In 1997 publiceerde ik in het Jaarboek van
Hoogstratens Oudheidkundige Kring Kogels
fluiten al zingend over t water, de becommentarieerde fragmenten uit het
oorlogsdagboek van een Jager te Voet. De soldaat in kwestie was de in Meerle
geboren en getogen Jan Verbunt.Hij had
van bij het uitbreken van de oorlog tot 1917 in de rangen van het 2e
Regiment Jagers te Voet gediend en was dan, in het raam van de grootschalige
reorganisatie van het veldleger, op
29.12.1916, naar het 5e Regiment Jagers te Voet gemuteerd. Jan
Verbunt, wiens oorlogsdagboek tot de beste in het genre behoort, werd op 2
oktober 1918 dodelijk gewond bij de stormaanval van zijn eenheid op Moorslede. Oorspronkelijk werd hij begraven op de
militaire begraafplaats in St. Rijkers
(graf nr. 96). Na de afschaffing van deze site werd Verbunt herbegraven op de
militaire begraafplaats Duinenhoek in
De Panne, graf blok G, nr. 18
Hij was een zoon van Jan Verbunt en Maria Poels en
een oudere broer van Jozef Verbunt. Deze laatste, een veteraan van de wielrijders/verkenners
van de Ve Legerdivisie, bezweek op 10 april 1926 in de ziekenboeg van
de Antwerpse Falconkazerne aan de gevolgen van een gifgasvergiftiging die hij
aan het front had opgelopen. Jan Verbunt woonde vanaf zijn geboorte op de Leegen Rooy, maar
verhuisde in 1911 na zijn huwelijk met Catharina Peeters naar Vosselaar. Het
paar had twee kinderen, Maria Theresia en Johannes en woonde in de Bergeneindestraat
in Vosselaar.
Ik droeg mijn
in 2015 verschenen boek In Vlaanderens
Velden op aan mijn in 1918 gesneuvelde stadsgenoot Pieter Hendrik Theus.
Hij was bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog priester-leraar in het
Klein - Seminarie van Hoogstraten. Een school, waar hij sinds februari 1908 als
titularis van de Poësis aan verbonden was. Samen met 4 andere collegas werd
hij op 1 augustus 1914 gemobiliseerd. Het duurde echter nog tot 24 september
vooraleer hij een aanstelling kreeg.
Die dag werd
hij hulpaalmoezenier in het 3e
Bataljon van het 6e Regiment Jagers te Voet, een lichte
infanterie-eenheid. Dit regiment was bij het begin van de oorlog ontstaan uit
het 3e Regiment Jagers. Theus kwam in de kazerne van Kontich terecht
waar het depot van zijn regiment gevestigd was. Maar zijn verblijf was daar van
korte duur. De Duitsers naderden Antwerpen en in de avond van 6 oktober 14 trok Theus met de resten van zijn regiment bij
Burcht over een pontonbrug de Schelde over. Op 8 oktober marcheerde hij door
het Waasland naar Zelzate waar hij de volgende dag de trein nam naar Torhout. Vanuit
Torhout bereikte Theus samen met enkele andere aalmoezeniers van de Ve
Legerdivisie na een paar vermoeiende dagmarsen op 14 oktober Diksmuide. Daar
vernam hij dat het 6e Regiment Jagers te Voet omwille van de zware
verliezen in de eerste oorlogsmaanden werd ontbonden. De resterende manschappen
werden opnieuw geïntegreerd in het al evenzwaar aangeslagen 3e Jagers. Terwijl het Belgische veldleger
zich opmaakte voor de verdediging van de IJzerlinie bevond Theus zich op 18
oktober in Lampernisse maar veel tijd om te rusten kreeg hij niet want op 19
oktober volgde hij zijn jagers op de voet wanneer ze samen met de Bretoense
marine-fuseliers van de Brigade Ronarch werden ingezet bij een frontale aanval
op de Duitse voorhoede bij Vladslo, op de rechteroever van de IJzer. Ondanks
het feit dat Beerst door hen werd ingenomen werden ze s avonds door het
massaal aanrukken van Duitse versterkingen verplicht terug te trekken over de IJzer.
Het was wellicht tijdens deze operatie, in de gietende regen en tussen de
aangierende granaten dat Theus in de vroege ochtend van 20 oktober ernstig
gewond raakte. Volgens een summiere nota in zijn militaire stamboekdossier
verleende hij ter hoogte van de Handzamedijk geestelijke bijstand aan een paar
gewonden toen hij werd getroffen door de shrapnelkogels van een inslaande
granaat. Hij werd fel bloedend en buiten bewustzijn van het slagveld
geëvacueerd en naar de triagepost in Adinkerke gebracht. Vandaar ging het per
trein naar Calais waar hij tot eind februari 1915 gehospitaliseerd bleef.
In de eerste
week van maart 15 belandde hij terug aan het IJzerfront waar hij zich de
volgende weken deed opmerken door een paar verbluffende staaltjes van moed en
van een bijna griezelig aandoende minachting voor het gevaar. Wanneer zijn
regiment in de nacht van 9 op 10 mei 15 de IJzer overschreed om bij Beerst een
bruggenhoofd uit te bouwen was hij opnieuw van de partij. De volgende dagen en weken
werden gekenmerkt door felle gevechten en het duurde niet lang voor Pieter
Theus opnieuw door granaatscherven gewond raakte. Deze keer zo ernstig dat hij
tot het einde van het jaar in het Frans-Vlaamse Zuydcoote gehospitaliseerd
bleef.
