen haakjes: een genre waar men de laatste tijd de straten mee plaveit) maar dan wel één met een ongewone setting. Lore’s ontluikende seksualiteit is daarbij veel minder belangrijk dan sommigen willen doen uitschijnen. De dynamiek van haar karakter ligt veeleer besloten in de evolutie van gehersenspoeld nazimeisje tot jonge vrouw die beseft dat haar leven tot dan toe beheerst werd door leugens en hypocrisie. Vandaar haar opstandig gedrag aan tafel op het einde en het kapottrappen van het hertje (een symbool van haar onschuld die een definitieve knak heeft gekregen). Liegen is overduidelijk het leitmotief van deze film: Lore's zusje merkt ergens in de film op dat de moeder gelogen heeft door te zeggen dat ze met de trein naar Hamburg kunnen reizen, Lore liegt tegen haar zusje en broers dat hun ouders in Hamburg zijn, de Duitse burgers zeggen dat de Amerikanen liegen over wat er met de Joden gebeurd is, Thomas liegt dat hij een Jood is. Op het einde beseft Lore dit allemaal en maakt zij er komaf mee: zij is volwassen geworden en enkele illusies armer.

    De rol van Lore wordt uitstekend vertolkt door Saskia Rosendahl en de thematiek is boeiend, maar dat neemt niet weg dat wij van deze film toch meer verwacht hadden. De jaren en vooral de maanden vlak na Wereldoorlog II zijn een bijzonder intrigerende periode en een film biedt de mogelijkheid om de kijker op aangrijpende wijze te laten doordringen in de sfeer van een verwoest en vernederd land dat net de oorlog verloren heeft en zich nu moet onderwerpen aan de grillen van een bezetter. Volgens ons slaagt Shortland daar maar half in, niet alleen omdat we te weinig van dat verwoeste Duitsland te zien krijgen (kinderen door lentebossen en weiden laten lopen is natuurlijk goedkoper dan kapotgebombardeerde dorpen en steden na te bouwen, alhoewel: met computertechnieken kan men toch veel tegenwoordig), maar vooral door de stijl die zij hanteert. Die is in hoge mate elliptisch en fragmentarisch, waarbij voortdurend dingen onuitgelegd blijven: waarom heeft de moeder na één van haar tochtjes bebloede dijen (werd zij verkracht, en door wie?), wie zijn de mensen bij wie het gezin aanvankelijk onderdak vindt, waarom wil Thomas de kinderen helpen (omdat hij geilt op Lore of omdat hij via de baby makkelijker aan voedsel kan raken?), wie is die Thomas eigenlijk, waarom wil Lore zich met de baby verdrinken in die rivier? Komt daar nog bij dat Shortland meer dan eens sequensen bruusk afbreekt om de kijker dan plots een flink aantal kilometers verder in het verhaal te doen belanden en dat zij graag gebruik maakt van symbolische beelden: de lijm van de Joden-foto’s die aan Lore's vinger blijft kleven, de zwarte verf die blijft plakken als ze bij een eenzame vrouw verblijven, de palingen in een emmer als zij de visser doden, de close-ups van blote voeten en benen doorheen de film, het zich wassen van de kinderen en natuurlijk op het einde dat hertenbeeldje.

    Niet dat die dingen op zichzelf niet zouden werken (de twee maal in beeld gebrachte palingen bijvoorbeeld verwijzen vermoedelijk eerst naar de geilheid van de visser en vervolgens naar de onbetrouwbare listigheid van Lore en Thomas en zeker in het begin baadt de film in een dreigende atmosfeer), maar die elliptische en metaforische stijl geeft aan de film een zeker poëtisch en esthetiserend cachet dat dan weer lijkt te vloeken met de talrijke shockerende geweldscènes die zonder verhullende franjes keihard in beeld worden gebracht. Shortland heeft blijkbaar van twee walletjes willen eten door enerzijds een pijnlijk-realistisch onderwerp te brengen en anderzijds een poëtiserende stijl die daar niet bij past. Door niet te kiezen voor het een of voor het ander, heeft haar film naar het ons lijkt aan spankracht en impact ingeboet. Wat niet betekent dat Lore een mislukte prent zou zijn, maar een meer documentaire aanpak was wellicht functioneler geweest in dit geval.

    Quotering: *** (2de visie: 30 november 2013) (dvd – bib Brecht)

    01-12-2013 om 20:55 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.CD: JOSS STONE
    Joss Stone: The Soul Sessions (2003)

    Debuut-cd van zestienjarig knap blondje Joss Stone (echte naam: Joss Stoker) uit Devon (Engeland), ontdekt tijdens het BBC-programma Star for a Night (een soort Idool). Het meiske is niet alleen in het bezit van een fraai uiterlijk, maar ook van een prachtige soulstem en onder het toeziend oog van soullegende Betty Wright en met de hulp van een aantal soulmuzikanten zingt ze op dit album dan ook een tiental soulklassiekers bij elkaar. Het is allemaal zeker niet slecht, maar anderzijds: wereldschokkende dingen zijn er ook niet bij. De single Fell in love with a boy [3] (oorspronkelijk Fell in love with a girl, van de White Stripes) is best aardig, maar het beste nummer van de plaat is Some kind of wonderful [6]. Als Serge Simonart Joss in een interview [Humo nr. 3309, 3 februari 2004, pp. 170-171] vraagt wat ze het beste nummer van haar set vindt, antwoordt ze: ‘Some kind of Wonderful’, omdat ik daar voluit in kan gaan, én omdat het het laatste nummer van de set is. Dan denk ik: ‘Halleluja, het is voorbij!’ Tijdens dat nummer kan ik ook het meest samen zingen met mijn twee fantastische zwarte backingzangeressen. De overige tracks zijn allemaal degelijk, maar nooit denderend.

    Quotering: *** (2 augustus 2009)
    Klassiekers: Fell in love with a boy, Some kind of wonderful.

    Joss Stone: Mind, Body & Soul (2004)

    Nieuw soulwerk van Joss Stone, maar deze keer heeft ze de nummers (14 in totaal) zelf geschreven, met de hulp van anderen. De looks en de stem hééft ze, maar voor de rest is het allemaal nogal ‘meer van hetzelfde’ geblazen. De single was Right to be wrong [1] en ons lievelingsnummer is You had me [3]. Een degelijk album alweer, maar ook niet meer dan dat.

    Quotering: *** (2 augustus 2009)
    Klassiekers: Right to be wrong, You had me.

    Joss Stone: Introducing Joss Stone (2007)

    Dit is de derde cd van de Britse Joss Stone. In een nogal kruiperig interview met Serge Simonart [Humo nr. 3497, 11 september 2007, pp. 170-172] zegt deze anno 2007 twintigjarige blonde knapperd over haar eerste twee cd’s (met een diepe zucht): Ik was vijftien. Ik was blij dat ik mocht zingen. En dat ik er geld voor kreeg. En dat ik de wereld kon zien. En toen werd het wérk. En toen werd ik geleefd. En toen was ik het beu. (…) Ik schreef al songs voor ik ‘The Soul Sessions’ opnam. Had ik toen geweten wat ik nu weet, dan zou deze derde cd mijn debuut geweest zijn. ‘Jetlag’ was het eerste zelfgeschreven nummer waar ik tevreden over was. Ze wilden alsmaar dat ik covers opnam. Waaruit we zouden moeten afleiden dat we pas met deze derde cd de échte Joss Stone leren kennen (zie ook de titel).

    Welnu, dat de echte Joss Stone een bewonderenswaardige stem heeft met veel souluitstraling, daar zal iedereen het mee eens zijn, maar dat wisten we al na beluistering van de vorige cd’s. Als op Introducing… echter het eigen geluid van deze stem zou moeten doorklinken, dan vrezen we een beetje voor de toekomst van onze Joss. Niet minder dan negen van de veertien nummers zijn namelijk slechts bijzonder middelmatige mediumtempo-souldrab: steeds hetzelfde klinkend en monotoon-slaapverwekkend. Slechts twee songs, niet toevallig alle twee uptempo, klinken wat meer funky en beklijvend: Tell me ‘bout it [4], waarin producer Raphael Saadiq op schalkse wijze vraagt hoeveel keren per dag Joss liefde nodig heeft, en het Prince-achtige Put your hands on me [6]. Ook het iets minder funky Baby baby baby [12] kan er nog mee door, maar de twee flauwe slows waarmee het album vervolgens afsluit, What were we thinking [13] en Music Outro [14] zijn opnieuw middelmaat troef.

    Charlie Poel noemde deze cd in Humo [nr. 3472, 20 maart 2007, pp. 180-181] terecht akelig mainstream en zielloos. Wij moeten het hier helaas mee eens zijn, ondanks het feit dat Joss zich op de cd-box en in het tekstboekje een paar maal met naakt lijf vol bodypaint laat afbeelden. Géén kandidaat voor de top-10 van 2007.

    Quotering: ** (10 december 2007)
    Klassiekers: Tell me ‘bout it, Put your hands on me.

    Joss Stone: Colour me free! (2009)

    Joss is nog altijd een knap en eigenzinnig meiske met een bewonderenswaardige, soulvolle stem, maar een echte Grote zal ze volgens ons toch nooit worden. Degelijke subtop, ja, maar niet meer dan dat. Deze cd, met 12 tracks en één verborgen nummer (Mr. Wankerman), is een stuk beter dan de vorige en waarschijnlijk haar beste tot nu toe, maar van een meesterwerk kan men toch echt niet spreken. Drie songs springen er voor ons uit: Free me [1], Parallel lines [3] en het Ray Charles-nummer I believe it to my soul [10]. De rest gaat van doorsnee over middelmatig tot degelijk.

    Quotering: ***½ (13 mei 2010)
    Klassiekers: Free me, Parallel lines, I believe it to my soul.

    Joss Stone: LP1 (2011)

    Voor haar vijfde album werkte Joss Stone intens samen met Dave Stewart (die we nog kennen van de groep Eurythmics): hij producete samen met Joss, speelde gitaar in haar backinggroepje en schreef mee aan zes van de tien nummers. Veel aarde aan de dijk heeft het allemaal niet gebracht. Miss Stone heeft nog altijd een fraaie stem en een knap smoeltje, maar deze tien nummers maken een bijzonder matte, ongeïnspireerde en regelmatig zelfs slaapverwekkende indruk, niet in het minst het povere liedje dat Joss helemaal zelf heeft geschreven (Boat Yard [9]). Vergeleken met het vorige album is dit een stap achteruit en een bevestiging van ons vermoeden dat Joss Stone nooit een Grote zal worden.

    Quotering: ** (29 november 2013)
    Klassiekers: geen.

    Joss Stone: The Soul Sessions vol. 2 (2012)

    La Stone doet het ideetje van haar debuut-cd nog eens dunnetjes over: elf covers van soulklassiekers. Het enige nummer dat we al kennen, is Teardrops [6] van Womack & Womack, dat we ooit nog op single hebben gekocht. Wat dus betekent dat we het een leuke song vonden en vinden, maar als we dat nu vergelijken met wat Joss Stone er hier mee doet, dan is het resultaat niet anders dan povertjes te noemen. Joss mag weliswaar nog altijd een prima zangstem hebben, ook wat de tien andere nummers op dit album betreft, is het middelmaat troef: geen enkele track zouden we in de toekomst nog regelmatig willen beluisteren. Nee hoor, Joss Stone is en blijft subtop, en misschien is zelfs dat te hoog ingeschat.

    Quotering: ** (16 november 2013)
    Klassiekers: geen.

    [explicit]

    29-11-2013 om 22:37 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Noodzakelijk kwaad (René Appel) 2002
    Noodzakelijk kwaad (René Appel) 2002

    [Roman. Wij maakten gebruik van de Grote Lijsters-editie: Noordhoff Uitgevers BV, Groningen-Houten, 2013, 249 blz.]

    Menno Hulsdonk en zijn zakenpartner en beste vriend Wouter hebben een bouwbedrijfje. Menno schrikt er niet voor terug om met zwart geld te werken. Zijn vrouw Franka pleegt overspel met Wouter (zelf getrouwd en vader van twee kinderen). Menno's tienerdochter Cécile is deftig aan het puberen, ontdekt haar lesbische geaardheid en gaat samenwonen met ene Danny in een kraakpand, dat nota bene toebehoort aan Céciles vader. In dat kraakpand wonen nog twee jongens waarvan er één overlijdt ten gevolge van druggebruik. Niets dan kommer en kwel dus. René Appel heeft flink zijn best gedaan om de abstracte thematiek van zijn roman duidelijk in de verf te zetten: het leven van de gegoede (Nederlandse) middenklasse is niet altijd rozengeur en maneschijn wanneer men verder kijkt dan het bedrieglijke uiterlijke vertoon.

    Het wordt allemaal nóg erger wanneer Menno en Franka op familiebezoek gaan in Australië, maar wegens problemen met het vliegtuig nog diezelfde nacht weer thuis slapen. Net die nacht kraken Danny en Cécile de familiale brandkast, waarin ook een revolver ligt die Danny gestolen heeft van de eigenaar van een lokale coffeeshop. Menno betrapt hen op heterdaad en wordt – weliswaar per ongeluk – door Cécile doodgeschoten. Daar komt een politie-onderzoek van, waarbij de verdenking eerst valt op Wouter, die ondertussen zijn gezin verlaten heeft en die bewuste nacht in zijn auto bij het huis van Menno en Franka geparkeerd stond, smachtend naar zijn minnares. Uiteindelijk is echter de eigenaar van de coffeeshop, met wiens wapen het dodelijke schot werd gelost, de pineut. Die kerel is weliswaar onschuldig, maar zijn veroordeling is een noodzakelijk kwaad dat ervoor zorgt dat Cécile, Franka en Co. de schone schijn van hun burgerleventje verder kunnen ophouden. Om het hypocriete van die schone schijn nog eens te beklemtonen, neemt Franka op de laatste bladzijde een hamer en slaat zij bij de overburen een verlichte kerstman in diggelen. ‘Wat je echt wilde weten, bleef altijd verborgen, geheim’, staat reeds op pagina 7, maar dat geldt na het lezen van deze roman niet meer voor de familie Hulsdonk en aanverwanten.

    Noodzakelijk kwaad is geschreven in een eenvoudige, rechttoe-rechtaan stijl zonder franjes die niemand verplicht om Appel een grote literator te noemen. Slechts één keer (op 249 bladzijden) streepten wij een zinnetje aan dat een beetje speciaal klinkt: ‘Danny bedacht een avondvullende serie opmerkingen over de ouders van Michael’ [p. 62], waarbij dat ‘avondvullende’ het hem doet. Wanneer Appel een zoen van Franka en Wouter beschrijft, lijkt zijn inspiratie eerder door derderangs chick lit gegenereerd te worden: ‘Ze voelde zijn lippen op de hare, vol, warm, nat en zacht. Ze werden één mond, hun tongen één lichaamsdeel, hun speeksel kwam uit één bron’ [p. 77]. Verder is de roman opgebouwd volgens het principe van de modale tv-soap: het verhaal bestaat uit korte stukjes die telkens even de focus richten op één of enkele personages, om dan snel te verspringen naar andere personages die ook weer niet langer dan een paar bladzijden de aandacht krijgen. De tekst beperkt zich daarbij voortdurend tot droge situatiebeschrijvingen en alledaagse conversaties, opvallend esthetiserende passages of diepergravende uitweidingen komen niet voor.

    Net als bij een doordeweekse soap leidt dat niet noodzakelijk tot verveling bij de lezer: er gebeuren immers wel de nodige ongewone dingen en men wil weten hoe dat allemaal afloopt, daar zorgen – alweer net als bij een soap – de cliffhangers op het einde van elk hoofdstuk nog eens extra voor. En al is het echte einde (met die kapotgeslagen kerstman) qua symbolische teneur nogal sterk, na afloop voelt men niet de behoefte om nog lang na te denken over het verhaal, het is meer van ‘oké, dat hebben we gehad, de volgende maar’. Noodzakelijk kwaad is een niet onaardig, vakkundig geschreven romannetje, maar zonder hoge literaire aspiraties en zonder veel blijvende impact op de lezer.

    Quotering: *** [oktober 2013]

    26-11-2013 om 21:58 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (22 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    24-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: El secreto de sus ojos (Juan José Campanella) (Argentinië, 2009)
    EL SECRETO DE SUS OJOS (Juan José Campanella) (Argentinië, 2009)
    (129’)

    Merkwaardig. We hadden deze film in september al eens bekeken op dvd, en vonden er toen niets aan. Nu teruggezien op groot scherm en wat blijkt: El secreto de sus ojos is in werkelijkheid niet alleen een rijke, wijze en ontroerende film, maar ook nog eens knap gemaakt. Een bevestiging van twee axioma’s van het filmkijken: één keer is géén keer en films zijn niet gemaakt voor kleine tv-schermen.

    Hoofdpersoon van El secreto de sus ojos is de Argentijnse onderzoeksrechter Benjamin Espósito die in de jaren negentig (hij is net met pensioen) een roman begint te schrijven over een moord- en verkrachtingszaak uit 1974 die nooit tot een bevredigende afronding is gekomen. Espósito slaagde er weliswaar in de dader (een zekere Isidoro Gomez, een jeugdvriend van het slachtoffer) te ontmaskeren, maar deze werd in bescherming genomen door de vanaf 1976 regerende militaire dictatuur en verdween spoorloos. Omdat Benjamin bovendien met de dood bedreigd wordt (zijn assistent Pablo Sandoval wordt er per vergissing het slachtoffer van), plaatst zijn onmiddellijke overste, Irene Menéndez Hastings, hem over naar een veiliger locatie. Benjamin was verliefd op deze Irene, maar durfde nooit de beslissende stap zetten, en door zijn overplaatsing verliest hij het contact met haar. Benjamin en Irene trouwen beiden met iemand anders.

    Vijfentwintig jaar later begint Benjamin dus aan een roman over deze zaak en zoekt hij Irene opnieuw op. Voortdurend wordt er daarbij over en weer gesprongen tussen nu en toen, maar voor de alerte kijker levert dat geen problemen op, dankzij het aangepaste uiterlijk (nu eens jonger, dan weer ouder) van de personages. Via een structuurtrucje wordt bovendien extra spanning gecreëerd: in de flashback-herinneringen van Benjamin duiken regelmatig beelden op die pas een tijdje later worden verduidelijkt (bijvoorbeeld: de huurmoordenaars die in Benjamins flat binnendringen en daar stuiten op diens assistent die zich opoffert door zich uit te geven voor Benjamin). Zo leren we gaandeweg het verhaal van de moordzaak en van de onuitgesproken liefde tussen Benjamin en Irene kennen, waarbij meer en meer duidelijk wordt dat hij en zij een emotioneel leeg leven hebben geleid. Het is bijzonder fraai (niet alleen van Campanella maar via hem ook van Eduardo Sacheri, op wiens roman La pregunta de sus ojos de film gebaseerd is) hoe op het einde de beide verhaaldraden samenvallen, elkaar versterken en naar de uiteindelijke thematiek van de film leiden.

    Benjamin zoekt namelijk Ricardo Morales op, de echtgenoot van de vermoorde vrouw, die indertijd elke dag na zijn werk in verschillende treinstations zat te wachten tot Gomez, de moordenaar, zou langskomen (later blijkt dat Gomez nooit de trein, maar altijd de bus nam!). Gomez stuurt Benjamin eerst wandelen, maar als hij verneemt dat Benjamin met de dood bedreigd werd en dat diens assistent daadwerkelijk vermoord werd, bekent hij dat hij Gomez ooit heeft ontvoerd en met vier schoten heeft gedood. Dat blijkt echter een leugen te zijn, want na zijn vertrek keert Benjamin stilletjes terug naar de verlaten hoeve waar Morales woont en ontdekt hij dat deze laatste Gomez al 25 jaar gevangen houdt, zonder tegen hem één woord te spreken. Benjamin begrijpt dat Morales dit heeft gedaan uit liefde voor zijn vermoorde en verkrachte vrouw (haar portret staat nog overal in de hoeve): Morales heeft géén leeg leven geleid door op een bepaald moment een beslissende stap te zetten en Gomez te laten boeten voor zijn misdaad. Benjamin begrijpt nu ook dat hij zijn eigen leven verknoeid heeft door indertijd, op het station bij het afscheid van Irene, géén beslissende stap te zetten. Een mooie vondst is hoe hij vervolgens het ’s nachts op een papiertje gekrabbelde woordje TEMO (ik ben bang, ik vrees) verandert in TE AMO (ik hou van je) en dan naar het kantoor van Irene toegaat om haar alsnog zijn liefde te verklaren. Wat niet eens hoeft, want zij weet meteen waarvoor hij komt en laat hem de deur sluiten. Dat is het ontroerende einde van de film.

