ZONAG FRONTPOÃZIEDAG - SLAAT DE LEEUWEN UIT HUN SCHILD
Gisteren was het 21 juli de hopelijk laatste tricolore opstoot van het
jaar - en daarom vandaag gepast een gedicht dat de Turnhoutse oorlogsvrijwilliger
Ward Hermans een eeuw geleden schreef terwijl hij aan de Orne in een strafpeloton
met negen andere van het front verwijderde Vlaamsgezinden hout moest hakken
voor de Franse oorlogsindustrie. Momenteel ben ik bezig met het finaliseren van
een boek over de strafkampen en
gevangenissen in Frankrijk waar Belgische militairen in terecht kwamen tijdens
de Grote Oorlog.
SLAAT DE LEEUWEN UIT HUN SCHILD
Als de voogden al te lang / U schoppen en belagen; /
En als ge wordt op laagsten rang / als slavenvolk geslagen;
Als ge al te lang uw hoofden bukt; / Als ge al te lang
reeds wordt verdrukt ; / Als ge al te lang reeds wort gedrild; / Slaat dan de leeuwen
uit hun schild !
Want hij, die t langer nog verkropt, / Die wordt den
mond voor goed gestopt; / Die t onrecht duldt uit schrik en zwijgt / en op den
hoop toe nog slagen krijgt; / Die is het slaaf-zijn weerd !
Daarom, mijn Volk, wilt wat gij wilt / En geeft men u
niet wat ge wilt / Slaat dan de leeuwen uit hun schild !
Deze groepsfoto uit het IWM-archief werd op 1 oktober 1917 gemaakt van
een groep mannen van het 4ebataljon Kings
Own Yorkshire Light Infantry terwijl ze in Wieltje even pauzeerden op de
terugweg van de frontlinie. Amper een week later, op 9 oktober 1917 namen dezelfde
mannen, in het raam van de Derde Slag om Ieper, deel aan de aanval op
Poelkapelle. Tijdens deze aanval sneuvelden binnen minder dan een uur vader en
zoon Moorhouse. Majoor Harry Moorhouse, DSO was als dienstdoend
luitenant-kolonel, bevelhebber van het bataljon. Zijn zoon Ronald MC was
kapitein in hetzelfde bataljon (2e van rechts op het bijgevoegde
familiekiekje). Harry Moorhouse was een beroepsmilitair die zich onder meer onderscheiden
had tijdens de Boerenoorlog in Zuid-Afrika. Op 12 april 1915 werd hij gedecoreerd
met de Distinguished Service Order
voor zijn moedig gedrag tijdens de Eerste Slag om Ieper. Zijn zoon Ronald had
zich bij het uitbreken van de oorlog als vrijwilliger gemeld.Op die bewuste 9e oktober behoorde
het 4e bataljon KOYLIs tot de reserve van de 49e Divisie
en had het, althans in theorie, niet in actie moeten komen. Toen de aanvallende
troepen echter werden opgehouden door een ongemeen felle artilleriebarrage en
zware verliezen hadden geleden, kreeg het 4e bataljon de opdracht
naar voor te gaan. Op weg naar het eerste objectief, Kronprinz Farm, tussen s Graventafel en Mosselmarkt werd Ronald
dodelijk gewond terwijl hij zijn mannen aanvoerde. Toen Harry dit vernam verliet
hij zijn hoofdkwartier op zoek naar een dokter. Hij sneuvelde een paar minuten
later bij Fleet Cottage toen hij in
het hoofd werd geschoten door een Duitse scherpschutter. Na de slag konden hun
lichamen niet meer worden geborgen en staan ze bijgevolg op het Memorial to the Missing op Tyne Cot Cemetery
Harrys achterkleindochterRebeca
Lisle legt een emotionele getuigenis af over haar familieleden:
OVER DE SCHREVE - EEN LITERAIRE TRIP NAAR CABARET ROUGE
Cabaret Rouge Military Cemetery in Souchez is één van die CWGC-sites waar ik écht uren heb
doorgebracht. Het is zonder
twijfel één van meest interessante necropolisen in Frans-Vlaanderen. Het is, om
te beginnen, de grootste Britse militaire begraafplaats in de regio rond Arras
en, na Etaples, de grootste in Frankrijk. Tot voor een paar jaar fungeerde Cabaret Rouge als een Open Cemetery wat betekende dat er nog
stoffelijke resten werden bijgezet die in de ruime regio werden gevonden. Het
merkwaardige, veelzijdige ontwerp van deze site is van Sir Frank Higginson
(°1890), een Canadese IWGC-achitect die daadwerkelijk dienst had gedaan tijdens
de Grote Oorlog. De naam van deze begraafplaats verwijst naar een
café-restaurant, het Cabaret Rouge dat
hier stond voor het in maart 15 aan puin werd geschoten. Op deze site worden
7.660 gesneuvelden -waaronder 4 Duitsers- herdacht, waarvan er slechts 3.187 met
naam bekend zijn. Toen de Fransen in maart 1916 deze sector overdroegen aan de
Britten, duurde het niet lang voor hier de eerste gesneuvelden werden begraven.