Het was wellicht
in deze periode dat Theus zich meer en meer begon te ergeren aan de
taalwantoestanden in het leger. Al van in zijn scholierentijd, toen hij actief
was geworden in de Antwerpse studentenbond Eigen Taal / Eigen Zeden was hij
openlijk Vlaamsgezind geweest. Net zoals zovele flaminganten was hij
enthousiast en loyaal Belgisch het slagveld opgegaan maar van dat oorspronkelijke
enthousiasme schoot op het einde van 1915 niet veel meer over. Uit de ten dele
bewaard gebleven briefwisseling met zijn Hoogstraatse collega Flor Fierens, die
als aalmoezenier bij de zware artillerie diende, bleek dat Theus steeds vaker
aanstoot nam aan het - door de regering getolereerde - anti-Vlaamse gestook in
het breed aan het front verspreide dagblad Le XXe Siècle én aan het onbegrip
dat de meeste van zijn collegas - officieren etaleerden voor de grieven van de
Vlaamsgezinde intellectuelen aan het IJzerfront. Tijdens zijn herstelverlof
stuurde hij in het najaar van 15 verschillende brieven naar de
volksvertegenwoordigers Frans Van Cauwelaert en Alfons van de Perre waarin hij
in weinig bedekte termen zijn ongenoegen ventileerde.Hetzelfde ongenoegen uitte hij ook aan
vrienden die nauw aanleunden bij de redactie van De Belgische Standaard zoals
Victor Van Gramberen, Frans Van den Heuvel en Jan Bernaerts. Deze laatste
aalmoezenier - die in dezelfde divisie
als Theus diende - was meermaals omwille van zijn moedig gedrag onderscheiden maar
werd begin maart 16 omwille van een discussie die hij met enkele officieren
over Le XXe Siècle had gevoerd op staande voet van het front verwijderd en
weggestuurd naar een Belgische munitiefabriek in Gaineville. Hoofdaalmoezenier
Jan Marinis hield de ware reden van deze overplaatsing geheim maar stuurde de
volgende dag een nota aan al zijn divisieaalmoezeniers waarin werd gesteld dat
ze hun ondergeschikten erop moesten wijzen zich terughoudend te tonen in de
omgang met officieren
Een paar weken
later, op 25 maart om precies te zijn volgde echter ook Pieter Theus. Hij werd
overgeplaatst naar de militaire strafgevangenis van Calais. Deze mutatie was
een strafmaatregel die hem door zijn divisiecommandant, generaal Louis Ruquoy
persoonlijk was opgelegd. De divisiecommandant ergerde zich al langer aan de
Vlaamsgezindheid van Theus en nu had hij de spreekwoordelijke stok gevonden om
de al even spreekwoordelijke hond te slaan: Ruquoy vond dat Theus ongeschikt
voor frontdienst was omdat hij één van de aan hem ondergeschikte brancardiers
er niet van had weerhouden een flamingantische tirade tegen de Belgische
regering naar een vriend in Nederland te sturen. Deze sanctie zou Theus alleen
maar sterken in zijn Vlaamse overtuiging. In de gevangenis kwam hij immers niet
alleen dagelijks in contact metdeserteurs en criminelen, maar ook met jongens die enkel omwille van
hun Vlaams bewustzijn waren gestraft. Deze negatieve ervaringen beletten
trouwens niet dat Theus zich nog sterker ging engageren in de snel radicaliserende
Vlaamse Beweging aan het front. Dit bleek onder meer uit zijn herhaaldelijke
financiële steun aan Heldenhulde, het frontersblad Ons Vaderland, en aan de sterk door hem gepropageerde werking
van de studiekringen. Ondanks de negatieve houding van zijn divisiecommandant
en de hieruit voortvloeiende pesterijen bleef Theus een plichtsgetrouw en
waardevol officier die door zijn mannen zowel gelovigen als vrijzinnigen - op
handen werd gedragen. Zeven maanden later, op 11 oktober 1916, werd hij
gerehabiliteerd en mocht hij de beklemmende omgeving van het prison militaire verruilen voor het
front. Ditmaal kwam Pieter Theus bij het 7e Linieregiment terecht. Hier
botste hij op aardig wat dorps- en streekgenoten, die in deze eenheid dienden.
Op 27 december
16 - bij de reorganisatie van het veldleger - werd hij aangesteld tot hulpaalmoezenier
in het 17e Linieregiment. De al snel
bijzonder populaire aalmoezenier, onderscheidde zich opnieuw op 8 november
'17, zoals de regimentsdagorder 6 dagen later vermeldde: "Il était décore du Croix de Guerre pour le
dévouement et l'abnégation il a fait preuve le 8 novembre '17 en s'introduisant
par un passage trés étroit et trés dangereux dans les décombres menagant
ruines d'un abri en béton défoncé par un obus ennemi et ce, dans le but de
dégager trois soldats ensevelis..." Voor
deze gedurfde redding onder vijandelijk vuur ontving hij het Oorlogskruis met
palm, op persoonlijke voordracht van zijn korpscommandant.