    In wezen gaat El secreto de sus ojos dus niet zozeer over het oplossen van een moordzaak en ook de dreiging van de militaire dictatuur van generaal Videla speelt slechts op de achtergrond mee (via Benjamins slechte relatie met een collega-onderzoeksrechter). De uiteindelijke boodschap van de film is een wijsheid waar elke kijker zijn/haar voordeel mee kan doen en die hier vooral van toepassing is op liefdesaangelegenheden en passie: men moet op sommige momenten stappen durven zetten, beslissingen durven nemen, het erop wagen, want anders riskeert men grote kansen te missen en daar een leven lang spijt van te hebben. Moreel gezien valt er natuurlijk wel wat aan te merken op Morales’ (what’s in a name!) beslissing om het recht in eigen handen te nemen en iemand levenslang op te sluiten (waarbij zijdelings de vraag meespeelt: is de doodstraf een te lichte boete voor zware misdadigers en is het niet beter hen – net als hun slachtoffers – te laten lijden?), maar het is opvallend hoe deze kwestie bij de kijker wordt weggedrumd ten voordele van het liefdesmotief: niet alleen de liefde tussen Benjamin en Irene, maar ook de liefde van Morales, die immers handelde uit zuivere passie voor zijn vrouw.

    Niet voor niets zegt Benjamin in het begin van de film tegen Irene dat hij uit Morales’ ogen (zie de titel: Het geheim van hun ogen) de liefde voor zijn vrouw kon aflezen. Op het einde, nog vóór de lugubere ontdekking, zegt Benjamin nogmaals tegen Morales zelf dat hij nog nooit een liefde als die van hem gezien heeft. De andere keer dat naar de titel verwezen wordt (afgezien nog van de talrijke close-ups waarbij de ogen een hoofdrol spelen), is wanneer Benjamin uit de ogen van Gomez op oude foto’s weet af te leiden dat hij de moordenaar is. Dit is één van de momenten waarop het scenario een steekje laat vallen, want het komt wat ongeloofwaardig en bij-de-haren-getrokken over (in de film zelf wordt het verhaal overigens door enkele personages ook ‘ongelooflijk’ genoemd). Een ander gelijksoortig moment is wanneer Gomez door Benjamin en zijn assistent opgespoord wordt in een vol voetbalstadion. Nochtans is deze passage in de film een prachtig voorbeeldje van het passie-motief (Gomez is een passionele voetbalfanaat) en tegelijkertijd krijgen we hier een nog prachtiger voorbeeld van Campanella’s filmtalent: de camera hangt hoog in de lucht boven een fel verlicht voetbalstadion en begint vervolgens – begeleid door bombastische muziek en een dolle voetbalcommentator – aan een adembenemende travelling: naar beneden, over de voetballers scherend, vlak boven de armzwaaiende supporters zwevend om ten slotte te eindigen met een close-up van de tussen de supporters staande Benjamin. Hoe doen ze het!

    Vermelden we om af te ronden ook nog de uitstekende acteerprestaties én de sporadische humor (één voorbeeldje: Benjamins assistent die wanneer hij op kantoor de telefoon opneemt, telkens zegt dat het met de spermabank of een of andere firma is, waarna ‘verkeerd verbonden’) en het zal duidelijk zijn dat ondanks enkele kleine schoonheidsvlekjes El secreto de sus ojos waarschijnlijk terecht de Oscar voor Beste Buitenlandse Film heeft gekregen in 2010.

    Quotering: **** (1ste visie: september 2013 – dvd) (2de visie: 22 november 2013 – Kinepolis – filmforum)

    24-11-2013 om 00:35 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    17-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Natte dozen (Marnix Peeters) 2013
    Natte dozen (Marnix Peeters) 2013

    [Roman, De Bezige Bij, Antwerpen, 2013, 324 blz.]

    Kort na De dag dat we Andy zijn arm afzaagden is Marnix Peeters daar al met een tweede roman. Hoofdpersoon is deze keer Oscar Van Beuseghem, eigenaar van een wasserij, die 94 hoofdstukken lang ultrarechtse, machistische, seksistische en racistische praatjes verkoopt waarbij (het begint een trend te worden) de scabreuze en de scatologische details niet geschuwd worden. Dat loopt zelfs zodanig de spuigaten uit, dat je je op een bepaald moment gaat afvragen of die kerel ze wel alle vijf op een rij heeft, zeker als hij ook nog eens een aantal sadistische moorden begint te plegen, die op een zakelijk-nuchtere maar gedetailleerde wijze beschreven worden. En ja hoor, uiteindelijk blijkt dit hele boek het relaas te zijn van een psychiatrische patiënt die tegenover een collega-patiënt zijn hart lucht. In de loop van het verhaal komen we te weten waar de wortels van Oscars waanzin liggen: bij een ongelukkige jeugd natuurlijk. Als knaap werd hij seksueel misbruikt door zijn eigen moeder, een tante en twee vrouwen uit de buurt, alsook door een pedofiele nonkel. Die moorden, onder meer op de tante, de nonkel en één van de buurvrouwen, zijn bedoeld als wraakneming, maar als Oscar het uiteindelijk ook gemunt heeft op de nieuwe bewoners van zijn ouderlijk huis, maakt hij een foutje en wordt hij gearresteerd. Door waanzinnigheid voor te wenden (?), komt hij terecht in een psychiatrische instelling. Koddig zijn ondertussen de briefjes die Oscar verstuurt naar verschillende kranten en naar de eigenaar van een liefdadigheidsinstelling die hem foster parent heeft gemaakt van een Zuid-Soedanees meisje. Ook naar dat meisje (Fanta) stuurt Oscar regelmatig briefjes die gaandeweg zoetsappiger worden, maar met welke bedoelingen?

    In Humo [nr. 3808, 27 augustus 2013, pp. 134-137] publiceerde Wilfried Hendrickx een welwillend interview met Marnix Peeters. Hendrickx, zelf de auteur van enkele vol nauwgezette Hermansiaanse functionaliteit stekende, maar weinig succesvolle romans, parodieert in de inleiding op geslaagde en humoristische wijze de stijl van Marnix Peeters in de vorm van een Oscar Van Beuseghem-brief. Daarin lezen we onder meer: ‘Vooral “literaire sensatie” Marnix Peeters munt uit door hemeltergende sufheid en onnozelheid. Het opgefokte niets, daarin is Peeters wereldkampioen. Een intrige bedenken, een personage geloofwaardig tot leven wekken, drama en conflict genereren, de lezer troosten of ontroeren: niets daarvan. In de plaats krijgen wij bladzij na bladzij dezelfde grauwe brij van seks, schunnigheden en dunne stront opgelepeld’. Hendrickx bedoelt het mild-grappig maar deze regeltjes zullen toch wel met enkele milligrammen rancune bestrooid zijn, want niet alleen zijn Marnix Peeters’ twee anekdotische en als los zand aan elkaar hangende romans het tegenovergestelde van het uitgepuurde maakwerk van Hendrickx, maar bovendien heeft hij 100% gelijk met wat hij de pseudo-Oscar Van Beuseghem laat zeggen.

    Het is des te grappiger omdat die dubbelheid ook in Peeters’ nieuwe roman aanwezig is: enerzijds zijn de praatjes die Van Beuseghem verkoopt, manifest het product van een zieke geest, maar anderzijds is wat hij vertelt over bepaalde (wan)toestanden in onze moderne maatschappij vaak zeer herkenbaar waardoor met succes geappelleerd wordt aan de rechtse zak in ieder van ons. Dat is dus niet onaardig gedaan van Marnix Peeters, en bovendien is het lovenswaardig hoe hij het 324 pagina’s lang volhoudt om zijn hoofdpersonage te laten praten in een volks, dikwijls vulgair maar even vaak humoristisch taaltje-van-de-straat. Hierbij dient wel opgemerkt dat we dit stijltrucje al eens eerder hebben weten opvoeren, en wel door Erik Vlaminck in de roman Suikerspin (2008), al bleef het daar beperkt tot enkele hoofdstukken (telkens getiteld ‘Arthur Van Hooylandt spreekt’). Dat Peeters een niet onverdienstelijke stilist is, wisten we trouwens al sinds zijn debuutroman.

    Natte dozen (de nergens op slaande titel en de schaars geklede negerin op de cover zijn natuurlijk louter commercieel bedoeld, zoals Peeters in het interview ook zelf toegeeft) vertoont nog wel meer raakpunten met De dag dat we Andy zijn arm afzaagden: het is ook een soort schelmenroman met een anekdotische, van de hak op de tak springende structuur, een anti-held als hoofdpersoon die zich doorheen lastige situaties weet te maneuvreren, een humoristische ondertoon en een open einde. En, toegegeven, ook Natte dozen leest weer als een trein maar, helaas, ook Natte dozen is niet vrij te pleiten van een flinke dosis oppervlakkigheid en nonchalance. De grote vraag lijkt ons nu: zal Marnix Peeters in de toekomst in staat zijn om met het literaire talent dat hij duidelijk bezit, iets te creëren dat wat diepgaander en minder vrijblijvend is?

    Quotering: *** [explicit 17 november 2013]

    17-11-2013 om 22:31 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    11-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De dag dat we Andy zijn arm afzaagden (Marnix Peeters) 2012
    De dag dat we Andy zijn arm afzaagden (Marnix Peeters) 2012

    [Roman, De Bezige Bij, Antwerpen, 2012, 297 blz.]

    De hoofdpersoon van deze uit 8 delen en 61 hoofdstukken bestaande debuutroman van journalist Marnix Peeters (ex-Humo, ex-Het Laatste Nieuws) is de 12-jarige Werner Plöts. In deel 1 en deel 2 dropt zijn vader hem, na de zelfmoord van de moeder, bij drie oude feeksen, de gezusters Crique, die de jongen verder ‘opvoeden’, dat wil zeggen: hem laten werken en eten geven. Op de afgelegen boerderij van de zusters lopen ook twee rare vogels rond, Andy en Ernest-Fritz, en Orzas, een ongevaarlijke kleine beer met drie poten. Dit eerste deel leidt ons binnen in een rare, sprookjesachtige wereld, die enerzijds duidelijk modern is (er rijden auto’s en treinen) maar anderzijds toch ook heel bevreemdend en zelfs griezelig. Heel eventjes doen de sfeerschepping en de setting denken aan de film The Village van M. Night Shyamalan, zeker wanneer blijkt dat er rond de boerderij boomhutten geïnstalleerd zijn waarin onder meer Andy en Ernest-Fritz regelmatig de wacht gaan houden, zogenaamd omdat ‘ze’ gaan aanvallen. Uiteindelijk blijkt echter dat er ‘gewoon’ onschuldige voorbijgangers worden neergeschoten, die vervolgens samen met de krengen van dieren in een put onder het huis worden geworpen om via biogas elektriciteit op te wekken. Enigszins akelig is ook dat Werner tijdens één van zijn wandelingen met de beer het graf van één van de zusters ontdekt en later ontdekt hij een doodsbrief waaruit blijkt dat de twee andere zusters ook al overleden zijn. Hoe dit te verklaren valt, hebben we overigens op de laatste bladzijde van de roman nog altijd niet vernomen.

    In deel 3 ontvlucht Werner samen met de beer de boerderij, maar zij worden overvallen door twee schurken die Werner een pak rammel geven en Orzas meenemen. Werner wordt echter opgepikt door Maya, een jonge pronte, met haar broer samenwonende vrouw die hem inwijdt in de liefde. Dat is blijkbaar een hobby van haar, jongetjes inwijden in de liefde, en daarbij wordt de eerste keer telkens een grap uitgehaald: de broer doet of hij de thuiskomende man van Maya is en dan zien ze hoe de knaap in kwestie reageert. Uiteindelijk loopt dat niet goed af, want één van de jongetjes breekt zijn nek als hij probeert te vluchten langs de dakgoot, en een ander jongetje (een neger) slaat Maya morsdood. In deel 4 komt Werner terecht bij de heer Luypaarts, een beerruimer die Werner elke dag voor hem doet werken, tot ze op een keer bij een voddenkramer Orzas ontdekken (die ondertussen nog een tweede poot blijkt kwijt te zijn). Op een nacht gaat Werner Orzas stelen en samen trekken ze verder.

    Ondertussen zitten we in deel 5 en is Werner een knaap van vijftien. In een stad ontfermt een vijftienjarig meisje, Botje Duizendts, zich over hen: zij neemt de twee zwervers mee naar huis waar Werner kennismaakt met haar vader, die blind en blijkbaar zwaar getraumatiseerd is (met plotse maar even snel weer verdwijnende woede-uitbarstingen tot gevolg). Met haar beleeft Werner een intense ‘liefdesrelatie’ (uitgebreide seks incluis). Tot blijkt dat Botje zwanger is en haar vader woedend zijn hoofd door een glazen deur slaat: halsslagader geraakt en dood. Na de abortus komt Botje in een weeshuis terecht en Werner trekt verder met zijn Orzas. Als ze in een afspanning zijn gaan eten zonder te kunnen betalen en op het punt staan afgeranseld te worden door de waard, komt daar plots de heer Luypaarts binnen die Werner wil meenemen, daardoor ruzie krijgt met de waard en doodgeslagen wordt. Werner, getuige van de moord, mag daardoor vertrekken en krijgt nog wat geld en de tractor van Luypaarts mee.

    In deel 6 gaat Werner Botje bevrijden uit het weeshuis, maar op een keer valt ze onder één van de wielen van de tractor: dood. In deel 7 trekken Werner en Orzas terug naar de boerderij van de gezusters Crique, waar ondertussen een non, zuster Martha, en Zwarte Anna blijken te wonen. Wie dat eigenlijk zijn, wordt nooit duidelijk, maar de twee verwachten Werner blijkbaar en zij laten hem voor hen werken. Orzas sterft doordat één van zijn stompjes begint te etteren en Werner wordt ingeschakeld in het handeltje van de twee vrouwen: het opgraven en verkopen van pas begraven lijken. Tot dat in deel 8 ontdekt wordt en Werner (ondertussen 19) na een proces in de gevangenis terechtkomt. Daar heeft hij blijkbaar dit hele verhaal in de ik-persoon opgeschreven.

    Het zal na deze uitgebreide samenvatting duidelijk zijn dat op deze roman een aantal dingen aan te merken vallen. Afgezien nog van het feit dat Marnix Peeters een onmiskenbare, markies De Sade-achtige voorkeur heeft voor het scabreuze, het scatologische (er wàlmt een stront- en schetengeur doorheen dit boek) en het morbide, en dat ten tweede de erotiek zich vaak op het randje bevindt (een jonge rijpe vrouw die pubertjes verleidt en dan door één van hen – in casu het negertje – ook nog anaal misbruikt wordt), afgezien daarvan dus, slaat het hele verhaal als een tang op een varken, springt het voortdurend van de os op de ezel en steekt het van begin tot einde vol losse draden. De titel, die alleen maar verwijst naar een onbeduidende episode in het begin van de roman, is in dit verband typerend.

    Wij hebben echter indertijd goed opgelet tijdens de cursus Geschiedenis van de Europese Literatuur van professor Lissens, en daarom konden wij nu in Peeters’ debuut zonder veel problemen een picareske roman of schelmenroman herkennen. Alles klopt, want wat zijn de kenmerken van een picareske roman [zie H. van Gorp e.a., Lexicon van Literaire Termen, Leuven, 1991, pp. 303-304]? De hoofdpersoon is steeds een sociale verschoppeling of anti-held die in de ik-vorm vertelt hoe hij zich via slimmigheid en vaak ten koste van zijn meesters door lastige situaties weet te werken. De aandacht gaat vooral uit naar de sociale situatie van de hoofdpersoon die zich aan de zelfkant van de maatschappij bevindt, het liefdesthema is minder belangrijk. De hoofdpersoon verzet zich echter niet tegen zijn toestand, hij probeert zich er alleen zo goed mogelijk doorheen te slaan. De verhaalstructuur is duidelijk episodisch en kent een open einde. De verteltoon is mild-humoristisch. Alles klopt inderdaad, en Andy is dus een schelmenroman, of nog correcter: het boek behoort tot de ‘neo-picareske verhaalkunst’.

    Allemaal goed en wel, zal men aanvoeren, maar blijft dan niet het feit dat Peeters, door onder picareske vlag te varen, het zich nogal gemakkelijk heeft gemaakt, wetende dat hij zich niet moest bekommeren om een functionele romanstructuur waardoor hij zomaar een eind weg kon fantaseren en lullen, een beetje zoals we dat gewend zijn van Herman Brusselmans (die zich overigens op de achterflap erg lovend uitlaat over Peeters’ debuut – tegen betaling, of een vriendendienst?). Men heeft daar natuurlijk overschot van gelijk in, maar de eerlijkheid gebied toch ook even de positieve puntjes te signaleren. Andy leest als een trein en op voorwaarde dat men niet te gemakkelijk geshockeerd wordt, bevat het boek toch menige passage die danig op de lachspieren werkt.

    Komt daar nog bij dat Marnix Peeters een zeker niet onbegenadigd stilist is. Heel opvallend voor zijn stijl zijn de lange, ciceroniaanse volzinnen die men op bijna elke bladzijde kan aantreffen en waarvan men telkens vreest dat ze onderweg gaan ontsporen, tot men het eindpunt bereikt en het tegendeel gebleken is. Men hoeft het boek maar willekeurig open te slaan en men vindt een voorbeeld. Op pagina 99 bijvoorbeeld wordt Maya als volgt beschreven: ‘Zij was gekleed in een donkerblauwe jurk tot net boven de knie, die haar vlekkeloze blanke benen benadrukte en die bovenaan zedig tot het laatste knoopje was dichtgedaan, maar die het niet naliet haar mooie, fiere borsten een zekere nadruk te verlenen; gezellig zaten zij naast elkaar tegen de stof aangedrukt, zelfverzekerd maar niet opdringerig, met tepels die zeker niet lafjes verstoppertje speelden, maar die ook niet als dikke knikkers een hoofdrol probeerden op te eisen in het verhaal’. Geef toe: die ‘gezellig’ en ‘zelfverzekerd’, dat ‘lafjes’ en dat ‘een hoofdrol opeisen’ wijzen erop: hier is iemand creatief met taal bezig.

    Dat laatste blijkt ook uit het feit dat Peeters in staat is op efficiënte wijze een sfeer te scheppen. Als het regent bijvoorbeeld: ‘Het was een gordijn van regen, onverminderd en ononderbroken; amper nog kon men vanuit de stal door de grauwheid heen het woonhuis zien. Vroeg in de middag was het erf een moddertapijt dat men aan zijn schoenen voelde zuigen, elke stap was een slurp, alle kleuren leken als bij toverslag verdwenen, opgedweild door de regen’ [p. 71]. Dat ‘zuigen’, die ‘slurp’, dat ‘opgedweild’: taalcreativiteit, een Streuvels waardig.

    Anderzijds moet men natuurlijk ook niet overdrijven en van Andy een moderne La vida de Lazarillo de Tormes maken of van Marnix Peeters de nieuwe Daniel Defoe. De psychologie van zijn personages blijft oppervlakkig, de thematiek heeft weinig meer te bieden dan ‘de wereld is knudde en de mens is nog erger’ en de plot bestaat louter uit een aantal aan elkaar gebreide avonturen, klinkt het niet dan botst het wel. Het mag dan allemaal typisch zijn voor een schelmenroman: als schelmenroman is Andy weliswaar redelijk geslaagd, maar in de toekomst zal Peeters moeten bewijzen dat hij nog andere (vooral narratologische) vaardigheden beheerst alvorens hij ‘een nieuwe literaire sensatie’ (dixit Brusselmans op de achterflap) kan genoemd worden.

    Quotering: *** [explicit 11 november 2013]

    11-11-2013 om 23:44 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    10-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: As good as it gets (James L. Brooks) (USA, 1997)
    AS GOOD AS IT GETS (James L. Brooks) (USA, 1997)
    (138’)

    Manhattan, flatgebouw. Melvin Udall (Jack Nicholson) is een alleenstaande schrijver van stationsromannetjes, die niet alleen gebukt gaat onder een aantal ongevaarlijke dwangneurosen en fobieën, maar ook onder een moeilijk te stuiten misantropie. Hij schrikt er bijvoorbeeld niet voor terug zijn homoseksuele buurman Simon (Greg Kinnear) discriminerend de huid vol te schelden, nadat hij eerst diens schattige hondje Vernell in de afvalkoker heeft gekieperd. De enige die Melvin zo’n beetje binnen zijn wereldbeeld kan tolereren, is Carol (Helen Hunt), één van de diensters in de brasserie waar Melvin dagelijks – op zijn vaste plaats en mét gebruikmaking van zijn zelf meegebrachte plastic bestek – komt eten.