Tot augustus 1917 waren het vooral eenheden van de 47e(London) Division en het Canadese Korps
die hier hun gevallen kameraden aan de aarde toevertrouwden.
Ik zal op deze blog nog een paar keer op deze begraafplaats terugkomen
maar vandaag geef ik een literaire link met deze site. In zijn, alweer uit 1996
stammende verhalenbundel Over het Kanaal bracht
de Britse sterauteur Julian Barnes het verhaal Immermeer over de hoogbejaarde zuster van Sammy Moss die ieder jaar
zijn graf op Cabaret Rouge kwam
bezoeken.Ongetwijfeld een fictieve
figuur want er liggen in werkelijkheid op Cabaret
Rouge twee Mossen begraven mar geen Sam of Samuel. Second Lieutenant Howard James Moss ligt in XXVI G 47 en zijn collega
Second Lieutenant Percy William Moss in
VII N 19.
Een fragment: En dan, de volgende
morgen, terwijl de dauw nog op het gras lag, vertrok ze stijf van verdriet naar
Cabaret Rouge. Daar vond ze troost in eenzaamheid en natte knieën. Praten tegen
Sam deed niet meer; alles was al tientallen jaren eerder gezegd. Het hart ha
zich uitgesproken, de verontschuldigingen waren gemaakt, de geheimen
prijsgegeven. Huilen deed ze ook niet meer; ook dat was voorbij. Maar de uren die
ze met hem op Cabaret Rouge doorbracht, waren de essentieelste van haar leven. Dat
was altijd zo geweest.
Bij Cabaret Rouge maakte de D37 de scherpe,
herinnerende bocht die ervoor zorgde dat je uit eerbied snelheid minderde, je
aandacht vestigde op de fraaie, koepelvormige porticus van brigadegeneraal sir
Frank Higginson die niet alleen dienst doet als toegangspoort maar ook als
herinneringsboog. Vanaf de porticus daalde het begrafenisterrein eerst steil af
en daarna liep het weer op naar het staande kruis waaraan niet Christus hing
maar een ijzeren zwaard. Cabaret Rouge, symmetrisch en amfitheatergewijs aangelegd
telde 6676 Britse soldaten zeelieden, mariniers en luchtmachtmilitairen; 732
Canadezen, 223 Australiërs, 42 Zuid-Afrikanen, 7 Nieuw-Zeelanders, 2 militairen
van de Royal Guernsey Light Infantry, 1 Indiër, 1 militair van een onbekende
eenheid en 4 Duitsers. Het bevatte ook, of juister gezegd, hier was ook eens
uitgestrooid, de as van brigadegeneraal sir Frank Higginson, de secretarisvan het Imperiale Oorlogsgraven Comité die in
1958 op achtenzestigjarige leeftijd was overleden. Het was een gebaar waar
waarachtige loyauteit en gedenking uit sprak. Zijn weduwe, lady Violet Lindsley
Higginson, was vier jaar later overleden en ook haar as was hier uitgestrooid.
Zij wel ! Waarom zou de vrouw van een brigadegeneraal, een militair die
afgezien van alles wat hij in de Grote Oorlog had gedaan er niet de dood in had gevonden, zon benijdenswaardige en
loffelijke begrafenis mogen hebben, terwijl een dergelijke troost werd ontzegd
aan de zuster van een van die soldaten die door de lotswendingen van de oorlog
op het veld van eer waren gevallen ? Het Comité had tot tweemaal toe haar
rekwest afgewezen met de mededeling dat een militaire begraafplaats niet was
bestemd voor de as van een burger. De derde keer dat ze hun schreef, waren ze
minder beleef geweest, hadden ze haar bruusk naar hun vorige brieven verwezen.
Je kan ze hier en daar nog vinden. Fotos bij graven
van gesneuvelde militairen. Heel ersoonlijke, bijna intieme herinneringen, die de dood ineens een
gelaat geven. Volledig in overtreding met de reglementen werd door de nabestaanden
van soldaat Jozef Wuyts een geëmailleerde portretfoto aangebracht op zijn
grafzerk op de militaire begraafplaats
in Adinkerke. Josephus Ludovicus Wuyts was een ongehuwde zoon van Ludovicus Wuyts
en Maria Vervoort. Hij behoorde tot de militieklas van 1914 en was dus in opleiding
toen de oorlog uitbrak. Jef Wuyts woonde nog bij zijn ouders in de Heilig
Geeststraat 5 in Geel en was voor hij in dienst moest fabrieksarbeider. Hij was
soldaat in het 12e Linieregiment en diende in de 11e
compagnie van het 3e bataljon van deze eenheid toen het noodlot hem
trof. Op 30 juni 1916 werd hij in de sector Diksmuide in de nek geschoten door
een Duitse sluipschutter. Met doorgesneden
ruggemerg ter hoogte van de zevende halswervel zoals zijn stamboekdossier
verduidelijkt, werd hij meteen naar het operatiekwartier van het militair
hospitaal Cabour in Adinkerke
geëvacueerd. Ruim een maand later, op 8 augustus om precies te zijn, bezweek hij,
22jaar oud, in datzelfde hospitaal aan
zijn verwonding. Twee dagen later werd
hij begraven op de militaire begraafplaats van Adinkerke.