Wanneer in de
nacht van 9 op 10 februari 18 op het kerkhof van Alveringem en op de militaire
begraafplaats van Oeren de AVV/VVK-opschriften van tientallen
heldenhuldezerkjes door onbekenden met cement werden dichtgesmeerd, waren het
mannen van het 17e Linieregiment die in de nacht van 11 op 12
februari de zerken overschilderden. De verf en verfborstels werden aangekocht
met de soldij van korporaal Rik Demoen en hulpaalmoezenier Pieter Theus
Op 20 juli '18
werd hij omwille van "...zijn moed
en herhaalde daden van zelfopoffering getoond tijdens zijn lang verblijf aan
het front" geridderd in de Leopoldsorde. Ook tijdens het
eindoffensief was Pieter Theus -zoals verwacht- steeds vooraan te vinden. In
de nacht van 1 op 2 oktober 18 verzorgde hij twee lichtgewonden in een eerste
hulppost te St.-Pieters Beitem, bij Moorslede. Toen hij hen uitgeleide deed,
werd hij dodelijk in het hoofd getroffen door een granaatscherf. Postuum werd hij op de Legerdagorder vermeld, en kreeg
hij een palm bij de Leopoldsorde: Tombé
en brave dans la nuit de 1 au 2 octobre '18 entre St.Pieter et Waterdamhoek
pour la défense des foyers et de l' honneur du peuple Belge. En témoinage de
gratitude, la patrie reconnaisante." Over deze
merkwaardige priester, getuigde zijn bataljonscommandant, majoor Masui, na
zijn dood: "Je ne le plains pas, il
méritait de mourir pour son idéal: je le connait fort bien, c'est certainement
ce qu'il a désiré..."
En zijn geestelijke bevelhebber, Monseigneur Marinis getuigde later
over hem in "La viedioscesane het berichtenblad
van het bisdom Mechelen: "..Ik heb
hem goed gekend, niet alleen door onze persoonlijke betrekkingen, welke enkel
door het offensief afgebroken werden, maar ook door zijn oversten en jongens.
Pieter Theus was één van de beste legeraalmoezeniers. Hoe groot zijn invloed
op officieren en manschappen was, weet ik door mijn persoonlijke
ervaring..."
Ook in het in
Engeland verschijnende bannelingblad "De
Stem uit België" verscheen een zeer uitgebreid "In memoriam" van de hand van Vic
Van Gramberen, die goed bevriend was geweest met de gesneuvelde. Flor Fierens
bracht na de oorlog op een
herdenkingsavond voor de gesneuvelde leraars en oud-scholieren in het Klein-
Seminarie, een ontroerende getuigenis over zijn oud-collega, ter illustratie,
een fragment uit zijn tekst: "...Zijn
natuurlijke ernst verzwaarde voor hem de droefheid van het oorlogsleven. Maar
hij wist al de wrangheid van het lijden voor zich alleen te houden en in het
hart van zijn Goddelijke Meester uit te stortten. Terwijl hij voor zijn
dierbare jongens de levensvreugde bewaarde, die de getrouwheid aan zijn
plichten hem schonk. Hij heeft geleden in zijn lichaam de gewone pijnen van
iedere aalmoezenier, die van 't begin van de oorlog af, tot het einde zijn
bataljon volgde in de strijd, op het werk, op rust en overal het voorbeeld van
stipte plichtsbetrachting gaf.Hij
heeft geleden in zijn hart de verontwaardiging, de vernedering van de Vlaming,
die de noden van zijn arme Vlaamse soldaten voelde in de mate van zijn
onbegrensde liefde voor hen..."
Het laatste woord over Theus werd opgetekend door Jef Vermeiren, een
simpele piot uit 's Gravenwezel die in de compagnie van Theus diende.
Onverbloemd, zonder een zweem van pathetiek getuigde hij in zijn oorlogsdagboek
over het sneuvelen van zijn aalmoezenier: ...
Die morgen gingen we opnieuw ten aanval, maar botsten spoedig op felle
tegenstand van de vijand. Met de onvermijdelijke verliezen rukten we die dag
vooruit tot op de hoogte van Moorslede. Wanneer wij op de hoogte kwamen werd
al wie het hoofd toonde neergekogeld. Achter deze hoogte bezetten de Duitsers
een lang van tevoren gemaakte stelling, de zogenaamde
"Hindenburglijn", bestaande uit goede loopgrachten en sterke betonnen
schuilplaatsen. Hier zaten wij wederom vast, wij konden onmogelijk nog een
stap verder. Met één mitrailleurtrek stelden de Duitsers zes van de onzen
buiten gevecht. Onze commandant werd door vier kogels getroffen, een nog jonge
-in Parijs wonende- Belg, die wij Parigé noemden, werd gedood en er lagen nog
een paar andere doden bij. Ook is op die plaats de katholieke legeraalmoezenier
Theus gesneuveld. Deze was voor de oorlog leraar aan het Seminarie te
Hoogstraten. Een zeer brave man, die steeds zeer vriendelijk met de soldaten
omging. Hij deed al wat mogelijk was voor het welzijn van allen. Wij hadden allen
veel spijt van onze aalmoezenier, doch de oorlog is onverbiddelijk en spaart
niets of niemand. En zelfs nadien spaarden de lijkschenners hem niet, want een
paar dagen na zijn dood was hij beroofd van zijn vest en van zijn schone bruine
botten... Van de 170 soldaten,
onderofficieren en officieren, waarmee Theus vier dagen eerder ten aanval trok,
schoten er in de nacht van zijn sneuvelen nog vierendertig soldaten, één
onderofficier en één officier over...