    Als op een dag Simon, die kunstschilder is, echter thuis overvallen wordt en zwaar gewond raakt, is het Melvin die moet opdraaien voor de verzorging van het hondje. En dan blijkt al snel dat Mr. Udall een ruwe bolster is met een gouden hart. Niet alleen kwijt hij zich prima van zijn taak als hondenoppasser, maar bovendien zorgt hij er ook voor dat het astmatische zoontje van Carol een goede dokter krijgt en biedt hij Simon onderdak als deze (ten gevolge van de oplopende ziekenhuiskosten en de stagnerende verkoop van zijn schilderijen) blut blijkt te zijn en uit zijn flat gezet wordt. Melvin, Simon en Carol leren elkaar nog een flink stuk beter kennen als Simon (die zelf nog mank loopt) met de auto naar zijn ouders in Baltimore moet gebracht worden, om geld te gaan afsmeken. Melvin wil alleen chauffeur spelen als Carol ook meegaat, en dat leidt uiteindelijk (na een aantal vijven en zessen: Melvin die de verkeerde dingen zegt, Carol die nogal kittelorig en lichtgeraakt blijkt) tot het begin van een relatie Melvin-Carol.

    As good as it gets is een dot van een relatiekomedie, vaak erg grappig, voortdurend gevoelvol en soms gewoon ontroerend, maar 138 minuten zijn net iets te veel van het goede. Vooral naar het einde toe, als de toenadering tussen Melvin en Carol de ene up na de andere down kent, dreigt de kijker zijn interesse wat te verliezen. Jack Nicholson is in deze film echter weer goddelijk op dreef (wat een mimiek heeft die man!) en hij kreeg dan ook terecht een Oscar (Beste Acteur 1997) voor zijn prestatie. Dat Helen Hunt de Oscar kreeg voor Beste Actrice lijkt ons al een stuk minder evident, maar misschien was er dat jaar weinig concurrentie. Al bij al een sympathieke, leuke film van Brooks, zonder echt hoge toppen te scheren.

    Quotering: ***½
    (17 september 2000 – video – bib Wuustwezel) (9 november 2013 – TV – Vier)

    10-11-2013 om 01:33 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    04-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Der Vorleser (Bernhard Schlink) 1995
    Der Vorleser (Bernhard Schlink) 1995

    [Roman. Wij maakten gebruik van de Boektoppers-editie: Bernhard Schlink, De voorlezer, Malmberg-Van In, Den Bosch-Wommelgem, 2009, 180 blz.]

    De voorlezer bestaat uit drie delen. In het eerste deel gaat de 15-jarige Duitse scholier Michael Berg een seksuele relatie aan met Hanna Schmitz, een tramconductrice die twee maal zo oud is als hij. Dit is natuurlijk een gegeven dat de nieuwsgierigheid van de lezer(es) wekt en misschien ook bepaalde verwachtingen, maar het is niet dàt soort roman. Michael moet Hanna tussen en na de seksséances regelmatig boeken (het gaat om teksten uit de wereldliteratuur) voorlezen en via anticipaties maakt de auteur langzaam en subtiel duidelijk dat Hanna analfabete is: zij reageert niet als hij brieven schrijft [p. 43], als hij met haar een dagenlange fietstocht maakt, bemoeit zij zich niet met de landkaart [p. 45], in de hotels laat zij Michael de formulieren invullen en de menukaart bekijken [p. 46] en als hij een kattebelletje voor haar achterlaat, heeft zij dat niet gelezen [p. 48].

    Pas in deel II (meer bepaald op pagina 110) wordt Hanna's geheim definitief prijsgegeven: ‘Hanna kon niet lezen en schrijven’. De manier waarop Michael dat ontdekt, is vrij pregnant. Op het einde van deel I is Hanna plots met de noorderzon verdwenen (naar later blijkt: omdat haar in de trammaatschappij een promotie werd aangeboden, waardoor zij als analfabete door de mand zou vallen). Deel II speelt zich jaren later af (in 1965, zie p. 80). Hanna is nu 43 jaar oud en Michael is student in de rechten. In die hoedanigheid maakt hij een proces mee waarop een aantal vrouwen, waaronder Hanna, ervan beschuldigd worden SS-kampbewaaksters te zijn geweest die een groep Joodse vrouwen en kinderen lieten omkomen in een brandende kerk, zonder hulp te bieden. Het blijkt ook dat Hanna zich als kampbewaakster liet voorlezen door jonge Joodse meisjes, die daarna op transport naar Auschwitz werden gesteld. Omdat Hanna, blijkbaar uit misplaatste trots en schaamte [zie p. 111], haar analfabetisme niet wil toegeven, wordt zij gezien als de hoofdverantwoordelijke van de oorlogsmisdaad en krijgt zij een veel zwaardere straf dan de anderen. Een handgeschreven document speelt in de bewijsvoering een belangrijke rol, maar aangezien Hanna niet kan lezen of schrijven, weet Michael dat zij niet de hoofdschuldige is. Door deze kennisvoorsprong is Michael van toeschouwer potentiële deelnemer aan het proces geworden (hij kan Hanna strafvermindering bezorgen), maar om Hanna niet te ontmaskeren als analfabete, blijft hij zwijgen.

    In deel III zit Hanna in de gevangenis en Michael stuurt haar doorheen de jaren talloze cassettes waarop hij boeken voorleest. Als Hanna uiteindelijk vrijkomt en Michael op het punt staat (als haar enige ‘verwante’) haar terugkeer naar de maatschappij te begeleiden, pleegt zij zelfmoord. Michael trekt dan nog naar New York omdat Hanna haar opgespaarde centjes wil schenken aan een Jodin die als meisje de brand in de kerk overleefde. Deze weigert echter het geld maar gaat ermee akkoord het te schenken aan de Jewish League Against Illiteracy.

    Der Vorleser is aan de oppervlakte een liefdesroman: op pagina 144 geeft de terugblikkende ikverteller Michael toe dat zijn latere relaties met vrouwen steeds beïnvloed zijn geweest door het beeld van Hanna, die hem als puber inwijdde in de liefde en de erotiek. Onder die bovenlaag wordt echter het probleem aangeraakt van hoe de jongere Duitse generaties moeten omgaan met het verleden van hun ouders en grootouders: ‘Wat moest en moet mijn generatie, die na de oorlog is opgegroeid, eigenlijk beginnen met de informatie over de verschrikkingen van de vernietiging der Joden?’ [p. 87]. En: ‘Collectieve schuld had niet alleen te maken met wat er in het Derde Rijk was gebeurd. Dat er Joodse grafstenen met hakenkruizen werden beschilderd, dat zoveel oud-nazi’s bij de rechterlijke macht, de overheid en de universiteiten carrière hadden gemaakt, dat de Bondsrepubliek de staat Israël niet erkende, dat de overlevering minder gewag maakte van emigratie en verzet dan van het aangepaste leven – dat alles vervulde ons met schaamte, zelfs als we de schuldigen konden aanwijzen. Het aanwijzen van de schuldigen bevrijdde niet van de schaamte. Maar het overwon het lijden daaraan. Het zette het passieve lijden aan de schaamte om in energie, activiteit, agressie. En vooral de confrontatie met schuldige ouders was geladen met energie’ [p. 141].

    Men zal toegeven dat dit allemaal nogal wollig en zelfs onduidelijk klinkt. Michael zelf zegt zijn ouders niets te kunnen verwijten, maar hij beseft wel dat Hanna schuldig is geweest (ofschoon niet de hóófdschuldige) en omdat hij van Hanna gehouden heeft, voelt hij zichzelf ook schuldig. Maar de idee dat dit in zekere zin het lot was van zijn (Duitse) generatie, kon geen troost bieden, omdat hij zich niet verbonden voelt met zijn generatie [pp. 141-142]. Het blijft allemaal een beetje in de lucht hangen waardoor die diepere thematiek van het boek niet echt overtuigend overkomt en de lezer niet goed weet waar Schlink nu eigenlijk naartoe wil. Dat Hanna een levenslange veroordeling verkiest boven de onthulling van haar analfabeet zijn, komt overigens ook redelijk onwaarschijnlijk over en doet de roman evenmin goed.

    Komt daar nog bij dat Der Vorleser geschreven is in een bijzonder vlakke, nergens bevlogen of literair aandoende stijl. In feite hebben we maar één zinnetje aangestreept dat een beetje fraai klinkt en bovendien een aardige verwoording is van het concrete thema: ‘Waarom wordt datgene wat mooi was in onze ogen besmeurd doordat het, als we erop terugkijken, lelijke waarheden voor ons verborgen hield?’ Eén zinnetje op 180 bladzijden: dat is vanuit literair-esthetisch oogpunt gezien toch nogal magertjes? Samen met de vaststelling dat het verhaal een overtuigende, diepergravende clou mist, leidt dit tot de vraag waarom Der Vorleser eigenlijk een internationale bestseller is geworden? Wellicht omwille van het vrij ontroerende liefdesverhaaltje aan de oppervlakte, maar op zichzelf overstijgt dit nauwelijks het niveau van een stationsromannetje of een weekendfilm op tv.

    Quotering: **½ [explicit 4 november 2013]

    04-11-2013 om 22:06 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    03-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Jagten (Thomas Vinterberg) (DK, 2012)
    JAGTEN (De Jacht) (Thomas Vinterberg) (Denemarken, 2012)
    (115’)

    Jagten bestaat uit vier, door op het scherm verschijnende titels aangeduide onderdelen. In Oktober wordt Lucas (een zeer verdienstelijke hoofdrol van Mads Mikkelsen), een kleuterleider in een Deens plattelandsschooltje, ten onechte beschuldigd van pedofilie door Klara, het ongeveer zesjarige dochtertje van zijn beste vriend Theo. Door de bijzonder onsympathieke, onhandige en eigenlijk ook nogal ongeloofwaardige wijze waarop de directrice (die om een of andere reden blijkbaar een probleem heeft met mannen, zie haar reactie – overgeven – als er sprake is van sperma en zie ook haar wegvluchten van Lucas als die verhaal komt halen) deze delicate zaak behandelt, wordt Lucas (die net in een scheiding zit en het dus al niet gemakkelijk heeft) in het dorp al snel persona non grata. Zowat iedereen in het dorp verdenkt Lucas ervan nog andere kinderen misbruikt te hebben en in November laten ook de ouders van Klara en zijn nieuwe vriendinnetje hem vallen, wordt Lucas afgetroefd als hij inkopen wil doen in een supermarkt, doden onbekenden zijn hond en wordt het hele geval onderzocht door de politie. Waarbij onder meer aan het licht komt dat wat de kinderen vertellen over Lucas’ kelder gelogen is, omdat Lucas’ huis geen kelder heeft.

    Als men op voorhand weet dat de film zal handelen over een ten onrechte van pedofilie beschuldigde man, dan zijn die twee eerste hoofdstukken (die het grootste deel van de film beslaan) narratologisch gezien eigenlijk vrij voorspelbaar: een kleuterleider en een zogenaamd misbruikt klein meisje (welja), en dan een dorpsgemeenschap die de vermeende pedofiel begint te verstoten (natuurlijk, al lijkt de massahysterie van die dorpelingen, die Lucas toch al langer kennen en hem heel sympathiek vinden – zie het begin van de film – toch een beetje bij de haren getrokken). Wat de kijker wil weten, is hoe dat afloopt en daarop is de eigenlijke spanningsboog van Jagten dan ook gebaseerd. Het antwoord komt in het derde deel: Kerstavond. Heel het dorp zit in de kerk voor de middernachtmis, en Lucas gaat daar ook naartoe. Hij zit dan een tijd heel intens naar Theo, enkele rijen achter hem, te kijken en gaat zelfs naar hem toe, om hem diep in de ogen te kijken en te vragen of hij iets ziet. Vlak vóór dat moment heeft Theo dan al tegen zijn vrouw gezegd: ik zie het aan hem…

    Wàt Theo ziet, wordt niet gezegd, maar de oplettende kijker weet het wel. Toen Lucas in het begin van de film op bezoek kwam bij Theo en deze vroeg hoe het ging, zei Lucas: Goed. Theo repliceert dat Lucas niet moet liegen, want dat hij het aan hem ziet wanneer hij liegt, hij trekt dan een beetje met zijn oog. Zoals Lucas in de kerk zelf tegen Theo zegt, is er in zijn ogen niets te zien en zo beseft Theo dat Lucas onschuldig is. Als je het ons vraagt, een mooi staaltje van functionele filmstructuur, maar tegelijk ook een wat naïeve manier om iemands onschuld te achterhalen: gewoon even in zijn ogen kijken. Maar goed, Theo gaat later die nacht Lucas wat eten en drinken brengen, en alles is blijkbaar weer in orde. Klara heeft overigens die nacht (voor de tweede keer in de film, als we ons niet vergissen) nog eens gezegd dat er niets verkeerds gebeurd is in verband met haar en Lucas.

    Ondertussen wéét de kijker al heel de tijd dat Lucas onschuldig is, en ook daar speelt de functionele filmstructuur een rol. Klara’s mededeling die alles aan het rollen brengt, namelijk dat Lucas’ pik recht omhoog stond (wij begrijpen geen Deens, en moeten hier voortgaan op de ondertiteling), heeft zij van haar oudere broer, die haar – weliswaar vluchtig en in het voorbijgaan – een stuk pornofilm op een laptop heeft laten zien, daarbij het bewuste zinnetje debiterend. Toch ook wel aardig hoe Vinterberg en zijn scenarist Tobias Lindholm aangeven dat Klara een meisje is dat nogal gemakkelijk zinnetjes waarvan ze de draagwijdte niet begrijpt, overneemt: als ze in het begin van de film met Lucas over straat wandelt, zegt ze plots hij kan een klop voor zijn donder krijgen (aldus weer de ondertiteling), ongetwijfeld opgeraapt tijdens één van de ruzies tussen haar ouders.

    Jagten is dus het soort film dat van zijn kijkers een alertheid verwacht die kan leiden tot een beter begrip van wat getoond wordt. Des te merkwaardiger dat de film nog een kort laatste deeltje bevat, getiteld Eén jaar later. Alles is nu weer koek en ei, iedereen vindt Lucas opnieuw een toffe peer en hij is weer samen met dat vriendinnetje. Allemaal toch ook een beetje raar als je het ons vraagt: zou u, Lucas zijnde, na alles wat er gebeurd is, nog in dat dorpje blijven wonen? Maar goed (bis). Lucas’ zoon Marcus krijgt tijdens een soort ‘volwassenwordingsfeest’ een jachtgeweer en tijdens dat feestje wordt Lucas even geconfronteerd met Klara. Hij stelt haar een paar vragen (waaronder: Alles goed?, waarop het onnozele wicht niets antwoordt) en draagt haar vervolgens op zijn arm door de kamer, richting haar papa. Niét doen, zouden wij zo denken, afblijven! Maar goed (ter). In de laatste sequens van de film is er een hertenjacht. Lucas loopt met een geweer door het bos en plots schiet iemand vlak boven zijn hoofd. Lucas valt verschrikt neer, ziet een persoon in tegenlicht (zodat je hem of haar niet herkent) een geweer op hem richten, waarna die persoon wegloopt (op de rug gezien, dus weer onherkenbaar). Lucas zit dan onthutst wat te kijken en te denken, de camera zoomt in op zijn gelaat en… doek.

    Terwijl de rest van de film de alerte kijker antwoorden biedt op zijn vragen, wordt diezelfde kijker hier propertjes in de steek gelaten. In Knack Focus [nr. 45, 7-13 november 2012, pp. 20-22] heeft Dave Mestdach een twee pagina’s lang interview met Vinterberg, maar denk je nu dat die even een vraag stelt over dat mysterieuze einde? Telloren! Wel vernemen we een aantal dingen over Vinterbergs bedoelingen met deze film: ‘Ik wil persoonlijke verhalen vertellen die me fascineren en ontroeren, die iets zeggen over de maatschappij waarin we leven, over haar angsten, obsessies en sociale problemen’. En: ‘De waarheid is nooit zomaar zwart of wit. Mensen zijn nooit zomaar goed of slecht. Dat zijn dooddoeners natuurlijk, maar of het nu om wereldoorlogen of pedofiliezaken gaat: de geschiedenis leert ons dat het heel verleidelijk en gevaarlijk is om dat te vergeten’. En nog: ‘Kinderen liegen niet en zijn altijd onschuldig. Wel, dat klopt niet helemaal en dat doorprikken is wat Jagten zo anders en fascinerend maakt’. Manipulatie en het bewust uitsluiten van kwetsbare individuen door een zich hypocriet en hysterisch gedragende groep zijn inderdaad motieven die zowel in Festen (Vinterbergs vorige succesfilm) als in Jagten sterk op de voorgrond treden, en het zijn bovendien allebei kenmerken van fascisme. Fascisme dat in essentie een dorpsmentaliteit is (niet voor niets speelt Jagten zich af in een dorp): een besloten en zich met elkaar goed voelend groepje dat zegt ‘onze kerktoren is de schoonste van de hele wereld, en daar mag nu eens niemand anders naar komen kijken’.

    Blijft natuurlijk nog dat merkwaardige einde. Tegen Dave Mestdach zegde Vinterberg ook: ‘Jagten is de antithese van Festen, omdat het in de grond een goedhartige film is die bewijst dat liefde veel kan overwinnen’. Dat moet dan wel slaan op die uiteindelijke verzoening tussen Theo en Lucas, en in zoverre zijn we met Vinterberg méé. Maar als het gaat om de vraag ‘wie is dat toch die op het einde op Lucas schiet?’, dan mogen we blijkbaar onze eigen weg gaan. We hebben het eerst aan anderen gevraagd en verschillende antwoorden gekregen. Het is iemand uit het dorp die Lucas (ondanks zijn onschuld) niet kan vergeven want mensen denken: geen rook zonder vuur (waarop wij repliceerden: waarom schiet die persoon dan nààst Lucas in plaats van erop?). Het is die oudere broer van Klara (weinig waarschijnlijk toch). Het is Lucas’ zoon Marcus die kwaad is op zijn vader omdat die laatste hem intoomde bij zijn wraaklust tegen de dorpsbewoners (de rest van de film biedt daar toch geen argumenten voor aan?). En zelfs: wat wij en Lucas daar zien, gebeurt dat wel echt?

    Aansluitend bij dat laatste en als iedereen toch zijn gokje mag wagen, mogen wij dan ook eens verder epibreren? De titel van de film slaat natuurlijk op de ‘heksenjacht’ tegen Lucas, die zelf kan beschouwd worden als een opgejaagd hert. Maar in de film komt twee maal een echte hertenjacht voor. In het begin schiet Lucas een hert neer, vrij cru in beeld gebracht. Als Klara (ook in het begin) aan Lucas vraagt wat hij graag eet, antwoordt hij: hertenbout (zij zegt: fishsticks). Op het einde is er dus een tweede hertenjacht, maar deze keer krijgt Lucas niet de kans een hert neer te schieten, omdat hij zelf beschoten wordt (en niét neergeschoten!). Is die anonieme schutter misschien een soort wraakengel (of nog beter: waarschuwingsengel) die Lucas er met een waarschuwingsschot aan komt herinneren dat hij, de onschuldig opgejaagde van een jaar daarvoor, óók jaagt op onschuldige wezens (herten)? Wanneer dan de film eindigt met een close-up van de onthutst kijkende en nadenkende Lucas, betekent dit dan dat Lucas beseft dat hij geen haar beter is dan de rest van die onsympathieke, half-fascistische dorpelingen? Toegegeven, dat gaat allemaal ver en het is niet te bewijzen, maar de hernieuwde visie van Festen heeft ons geleerd dat Vinterberg niet helemaal vies is van metafysische ‘spokerijen’ (zie op het einde het optreden van die overleden tweelingzuster, al is het daar wel in een droom van Christian) en het religieuze idee van een ‘waarschuwingsengel’ is toch niet zó vergezocht, als we tien minuten daarvoor nog met zijn allen in de kerk Kerstmis zitten te vieren?

    Als (àls) wij gelijk hebben, dan klopt het wel mooi met wat Vinterberg in dat interview zei over ‘mensen die nooit zomaar goed of slecht (zijn)’. Bon. Om af te ronden nog dit: hadden wij al gezegd dat Annika Wedderkopp, die in de film de rol van de elfjesachtige maar tegelijk hemeltergende Klara vertolkt, een pracht van een acteerprestatie neerzet? In Cannes 2012 werd Mads Mikkelsen uitgeroepen tot beste acteur van het filmfestival, maar voor onze part had die prijs gerust naar de kleine Annika mogen gaan.