Pieter Theus werd aanvankelijk begraven in een veldgraf bij de baan naar
Waterdamhoek. Kort na de oorlog werden zijn stoffelijke resten op verzoek van
zijn familie overgebracht naar de
gemeentelijke begraafplaats van Berchem in perk 21 I graf 16 waar hij tot
op de dag van vandaag rust
Elk voordeel heb zn nadeel zei ooit een bekende
Amsterdamse cultuurfilosoof. Een van de nadelen van levenaan de rand van de jungle is dat men een
groter risico loopt op allerlei aandoeningen ie je niet meteen één, twee, drie
op pakweg de Meir of de De Keyserlei kan oplopen. Het feit dat deze blog bijna
drie weken plat lag had alles te maken met een milde aanval van knokkelkoorts of
dengue waarvan ik het slachtoffer werd. Ik voel me intussen wel beter maar nog
geen 100 %. Ik ga evenwel vanaf morgen
terug aan de slag op deze blog
De tweede dag van het bevrijdingsoffensief kostte het
leven aan twee militairen uit de Noorderkempen. De eersten van wat al snel een afschuwelijk
lange rij zou worden . Na de extreem zware gevechten in de Belgische sector
werd het grootste gedeelte van Moorslede bevrijd. Volledig uitgeput bereikten
de mannen van de VIIe Legerdivisie de oostrand van het bos van
Houthulst. Twee leeggebloede divisies moesten worden vervangen, maar toch
bleven de Belgen verder aanvallen. De 7e , 16e en 17e
Linieregiment vielen rond Moorslede aan en brachten een verbinding tot stand
met de IXe Schotse divisie die, meer zuidwaarts, oprukte naar
Zonnebeke en Dadizele. De Belgische grenadiers en het 4e Regiment
Karabiniers veroverden ondertussen het Pottegemgoed en Kalve. Eén van de
karabiniers die bij deze aanval vermist raakten was de 25-jarige Adriaan De
Prins uit Rijkevorsel. Hij was als milicien van de klas van 1913 in dienst toen
de oorlog uitbrak en had alle gevechten waar zijn eenheid bij betrokken was,
zonder kleerscheuren overleefd. Adriaan de Prins was een ongehuwde zoon van
Cornelius De Prins en Catharina Van Dooren.
De 1e, 2e en 3e Regimenten
Karabiniers slaagden er - ondanks hun verschrikkelijke verliezen- in een
gedeelte van Westrozebeke te veroveren. Bij Stadenberg woedden urenlang
verbitterde gevechten. Uiteindelijk slaagden de 11e en 12eLinieregiment er in vaste voet te krijgen op
de heuvelkam. Dertig stukken geschut en ruim duizend krijgsgevangenen vielen
hierbij in hun handen. Wie dit succes niet meer mocht meemaken was de 26-jarige
brancardier Gaston De Vel uit Merksplas. Deze pater Scheutist, die naar een bijhuis
van zijn orde in Engeland was gevlucht, werd begin 1916 opgeroepen voor de
dienst. Na zijn opleiding werd hij afgedeeld naar her 12e
Linieregiment, een eenheid waarin hij behoorlijk wat streekgenoten aantrof.
Gaston De Vel sneuvelde in een artilleriebeschieting. Net als veel van zijn
ordegenoten was hij actief geweest in de Frontbeweging en had hij onder meer
geholpen bij het verspreiden van de Open Brieven van deze clandestiene organisatie.
Dit was op zich niet verwonderlijk want hij was de medestichter en eerste
voorzitter van de AKVS-Bond Willen is
Kunnen. Hij was de oudste zoon van notaris en oud-burgemeester van Retie
Aloïs De Vel. Twee van zijn broers waren oorlogsvrijwilligers. Gaston
De Vel werd oorspronkelijkop 8 oktober1918
begraven op een geïmproviseerde begraafplaats in de zuidoostelijke hoek van het
Bos van Houthulst, graf 5. Hij werd na de wapenstilstand bijgezet op de
militaire begraafplaats van Houthulst, vak D- graf 194.
Na een urenlange intensieve artilleriebeschieting, uit
meer dan 1.100 vuurmonden van Belgische, Franse en Britse origine werd er over
de eerste Duitse linie een rollend spervuur gelegd dat met een snelheid van
100 meter per 3 minuten vooruit moest schuiven tot aan de met bunkers bezaaide
Preussen Stellung waar het een
kwartier lang op zou losbeuken, om daarna met een snelheid van 100 meter per 5
minuten vooruit te rollen tot de al even beruchte Bayernlinie.
Vanaf het ogenblik dat deze helse vuurwals losbarstte,
sprongen om 5.30 u. de Belgische troepen uit de loopgraven die ze vier lange
jaren hadden verdedigd. Eindelijk gingen weer op weg naar huis. Over een
kilometerlang front, van de overstroomde Blankaart tot het Ieperse, gingen de
aanvalsgroepen over tot de bevrijdende laatste stormloop. Ondanks het
gebrek aan coördinatie, het hoge verliespercentage, de bittere tegenstand
en het rotslechte weer slaagden de Belgische troepen er in de eerste dag tussen
de drie tot acht kilometer terreinwinst te boeken. Hierbij werd onder meer het
zwaar omstreden gebied rond Passendale heroverd door de karabiniers. Ruim
vierduizend krijgsgevangenen en tientallen stukken geschut vielen in
Belgische handen, zij het vaak tegen een hoge tol aan mensenlevens. Zo was
deIIIe Legerdivisie blijven
steken voor de fel verdedigde Waldriegel
en leed de VIIe Legerdivisie grote verliezen bij de moordende
gevechten in het zwaarversterkte bos van Houthulst.
Meer naar het zuiden waren hadden ook de Britten hun
opmars ingezet aan weerszijden van de Meenseweg. Op het einde van de dag
stonden de mannen van Plumer vlakbij de plaats waar de tragedie rond Ieper in
oktober 1914 was begonnen.
Omdat er intussen ook reeds een bres was geslagen in de
hoofdverdedigingslinie in Noord-Frankrijk, besefte het Duitse opperbevel dat
de oorlog in feite verloren was. Generaal Ludendorff vertrouwde stafchef von
Hindenburg die dag dan ook toe dat Duitsland zonder uitstel om een wapenstilstand
moest verzoeken. Dit belette echter niet dat er nog wekenlang verbitterd zou
worden gevochten.
100 JAAR GELEDEN - AAN DE VOORAVOND VAN HET GROTE EINDOFFENSIEF
Vandaag
precies 100 jaar geleden, op de vooravond van het grootscheepse eindoffensief
in Vlaanderen, richtte Albert I een dagorder tot zijn troepen die begon met de
woorden: Soldaten, gij gaat een geweldige
aanval uitvoeren tegen de vijandelijke stellingen. Aan de zijde uwer Britse en
Franse kameraden zult gij de indringer verdrijven die sedert vier jaar uw
broeders verdrukt. Het uur is beslissend. Overal wijken de Duitsers...
In de
kille nacht namen in doodse stilte de 120.000 mannen van de 10 hiertoe aangewezen
Belgische divisies hun stellingen in voor de grote, beslissende aanval. Samen
met negen Franse divisies, waarvan één derde cavaleristen, en tien divisies
van het IIe Britse leger zouden ze de
Legergroep Vlaanderen vormen onder het nominale opperbevel van koning Albert.
De feitelijke leiding was in handen van de stafchef, de Franse generaal Jean
Degoutte. Omdat de overstroomde IJzervlakte uiteraard geen offensieve
mogelijkheden bood, was de hoofdtaak van deze strijdmacht een doorbraak te
forceren tussen Diksmuide en Ieper. Het leeuwenaandeel van de gevechten zou
voor rekening komen van de Belgische en Britse troepen.
Aeroplane
Cemetery langs de Zonnebeekseweg is één van de minder bezochte CWGC-sites in het
Ieperse. Deze begraafplaats ontstond in de zomer van 1917 nadat de geallieerde
troepen tijdens de Derde Slag om Ieper de gehuchten Verloren Hoek en Frezenberg
hadden ingenomen. Deze site bleef in gebruik tot het voorjaar van 1918 toen het
omliggende gebied als gevolg van het
Duitse Lenteoffenief in Duitse handen viel. Na de oorlog werd Aeroplane Cemetery uitgebreid met graven
uit de omgeving. Momenteel is het de laatste
rustplaats van 1.105 gesneuvelden uit het Britse Gemenebest, waarvan 636 niet
konden worden geïdentificeerd. De oorspronkelijke benaming van deze site was New Cemetery Frezenberg, maar al gauw kreeg
ze bij de troepen de bijnaam Aeroplane Cemetery
naar een vliegtuigwrak dat ongeveer op de plaats lag waar nu, centraal
achteraan het Cross of Sacrifice staat.
De eerste foto dateert in ieder geval van voor 1922. Ze werd gemaakt door
Alfred Thomas Sharp,de Commonwealth Immigration Officer in het
Australische Victoria, die tijdens de Grote Oorlog in Londen werkzaam was. Hij
bezocht kort na de Wapenstilstand samen met zijn vrouw de slagvelen van het Westelijke
front en fotografeerde er heel wat Australische graven, zoals deze opname van
wat hij omschreef als a burial groundknown as Aeroplane Cemetery at Ypres. De
tweede foto is wellicht begin jaren dertig gemaakt, gelet op de prille bomenrij
rond deze site die intussen tot forse proporties is uitgegroeid zoals de
twee recente opnames uit de nazomer van 2016 aantonen..
De joodse éénjarige oorlogsvrijwilliger Alfred
Lichtenstein (zie ook mijn bericht van 15.11.2015) had al voor het uitbreken
van de oorlog in Berlijnse artistieke kringen een zekere reputatie als
expressionistische schrijver en dichter. Hij sneuvelde nog geen drie weken nadat
hij met hetBeierse 2e
Infanterieregiment aan het front was beland, op 25 september 1914 aan de Somme.
In een
hospitaal in het Franse Chambéry overleed op 7 september 1918 de 37-jarige Remi
Verlinden, geboren te Hoogstraten. Hij had tijdens de campagne van 1914 als
beroepsvrijwilliger in het 3e Linieregiment gediend, maar werd na
de IJzerslag gereformeerd tot soldaat-brancardier in een hospitaal in het
Franse Ruchard. Vanaf 1 juli 1917 werd hij gereaffecteerd naar de medische
staf te Chambéry in hetzelfde hospitaal waar hij zou overlijden. Dit hospitaal
was gespecialiseerd in en voorbehouden aan tuberculosepatiënten. Het is niet
uitgesloten dat Remi Verlinden zelf ook geïnfecteerd raakte en aan deze ziekte
is bezweken Hij werd twee dagen later begraven op het kleine Belgische
militaire ereperk van de begraafplaats van Bassens. Op zijn grafzerk staat
echter foutief 5 september 1918 als sterfdatum.Remi Verlinden was een zoon van Emilius Paulus Verlinden en Maria
Catharina Bols. Hij was gehuwd met Catharina Lauwers envader van één zoon: Jules Remi. Bij het
uitbreken van de oorlog woonde dit gezinnetje in St.Jans-Molenbeek.waar Remi
Verlinden aan kost kwam bij de buurtspoorwegen.
Op zaterdag 10 augustus 1918 om 15.00 uur overleed in een ziekenzaal van de Caserne Duquesne in de Rue Gambetta te
Dieppe de 29-jarige Meerlenaar Adriaan Frans Govaerts aan een longontsteking.