    Quotering: ***½
    (1ste visie: 12 oktober 2013 – dvd – bib Wuustwezel) (2de visie: 17 oktober 2013 – Kinepolis – filmforum)

    03-11-2013 om 23:31 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (7 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Festen (Thomas Vinterberg) (DK, 1998)
    FESTEN (Het Feest) (Thomas Vinterberg) (Denemarken, 1998)
    (101’)

    De succesvolle hoteleigenaar Helge Klingerfeldt wordt 60 en geeft een groot verjaardagsfeest waarop de hele familie en vriendenkring is uitgenodigd. Helge heeft vier kinderen: de jongste zoon Michael, een gepatenteerd klootzakje, een dochter (Helene) die een relatie heeft met een neger en de tweeling Christian en Linda. Die Linda heeft onlangs zelfmoord gepleegd. Als Christian tijdens het feestdiner een speech houdt, deelt hij mee dat hij en zijn tweelingzus tijdens hun jeugd door hun vader seksueel misbruikt werden. Aanvankelijk is het onduidelijk of dit de waarheid is, dan wel of Christian een ziekelijke fantasie heeft. Het feest gaat een beetje in mineur verder, maar Christian neemt nog enkele malen het woord en op de duur beschuldigt hij de vader er zelfs van de dood van Linda te hebben veroorzaakt. Christian wordt hardhandig aan de deur gezet en buiten aan een boom vastgebonden, maar uiteindelijk raakt hij toch weer binnen en leest Helene een briefje voor dat zij in het begin van de film ontdekt heeft in de vroegere kamer van Linda. Daarin deelt Linda mee dat zij zelfmoord gaat plegen omdat haar vader haar vroeger verkracht heeft. Einde van het feest. De volgende morgen bij het ontbijt verontschuldigt papa zich tegenover de hele familie, en Michael verzoekt hem daarna het gezelschap te verlaten. Christian, die in Frankrijk enkele restaurants uitbaat, vraagt aan één van de dienstertjes of zij met hem in Parijs wil komen wonen, waarop zij bevestigend antwoordt.

    Vinterberg slaagt erin de aandacht van de toeschouwer gaande te houden dankzij het sensationele onderwerp van zijn film: een vader die ten overstaande van heel zijn familie beschuldigd wordt van incestueuze pedofilie: het is echt niet niks en de kijker wil wel eens weten hoe dàt gaat aflopen! Enigszins met een sisser dus, en bovendien worden een aantal deelaspecten van het verhaal bijzonder oppervlakkig en onbevredigend uitgewerkt: de relatie van Christian met dat dienstertje, de rol van de chef-kok die een oude vriend is van Christian, de rol van die kleurling (het vriendje van Helene), het slechte huwelijk van de jongste zoon Michael (die nota bene tijdens een vorig feest een ander dienstertje had bezwangerd). Het blijft allemaal in de lucht hangen en je zit er wat wezenloos tegenaan te kijken, zonder door de hele zaak echt geraakt te worden.

    Komt daar nog bij dat Festen gefilmd werd volgens de regels van het Dogma 95-manifest (onder meer: geen begeleidende muziekscore, alleen natuurlijk licht, geen speciale effecten…). In de praktijk komt het erop neer dat – net zoals bij Lars von Trier – voortdurend gewerkt wordt met een onstabiele handcamera, resulterend in onscherpe beelden en snelle, wegdraaiende camerabewegingen die ons persoonlijk al na tien minuten lichte hoofdpijn bezorgen. Nee, een grote fan van die Vinterberg zal je ons niet vlug zien worden en een diepe indruk heeft die Festen op ons niet gemaakt, de film moge dan nog links en rechts een aantal prijzen hebben gewonnen. Quotering: *** (21 juni 2003) (video – bib Brasschaat).

    Nee, een grote indruk heeft Festen tien jaar geleden blijkbaar niet gemaakt, want we waren zelfs totààl vergeten dat we de film ooit gezien hadden. Naar aanleiding van de filmforumvisie van Jagten hebben we hem nu nog eens herbekeken en al blijft het absoluut waar van die losse draden en die gewild-slordige vormgeving, we moeten toch toegeven dat de plot enkele pregnante momenten bevat, met als hoogtepunt het voorlezen van die zelfmoordbrief door Helene. Boeiend zijn ook de raakpunten tussen Festen en Jagten: telkens draait het rond pedofilie (men zou toch eens aan Vinterberg moeten vragen waarom hij daardoor zo geobsedeerd is: werd hij wellicht zelf misbruikt tijdens zijn jeugd?) en rond de ‘anderen’ die zich negatief en tegelijk hypocriet-afstandelijk opstellen tegenover een onschuldig individu. In beide gevallen loopt het weliswaar goed af (Christian krijgt gelijk en in Jagten wordt Lucas vrijgepleit), maar hypocrisie (zie in Festen vooral ook de rol van de moeder) en het ten onrechte uitsluiten van kwetsbare eenlingen (in wezen een kenmerk van fascisme: de idee dat men een tof, afgesloten groepje vormt en dat bepaalde figuren daar geen deel van mogen uitmaken) vormen interessante motieven die in beide films aanwezig zijn. Wat het motief ‘fascisme’ in Festen betreft: Helene noemt Michael op een bepaald moment een nazi en tijdens het feest zit de hele familie een racistisch liedje te zingen, met als bestemmeling de zwarte vriend van Helene. Omwille van dit alles mag onze evaluatie van Festen met een halfje naar boven.

    Quotering: ***½ (2 november 2013) (dvd – bib Brecht)

    03-11-2013 om 17:37 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    01-11-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Dieven en geliefden (Luuk Gruwez) 2000
    Dieven en geliefden (Luuk Gruwez) 2000

    [Gedichten, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2000, 71 blz.]

    Wij hebben in ons leven al heel wat dichtbundels gelezen, maar wij moeten vaststellen dat het slechts zeer zelden voorkomt dat we met een dichtbundel van kaft tot kaft helemaal méé zijn. Zoals dat bijvoorbeeld ooit het geval was met Hercules (uit 1960) van Paul Snoek of met De Oostakkerse Gedichten (uit 1955) van Hugo Claus. De nieuw-realisten waren indertijd weliswaar een stuk toegankelijker en verstaanbaarder, maar daar mangelde het dan weer vaak aan poëtische zeggingskracht. Wat we maar willen zeggen, is dat we bij dichtbundels vaak, soms, regelmatig geen flauw idee hebben waar de dichter of dichteres het nu eigenlijk over heeft, en al heeft T.S. Eliot ooit terecht geponeerd dat a poem can communicate before it is understood, als er totaal géén communicatie is, dan wordt het natuurlijk maar een triestige zaak. Alsof je een blind date hebt met iemand die de hele avond onverstaanbare brabbeltaal spreekt. En het kennismaken met een nieuwe dichtbundel is inderdaad iedere keer een soort blind date: het kan meteen klikken of het kan compleet tegenvallen.

    In vele gevallen zijn wij al tevreden als we in een bundel enkele gedichten aantreffen die ons aanspreken (in de beste gevallen bevatten die gedichten de potentie om levenslange gezellen te worden, op de duur ken je ze zelfs half of volledig van buiten) en meestal mogen we van geluk spreken als we een vers of een paar regels kunnen sprokkelen die opvallend fraai geformuleerd zijn. Want daar draait het toch om bij poëzie: niet wàt je zegt, is het belangrijkste, maar hoé je het formuleert. In de best case scenario staan er woorden bij mekaar die nog nooit zo bij mekaar hebben gestaan en die tegelijk herkenbare gedachten en gevoelens op een niet-alledaagse, poëtische, mooie manier verwoorden.

    Luuk Gruwez is een dichter die ons in het verleden regelmatig heeft weten aan te spreken, maar de bundel Dieven en geliefden hadden we nog niet gelezen. Het lijkt ons zeker niet zijn sterkste werk, al staan er toch vier gedichten in die er voor ons uitspringen. Dat is onder meer het openingsgedicht Ars amandi [p. 9] dat een beetje cynisch doet over dichters en eindigt met het aardige parallellisme: ‘Kom desgewenst maar aan hun vrouwen, / kom nooit of nimmer aan hun komma’s’. Verder is er Oma Winnetou [pp. 23-25], een soort in memoriam voor een oud vrouwtje dat op een doodsprentje ongetwijfeld indruk zou maken en tranen te voorschijn kan toveren. Ook hier weer een fraai parallellisme: ‘Het laatste is te vaak altijd. / Het laatste is altijd te lang’.

    Dan hebben we nog het merkwaardige Advies aan een dief [pp. 26-29], waarin Gruwez een virtuele dief rondleidt in zijn huis en dat deze ongewone verzen bevat: ‘Zie, uit het beste van mezelf / heb ik mezelf bijeengestolen’, al is bij nader inzien die herhaling van twee maal ‘mezelf’ toch niet zó geslaagd. De laatste verzen gaan over zijn vriendin: ‘Maar ook al neemt u alles mee, / laat haar bij mij, en mij bij haar’. Toegegeven, ook niet echt briljant, maar we begrijpen wat de dichter bedoelt en horen dat hij moeite doet om de taal te polijsten. En ten slotte is er nog het vrij lange Parlez-moi d’amour [pp. 30-33], over een vrouw, ene Marie-Jeanne, met problemen en een triestig einde. O ja, en op pagina 67 in het voor Herman De Coninck geschreven Het geslacht, ook nog de regels ‘In mannen is het koud en vaak december, / in vrouwen is het altijd mei’. Sterk vonden we ook de verzen: ‘Ga nooit de trap op en zeg niet: / Hier is ’t geweest, hier moet het zijn. / Want het was altijd ergens elders. / keer niet terug, en zeker niet na jaren’, in het over nostalgie handelende Bezoek aan een huis [pp. 42-45]. Of zou die ‘nergens elders’ toch niet beter ‘ergens anders’ geweest zijn?

    Zoals men ziet, een rijke oogst kan men het niet echt noemen als het gaat om een bundel met 27 gedichten. Maar misschien doen wij Gruwez en andere dichters wel onrecht aan door een bundel slechts enkele weken een kans te geven. Het zou niet de eerste keer zijn dat een gedicht pas begint te groeien en te bloeien na talloze herlezingen en soms vraagt het jaren en geen weken om verliefd te worden op een versregel. Anderzijds is voorheen al vaak gebleken dat T.S. Eliot toch gelijk had met zijn zinnetje en met het tegendeel ervan: klikt het niet meteen tijdens de blind date, dan komt er meestal weinig van in huis.

    Quotering: (een welwillende) ***
    [explicit 1 november 2013]

    01-11-2013 om 23:28 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    28-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Colloquia Familiaria (Erasmus) 1533
    COLLOQUIA FAMILIARIA (Alledaagse gesprekken) (Desiderius Erasmus Roterodamus) 1533

    [Nederlandse vertaling: Jeanine de Landtsheer (vert.), Desiderius Erasmus: Gesprekken / Colloquia. Vertaald en toegelicht. Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2001 = Colloquia familiaria ed. 2001]

    [Duitse vertaling: Hubert Schiel (vert.), Erasmus von Rotterdam: Vertraute Gespräche (Colloquia Familiaria). Uebertragen und eingeleitet. Magnus Verlag, Stuttgart-Wenen, z.j. (heruitgave van de editie Keulen 1947) = Colloquia familiaria ed. 1947]

    [Teksteditie/bloemlezing Latijn-Duits: Werner Welzig (ed./vert.), Erasmus von Rotterdam: Colloquia Familiaria / Vertraute Gespräche. Uebersetzt, eingeleitet und mit Anmerkungen versehen. Erasmus von Rotterdam: Ausgewählte Schriften – deel 6, Wissenschaftliche Buchgesellschaft, Darmstadt, 1967 = Colloquia familiaria ed. 1967]

    Genre

    Een verzameling in Latijns proza geschreven gesprekken (colloquia), voornamelijk van satirische aard. De titel Colloquia Familiaria wordt vaak vertaald als Vertrouwde Gesprekken. Wij opteren voor Alledaagse Gesprekken. De talrijke zestiende-eeuwse drukken hebben verschillende titels, maar tegenwoordig wordt standaard naar de tekst verwezen als Colloquia Familiaria of kortweg Colloquia.

    Auteur

    De wereldberoemde humanist Desiderius Erasmus van Rotterdam (1469?-1536).

    Situering / datering

    In 1518 publiceerde Johannes Froben in Basel buiten medeweten van Erasmus een aantal (Latijnse) gespreksformules en dialogen die hij voor zijn studenten had geschreven. Erasmus was niet gelukkig met deze Familiarium colloquiorum formulae et alia quaedam [Alledaagse gespreksformules en aanverwante zaken]. In maart 1519 bezorgde hij bij Dirk Martens in Leuven een grondig verbeterde uitgave. Daarnaast verschenen binnen vier jaar nog minstens dertig edities tot Erasmus in maart 1522 bij Froben een totaal vernieuwde en aangevulde uitgave op de markt bracht. De korte didactische spreekoefeningen waren nu uitgegroeid tot levendige en satirische gesprekken waarvan de stof niet langer beperkt bleef tot het schoolleven, maar de hele maatschappij omvatte. In de volgende jaren publiceerde Erasmus nog elf, telkens verder aangevulde ‘officiële’ uitgaven. De definitieve versie, die aan de basis van de latere herdrukken ligt, verscheen in maart 1533 en bevat 48 gesprekken. Vanaf de editie van februari 1526 voegde Erasmus een soort verantwoording in briefvorm toe (De utilitate colloquiorum) om zich te verdedigen tegen de kritiek van de theologen uit Parijs, Leuven en elders. De volgende jaren werd die verantwoording telkens aangevuld en de laatste versie verscheen in september 1529 en eindigde met een rechtstreekse aanval op de Sorbonne. Ondanks de kritiek waren er bij Erasmus’ dood in 1536 al een honderdtal edities van de Colloquia gedrukt.

    Inhoud

    1 Votum temere susceptum (Lichtzinnige beloftes) [ed. 1947: 84-88, ed. 2001: 11-15]
    Een gesprek tussen twee mannen die op pelgrimstocht zijn geweest, de ene naar Jeruzalem, de andere naar Rome en Santiago de Compostela. Bevat heel wat kritiek op deze pelgrimstochten: de pelgrims worden op de bedevaartplaatsen voor de gek gehouden en bij hun terugkeer pochen ze over allerlei zaken, terwijl ze weinig of niets interessants hebben meegemaakt.

    2 De sacerdotiis captandis (Jacht op beneficies) [ed. 1947: 147-152, ed. 2001: 16-20]
    Een gesprek tussen twee mannen. De ene is naar Rome geweest, op jacht naar beneficiën (betaalde kerkelijke ambten), maar tevergeefs. Er worden grappen gemaakt over de grote neus van de ene man (naar verluidt had Erasmus zelf een grote neus).

    3 Militis confessio (Soldatenbiecht) [ed. 1947: 71-76, ed. 1967: 10-19, ed. 2001: 21-25]
    Een gesprek tussen twee mannen, waarvan de ene soldaat is geweest. Het wangedrag van soldaten wordt bekritiseerd. De ex-soldaat maakt zich echter geen zorgen: even biechten bij de dominicanen, en alles is weer ok.

    4 Herilia jussa (Heer en knecht) [ed. 1947: 12-14, ed. 2001: 26-30]
    Drie korte gesprekken tussen een heer en zijn knecht. De heer is veeleisend, de knecht lui.

    5 Monatoria paedagogica (Een les in goed gedrag) [ed. 1947: 7-9, ed. 2001: 31-33]
    Kort gesprek: een leraar geeft een leerling een aantal wenken over hoe hij zich moet gedragen.

    6 Lusus venia (Kinderspelen) [ed. 1947: 9-11, ed. 2001: 34-44]
    Enkele korte dialogen, in hoofdzaak tussen kinderen, over een aantal populaire spelen (tennis, kogelwerpen, croquet, springen).

    7 Pietas puerilis (Een gesprek over vroomheid) [ed. 1947: 293-307, ed. 2001: 45-58]
    Een gesprek tussen twee jongelingen. De ene is heel vroom en leert de ander van alles over bidden, preken en sacramenten.

    8 (Op jacht) [ed. 2001: 59-60]
    Zeer kort gesprekje tussen een aantal jongelingen die praten over wat ze gaan doen (jagen op kikkers of konijnen, vissen, met noten spelen…)

    9 (Naar school) [ed. 2001: 61-63]
    Twee korte gesprekjes tussen schoolkinderen.

    10 (Een werelds festijn) [ed. 2001: 64-88]
    Een luchtig tafelgesprek tussen vrienden, vooral bedoeld om een aantal (Latijnse) formules rond (culinaire) thema’s te presenteren.

    11 Apotheosis Reuchlini Capnionis (De hemelvaart van Capnio of Hoe de onvergetelijke Johannes Reuchlin werd opgenomen onder de heiligen) [ed. 1947: 381-390, ed. 1967: 124-143, ed. 2001: 89-97]
    Op 30 juni 1522 overleed de Duitse humanist Johannes Reuchlin (Capnio is de Griekse en gelatiniseerde vorm van zijn achternaam). Zijn vriend Erasmus schrijft deze dialoog als een eerbetoon aan de overledene. Brassicanus, net terug uit Duitsland, meldt zijn vriend Pompilius het overlijden van Reuchlin en deelt mee dat een franciscaan in een droom heeft gezien hoe Reuchlin onder begeleiding van de H. Hiëronymus in de hemel werd opgenomen.

    12 Proci et puellae (De vrijer en zijn meisje) [ed. 1947: 214-231, ed. 2001: 98-113]
    Een gesprek tussen een vrijer, Pamphilus, en zijn meisje, Maria. Hij verdedigt het huwelijk, zij lijkt aanvankelijk eerder de maagdelijkheid te verdedigen en speelt een beetje hard to get. Uiteindelijk blijkt zij toch bij te draaien. Naar verluidt werd de tekst vanaf 1526 door de theologische faculteit van Parijs gecensureerd omwille van de verhulde suggestie dat het huwelijk beter zou zijn dan de maagdelijke staat.

    13 Virgo misogamos (Het meisje dat niet wilde trouwen) [ed. 1947: 197-210, ed. 2001: 114-125]
    De zestienjarige Catharina wil niet trouwen, maar wel kloosternon worden. Eubulus, die een oogje op haar heeft, probeert haar om te praten: hij vindt dat jonge mensen zich niet overhaast en zonder nadenken mogen binden, in dit geval aan een levenswijze die een huwelijk uitsluit en om een gelofte van kuisheid vraagt. Omdat Catharina wil intreden in een dubbelklooster (paters en nonnen gescheiden, maar wel gebruik makend van dezelfde kapel), waarschuwt Eubulus (en via hem Erasmus) voor de geilheid van de monniken [pp. 118-119] en voor het feit dat sommige nonnen lesbische relaties hebben met elkaar [p. 120].

    14 Virgo poenitens (Het meisje dat tot inkeer kwam) [ed. 1947: 210-214, ed. 2001:126-129]
    Deze dialoog sluit aan bij de vorige.

    15 Uxor Mempsigamos, sive Coniugium (Het huwelijk of De vrouw die afgaf op haar huwelijk) [ed. 1947: 254-274, ed. 1967: 144-181, ed. 2001: 130-147]
    Een gesprek tussen twee gehuwde vriendinnen. De jongste klaagt over het wangedrag van haar man, zij wil van hem scheiden, waarop de oudste de ander aanraadt zich onderdanig te gedragen en haar echtgenoot met zachte hand aan te pakken, dan zal alles weer goed komen. ‘De hoogste lof voor een vrouw is inschikkelijkheid tegenover haar man. Dat is de natuurlijke gang van zaken, dat is de wil van God: dat een vrouw helemaal afhankelijk is van haar man’.

    16 Militis et Carthusiani (De soldaat en de kartuizer) [ed. 1947: 76-84, ed. 1967: 182-197, ed. 2001: 148-155]
    Een afgezwaaide huursoldaat bezoekt een oude vriend die kartuizermonnik is geworden. De soldaat begrijpt niet hoe men zich kan onderwerpen aan een streng kloosterregime in plaats van te genieten van de wereld. De monnik wijst echter op de risico’s en de nadelen van het soldatenleven waarna de soldaat al snel toegeeft dat de monnik gelijk heeft.

    17 Pseudochaei et Philetymi (De leugenaar en de man van eer) [ed. 1947: 53-59, ed. 2001:156-162]
    Gesprek tussen een bedrieglijke zakenman en zijn op eerlijkheid gerichte vriend. De zakenman, voor wie naar verluidt Franz Birckmann (1504-1530), boekhandelaar te Antwerpen en te Keulen, model heeft gestaan, legt een aantal van zijn commerciële trucjes uit.

    18 Naufragium (Schipbreuk) [ed. 1947: 16-27, ed. 2001: 163-173]
    Ene Adolphus (in wie we misschien Adolf van Bourgondië, heer van Veere en Beveren en admiraal van Vlaanderen, mogen herkennen) vertelt aan ene Antonius over een schipbreuk die hij geleden heeft met een Schots schip tijdens een storm vóór de Hollandse kust. Hij was één van de weinige overlevenden. Er wordt gespot met het bijgeloof van de opvarenden, die liever tot allerhande heiligen bidden dan tot God zelf. Op het einde wordt vermeld dat er geen vriendelijker volk bestaat dan de Hollanders. Dit gesprek is één van de hoogtepunten van de bundel: je maakt deze zestiende-eeuwse schipbreuk als het ware persoonlijk mee!

    19 Diversoria (Herbergen) [ed. 1947: 27-35, ed. 2001: 174-181]
    Twee vrienden vertellen elkaar over hun ervaringen met respectievelijk Franse en Duitse herbergen. In de Franse herbergen wordt men met veel comfort en vriendelijkheid ontvangen door gastvrouwen, in de Duitse herbergen ontbreekt alle comfort en is men zeer onvriendelijk.

    20 Adolescentis et scorti (De jongeman en het hoertje) [ed. 1947: 190-197, ed. 1967: 198-211, ed. 2001: 182-188]
    Een jongeman is naar Rome geweest en daar tot inkeer gekomen in verband met zijn losbandig leven. Terug thuis probeert hij een hoertje dat hij regelmatig bezocht, te overtuigen om te stoppen met de prostitutie. Hij slaagt in zijn voornemen.

    21 Colloquium senile (Oudeherenkransje of Het Rijtuig) [ed. 1947: 128-147, ed. 1967: 212-251, ed. 2001: 189-206]
    Vier oudere heren, die ooit nog samen studeerden in Parijs, rijden met de koets naar de jaarmarkt in Antwerpen en vertellen onderweg hun levensverhalen. Glycion ziet er nog jong uit want hij heeft heel zijn leven getracht het rustig aan te doen en alles te relativeren. Polygames ziet er oud uit voor zijn leeftijd: hij is dan ook acht keer getrouwd geweest. Pampirus werd eerst koopman, raakte al zijn geld kwijt aan het dobbelen en ging toen jarenlang van de ene kloosterorde over in de andere. Eusebius werd kanunnik en was daar tevreden mee. Het gesprek eindigt met een korte conversatie tussen twee koetsiers.

    22 Franciscani (Ptoochoplousioi) (De rijke bedelaars of De franciscanen) [ed. 1947: 459-479, ed. 2001: 207-225]
    Twee franciscaanse bedelmonniken (obervanten) vragen onderdak bij een pastoor, maar worden weggestuurd. De waard van de plaatselijke herberg is eerst ook niet zo happig op hen, maar op verzoek van zijn vrouw laat hij de monniken toch binnen. Aan tafel ontspint zich een gesprek dat vooral rond kledij en mode draait. De waard begint de monniken steeds sympathieker te vinden.

    23 Abbatis et eruditae (De abt en de geletterde vrouw) [ed. 1947: 183-190, ed. 1967: 252-265, ed. 2001: 226-232]
    Een te veel aan wereldse ijdelheden gehechte abt wordt op zijn plaats gezet door een geletterde vrouw (voor wie waarschijnlijk Margaret Roper, de oudste dochter van Thomas More, model heeft gestaan).

    24 Exorcismus sive spectrum (De duiveluitdrijving of Het spook) [ed. 1947: 59-70, ed. 2001: 233-243]
    Anselmus vertelt aan Thomas hoe een vriend van hen een domme, bijgelovige dorpspastoor, Faunus, voor de gek hield door hem te doen geloven dat er ’s nachts een door een duivel gekwelde ziel in de buurt rondspookt. De priester gaat helemaal op in zijn rol als exorcist en krijgt op het einde van de ‘dode’ een briefje met de mededeling dat hij nu in de hemel is en dat de priester daar ook zal terechtkomen. Een bijzonder leuke duivel- en spookgeschiedenis is dit, met hier en daar satire op bijgeloof en op dwaze, hebzuchtige priesters. Men vraagt zich af of een Jheronimus Bosch even sceptisch stond tegenover duivels en spoken als Erasmus.

    25 Alcumistica (Alchemie) [ed. 1947: 484-495, ed. 2001: 244-253]
    De ene vriend vertelt aan de andere het verhaal van de geleerde Balbinus die bedrogen wordt door een priester die beweert dat hij op alchemistische wijze goud kan maken. Balbinus verliest op die manier heel wat geld. Blijkbaar had Erasmus geen al te hoge pet op van de alchemie.

    26 Hippoplanus (De paardenkoopman) [ed. 1947: 479-484, ed. 1967: 266-275, ed. 2001: 254-258]
    Phaedrus moet op reis en heeft een paard nodig. Hij laat zich bedriegen door een paardenkoopman en koopt een paard dat na een tijdje niets waard blijkt te zijn. Phaedrus doet bij zijn terugkeer echter alsof het een geweldig paard is en met de hulp van een vriend die beweert het paard te willen kopen, bedriegt hij de paardenkoopman op zijn beurt.

    27 Ptoochologia (Een bedelaarsgesprek) [ed. 1947: 525-531, ed. 2001: 259-265]
    Een bedelaar komt een ex-‘collega’ tegen die het nu blijkbaar voorspoedig gaat. Gevraagd naar de oorzaak hiervan vertelt de man dat hij het bedelen heeft ingeruild voor een bedrieglijke carrière als alchemist. Nogmaals blijkt hier dat Erasmus geen hoge pet ophad van de alchemie.

    28 Convivium fabulosum (Een festijn van verhalen) [ed. 1947: 417-436, ed. 1967: 276-313, ed. 2001: 266-283]
    Een aantal vrienden zitten met elkaar aan tafel en vertellen elkaar vrolijke anekdoten die vaak aan de fratsen van Tijl Uilenspiegel doen denken. Een aantal van de anekdoten gaan over de Franse koning Lodewijk XI en andere vorsten (Maximiliaan van Oostenrijk, Filips de Goede).

    29 Puerpera (De jonge moeder) [ed. 1947: 274-292, ed. 2001: 284-308]
    Een oudere man en een pas bevallen meisje van vijftien jaar (!) houden een gesprek over het zogen van kinderen. De man verwijt het meisje dat zij haar kind uitbesteedt aan een min, het gesprek handelt vervolgens een tijdje erg filosofisch over ziel en lichaam en eindigt dan met een betoog van de man dat elke moeder haar eigen kinderen zou moeten zogen. Het meisje is overtuigd, nu haar man en haar ouders nog.

    30 Peregrinatio religionis ergo (Een pelgrimstocht uit devotie) [ed. 1947: 88-127, ed. 2001: 309-345]
    Een boeiend gesprek tussen Menedemus en Ogygius, welke laatste op de terugtocht van Santiago de Compostella twee bedevaartsoorden in Engeland heeft bezocht: Onze-Lieve-Vrouwe van Walsingham en het graf van Thomas Becket in Canterbury. Ogygius beschrijft en Menedemus geeft voortdurend kritische commentaar, waarbij de hebzucht van de clerus en het twijfelachtige allooi van bedevaarten en de aanbidding van relieken scherp op de korrel worden genomen. Interessant is dit gesprek vooral omwille van het eigentijdse verslag van een bezoek aan de kathedraal van Canterbury.

    31 Funus (De uitvaart) [ed. 1947: 152-175, ed. 2001: 346-367]
    Phaedrus vertelt aan Marcolphus over de dood van twee van zijn vrienden. De ene regelde zijn begrafenis met veel pracht en praal, terwijl rond zijn sterfbed de dokters, een aantal bedelmonniken en de pastoor voor ruzie en onrust zorgden. De andere regelde zijn begrafenis in alle eenvoud en rust.

    32 (Een feest met veel gangen) [ed. 2001: 368-374]
    Apicius geeft Spudus raadgevingen in verband met het organiseren van een geslaagd feestmaaltijd voor een beperkte groep.

    33 De rebus ac vocabulis (De vlag en de lading) [ed. 1947: 403-411, ed. 1967: 456-471, ed. 2001: 375-382]
    Een dialoog over het ophouden van schone schijn: men doet vaak wel dingen (stelen, bedriegen, liegen, overspel plegen), maar wil niet die naam hebben (dief, bedrieger, leugenaar, echtbreker).

    34 Charon (Charon) [ed. 1947: 35-42, ed. 2001: 383-389]
    Een gesprek tussen Charon en Alastor, een wrekende kwelgeest uit de Griekse mythologie. Charon gaat een nieuwe boot kopen want de pest, maar vooral de oorlog (tussen Karel V en Frans I) en de godsdiensttwisten zorgen voor een grote toevloed van zielen richting hel.

    35 (Een bijeenkomst van taalspecialisten) [ed. 2001: 390-396]
    Een discussie tussen zeven pedante professoren over het woordje ‘anticomarita’. Erasmus levert hier satire op drie van zijn critici (Parijse theologen). Eén van hen, Pierre Cousturier, had in 1526 een boek uitgegeven over onrecht dat Maria aangedaan wordt met een taalfout in de titel (Apologeticum in novos anticomaritas). ‘Maritae’ betekent echter ‘echtgenotes’ of ‘gehuwd’.

    36 Agamos gamos (Een huwelijk dat geen huwelijk is of Een ongelijk huwelijk) [ed. 1947: 239-254, ed. 2001: 397-410]
    Twee vrienden spreken schande tegenover elkaar over een zestienjarig meisje dat van haar ouders is moeten trouwen met een veel oudere ruwe, ongezonde en verarmde edelman, alleen maar omdat ze uit zijn op zijn adellijke titel.

    37 Cyclops sive Evangeliophorus (De cycloop of De evangeliedrager) [ed. 1947: 307-316, ed. 2001: 411-419]
    Cannius ziet dat Polyphemus rondloopt met een evangelieboek en toont vervolgens aan dat deze zich helemaal niet evangelisch gedraagt. Het gaat hierbij om Nicolaas Kan en Felix Rex, twee secretarissen van Erasmus.

    38 Aprosdionusa sive absurda (Non-sequiturs of Ongerijmdheden) [ed. 1947: 436-438, ed. 2001: 420-422]
    Twee mannen die constant naast elkaar praten: de ene heeft het over een bruiloft, de andere over een scheepsreis die geteisterd wordt door een storm en piraten.

    39 Hippeus anippos sive Ementita nobilitas (Een ridder zonder paard of Valse adel) [ed. 1947: 42-53, ed. 1967: 472-493, ed. 2001: 423-433] Nestorius geeft Harpalus allerlei adviezen om op bedrieglijke wijze voor een ridder en edelman door te gaan.

    40 Senatulus sive Gunaikosunedrion (De Tweede Kamer of Het vrouwenparlement) [ed. 1947: 175-183, ed. 2001: 434-441]
    Het begin van een vergadering van vrouwen die samenkomen om te beslissen welke gedragsregels vrouwen moeten volgen en welke rechten zij moeten krijgen.

    41 Diluculum (Dageraad) [ed. 1947: 390-399, ed. 1967: 494-511, ed. 2001: 442-450]
    Nephalius overtuigt Philypnus ervan dat hij zijn dagen niet moet verslapen, want tijdens de ochtend is men monter en fris en werkt men het best.

    42 Convivium sobrium (Een sober festijn) [ed. 1947: 411-417, ed. 1967: 512-523, ed. 2001: 451-456]
    Een aantal vrienden ontmoeten elkaar in een tuin en vertellen elk de beste gedachte die zij de afgelopen week gelezen hebben.

    43 Ars notoria (De kunst van het leren) [ed. 1947: 399-403, ed. 2001: 457-460]
    Desiderius geeft Erasmius adviezen bij het studeren. Er is maar één goede methode: hard werken, toewijding en doorzetting.

    44 Opulentia sordida (De rijke duitendief) [ed. 1947: 510-524, ed. 2001: 474]
    Gilbertus vertelt over zijn maandenlang verblijf bij een rijke Venetiaanse familie, waar de pater familias op alle mogelijke manieren bezuinigde op eten en drinken. Erasmus verwerkt hier een eigen ervaring.

    45 Exsequiae Seraphicae (Een serafijnse begrafenis) [ed. 1947: 438-459, ed. 2001: 475-494]
    Twee vrienden praten over een uitvaart waarbij de dode gehuld was in een franciscanerpij. Het gesprek bevat heel wat kritiek op de franciscanen.

    46 Ichtuophagia (Das Fischessen) [ed. 1947: 545-617, ed. 1967: 314-455]
    Een erg lange (té lange) dialoog tussen een slager en een vishandelaar over de voor- en nadelen van het eten van vis en vlees, die geleidelijk verglijdt naar een discussie over allerhande politieke, religieuze en maatschappelijke kwesties (waarin Erasmus blijkbaar een aantal van zijn persoonlijke visies op deze kwesties ventileert).

    47 Epithalamium Petri Aegidii (Das Hochzeitsgedicht des Petrus Aegidius) [ed. 1947: 232-239]
    Een gesprek met de Muzen naar aanleiding van het huwelijk van de Antwerpse stadssecretaris Petrus Aegidius. Vooral bedoeld als vleierij van deze Aegidius en van enkele andere humanisten van de Leuvense universiteit.

    48 Inquisitio de fide (Das Glaubensgericht) [ed. 1947: 316-332]
    Barbatius is wegens ketterij in de ban van de Kerk geslagen. Aulus ondervraagt hem nu over de twaalf artikelen des geloofs en komt tot de conclusie dat Barbatius rechtgeloviger is dan vele zogenaamde katholieken. Weinig interessante dialoog.

    49 Convivium religiosum (Das fromme Gastmahl) [ed. 1947: 332-381, ed. 1967: 20-123]
    Eusebius heeft een aantal vrienden uitgenodigd voor een maaltijd in zijn luxueuze villa. Na het bezichtigen van de tuinen gaat de maaltijd gepaard met een (veel te) lang gesprek over allerhande religieuze onderwerpen. Na de maaltijd krijgen de gasten enkele geschenken en wordt de rest van de villa getoond. Ook dit is een weinig boeiende tekst.

    50 Philodoxus (Der Ruhmbegierige) [ed. 1947: 495-510, ed. 1967: 524-553]
    Philodoxus wil beroemd worden, maar zonder dat dit nijd uitlokt bij anderen. Symbulus geeft hem daarbij filosofisch getinte adviezen.

    51 Epicureus (Der Epikureer) [ed. 1947: 617-640, ed. 1967: 554-597]
    Hedonius en Spudaeus voeren een filosofisch gesprek over het goede en over geluk.

    52 Merdardus sive concio (Merdardus oder die Predigt) [ed. 1947: 531- 544)
    Een soort van wraakoefening van Erasmus tegenover een franciscaner monnik (ene Merdardus) die tijdens de Rijksdag Erasmus beschuldigde van een foutieve vertaling van het Magnificat en hem aanduidde als de oorzaak van de godsdiensttwisten. De gesprekspartners Hilarius en Levin noemen de franciscaan een ezel.

    Thematiek

    De grondig herwerkte editie van 1522 hield onder meer in dat kinderen enkel nog aan bod kwamen in een serie korte dialoogjes. Wel waren er verscheidene gesprekken tussen adolescenten. Belangrijke thema’s zijn de positie van de vrouw en het huwelijk. Ook de religie (met heel wat kritiek op paters en pastoors vanwege Erasmus) krijgt ruimschoots de aandacht, net als de kleine kantjes van de mens (bijgeloof, bedrog, naïviteit, krenterigheid). Een rode draad is verder het samengaan van bewondering voor de klassieke Oudheid en het christelijke geloof, fraai en beknopt vormgegeven in het zinnetje Sancte Socrates, ora pro nobis uit het Convivium religiosum [ed. 1967: 86].

    De dialogen zijn meestal zo levendig en dramatisch uitgewerkt dat de lezer de geënsceneerde ontmoetingen als het ware voor zijn ogen ziet gebeuren. De conversaties tussen personen die elk een eigen mening vertolken, geeft Erasmus de gelegenheid om zijn onderwerp van verschillende kanten te belichten. Daarbij verwijzen de namen van de personages vaak naar de levenshouding of het standpunt van de spreker. Erasmus wilde zijn studenten en (jonge) lezers (de Colloquia zijn sinds 1522 opgedragen aan Erasmius Froben, het zoontje van zijn uitgever) niet alleen opvoeden tot goede latinisten maar ook tot betere christen mensen, levend volgens ethisch verantwoorde principes (vergelijk ed. 2001: 497, De utilitate), al verstond Erasmus daaronder niet steeds hetzelfde als de curie in Rome of de theologische faculteiten in Parijs en Leuven. Zijn gesprekken zijn bedoeld ad vitam instituendam (volgens de titel van een aantal drukken uit de jaren 1520). In een brief aan zijn vriend Reuchlin uit 1520 zegt Erasmus dat zijn gesprekken de lezer civilitas willen bijbrengen. Dit laatste dient waarschijnlijk begrepen te worden als ‘zich correct gedragen binnen de gemeenschap’ [ed. 1967: XIII].

    Receptie

    In 1559 kwam het volledige oeuvre van Erasmus op de Index terecht. In 1564 werd die maatregel gemilderd: door de theologen van Parijs of Leuven goedgekeurde werken mochten nu opnieuw gelezen worden. Zes titels, waaronder de Colloquia, bleven echter absoluut verboden, tot zij in 1900 dankzij een decreet van Leo XIII uit de Index konden verdwijnen [ed. 2001: 519]. Ondanks alles werden Erasmus’ Colloquia ‘ontzettend populair en volgde herdruk op herdruk, eeuwenlang, van het werk in zijn geheel of van een groep dialogen, als leesboek voor een volwassen publiek of als handboek voor de schoolgaande jeugd. Wat begon als een verzameling speelse conversaties voor jonge studenten die goed Latijn moesten leren spreken, groeide uit tot een subtiel meesterwerk van satire en sociale kritiek dat overal in Europa gretig gelezen werd, in de originele taal of in vertaling’ [ed. 2001: 525].

    Profaan / religieus?

    Een mengeling van beide.

    Persoonlijke aantekeningen

    De Colloquia mogen in het verleden dan al op veel appreciatie hebben kunnen rekenen, tegenwoordig zijn ze een stuk minder bekend dan pakweg de Lof der Zotheid. Is dat terecht? In 1947 noteerde Hubert Schiel: ‘Das “Lob der Torheit” hat bis in die jüngste Gegenwart immer wieder neue Auflagen und Uebersetzungen erlebt, die “Gespräche” dagegen (…) sind fast in Vergessenheit geraten. Aber gerade sie hat er [Erasmus] zum Sammelbecken gemacht für seine zeitlosen Wahrheiten, Weisheiten und gutgemeinten Spöttereien’ [ed. 1947: III]. Schiel is duidelijk (misschien iets té) enthousiast over de Colloquia: ‘Wie in einem Lustspiel sprüht es von Geistesblitzen und witzigen Einfällen, es jagen sich die Wortspiele, und stets ist in virtuoser Beherrschung der lateinischen Sprache die Sprechweise der Umwelt, dem Bildungsstand und der Denkungsart der redenden Personen angepasst, immer wird die Erkentniss, um die es gerade geht, in sokratischer Weise aus dem Beteiligten herausgesponnen und ihm auf den Leib zugeschnitten. Dass Erasmus den Schalck dick hinter den Ohren sitzen hatte, verraten seine Gespräche nicht weniger als sein vielgerühmtes “Lob der Torheit”’ [ed. 1947: VII-VIII].

    Cornelis Augustijn zit naar het ons lijkt dichter bij de waarheid als hij stelt: ‘Natuurlijk zijn er enkele mislukkingen bij, het aantal daarvan blijft evenwel beperkt’ [Augustijn 1986: 140]. Zoals uit het inhoudsoverzicht hierboven reeds gebleken is, zijn een kleine minderheid van de Colloquia inderdaad te langdradig en vervelend om nog te kunnen bekoren, maar in de meerderheid van de gevallen gaat het om sprankelende dialogen en gesprekken die ons een heerlijk venster bieden op de grote en zeker ook kleine kantjes van de Europese maatschappij in de eerste helft van de zestiende eeuw. Via (meestal vlotte) gesprekken tussen allerhande nog steeds herkenbare typetjes en figuren is Erasmus in staat ons de voors en tegens te laten zien van de problemen en onderwerpen die voor de zestiende-eeuwer actueel waren. Dat het daarbij niet altijd duidelijk is wat Erasmus nu zelf dacht over die dingen, werd en wordt hem door sommigen kwalijk genomen (het beeld van Erasmus als de Eeuwige Twijfelaar), maar zijn scepticisme, zijn zoeken naar verzoening en evenwicht, zijn afkeer van fanatieke extremen en niet te vergeten zijn steeds parate humor zijn evenzovele pluimen op zijn hoed. Dat zijn humor sporadisch ook zelfspot kon bevatten (zoals wanneer hij een hoer laat zeggen dat de naar verluidt anderhalve ketter Erasmus in haar milieu beroemder is dan wie ook, waarna zij er wel aan toevoegt dat zij hem nog nooit in levenden lijve gezien heeft, zie ed. 1967: 204-205), maakt hem uiteraard nog sympathieker.

    De volledige Colloquia zijn natuurlijk bereikbaar in de Opera omnia Desiderii Erasmi Roterodami, maar wij hebben ze leren kennen via twee Duitse vertalingen en één Nederlandse, waarbij helaas dient opgemerkt dat geen van deze drie vertalingen àlle gesprekken aanbiedt. Afgezien daarvan en zonder chauvinisme gezegd, lijkt ons de recente Nederlandse editie van Jeanine de Landtsheer uit 2001 de ‘beste koop’, zeker wat de vertaling zelf en de aantekeningen betreft. Onbegrijpelijk vinden wij dan weer dat De Landtsheer nergens de Latijnse titels van de gesprekken vermeldt, iets wat in de edities uit 1947 en 1967 (deze laatste een bloemlezing van Latijnse originelen met Duitse parallelvertaling) wél gebeurt.