Govaerts was in opleiding in de 6e compagnie van het Centre dInstruction des Auxilliaires.Hij werd begraven op het militair erepark van
de stedelijke begraafplaats te Dieppe, graf 76. Op zijn Franse militaire grafkruis
staat foutief Godaerts als naam vermeldt. Hij was een ongehuwde zoon van Jan
Govaerts en Catherina Van Loon. Bij het uitbreken van de oorlog woonde hij in
Rijkevorsel.
Vandaag
in de rubriek Zondag Frontpoëziedag
het gedicht Gang zum Schützengraben van
Ernst Toller (1893-1939) Toller, zoon uit een welgesteld joods zakengezin,
studeerde in Grenoble rechten toen de oorlog uitbrak. Hij meldde zich meteen na
zijn terugkomst in de Heimat, op 9
augustus 1914als oorlogsvrijwilliger
in het 1e Beierse regiment Voet-artillerie. Hij werd onder meer
ingezet bij het infame Bois-le-Prêtre ten oosten van Verdun tot hij op eigen
verzoek in augustus 1915 werd overgeplaatst naar de infanterie. In deze periode
begon hij zijn eerste, sterk door het expressionisme beïnvloede oorlogsgedichten te
schrijven waarin hij onder meer afstand nam van zijn aanvankelijke
geestdriftige patriotisme. Na dertien maanden frontdienst, werd de intussen tot
onderofficier bevorderde en onderscheiden Toller in mei 16 gehospitaliseerd
wegens een inzinking die wellicht het gevolg van shellshock was. Hij werd niet
langer geschikt voor de militaire dienst bevonden en verkaste naar Mûnchen waar
hij ging studeren en zich engageerde in pacifistische en uiterst linkse
kringen.
Gang zum Schützengraben
Durch
Granattrichter / Schmutzige Pfützen / Stapfen sie / Über soldaten /.
Frierendim Erdloch / Stolpern sie.
Ratten
huschen pfeifend übern Weg / Sturmregen klopft mit Totenfingern / An faulende
Türen / Leuchtraketen / Pestlanternen .
OVER DE SCHREVE - DEUTSCHE KRIEGSGRÃBERSTÃTTE STEENWERCK
Niet
ver over de grens in Frans-Vlaanderen en ietwat verborgen in de schaduw van de
drukke snelweg A 25 / E42 ligt de Deutsche
Kriegsgräberstätte Steenwerck. De eerste gesneuvelden werden hier begraven
vanaf april 18 toen de Duitse stoottroepen de omgeving hadden ingenomen in het
raam van het grote Lente-offensief. Na de oorlog werd deze site nog uitgebreid
toen de Franse autoriteiten hier gesneuvelden herbegroeven die her en der over
de regio verspreid lagen. Momenteel liggen hier 2.048 Duitse gesneuvelden,
waarvan er slechts 3 niet konden geïdentificeerd worden, wat op zich behoorlijk
uniek is voor een frontbegraafplaats. In 1969 werden hier nog 12 gesneuvelden
bijgezet die waren ontdekt bij bouwwerkzaamheden in de buurt.Met uitzondering van twee joden die een
aparte arduinen zerk met Davidster kregen liggen alle gesneuvelden per twee of
vier begraven onder zwarte ijzeren kruisen. Centraal op deze site staat een met
een gietijzeren kruis getopte octogonale arduinen kolom in een met bruinrode Weser-zandsteen
ommuurd perceeltje.
De Commonwealth War Graves Commission
(CWGC) bracht vorig jaar in een filmpje hulde aan kapitein Clement Robinson,
een militair die werd onderscheiden met de hoogste Britse dapperheidsonderscheiding,
het Victoria Cross. Tijdens de Grote Oorlog werden er 623 Victoria Crosses toegekend,
waarvan 125 voor feiten die zich in ons land, voornamelijk in het Ieperse,
hadden afgespeeld. Het VC van Robertson was het eerste dat werd toegekend aan
een lid van het Tank Corps, het nieuwste wapen op het slagveld. Robertson,
een zoon van een Britse beroepsofficier was op 15 december 1890 on het Zuid-Afrikaanse
Pietermaritzburg geboren. Nadat hij in 1909 was afgestudeerd aan Trinity College in Dublin werkte hij als
een ingenieur in Egypte aan een grootschalig irrigatieproject. Bij het
uitbreken van de oorlog meldde hij zich vrijwel meteen als vrijwilliger en
kreeg hij een aanstelling als luitenant in the
Queens (Royal West Surrey Regiment). Tussen juni 1016 en februari 1917 was
hij afgedeeld bij de Royal Engineers.
Vanaf maart 17 deed hij dienst bij de Heavy
Branch van het Machine Gun Corps,
een eenheid die de nucleus zou vormen van het pas opgerichte Tank Corps. .Op 7 juni 17, in de
openingsfase van de Derde Slag om Ieper, ontsnapte dienstdoend kapitein Robertson
op het nippertje aan de dood toen zijn tank tussen Mesen en Wijtschate werd
getroffen. Robertson sneuvelde op 4 oktober 1917 bij Zonnebeke, toen hij te
voet en zonder acht te slaan op het gevaar, de vier tanks van zijn sectie ten
aanval leidde tussen de Meenseweg en Polygon Wood. Hij kreeg een laatste rustplaats op Oxford Road military cemetery in Wieltje.