    Geraadpleegde lectuur

    - Cornelis Augustijn, Erasmus. Ambo, Baarn, 1986, pp. 139-147 (= hoofdstuk XIII: De Colloquia).

    [explicit 28 oktober 2013]

    28-10-2013 om 17:37 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (3 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    26-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: Mijn kleine oorlog (Louis Paul Boon) 1947
    MIJN KLEINE OORLOG (Louis Paul Boon) 1947

    [Roman. Teksteditie en nawoord: Kris Humbeeck, Dirk de Geest, Anne Marie Musschoot, Yves T’Sjoen, Ernst Bruinsma en Britt Kennis, Em. Querido’s Uitgeverij B.V., Amsterdam, 2002 (14), 495 blz.]

    In 2002 verscheen onder leiding van Kris Humbeeck, Boon-biograaf en grote man van het L.P. Boon-documentatiecentrum van de Universiteit Antwerpen, deze academisch-wetenschappelijke editie van Boons vierde roman. Het boek bevat onder meer de verschillende fasen die de tekst van Mijn kleine oorlog doorlopen heeft, gaande van de 145 losse aantekeningen die Boon op het einde van de Tweede Wereldoorlog in een schoolschriftje noteerde, over de 33 columns die hij in 1944 en 1945 wekelijks publiceerde in de periodiek Zondagspost, en de bij Manteau in 1947 verschenen en van een voorwoord van Willem Elsschot voorziene eerste druk, tot de herkwerkte, in 1960 als Salamander-pocket bij Querido verschenen definitieve versie.

    Om deze editie, die van ernst en stijfheid recht overeind blijft staan, van kaft tot kaft uit te pluizen, leek ons een beetje te veel van het goede en wij beperkten ons dan ook tot het lezen van de 1960-versie, ondertussen af en toe terugbladerend naar de vroegere versies. Zoals Dimitri Verhulst noteerde: ‘Je moet, vermoed ik, allicht flesjes Boonjenever verzamelen om deze drie versies met een niet aflatend plezier na elkaar te lezen, want aardverschuivend zijn de verschillen niet. Maar dat het doodzonde is om niet minstens één versie van Mijn kleine oorlog te hebben gelezen is een feit.

    Mijn kleine oorlog is een verzameling op zichzelf staande, korte stukjes waarin Boon, met de woorden van Paul Verhuyck, ‘de weerzinwekkende aspecten van het dagelijkse leven in een bezette stad met een ontluisterend realisme (oproept): ontmenselijking, egoïsme, hebzucht, verraad, woeker, smokkel, onverschilligheid, ook bij de proleten. (…) Geschreven zonder verhaal in de klassieke zin van het woord, maar gebroken, kroniekjes en cursieve commentaren op een gesyncopeerd jazzritme, “het ritme van een kapotte tijd”’. In Het Boek over den Oorlog, op 20 mei 1945 verschenen in Zondagspost, zette de toentertijd nog met het communisme sympathiserende Boon de eigenlijke opzet van zijn oorlogskronieken uiteen: ‘Zoals het een Groot Schrijver betaamde, had hij immers niet zomaar wat kanttekeningen bij het dagelijkse leven in oorlogstijd geprobeerd te verzamelen. Zijn oorspronkelijke intentie was het toch geweest om de waarheid van die oorlog te onthullen, of beter nog te openbaren, en wel op zo’n manier dat de kennis van het Kwaad het geweten van de lezer wakker schudde zodat zijn eigentijdse Apocalyps kon uitgroeien tot een heuse wekroep voor de Nieuwe Mens’ [aldus Kris Humbeeck in zijn nawoord, p. 362]. Vandaar ook de beroemde, in vette kapitalen gedrukte laatste zin: ‘Schop de menschen tot zij een geweten krijgen’ [p. 207] en de al even beroemde programmatische passage: ‘Ik weet niet waarover gij schrijft, ik heb het niet gelezen, maar zoals Ernest Timmermans, dat zijn boeken die de mensen in slaap wiegen maar het is juist hen wakker maken wat men in een boek moet doen… [pp. 241-242].

    In 1947 en daarna verkocht Boons Mijn kleine oorlog overigens voor geen meter, en het is pas wanneer in 1960 in Nederland een herwerkte versie verschijnt, dat het boek succes begint te kennen. In een Boon-nummer van het tijdschrift Komma vergeleek René Gysen ooit de twee versies met elkaar en hij kwam tot de conclusie dat de ‘strekking van de Querido-editie is te verzoeten, te verzachten, de al te scherpe uitwassen van Boons agressiviteit te besnoeien, een eind tegemoet te komen aan de gemiddelde normen van fatsoen en intelligentie’ [p. 438].

    Wat in het schoolschriftje bijvoorbeeld als volgt genoteerd staat: ‘En Simonne die met Camille en Jan en Wiske ook eens naar het bal gaat en geen plaats hebben om te dansen en geen plaats om te zitten en zelfs haast geen plaats om te staan, en het balcon dat vol zit met jonge kinderen van veertien vijftien jaar met heel hun kont bloot in de armen van oude canadeezen, jonge canadeezen, zatte canadeezen…’ [p. 33], en in de versie-1947 nog luidt: ‘simonne en lucette die ook eens naar het bal van de canadeezen gaan en geen plaats hebben om te dansen en geen plaats hebben om te zitten en zelfs geen plaats hebben om wat te staan, en het balkon dat vol zit met schoolmeisjes van 14 tot 15 jaar, met heel hun kont bloot, in de armen van oude canadeezen jonge canadeezen zatte canadeezen…’ [p. 198], is dan in de versie-1960 geworden: ‘Simonne en Lucette die ook eens naar het bal van de Canadezen gaan en geen plaats hebben om te dansen geen plaats om te zitten en zelfs geen plaats om wat te staan, en overal zit het vol met schoolmeisjes van veertien en vijftien jaar, met heel hun billen en nog wat meer bloot, in de armen van oude Canadezen jonge Canadezen stomdronken Canadezen…’ [p. 288].

    Het belangrijkste verschil is echter de toevoeging van nog twee hoofdstukjes achteraan, zodat de laatste zin nu niet meer ‘schop de menschen tot ze een geweten krijgen’ luidt, maar wel: ‘Wat heeft het alles voor zin?’, wat erop wijst dat Boon in de tussenliggende vijftien jaar een aantal van zijn vroegere idealen verloren heeft. Verhulst signaleert: ‘Van de derde versie (1960) van dat onverkoopbare Mijn kleine oorlog werden er op een ik en een gij elfduizend exemplaren verkocht, zij het dan onder de vlag van een Hollandse uitgeverij, Querido. De tekst is er inderdaad een beetje Hollandser op geworden, er zijn wat meer leestekens en hoofdletters voorradig, de vaart van de tekst werd hier en daar geremd, maar vooral is de schrijver daar zelf veel gematigder geworden. Van al dat schoppen, zei Boon, slijten uw schoenzolen af; de laatste zin wordt nu in de mond van Ondine uit De Kapellekensbaan gelegd en luidt: WAT HEEFT HET ALLES VOOR ZIN? Ook in kapitalen’.

    Verhuyck stelde in 2002: ‘Maar hoewel de oorspronkelijke ruwheid van de roman enigszins werd afgezwakt, blijft Mijn kleine oorlog een groot boek’, en dat is typerend voor de steeds maar positiever wordende receptie van het Boon-oeuvre sinds de jaren zestig, toen Boon door de beoefenaars van de nouvau roman als een voorloper en wegbereider werd beschouwd. Een positiever wordende receptie die in recenter jaren culmineerde in de oprichting van een L.P. Boon-documentatiecentrum aan de UA, waar elke scheet die Boontje ooit gelaten heeft, postuum wordt bewonderd, geanalyseerd en uitgegeven. Getuige daarvan ook hier het 140 bladzijden lange nawoord van Kris Humbeeck dat door Verhuyck ‘sterk en meeslepend’ wordt genoemd, ‘zij het soms wat breedvoerig voor wie niet in het vak zit’. Op ons maakte dat nawoord van Humbeeck in elk geval een nogal dorre en in elk geval rommelige indruk, waarbij naar hartenlust op de vierkante millimeter gemindfuckt wordt met alles wat van ver of nabij met Boon te maken heeft.

    Met die onvoorwaardelijk-beate Boon-bewondering zijn wij nooit méé geweest, en zeker niet waar het Mijn kleine oorlog betreft. Cultuurhistorisch is dit boekje weliswaar interessant, want het geeft een boeiend, hoewel toch ook wat eenzijdig en beperkt beeld van de laatste oorlogsjaren in Vlaanderen en bovendien heeft Boon ongetwijfeld een zeer herkenbare schrijfstijl die veel latere auteurs beïnvloed heeft, ‘want Boon schreef Boons’, aldus Verhulst, ‘het is lang zoeken naar een auteur met een nog maar bij benadering even unieke stem’. Anderzijds mist dat aan elkaar plakken van kleine stukjes duidelijk epische gedrevenheid en ontbreekt het deze brokkelige tekst aan de allure die een echte, geslaagde roman kenmerkt. Een meesterwerk zouden wij Mijn kleine oorlog in elk geval niet willen noemen, wel een niet onaardige bloemlezing van scherpe, korte observaties die samen een fraaie close-up bieden van een niet zo fraaie episode uit de recente Vlaamse geschiedenis. Koen Peeters maakte in een krantenartikel een mooie vergelijking met de scanners die tegenwoordig aangewend worden om illegale vluchtelingen op te sporen in vrachtwagens, en met die uitspraak zijn wij wél mee: ‘Scanners werken op basis van het soortelijk gewicht van goederen. De container- en vrachtwagenscan geeft aan elk product een grijswaarde, en dat geldt ook voor de vluchtelingen die zich tussen de lading zouden verbergen. Boon toont, als seismograaf van de tijd, waar de mensen zitten in het oorlogsverhaal en hij toont ons achter de grijswaarden, de gezichten. De mensen die letterlijke en figuurlijk sans-papiers zijn, op papier zetten. Misschien volstaat dat als morele verdienste van een schrijver’.

    Quotering: *** (29 mei 2005)

    Geraadpleegde lectuur

    - Koen Peeters, “Louis Paul Boon – ‘Mijn kleine oorlog’: De grote kleine schrijver”, in: De Morgen / Boeken, 2 januari 2002, pp. 34-35.

    - Dimitri Verhulst, “De geile stotter- en brabbeltaal van losgeslagenen van het anker Gods. De drie versies van ‘Mijn kleine oorlog’ gebundeld”, in: De Morgen / Boeken, 20 november 2002, pp. 8-10.

    - Paul Verhuyck, “Ge schrijft uw kleine oorlog. Alle versies van ‘Mijn kleine oorlog’ verzameld in één boek”, in: De Standaard der Letteren, 28 november 2002, p. 11.

    - Bert Vanheste, “Louis Paul Boon. Mijn kleine oorlog”, in: Lexicon van Literaire Werken, februari 1991, pp. 1-9.

    [explicit]

    26-10-2013 om 23:06 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    21-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Total Recall (Len Wiseman) (USA, 2012)
    TOTAL RECALL (Len Wiseman) (USA, 2012)
    (113’)

    Total Recall van Paul Verhoeven uit 1990, een vrije bewerking van een verhaal van Philip K. Dick, was amusante, postmoderne SF-pulp-met-een-knipoogje. Total Recall van Len Wiseman is ook een vrije bewerking van dat Philip K. Dick-verhaal, maar de plot is anders, niet postmodern en veel minder amusant. Na een chemische oorlog is de aarde op het einde van de 21ste eeuw bijna geheel onbewoonbaar. Alleen de United Federation of Britain en The Colony (Australië) blijven nog over. The UFB onderdrukt The Colony en recruteert er arbeiders die elke dag met The Fall dwars door de kern van de aarde van Australië naar Engeland forenzen. Douglas Quaid is zijn leventje als arbeider beu en besluit om een virtueel avontuur te boeken bij Total Recall, een firma die mentale reizen aanbiedt. Dat loopt echter mis en gaandeweg ontdekt Quaid dat hij in feite Carl Hauser is, een spion van de UFB die gehersenspoeld werd om zich te infiltreren in de ondergrondse rebellenbeweging van The Colony. Hauser is echter te goed gehersenspoeld en zorgt ervoor dat de plannen van de leider van de UFB compleet gedwarsboomd worden: The Fall gaat de vernieling in en The Colony kan onafhankelijk worden.

    Van begin tot einde is het in deze prent actie-harde-actie geblazen, met een hele resem trucages en special effects, maar in tegenstelling tot Paul Verhoevens versie ontbreekt het hier bijna geheel aan relativerende humor en neemt het in wezen onnozele en simplistische verhaaltje zichzelf veel te ernstig. Er zijn slechts twee (en dan nog heel korte) humoristische momenten in de film te bespeuren: de prostituee met drie borsten (maar die was ook al aanwezig in de versie uit 1990) en de snelle verwijzing naar een vorige klant van Total Recall met wie het slecht afliep (voor de goede verstaander dus Arnold Schwarzenegger in 1990). Voor de rest loopt hoofdacteur Colin Farrell totaal verloren in dit verhaal en de hier en daar opduikende, toch wel aardige nieuwe gadgetvondsten (de handtelefoon, het zweepgeweer, de zwevende auto’s) kunnen daar weinig aan verhelpen. Farrells twee vrouwelijke tegenspeelsters, Jessica Biel en Kate Beckinsale, maken nog minder indruk dan hemzelf en al even flodderig-oppervlakkig zijn de verwijzingen naar terrorisme die de film een politiek-actueel cachet moeten geven.

    Bij dat alles komen dan ook nog eens twee dingen die constant op onze sijzen werkten. Ten eerste de irritante lichtstralen die voortdurend door het beeld flitsen (waardoor wij aanvankelijk dachten dat er iets mis was met de dvd-speler). En ten tweede: als u de film alsnog zou wensen te bekijken, moet u eens turven hoeveel keer de acteurs shit zeggen. Veertig keer? Vijftig? Zestig? Als je erop begint te letten, wordt het gewoon belachelijk. Toen we Wisemans Total Recall gezien hadden, wilden we hem eerst nog eens onmiddellijk opnieuw bekijken, alleen maar om die shits inderdaad exact te turven, maar bij nader inzien was dit flutfilmpje die moeite echt niet waard. Deze Total Recall werd overigens zowel door pers als door publiek slecht ontvangen en wordt beschouwd als één van de grootste flops van 2012.

    Quotering: ** (19 oktober 2013 – dvd – bib Brecht)

    21-10-2013 om 22:15 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    20-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.TOPOI: SPIN
    SPIN

    [In de tekening Het uilennest (Rotterdam, Museum Boijmans Van Beuningen) van Jheronimus Bosch zien we, behalve een uilennest in een dode boom, tegen de rechterrand ook twee spinnen: de ene hangt in een web, de andere is een web aan het weven. Een vogel loert op de eerste spin. Ilsink (2009: 64-69) interpreteert de dode boom, de uilen en de spinnen als tekenen van vijandschap en dreiging: ‘Zoals de uil als lokvogel wordt gebruikt om andere vogels te vangen, zo gebruikt de spin zijn web als valstrik om insecten te vangen. Dit betekent dat het spinnenweb naast de uil fungeert als een teken van gevaar en aanspoort tot alertheid (deze oproep wordt kracht bijgezet door het feit dat de spin in het web zelf weer wordt beloerd door de vogel die er overheen gebogen op een tak zit)’. Ilsink verwijst in verband met dit motief naar het gedicht Mont toe, borse toe van Cornelis Crul (zie infra) en stelt dat Bosch met het motief van het spinnenweb tegelijk een proeve wilde geven van zijn vakkundigheid als beeldend kunstenaar, zoals ook het geval was bij Albrecht Dürer en Maerten van Heemskerck: ‘Zonder de duiding van het spinnenweb bij Dürer en bij Van Heemskerck onmiddellijk te willen projecteren op het web in de tekening van Bosch – waar zij vooreerst de functie heeft van een teken van dreigend gevaar – mag de weergave van het spinnenweb als teken van virtuositeit niet onvermeld blijven waar het gaat om de interpretatie van Bosch’ tekeningen als objecten die kunstenaar en diens kunst representeren’.

    In zijn bespreking van deze tekening beperkt Koreny (2012: 192) zich tot een verwijzing naar Ilsink: ‘Ilsink deutete den toten Baum und die böse Eule als Künstlersignum. Die Spinne mit ihrem Netz sah er als Symbol für Achtsamkeit vor Gefahr wie als Zeichen für die Virtuosität des Künstlers’.]

    1 De spin/bij/bloem-topos: spinnen zuigen venijn uit bloemen, bijen zuigen honing uit bloemen
    Spinnen = venijnige, nijdige, valse, hatelijke personen die de dingen steeds ten kwade keren


    Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)
    - 70 (Winterstuc, hoofdstuk 15, regels 60-63). Theologisch compendium. De zesde ‘ouderdom’ van de mens, van 78 jaar tot de dood = duttinge of ofganc. Typisch hiervoor is: miswanen, want men heeft heel zijn leven veel kwaads gezien: Hier om is hoir ziel ghelijck eenre spinnen die vol onnuts arbeits is.
    De Spieghel der Menscheliker Behoudenesse ed. 1949 (circa 1410)
    - 7 (proloog, verzen 229-246). Typologisch rijmtraktaat. Naar aanleiding van een exempel over een omgevallen eik in een klooster waarvan iedereen iets neemt: de auteur zal uit de hystorien ook nemen wat hij nodig heeft voor zijn boek. Uit dezelfde bloem nemen bijen hun honing en spinnen hun venijn, elk wat ze nodig hebben.
    - 102-103 (hoofdstuk 17, verzen 19-30). Een bij neemt uit een bloem honing, een spin venijn: wie in staat van zonde ter communie gaat, verdoemt zichzelf, wie waardig communiceert, heeft er groot voordeel bij.
    Geirnaert ed. 1994 (circa 1500)
    - 257 (verzen 14-16). Brugge, Stadsarchief, hs. 58: een liefdesbrief van ene Maarten aan ene Tanneke in de vorm van een vierstrofig amoureus gedicht. Al waren alle nyders daer up ghestoort, / fenijnneghe tonghen, aergher dan coppespin, met eerbaer ionste blivic hu eyghen voort.
    De Spiegel der Minnen ed. 1913 (circa 1500)
    - 31-32 (verzen 881-891). Rederijkersspel. Katherina over zij die geliefden benijden en beschimpen: Dierick jonghelinck wilt u verblijen / in die rooskens metten dauwe behanghen. / Die spinnen wil God vermaledijen / die haer venijn daer in ontfanghen. / Want haer lijflijcke blosende wanghen / venijnich duerstraelt zijn. / naer de byen moghen alle rooskens verlangen / als sy ghedaelt zijn / daer thonich met soethede mach gehaelt zijn. Dierick: Der spinnen wreetheyt verdwijnt de rosen. Katherina: En de bye verjuechtse met haerder soetheyt. Vergelijk over deze passage Van Gijsen 1989: 23, die signaleert dat de titelpagina van de oudste druk (1561) een vignet bevat met een roos, een bij en een spin: ‘Het vignet verwijst naar de oude zegswijze, dat de spin gif zuigt uit dezelfde roos, waaruit de bij honing haalt. Degenen die het stuk bekritiseren kunnen dit op zichzelf betrekken’.
    Stijevoort I ed. 1929 (1524)
    - 78 (refrein 40, verzen 34-35). Amoureus rederijkersrefrein. Over Judith en Holofernes: Niet sy holophernen bedroghen heeft / mer hy tfenijn wte bloymen getoghen heeft.
    - 89 (refrein 46, verzen 62-63). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht. Over de bedrieglijke vrouwen: bedrieghende spinnekens / geen meerder fenyn ter werlt ijemant ije vonde.
    Bijns ed. 1875 (1528)
    - 57 (deel I, refrein 15, strofe e, vers 7). Vroed rederijkersrefrein, over de lutheranen: Sij sugen quaedt uut goet en slachten der spinnen. Zoals de spin venijn zuigt uit een bloem, halen de lutheranen slechte, ketterse dingen uit de Bijbel.
    Bijns ed. 1886 (vóór 1529)
    - 5 (refrein 2, strofe a, verzen 15-17). Vroed rederijkersrefrein, waarschuwing tegen ‘clapaerts’: Men vindt menschen, die altijd der spinnen slachten. / Dus sijt op u hoede bij daghe, bij nachten; / onbehoedheydt doet somtijts die clapaerts spreken.
    - 167 (refrein 44, strofe b, verzen 6-8). Vroed rederijkersrefrein. Tot de valse wereld en ‘eerdse minne’: Nu ic u kinne, / voerwaer zoo hate ic gelijck een spinne / U valsch venijn.
    - 219 (refrein 58, strofe g, verzen 1-4). Amoureus rederijkersrefrein, vrouwelijke auteur: zij houdt van hém, ondanks zijn ontrouw. Over slechte raadgevers in de liefde, die een meisje willen afkeren van haar geliefde: Ic haetse die mij geven ander leere, / als valsche spinnen.
    - 256 (refrein 68, strofe d, vers 15). Amoureus rederijkersrefrein, klacht van vrouw. Tot haar geliefde: Mij dunckt, ghij haet mij gelijck een spinne.
    - 283 (refrein 77, strofe c, verzen 2-3). Vroed rederijkersrefrein. Over de tegenstanders van de rederijkers: En wilt u wachten; vliedt veninighe spinnen, / die niet en minnen aerdeghe zeden.
    - 326 (refrein 90, strofe c, vers 8). Vroed rederijkersrefrein. Over de ketters die Maria niet vereren: Spinnen vol etters zijn ketters, die dit vergheten.
    Doesborch II ed. 1940 (1528-30)
    - 205-206 (refrein 113, verzen 47-50). Vroed rederijkersrefrein over de Nijd: Hoe constige dingen, dit toocht hem bloot, / si vindender arch in, tsi cleen oft groot / als die spinne die fenijn is garende / wt suuer bloemken, hier leyt den cloot.
    Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540)
    - 36 (verzen 879-880). Rederijkersspel. Selfs Goetduncken in een klaagliedje over de kwetsende liefde van vrouwen die de mannen gek maakt: onnatuerlick scuerlick, der mannen wit int sinnen / als sughende spinnen.
    - 63 (vers 1432). Scriftuerlijcke Hoede tot Selfs Goetduncken: als je niet luistert naar mij, ende ghij sterft als spinnen. Spinnen = ketters die een geestelijke dood sterven.
    - 101 (verzen 2371-2372). Een sinneke, op het einde van het spel: mer twelck ons de doet es, es haer tleuen, / als spinnen wij sneuen, als bijen sij ghedien. Spinnen = ketters, bijen = goede gelovigen (zij zuigen beiden uit de bloem/Bijbel, maar de enen gif, de anderen honing). Bijns ed. 1875 (1548)
    - 147 (deel II, refrein 14, strofe b, verzen 9-10). Vroed rederijkersrefrein, over de lutheranen: Vervalschers van Gods woort, die wel der spinnen slacht, / die uut soeten bloemkens suycht venijn infect.
    - 179 (deel II, refrein 23, strofe b, verzen 13-15). Vroed rederijkersrefrein, over de lutheranen: Ick sou mijn verstant tot allen uren bughen, / totdat ick tonder dees valsche spinnen brochte, / die haer venijn uuter schriftueren sughen.
    - 187 (deel II, refrein 24, strofe q, verzen 7-8). Vroed rederijkersrefrein, over de lutheranen: De vijant heeft soo verbijstert haer sinnen, / sij gaen blijdelijc int vier dees valsche spinnen.
    Siecke Stadt ed. 1917 (1539-64)
    - 5 (vers 135). Rederijkersspel. Die Gemeent (positief personage) over de ketters: Tfij v geslacht van spinnen…
    - 6 (vers 147). Een sinneke tot een ander sinneke: Om v keel wens ick een seel, fenijnige spinne.
    - 7 (vers 178). Een sinneke zegt: Want ick slacht die spinnen…
    De Rijckeman ed. 1941 (1550)
    - 174 (verzen 88-94). Rederijkersspel. In de voorrede: wie onze stof niet wil horen, die gaat maar weg opdat ze ons sparen met hatelijke vinnen / ’t kwaad uit goed te spinnen. De goeden (de bijen) mogen blijven. Hier: het werkwoord ‘spinnen’ met toespeling op spinnen = zij die uit het goede het kwade halen, die het spel moedwillig verkeerd interpreteren.
    De bekeeringe Pauli ed. 1953 (circa 1550)
    - 79 (verzen 531-532). Rederijkersspel. De niet-bekeerde Saulus over de christenen: O Godt, sijnt oock niet vertwijfelde sinnen / die gelijck de spinnen haer fenijn spreijen?
    Het Cieraet der Vrouwen ed. 1983 (1566)
    - V2-V3 (regels 37-49). Artestekst. Uit dezelfde bloemen halen bijen hun honing en spinnen hun venijn. Nochtans bevat de bloem geen venijn: de spin bederft het sap van de bloem door dit te mengen met het venijn ‘in haar balg’. Zoals een spin geen venijn voor honing kan rondstrooien, zo kan een berisper ook niet iets goeds uit een goed werk halen. Bloem = het book van Goossens, honing = het goede dat uit dit boek te halen is, bij = de lezeressen die het goede eruit halen, spin = de kritikasters van Goossens die zijn boek kapotmaken met hun jaloerse, venijnige kritiek.
    Weydts ed. 1969 (1567)
    - 21-22 (Gesten, strofe 16, verzen 3-5). Strofisch gedicht. Over de geuzen die zich tijdens de Beeldenstorm gedroegen dycke, opgheblasen als spynnen.
    tHuis van idelheijt ed. 1996 (vóór 1568?)
    - 63v (vers 143). Rederijkersspel. Opperman over de neefkens: Die is verjaecht van deese valsche spinnen. Spinnen = hypocriete verleiders tot zonde.
    - 65r (vers 309). De neefkens stellen zich voor: geen arger spinnen en soudij conen geraecken.
    - 75v (verzen 1265-1266). Opperman over de neefkens: Dit wert u geraeden van deese spinnen / Idel begrip en Diversche sinnen.
    - 76v (vers 1346). Die Lieft verwijtend tot Dwalende Mens: alle menschen bedriegende gelijcken den coppen spinnen. Spin = zondaar die naaste bedriegt.
    Die geboorte Johannes Babtista ed. 1994 (1578)
    - 107v (verzen 1328-1330). Rederijkersspel. Sacharias zegt: Hoe dat wij vanden viandt die ons nu beheert / souden werden verlost verstaet wel den sin / oick van die handt die ons haeten gelijck een spin.
    Goetheijt, Lijefde en Eendracht ed. 1994 (1579)
    - 154r (verzen 441-442). Rederijkersspel. Het ene neefke tot het andere: Wat een bitteren spin hebdij Die sielen geweest / die door u mosten Dalen int helsche foreest.
    - 155v (verzen 608-609). Een sinneke over een helper: Hoe ginck daer die mont van goet onderwijs / wasse niet wel bewaert voor tspinne raech.
    - 159r (verzen 981-982). Goet Onderwijs zegt dat Christus u kan beschermen voort groote elent dat veel bittere spinnen / dagelicxs beghinnen veel volcxs me te beswaren.
    Jesus onder die leeraers ed. 1941 (1580)
    - 149 (verzen 726-727). Rederijkersspel. Jezus tot de schriftgeleerden: Hoe wel te recht slacht gij die spinnen. / Zeg ik daarom, dat men goed doen zal laten? Spinnen = joodse schriftgeleerden die Gods woord moedwillig verkeerd interpreteren.
    De Bruyne I ed. 1879 (1579-83)
    - 17 (refrein 5, strofe 1, verzen 1-2). Vroed rederijkersrefrein. Tfy u, menschen, die quelt al de sinnen / met boeverye en boose gespinnen.
    - 105-108 (refrein 24). Vroed rederijkersrefrein uit 1562. Allegorie over de spin en de bij die beide tot de bloem komen: de bij haalt er honing uit, de spin venijn. De bloem = Christus, de bijen = de gelovigen, de spinnen = de ongelovige ketters.
    De Bruyne III ed. 1881 (1579-83)
    - 67 (refrein 103, Prinche, verzen 3-7). Vroed-amoureus rederijkersrefrein uit 1559. De ik tot Christus: ghy sult my, u lieff, leyen by u binnen / wt alle dees spinnen, die op my wachten, / die my lagen leggen, dagen & nachten. / Want tvlees, de weirelt & smensche leeren / my altyt omsingelen.
    - 71 (refrein 104, strofe 3, verzen 11-12). Vroed rederijkersrefrein. Over de christelijke strijders: ghy bekent oock dees spinnen; volcht geensins die leere / der Nicolaiten, die verdeelt syn seere. Spinnen = ketters.
    - 87 (refrein 108, strofe 3, vers 7). Vroed rederijkersrefrein (protestants) over de (katholieke) ketters: & gaen al swymelende als leelycke spinnen.
    - 152 (refrein 124, strofe 2, vers 15). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht. Over de liefdesgodin die de ik wil verleiden tot ‘onbehoorlijke minne’ (ontrouw): mer tis al al om niet, venynige spinne.
    Mont toe, borse toe ed. 1950 (1583)
    - 51 (verzen 169-170). Strofisch rederijkersgedicht. Er is overal verraad, bedrog en list: De Coppespinnen hangen aen t’huys gestrect, / T’wordt al verstaen, waer ghijt vertrect. Spinnen = verraders, roddelaars.
    Coninck Proetus Abantus ed. 1992 (1589)
    - 9r (verzen 146-148). Rederijkersspel. Vermaning in de sprekende proloog van de spelers aan de toeschouwers om ‘uit speelcoren geen venijn te zuigen als erge spinnen’ = om hun kunst welwillend te aanvaarden. Speelcoren: toespeling op naam van de rederijkerskamer (vergelijk fol. 8r, vers 22)?
    dEenvoudige Mensch en Schijn van Deuchden ed. 1996 (vóór 1598)
    - 108v (verzen 1276-1277). Rederijkersspel. Eenvoudige Mensch over de vijanden van zijn geloof: Die bittere nijdicheijt veel arger dan spinnen / toonden oick haer aert, om mijn te bevleckken.
    Die Ghenaede Goodts ed. 1996 (vóór 1598)
    - 167r (vers 406). Rederijkersspel. Een helper tot de neefkens (valse verleiders tot zonde): Eij spinnen Moordadich.
    Hans Snapop ed. 1997 (XVI)
    - 74r (vers 46). Rederijkersklucht. Jan Lamsoijr (die naar de hoeren wil gaan) over zijn vrouw: Wistent mijn wijff sij worde so quaet als een spin.
    Sincte Paulus bekeringe ed. 1992 (XVIB)
    - 9r (verzen 812-813). Rederijkersspel. Saulus over de christenen: wadt segt ghij van desen vertwijffelde van sinnen / gelijcken de spinnen gaen sij haer fenijn spreijen.
    d’Evangelische maeltijt ed. 1992 (XVIB)
    - 69v (vers 372). Rederijkersspel. Het ene sinneke tot het andere: Ick kent wij sijn de spinnen slachtich.
    - 74r (verzen 853-854). Het ene sinneke tot het andere: We Laet ons dan gaen de spinnen slachten / malcandren niet verachten, maer beminnen.
    De Minckijsers ed. 1992 (XVIB)
    - 111r-111v (verzen 513-526). Rederijkersspel. In de proloog: de begrijppers worden aangemaand weg te gaan, nu het spel gaat beginnen. Zij worden vergeleken met spinnen die zoete honing in zuur venijn omzetten en de zoete bijen hun voedsel stelen. Honing = de goede christelijke (hier: protestantse) leer, spinnen = de (katholieke) ketters, bijen = de goede gelovigen die de boodschap correct interpreteren.
    - 114v (verzen 891-900). Spinnen = (katholieke) ketters die een valse leer uit de boeken halen, bijen = zij die de goede leer uit de boeken halen.
    Lazarus doot ed. 1992 (XVIB)
    - 138v (vers 1129). Rederijkersspel. Een goede jood over de slechte joden: Eij geslacht der spinnen.
    De Oude Tobijas ed. 1993 (XVIB)
    - 86v (vers 59). Rederijkersspel. De oude Tobias over zijn gevangen broer: Al sijt ghij hier bij die fenijnighe spinnen.
    - 100v (verzen 1366-1367). Een sinneke gaat de vrouw van de oude Tobias valse hoop geven in verband met de terugkeer van haar zoon, de jonge Tobias: Ick sal haer mistroosticheijt Ingeven / en doen haer als een spin beven, hoort mij nu.
    De saijer die goet saet saijde ed. 1994 (XVIB)
    - 110r (verzen 722-723). Rederijkersspel. Een neefken zegt: want oncruijt heeft die aert van een spin / waer dat sij steect haer vin, sietmen al fenijnen.
    Die Mensch veracht die Redelickheijt ed. 1994 (XVIB)
    - 110v (verzen 97-98). Rederijkersspel. Die Mensch zegt tot Die Redelickheijt: sout ick u moeten derven waer sout ick mijn vinnen / onder tbedroch van spinnen sout ick worden gedreven. Spinnen = de vijanden van het goede geloof.
    Die daet der tirannen ed. 1994 (XVIB)
    - 171r (vers 360). Rederijkersspel. Een sinneke tot een ander sinneke over Veel Steden: Toont nu u vrij als een spin Wilt veel steden vrij haeten.
    De andere Meij ed. 1994 (XVIB)
    - 180r (vers 415). Rederijkersspel. Een sinneke tot een ander sinneke: Sult ghij als een spin, mijn dat soo betaelen. Spin // ondankbaarheid. Vruechde en Vreetsaemichghe Liefde ed. 1998 (XVIB)
    - 23r (vers 1555). Rederijkersspel. Goet Duncken zegt: En sijn behanghen, nijdich als een spin.
    - 26r (verzen 1791-1792). Vraeghe, tot het publiek op het einde, over de opvoering van het spel: En slacht gheen spinnen, bidden wij u uut minnen / wiltter huenich In vinnen, als bijkens cleijn.
    Dagelicxs Onderwinden ed. 1998 (XVIB?)
    - 47r (verzen 56-57). Rederijkersspel. De verliefde Onbedochte Jonckheijt zegt: want Judas geslacht en der spinnen dracht / hebben mijn gebracht heel in dolaci. Spinnen = de nijders.
    Goodts Goetheijt ed. 1998 (XVIB?)
    - 153r-153v (verzen 394-400). Tafelspel. Ghoodts Goetheijt zegt: Ons simpel verhaelen wilt toch bekinnen / niet gelijck den spinnen, maer als bijkens cleijn. Duvels Nijdicheijt zegt: Suijckt geen fenijn maer honich reijn / het is certeijn, dat wij ontbinden.
    Vanden Jongen geheeten Jacke ed. 1905 (XVId)
    - B45. Volksboek. De verteller over de stiefmoeder van Jacke: Ende had des leets genoech als een feninige spinne.

    2 Spinnen = duivels, helfauna

    Fabulae ed. 1985 (XIIIb)
    - 101-102 (nr. 42). Latijnse stichtelijke fabelverzameling. ‘The Dispute of the Wasp and the Spider’. This ‘parlor’ [bedoeld wordt het spinnenweb] is a gorgeous woman, the pleasant things of this world, the refined opulence of wealth – the things we usually speak of as Parlors of the Devil. And the Devil devours all who thrust themselves amid these. Hence Job 18: 8: ‘He has thrust his feet into a net, and walks in its meshes’.
    - 156 (nr. 111). ‘The Fly and the Ant’. It is likewise with laymen. At Easter and Pentecost they receive the Eucharist, and quite regularly hear the divine services. Then soon after, they give themselves over to dissipation and gluttony and to other filthy pleasures. They desert the church for some prostitute, that which is purest for that which is most foul, God for the Devil. Such laymen are the Devil’s own flies, whom the spiders of hell shall devour.
    Dat Boeck vander Voirsienicheit Godes ed. 1930 (XV)
    - 112 (regels 26-28) - 113 (regels 1-3). Stichtelijke prozatraktaat. Over de helfauna die de zielen martelt: Daer syn oec onuerdrachlike ende ontellike wormen . altoes hongherich . vuerich . venynde . onreyne . stinckende als padden . spinnen . eghelen . slanghen . aderen . euedassen . draken . ende al onreynne . ende venynde wormen.
    Die pelgrimage van der menscheliker creaturen ed. 2005 (1463)
    - 445 (regels 31-32) – 446 (regels 1-9). Stichtelijk-allegorisch prozatraktaat. Satan die zielen vangt // spin die vliegen vangt. Vliegen = goede gedachten.

    3 Spin // zondigheid (vooral Nijd)

    Des coninx summe ed. 1907 (XV)
    - 246 (par. 49). Catechetisch traktaat. Over de Nijd: Want een nydich mensche is therte so vol venijns, al siet hi of hoert hi enich goet van enen mensche, hi oerdelt quaet ende trect altoes ten quaetsten. Hi gheliket der spinnen, die tfenijn trect uter bloeme, daer die bye honich uut trect.
    Die pelgrimage van der menscheliker creaturen ed. 2005 (1463)
    - 385 (regels 1-13). Stichtelijk-allegorisch prozatraktaat. De 1ste hand van Gierigheid = roof: wordt vergeleken met een spin die vliegen uitzuigt. Spin // hebzucht.
    De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)
    - 272 (verzen 63-64). Vroede rederijkersballade. Heer, laat ons oetmoedig zijn soe wordt ons campte des wints behoedt / van ydel glorie, argher dan spinnen. Spin // hoogmoed.
    Mariken van Nieumeghen ed. 1980 (circa 1516)
    - 61 (vers 406). Mirakelspel. De tante van Mariken is kwaad en nijdig: Want ik zwelle van kwaadheid als een spinne. Spin // ira, invidia.
    De const van Rhetoriken ed. 1986 (1555)
    - 204. Rederijkersrefrein over de godin Venus: zij trekt alles tot luxurien en zij is ia ende al bevleckt als veninighe spinne. Spin // onkuisheid van venus, zondigheid.
    De groote hel ed. 1996 (1564/65?)
    - 30r (verzen 941-943). Rederijkersspel. De procureur van de hel over Schijn: want hij seer wel Der spinnen slachtich is / daer en isser noijt geen goet gevonden / dus stect van boven tot onder vol sonden. Spin = zondige clerus.
    tHuis van idelheijt ed. 1996 (vóór 1568)
    - 68r (verzen 574-575). Rederijkersspel. Een neefke over de ‘worm’ Avaricia: Sij hiet Avaricia / och sij suijct soetelick boven alle spinnen. Spin // hebzucht.
    Afval vant gotsalige wesen ed. 1996 (vóor 1598)
    - 121v (verzen 924-925). Rederijkersspel. Die Wet des Gheests tot Die Mensch: werck ick Den Doot der sonden die in u als een spin / tgodlick weesen bederven en tquaet doet behaegen.
    Het lichamelijcke huis ed. 1994 (XVIB)
    - 24v (verzen 313-314). Rederijkersspel. Lijefde tot Siele: Niet een spinnecop [= zonden] en moet ghij Langer int huis [= lichaam] gelijden / maer tot allen tijden dat houden suver claer reijn.
    - 25v (vers 399). Siele zegt: Die spinnecop des nijts dat voor al becoopen sal.
    - 25v (vers 407). Hoop zegt tot Siele: Laet nergens hangen een spinnecop [= zonden] en sijt int werck spoedich.
    - 30v (vers 875). Liedje van de 7 Doodzonden: seer groot gewinne die Nijdige spinne heeft in dat aertsche dal.
    Die Huisvader ende Huismoeder ed. 1994 (XVIB)
    - 39r (vers 633). Rederijkersspel. Daer is nijts saet, waer uuijt die spinnen soeken fenijn.

    4 Vlieg als slachtoffer van spin = goede personen die slachtoffer zijn van slechte personen [zie ook restmateriaal]

    De Spiegel der Minnen ed. 1913 (circa 1500)
    - 187 (verzen 5322-5325). Rederijkersspel. Dierick zegt: O Venus vermaledijde goddinne / hoe wel slacht ghy de spinne / die int raem van ghewinne / die vlieghen vanct. Spin = Venus die de minnaars met bedrieglijke liefde in hun ongeluk stort.
    Menich Bedruct Hart aen een droege chijsterne verleijt ed. 1994 (1577)
    - 138r (verzen 385-388). Rederijkersspel. Het ene neefke tot het andere: Maer neve hoe sullen wij besetten tspel / om in ons netten fel tvolck soo te vliegen doen / coomense in mijn claewen, ick salse soe wijegen doen / als spinnen Die vliegen Die Daer toe affectij heeft.

    5 Spinnenwebben // aardse ijdelheden
    [Job 8: 14-15. Over de zondaar die God vergeet: Een herfstdraad is zijn vertrouwen, / zijn toeverlaat een spinneweb: / hij steunt op zijn web, maar dit houdt het niet uit; / grijpt het vast, maar het houdt geen stand.]

    Legenda aurea I ed. 1993 (circa 1260)
    - 359. Latijnse verzameling heiligenlevens. Over de apostel Sint-Paulus: Do not talk to me about prizes and peoples, armies and wealth, provinces, powers: these he valued as little as if they were cobwebs.
    Des coninx summe ed. 1907 (XV)
    - 408 (paragraaf 383). Catechetisch traktaat. Over de deugd grootmoedigheid. Wie deze deugd heeft, vindt de wereld klein en onbelangrijk, also dat al die werelt ende al die wercken der werelt duncken hem wesen als niet, ende en achtense niet meer dan oft waren spinnen webben.