Voor het CWGC-filmpje over Clement Robertson VC klik op volgende link:
Vandaag
in Zondag Frontpoëziedag nog eens de
klassieker In Flanders Fields. Dit
keer in een - ietwat van het gewone stramien afwijkend - concept van de Commonwealth War Graves Commission (CWGC),
de beheerder van de militaire begraafplaatsen van het Britse Gemenebest. Klik
op onderstaande link:
Voor de honderd jaar geleden gestorven frontkunstenaar Joe English (zie
mijn blog van 31 augustus 2018) werden niet minder dan drie individuele
gedenktekens opgericht. Een eerste was de hardstenen gedenkzuil die in 1920 op
zijn graf op de BMB van Steenkerke werd geplaatst. Het was een kunstwerk van de
hand van Karel Lateur, een broer van de schrijver Stijn Streuvels. Nadat de
stoffelijke resten van Joe English tijdens het interbellum waren herbegraven in
de crypte van de IJzertoren, belandde dit beeld in de tuin van het IJzerbedevaartsecretariaat
aan de IJzerdijk in Kaaskerke waar u het tot op de dag vandaag kan aantreffen. Enkele
tientallen meters verder vinden we een tweede English-monument. Tijdens de IJzerbedevaart van 21 augustus 1931
werden op de hoeken van de IJzertoren vier monumentale beelden van beeldhouwer
en oud-strijder Karel Aubroeckonthuld
die de zgn. IJzersymbolen voorstelden. Eén van deze beelden was aan Joe English
gewijd. ?Na het opblazen van de IJzeroren in 1946 werden deze beelden
gerecupereerd en geïntegreerd in de nieuwe Paxpoort die in 1951 als toegang tot
de IJzerbedevaart-site werd gebouwd.English
beeld kan u aan de westelijke hoek van de poort vinden
Tenslotte staat er In de naar hem genoemde Joe Englishstraat in Veurne,
ongeveer op de plaats waar zich het Vinkemse bijhuis van het militaire hospitaal
lOcéan bevond, een monument in de
vorm van een heldenhuldekruis. Het was op deze plek dat Joe English bezweek aan
een slecht verzorgde blinde darmontsteking. Het werd hier in 1976 geplaatst op
initiatief van de Vlaamse Toeristenbond?. Jammer genoeg vermeldt dit monument
foutief 13 augustus 1918 als sterfdatum... Een fout waar ik in het verleen al herhaaldelijk op heb gewezen, maar die niemand blijkbaar kan of wil rechtzetten...
Op zoek naar individuele WO 1-gedenktekens gaan we vandaag naar
Frans-Vlaanderen. Halfweg tussen Fromelles en Petillon staat een
herdenkingskruis voor kapitein Paul Adrian Kennedy.Het werd in 1922 door zijn moeder opgericht
op de plaats waar hij vermoedelijk werd gedood. Deze compagniecommandant in het
2e Bataljon van de Rifle Brigade staat officieel als vermist
geregistreerd na de mislukte aanval op Aubers Ridge op 9 mei 1915. Paul Kennedy
was de derde van vier zonen van de Britse diplomaat Sir John Kennedy. In 1906
had hij, na de militaire academie van Sandhurst, een aanstelling tot officier
gekregen. Voor de oorlog had hij onder meer dienst gedaan in Malta, Egypte en
India. Hij raakte in september 14 gewond aan de Aisne maar wees een veilige
job als stafofficier in Engeland van de hand. Nadat hij hersteld was, kwam Paul
Kennedy op17 maart 1915 terug aan het
front terecht. Twee van zijn drie broers overleefden de Grote Oorlog niet.
Archibald was al in augustus 1914 bij Le Cateau gevallen en Patrick sneuvelde
in april 1918 bij Villers Brettoneux. Het herdenkingskruis voor kapitein
Kennedy huldigt ook drie van zijn mede-officieren die samen met hem waren
gesneuveld: de 18-jarige luitenant Talbot Stanhope, de jongste zoon van de
graaf van Harrington,de 19-jarige
tweede luitenant Henry Hardinge, jongste zoon van kolonel Henry Charles Lord
Hardinge, de eerste baron van Hardinge in Penshurst en de 26-jarige luitenant
Eward Leigh. Samen met Kennedy worden ze herdacht op paneel 10 van het Ploegsteert Memorial tot he Missing. Ze
waren vier van de eenentwintig officieren van de Rifle Brigade die op 9 mei 1915 slachtoffers werden van de zinloze
en compleet mislukte aanval op Aubers Ridge. Een aanval waarbij alleen al deze
eenheid bijna 600 man verloor
Jammer maar helaas: Morgen geen Zondag
Frontpoëziedag. Binnen minder dan een maand verhuizen we naar een nieuwe
woning, een paar kilometer verder aan de oever van de Moon-rivoer. Op zich geen probleem, ware het niet dat er
nog gigantisch veel moet aan gebeuren en de laatste dagen ben ik sowieso al
achter geraakt op mijn behoorlijk strakke schilderschema. Bovendien moet ik volgende week ook nog
een border-run naar Cambodja doen , waardoor ik opnieuw een volle dag dreig te
verliezen. Hopelijk kunnen de fans van deze rubriek hier begrip voor opbrengen .
Vandaag precies honderd jaar geleden, op 31 augustus 1918 om 22.30 u., bezweek in het militair hospitaal van Vinkem
de 36-jarige Joe English als gevolg van een slecht verzorgde
blindedarmontsteking. English had al voor het uitbreken van de oorlog een stevige
reputatie als kunstschilder en illustrator opgebouwd. In 1904 en 1907 werd hij
tweemaal tweede in de Prijs van Rome, de prestigieuze aanmoedigingsprijs voor
jong artistiek talent. In hetzelfde 1907 kreeg hij overigens ook nog de al even
belangrijke Godecharleprijs met zijn drieluik De Mensheid op Zoek. Het
aan deze prijs verbonden bedrag gaf hem het basiskapitaal om zich integraal aan
zijn kunst te kunnen wijden. Op het
ogenblik van de Duitse inval werd English gemobiliseerd als soldaat in het 7e
Linieregiment. Tijdens de aftocht van het
leger, in de herfst van 1914, liep hij een ernstige gewrichtsontsteking op en
werd hij gehospitaliseerd in Calais. Na zijn herstel werd hij niet langer lichamelijk
geschikt voor frontdienst bevonden en op 23 februari 1915 ingedeeld bij de 19ecompagnie des Travailleurs Auxilliaires
du Génie (TAG) als kasseilegger. Dankzij de bemiddeling van dokter Frans Daels
kwam hij in 1916 in het onder zijn supervisie staande onderzoekscentrum
voorbescherming tegen stikgassen in
Veurne terecht. Hier, op zijn kamertje in het klooster, maakte hij op vraag van
Daels heel wat illustraties voor het S.K.V.H. en ontwerp hij de bekend en
berucht geworden heldenhuldezerk. English stelde zijn talent gul ter
beschikking en gaf de Vlaamse agitatie aan en achter het IJzerfront een eigen,
duidelijk herkenbare iconografie en beeldtaal die uitermate geschikt bleek voor
propagandadoeleinden. Op voorspraak van Marie Belpaire en een paar collega-artiesten,
kwam hij uiteindelijk in april 1918 in de Section
Artistique de lArmée de Campagne terecht.
Niet alleen zijn werk leverde een belangrijke bijdrage tot het uitbouwen
van een specifieke, Vlaams-nationaal geïnspireerde herinneringscultuur aan de
Grote Oorlog. Het huldebetoon dat op 4 september 1920 aan zijn graf op
militaire begraafplaats van Steenkerke werd georganiseerd, zou uitgroeien tot
de IJzerbedevaarten.
Dulhallow A..D.S. Cemetery dankt haar naam het gelijknamige Advanced Dressing Station, een medische post die hier ooit lag en
waarvan u hier een foto uit 1918 vindt. Dulhallow A.D.S. dat ten noorden van Iepet, tussen de Diksmuidseweg
en het Kanaal Ieper-IJzer lag, werd vanaf juli 1917 operationeel om de gewonden
op te vangen van de Slag om Pilckem Ridge,
de openingsfase van het bloedbad dat latere in de geschiedenisboeken als de
Derde Slag om Ieper zou bekend staan. Op 31 juli 17, de eerste dag van deze
slag passeerden op deze plek alleen al 96 gewonde officieren en 2.586 gekwetste
onderofficieren en manschappen. Deze site bleef vrijwel onafgebroken in gebruik
tot aan de wapenstilstand en na de oorlog fungeerde ze als verzamelbegraafplaats
voor graven uit de omgeving. Zo werden hier onder meer de gesneuvelden die
oorspronkelijk op Malakoff FarmCemetery in Brielen en Fusilier Wood in Hollebeke lagen,
bijgezet. 10 Gesneuvelden van het York & Lancaster Regiment die oorspronkelijk
op Malakoff lagen en 29 Britten die
in Fusilier Wood waren begraven maar wiens graven vernietigd
werden door artillerievuur worden herdacht in twee hoefijzervormige zerkopstellingen
met een centraal geplaatste zandstenen herinneringsblok. Deze blokken, die men
op heel wat CWGC-begraafplaatsen kan terugvinden, werden naar verluidt voor het
eerst op deze site geplaatst en worden sindsdien Dulhallow Blocks genoemd. Momenteel worden op deze begraafplaats 1.601
doden uit de Eerste en 1 uit de Tweede Wereldoorlog herdacht. Onder hen zijn ook 54 Duitsers, 2 Fransen en 1
Belgische militair. Een bijzonder groep gesneuvelden kan men terugvinden in vak
II, rij F. Hier liggen 41 mannen begraven van het Labour Corps en de Seaforth
Highlandersdie op 9 januari
1918 in dezeomgeving aan flarden werden
geblazen door een Duitse toevalstreffer op een vrachtwagen die was volgepakt
met munitie...
Vandaag even en uitzonderlijk, een persoonlijke, niet WO I-gerelateerde
noot. Datonze sibbe een boontje voor
Zuidoost-Azië heeft is al langer geweten. Het is niet alleen de favoriete vakantiebestemming van de Kids. Ik heb de meeste landen in de regio bezocht en ben een half jaar geleden naar Thailand geëmigreerd. Ik woon met mijn Lao-Thaise eega in
Isaan in het Noordoosten van Thailand, vlakbij de Cambodjaanse grens. Vandaag,
kort na de middag, vertrekt mijn oudste dochter als één van de 6 beursstudenten
van de Universiteit Antwerpen die in het raam van het vriendschapsverdrag
tussen de provincie Antwerpen en Shaanxi een studiebeurs kregen, voor een jaar
naar de Volksrepubliek China. Ze gaat een half jaar Chinees studeren aan de
prestigieuze Northwestern University
in Xian -de historische bakermat van China- en daarna een half jaar Engels
doceren aan een universiteit in Xianyang. Het spreekt voor zich dat de papserd
erg trots is op Hylke en haar niet alleen een vlotte vlucht maar vooral een
fijn jaar in het voor ons al lang niet zo Verre Oosten toewenst.