    6 Spin: restmateriaal

    Sidrac ed. 1936 (circa 1320)
    - 43 (regels 26-29). Moraliserend-didactisch traktaat. Die miere entie spinne sy aerbeiden in haren wercken. Sy geven ons exempel dat wy oec aerbeiden selen, soe dat wy wel verstaen in desen dat God al ghemaect heeft tonsen behoef. POSITIEF.
    Dat Scaecspel ed. 1912 (1403)
    - 38 (regels 18-29). Moraliserend prozatraktaat. Over de taak van de rechters: het recht gelijkt tegenwoordig een spinnenweb (coppelspin): de grote dieren (de machtigen) vliegen erdoor, de kleine dieren (muggen, vliegen = het gewone volk) worden erin gevangen. NEGATIEF. Dat Kaetspel ed. 1915 (1431)
    - 75-76 (regels 34-35/1-9). Moraliserend traktaat. Rechters worden vergeleken met spinnen: zij vangen de kleinen, maar laten de groten lopen. NEGATIEF.
    Den triumphe ende ’t palleersel van den vrouwen ed. 1996 (1514)
    - 353 (verzen 1-5). Moraliserende kledingallegorie. Waer es mi vrouwe die dolphinne, / die dochter van Scotland, gent en pompues, / van Vranckerijcke toecomende coninghinne? / Sonder sparen, niet meer dan een spinne, / heeft se die doot ghenomen met daden rigorues. Spin = de meedogenloze Dood.NEGATIEF.
    Stijevoort II ed. 1930 (1524)
    - 97 (refrein 180, verzen 24-25). Vroed rederijkersrefrein. Dieren als voorbeelden voor de mens: …aen tcoppe ghepyn [lees: ghespyn] heeft / tgherinckst gheuoilen… De spin heeft een sterk tastzintuig. POSITIEF.
    Asotus evangelicus ed. 1988 (1537)
    - 154 (verzen 354-357). Neolatijns bijbeldrama. Spin (araneus) = vader die zich aftobt voor zijn kinderen. POSITIEF.
    Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550)
    - 53 (regels 9/14). Spreekwoordenverzameling. In allen vijff sinnen ouertreffen den menschen sommige Dyeren. (…) Een spinne is int geuoelen en(de) grijpen bouen den menschen. POSITIEF.
    Die daet der tirannen ed. 1994 (XVIB)
    - 168v (vers 127). Rederijkersspel. Tirannij tot Veel Steden: Nae ons moet ghij Luijsteren soo cleijn als een spin. NEGATIEF?

    7 Spinnenwebben: restmateriaal

    Vierde Martijn ed. 1958 (1299)
    - 59 (verzen 89-95). Didactisch tweegesprek. Merten tot Jacob over ontrouw en valse beloften bij de adel: Hi dede alse een loes tyran / die ons dit valsche webbe span / daer trouwe mede es te clouen / ende edelheit moet douven. Spinnenweb // ontrouw, bedrog. NEGATIEF. Gruuthuse-handschrift ed. 1966 (circa 1400)
    - 556 (nr. 146, verzen 25-30). Amoureus liedje tot ‘vrauw Ghenuecht’: zij moet Twijfel verdrijven, anders: Hets al ghestof van coppeghespinne / in vruechden zwinne [in de bron van de vreugde]. Spinrag = dofheid, verveling, droefheid. NEGATIEF.
    Scheepsma ed. 1995 (1446?)
    - 232 (regels 54-66). Geestelijke prozatekst. Een spin die haar web uitspant // Alijt Bake die fungeert als mystieke middelares tussen God en haar zusters. Als het geen resultaat heeft, zal Alijt als een dode spin nutteloos aan haar eigen weg blijven hangen. POSITIEF.
    Testament Rhetoricael I ed. 1976 (1561)
    - 269 (fol. 144v, verzen 18-19). Rederijkerslyriek. De Dene over een spionerende buurvrouw: Zou wachte myn huus met allen nauwe / wiens tonghe ghenaecte gheen Copghespin. Tong zonder spinnenwebben = roddelende, nijdige tong. NEGATIEF.
    Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)
    - 86 (fol. 198r, vers 25). Rederijkerslyriek. Een gedicht over wantoestanden: De wet es tzommeghen plaetsen als Copghespin. Wet die spinnenwebben laat groeien = wet die niets onderneemt, niet in actie komt. NEGATIEF.
    Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)
    - 98 (fol. 371r, vers 9). Rederijkerslyriek. Over vastenavondvertier: Laet in tkeelgat groeyen gheen Copghespin. Keel zonder spinnenwebben = keel die niet rust, die steeds drinkt.
    De groote hel ed. 1996 (1564/65?)
    - 26v (verzen 628-629). Rederijkersspel. Schijn, scheldend tot Waerlick: ghij voertwijfelt van gelooff, die als die spinnen haer webben driven / comter een vliege Die moeter in bliven. Spinnen = hebzuchtige machthebbers. NEGATIEF.

    [explicit 11 oktober 2013]

    20-10-2013 om 22:02 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    30-09-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.BOEK: De qualastofont (Herman Brusselmans) 2013
    De qualastofont (Herman Brusselmans) 2013

    [Roman, Prometheus, Amsterdam, 2013, 176 blz.]

    Deze keer beschrijft Brusselmans een verlengd weekend uit het leven van Carlos Gardeboe, vrijgezel, zoon van een boerenfamilie uit Waarloos en professor in Gent die onderzoek doet naar de qualastofont, blijkbaar een soort monster dat in een kooi zit. Vrijdagavond gaat hij naar huis en maken we kennis met de rest van de familie (vader, moeder, grootmoeder) en enkele bezoekers. Zaterdag bezoekt hij zijn tante Sylvia in het rusthuis en gaat hij naar een Gents restaurant, waar hij uitglijdt over een bananenschil zodat hij in het ziekenhuis terechtkomt. De volgende dag (zondag) verlaat hij alweer het ziekenhuis en gaat hij met een buurman naar een voetbalwedstrijd. Daar ontmoet hij een vrouwelijke lijnrechter met wie hij naar een restaurant gaat, maar als de juffrouw (Pinky geheten) uitglijdt over een scampo op de trap, poetst hij de plaat. ’s Maandags (een vrije dag) rijdt hij met zijn grootmoeder naar Maastricht omdat die de aldaar woonachtige schrijver Bertus Lomp wil pijpen of – als deze weigert – doodschieten. Als de auteur in een plaatselijk café op de vlucht slaat en grootmoeder hem achtervolgt, glijdt deze laatste uit over een langoustine. Dinsdag wordt Gardeboe door de rector ontslagen, waarop hij de qualastofont loslaat. Deze verscheurt iedereen in de buurt en wordt uiteindelijk door Gardeboe met het pistool van zijn grootmoeder neergeschoten. Gardeboe twijfelt of hij zichzelf ook zal doodschieten.

    Zoals de oplettende lezer wellicht al gemerkt heeft, hangt heel dit absurde en nergens op slaande verhaaltje met haken en ogen aan elkaar. Voor het overige is er nauwelijks sprake van enige geslaagde humor, vliegen de scatologische en scabreuze opmerkingen in alle richtingen en wordt het verhaal om een of andere compleet onduidelijke reden regelmatig becommentarieerd door een wazige en in de lucht hangende ikverteller. De qualastofont is weinig meer dan verschrikkelijk geleuter en bladvulsel en zou wellicht nooit gepubliceerd zijn, als de auteur niet Herman Brusselmans heette.

    Quotering: ** [explicit 30 september 2013]

    30-09-2013 om 21:10 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (2 Stemmen)
    >> Reageer (0)
    29-09-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.FILM: Zero dark thirty (Kathryn Bigelow) (USA, 2012)
    ZERO DARK THIRTY (Kathryn Bigelow) (USA, 2012)
    (149’)

    Zero Dark Thirty begint redelijk indrukwekkend met een zwart scherm en op de klankband soundbytes van telefoongesprekken met radeloze slachtoffers van de aanslagen op 11 september 2001. Daarna krijgen we chronologisch maar met grote ellipsen de nasleep van 9/11, meer bepaald de zoektocht van de CIA naar Osama Bin Laden, gaande van folteringen van gearresteerde terroristen over het opsporen van Al Qaeda’s inner circle met de modernste technieken (gsm-verkeer speelt een belangrijke rol) tot de aanval met twee state-of-the-art-helikopters op Bin Ladens schuilplaats in Abottabad (Pakistan) in mei 2011. Met als resultaat het neerschieten van de man die uiteindelijk verantwoordelijk was voor 9/11. Kort samengevat zou men kunnen zeggen: a crime and its revenge, en de cirkel is gesloten.

    Ondanks de reeds op voorhand bekende afloop van het verhaal en anderzijds de soms compacte informatie naar de kijker toe (bij deze laatste wordt duidelijk enige parate kennis verondersteld in verband met de recente geschiedenis van de war on terrorism) bevat de film een geslaagde spanningsboog die zijn hoogtepunt kent wanneer de Amerikaanse special forces de slaapkamer van Bin Laden binnendringen. Sinds Bigelows vorige, met meerdere Oscars bekroonde film The hurt locker weten wij dat deze dame van niemand lessen heeft te ontvangen wanneer het aankomt op cameraregie en montage. Louter vormelijk is er op Zero dark thirty dan ook weinig aan te merken, al wordt er nooit gebruik gemaakt van opvallend knappe beelden of uitzonderlijk creatieve filmtechnieken. En al hebben wij sinds Argo geleerd dat het oppassen geblazen is met het waarheidsgehalte van verfilmde historische gebeurtenissen (zie ook de recente VRT-serie Albert II en de commotie daarrond), op het eerste gezicht lijkt Zero dark thirty een zeer verdienstelijke geschiedenisles van de eerste orde.

    Toch valt er wel degelijk het een en ander te beknibbelen. In de eerste plaats is daar de door Jessica Chastain vertolkte hoofdrol van de CIA-agente Maya. Voor zover wij kunnen nagaan, was het inderdaad een CIA-agente die door zich jarenlang vast te bijten in het dossier op het spoor kwam van Osama Bin Laden, al blijkt uit de film dat het vooral dankzij de alertheid van één of ander (alweer vrouwelijk) assistentje was dat de doorbraak in het onderzoek werd geforceerd. In de film worden de kleine kantjes van deze Maya niet weggemoffeld: is zij aanvankelijk alleen maar schuchter aanwezig bij de folteringen van terroristen (die overigens ruimschoots het eerste halfuur van de film in beslag nemen), later is zij even hard en fanatiek als haar collega’s, terwijl op andere momenten duidelijk aangebracht wordt dat zij geen vrienden heeft (over familie horen we niks) en dat zij zich bij de CIA twaalf jaar lang met niets anders dan de zaak-Bin Laden heeft beziggehouden. Met het bekende resultaat.

    Ergens in het midden van de film heeft Maya een twistgesprek met het hoofd van de CIA in Pakistan, waarbij het draait om de vraag: is het belangrijker om wraak te nemen op Bin Laden of moeten we alle geld en energie pompen in het voorkomen van verdere aanslagen? Maya is duidelijk overtuigd van het eerste: zij beweert dat Al Qaeda zonder Bin Laden minder gefocust zal zijn op aanslagen binnen de VS. Aanslagen buiten de VS zijn blijkbaar van minder belang. Hoewel Bigelow dit discussiepunt dus wel signaleert, lijkt zij toch te sympathiseren met Maya en wordt de kijker haast gedwongen haar te zien als een Amerikaanse heldin. Het laatste beeld van de film is een close-up van de terug naar de VS vliegende Maya, close-up die het onmogelijk maakt de over haar wang rollende traan te missen. Kan dit iets anders betekenen dan dat deze keiharde en fanatieke tante jarenlang heeft geleden onder haar zoektocht naar Bin Laden en dat zij nu eindelijk, net als de kijker, met een tot het uiterste op de proef gesteld maar toch gerustgesteld gemoed naar huis kan gaan?

    Mogen wij dan nog verder tussen de regels door lezen en vermoeden dat mevrouw Bigelow (die ons meer dan twee uur lang met deze juffrouw Maya doet meeleven) het ook maar zozo vindt dat onder president Obama het folteren van terroristen op een laag pitje werd gezet en dat Bush gelijk had met zijn harde aanpak van dezelfden? We raken hiermee de morele evenwichtskoord waarop de film balanceert en, naar het ons lijkt, in de verkeerde richting kantelt. We herinneren ons immers nog allemaal hoe verstandig en subtiel de Obama-regering in mei 2011 de dood van Osama Bin Laden aangepakt heeft, onder meer door het lijk van de Al Qaeda-leider zonder veel poespas of tamtam in de oceaan te doen verdwijnen (resultaat: geen graf en dus ook geen potentieel bedevaartsoord). Maar wat doen Kathryn Bigelow en scenarist Mark Boal nog geen jaar later? Niet minder dan met veel misbaar de tamtam roeren door een film te maken over de dood van Bin Laden, waarbij de grondteneur niet anders kan luiden dan: kijk, wereld, als je aan ons Amerikanen raakt, dan rusten wij niet vooraleer we jullie teruggepakt hebben, dus denk maar twee keer na een volgende keer.

    Zero dark thirty (net als in The hurt locker wordt de titel nergens verklaard, maar naar verluidt is het militaire codetaal voor ‘halféén ’s nachts’, het tijdstip waarop de actie tegen Bin Laden begon) is een goedgemaakte film die geen moment verveelt, maar ethisch en moreel zit er een stevig (Amerikaans-chauvinistisch) reukje aan. ‘Het is sterke cinema maar een bedenkelijke film’, noteerde Ivo De Kock in Filmmagie [nr. 632, februari 2013, pp. 26-27].

    Quotering: ***½
    (1ste visie: 7 september 2013 – dvd – bib Brecht) (2de visie: 23 september 2013 – Kinepolis Antwerpen)

    29-09-2013 om 21:15 geschreven door Eric De Bruyn  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    >> Reageer (0)


    Archief per week
  • 23/11-29/11 2020
  • 20/04-26/04 2020
  • 13/04-19/04 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 28/10-03/11 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 19/08-25/08 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 05/08-11/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 15/07-21/07 2019
  • 27/05-02/06 2019
  • 14/08-20/08 2017
  • 26/06-02/07 2017
  • 12/06-18/06 2017
  • 05/06-11/06 2017
  • 29/05-04/06 2017
  • 08/05-14/05 2017
  • 17/04-23/04 2017
  • 03/04-09/04 2017
  • 05/12-11/12 2016
  • 28/11-04/12 2016
  • 21/11-27/11 2016
  • 14/11-20/11 2016
  • 07/11-13/11 2016
  • 31/10-06/11 2016
  • 17/10-23/10 2016
  • 10/10-16/10 2016
  • 03/10-09/10 2016
  • 26/09-02/10 2016
  • 29/08-04/09 2016
  • 11/07-17/07 2016
  • 27/06-03/07 2016
  • 20/06-26/06 2016
  • 23/05-29/05 2016
  • 28/03-03/04 2016
  • 01/02-07/02 2016
  • 18/01-24/01 2016
  • 11/01-17/01 2016
  • 04/01-10/01 2016
  • 21/12-27/12 2015
  • 07/12-13/12 2015
  • 16/11-22/11 2015
  • 26/10-01/11 2015
  • 05/10-11/10 2015
  • 17/08-23/08 2015
  • 10/08-16/08 2015
  • 03/08-09/08 2015
  • 27/07-02/08 2015
  • 20/07-26/07 2015
  • 13/07-19/07 2015
  • 06/07-12/07 2015
  • 29/06-05/07 2015
  • 22/06-28/06 2015
  • 15/06-21/06 2015
  • 01/06-07/06 2015
  • 25/05-31/05 2015
  • 18/05-24/05 2015
  • 11/05-17/05 2015
  • 04/05-10/05 2015
  • 27/04-03/05 2015
  • 06/04-12/04 2015
  • 02/03-08/03 2015
  • 23/02-01/03 2015
  • 16/02-22/02 2015
  • 02/02-08/02 2015
  • 05/01-11/01 2015
  • 29/12-04/01 2015
  • 22/12-28/12 2014
  • 15/12-21/12 2014
  • 08/12-14/12 2014
  • 01/12-07/12 2014
  • 24/11-30/11 2014
  • 17/11-23/11 2014
  • 10/11-16/11 2014
  • 27/10-02/11 2014
  • 13/10-19/10 2014
  • 06/10-12/10 2014
  • 25/08-31/08 2014
  • 18/08-24/08 2014
  • 11/08-17/08 2014
  • 28/07-03/08 2014
  • 21/07-27/07 2014
  • 14/07-20/07 2014
  • 07/07-13/07 2014
  • 30/06-06/07 2014
  • 23/06-29/06 2014
  • 16/06-22/06 2014
  • 09/06-15/06 2014
  • 02/06-08/06 2014
  • 26/05-01/06 2014
  • 19/05-25/05 2014
  • 05/05-11/05 2014
  • 28/04-04/05 2014
  • 21/04-27/04 2014
  • 14/04-20/04 2014
  • 07/04-13/04 2014
  • 24/02-02/03 2014
  • 17/02-23/02 2014
  • 10/02-16/02 2014
  • 03/02-09/02 2014
  • 27/01-02/02 2014
  • 30/12-05/01 2014
  • 23/12-29/12 2013
  • 16/12-22/12 2013
  • 09/12-15/12 2013
  • 02/12-08/12 2013
  • 25/11-01/12 2013
  • 18/11-24/11 2013
  • 11/11-17/11 2013
  • 04/11-10/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 14/10-20/10 2013
  • 30/09-06/10 2013
  • 23/09-29/09 2013
  • 09/09-15/09 2013
  • 02/09-08/09 2013
  • 26/08-01/09 2013
  • 19/08-25/08 2013
  • 12/08-18/08 2013
  • 05/08-11/08 2013
  • 29/07-04/08 2013
  • 22/07-28/07 2013
  • 15/07-21/07 2013
  • 08/07-14/07 2013
  • 01/07-07/07 2013
  • 24/06-30/06 2013
  • 17/06-23/06 2013
  • 10/06-16/06 2013
  • 27/05-02/06 2013
  • 20/05-26/05 2013
  • 13/05-19/05 2013
  • 06/05-12/05 2013
  • 29/04-05/05 2013
  • 22/04-28/04 2013
  • 15/04-21/04 2013
  • 08/04-14/04 2013
  • 01/04-07/04 2013
  • 18/03-24/03 2013
  • 04/03-10/03 2013
  • 11/02-17/02 2013
  • 04/02-10/02 2013
  • 28/01-03/02 2013
  • 21/01-27/01 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 07/01-13/01 2013
  • 31/12-06/01 2013
  • 24/12-30/12 2012
  • 17/12-23/12 2012
  • 10/12-16/12 2012
  • 26/11-02/12 2012
  • 12/11-18/11 2012
  • 05/11-11/11 2012
  • 29/10-04/11 2012
  • 01/10-07/10 2012
  • 24/09-30/09 2012
  • 17/09-23/09 2012
  • 27/08-02/09 2012
  • 20/08-26/08 2012
  • 13/08-19/08 2012
  • 06/08-12/08 2012
  • 30/07-05/08 2012
  • 23/07-29/07 2012
  • 16/07-22/07 2012
  • 09/07-15/07 2012
  • 02/07-08/07 2012
  • 25/06-01/07 2012
  • 18/06-24/06 2012
  • 04/06-10/06 2012
  • 28/05-03/06 2012
  • 21/05-27/05 2012
  • 14/05-20/05 2012
  • 07/05-13/05 2012
  • 23/04-29/04 2012
  • 16/04-22/04 2012
  • 09/04-15/04 2012
  • 02/04-08/04 2012
  • 19/03-25/03 2012
  • 12/03-18/03 2012
  • 05/03-11/03 2012
  • 20/02-26/02 2012
  • 13/02-19/02 2012
  • 06/02-12/02 2012
  • 30/01-05/02 2012
  • 23/01-29/01 2012
  • 09/01-15/01 2012
  • 02/01-08/01 2012
  • 24/12-30/12 2012
  • 19/12-25/12 2011
  • 12/12-18/12 2011
  • 05/12-11/12 2011
  • 28/11-04/12 2011
  • 21/11-27/11 2011
  • 14/11-20/11 2011
  • 07/11-13/11 2011
  • 31/10-06/11 2011
  • 17/10-23/10 2011
  • 10/10-16/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 18/07-24/07 2011
  • 11/07-17/07 2011
  • 04/07-10/07 2011
  • 27/06-03/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 30/05-05/06 2011
  • 23/05-29/05 2011
  • 16/05-22/05 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 02/05-08/05 2011
  • 25/04-01/05 2011
  • 18/04-24/04 2011
  • 11/04-17/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 21/03-27/03 2011
  • 07/03-13/03 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 14/02-20/02 2011
  • 07/02-13/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 24/01-30/01 2011
  • 17/01-23/01 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 03/01-09/01 2011
  • 26/12-01/01 2012
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 22/11-28/11 2010
  • 15/11-21/11 2010
  • 08/11-14/11 2010

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs