Vandaag,
dag op dag precies 100 jaar geleden sneuvelde de 25-jarige Wilfred Owen MC bij
de offensieve gevechten aan het kanaal Samber- Oise bij het Frans-Vlaamse Ors.
Owen is naar mijn aanvoelen en gelukkig niet alleen dat vanmij één van de belangrijkste om niet te
zeggen dé belangrijkste Britse dichter van de Grote Oorlog en mag vandaag dus
niet ontbreken in de rubriek Zondag
Frontpoëziedag. Weinigen hebben op zon schokkende manier de gruwelijjke
realiteit van de loopgravenoorlog verwoord. Hij schreef de meeste van zijn
gedichten in een tijdspanne van amper een jaar, tussen augustus 1917 en
september 1918. Tijdens zijn leven werden er enkel vijf van zn gedichten gepubliceerd
en was het wachten tot in 1920 zijn postume bundel Poems door zijn bloedsbroeder Siegfried Sassoon werd gepubliceerd
die 23 van Owens gedichten bevatte
Vandaag
breng ik in deze rubriek Owens beklijvende The
Next War
Wars a joke for me and you / Wile we know such dreams
are true (Siegfried Sassoon)
Out there weve
walked quite friendly up to Death / Sat down and eaten with him, cool and bland
/ Pardoned his spilling mess-tins, in our hanf. / Weve sniffed the green thick
odour of his breath, / Our eyes wept, but our courage didnt writhe / Hes spat
at us with bullets and hes coughed / Shrapnel. We chorused when he sang aloft,
/ We whistled while he shaved us with a scythe.
Oh, Death was
never enemy of ours ! / We laughed at
him, we leagued with him, old chum. / ?No soldiers paid to kick against His
powers / We laughed, knowing that better men would come, / And greater wars:
when each proud fighter brags / He wars on Death, for lives, not men, for
flags.
Vandaag is het precies 100
jaar geleden dat de felle strijd rond Zomergem het leven eiste van een
Hoogstratenaar. De 23-jarige Jan Coertjens, brigadier/beroepsvrijwilliger bij
het 8e Regiment artillerie werd dodelijk gewond door
granaatscherven tijdens een artillerieduel. Hij kreeg een laatste rustplaats op
het Belgische militaire ereperk op de begraafplaats van Zomergem maar zijn zerk
raakte in mei 1940 ernstig beschadigd door granaatscherven en kogelgaten.
Onlangs werd deze zerk echter door Defensie hersteld. Jan Coertjens was een zoon van Adriaan Coertjens en Maria
Theresia De Prins. Deze vrijgezel woonde bij het uitbreken van de oorlog aan
het Gasthuiseinde. Hij was de laatste militair uit Hoogstraten die tijdens de
oorlog om het leven kwam.
In
het Duitse interneringskamp Sennelager bij Paderborn overleed op 28 oktober
1918 de 77-jarige Hoogstratenaar Cornelis Janssens. Deze gewezen muziekleraar was
op 13 mei 1918 in Beringen door de Duitse politiediensten gearresteerd wegens
zijn betrokkenheid bij verzetsactiviteiten en als politieke gevangene naar
Duitsland gestuurd. Cornelis Janssen werd oorspronkelijk begraven op het
zogenaamde Ausländrrfriedhof bij het
kasteel Neuhaus-Sennelagern dat op het einde van de Eerste Wereldoorlog meer
dan 660 graven telde. Het is onduidelijk of de stoffelijke resten van C.
Janssens na de oorlog werden gerepatrieerd. Mogelijk ligt hij in één van de 26
Belgische WO-1 graven die zich nog op deze site bevinden.
De dodentol van het
eindoffensief bleef intussen oplopen. Bij de bevrijding van Hansbeke sneuveldeop 23 oktober 1918 de 30-jarige Jozef Van
Nueten, zoon van de Meerlese burgemeester. Hij was korporaal/klaroenier bij
het 20e Linieregiment. Tijdens het eindoffensief was hij als
muzikant ingezet bij de brancardiers. Hij werd in de omgeving van een eerste
hulppost die was ingericht in de woning Maenhoudt in de Veldstraat dodelijk
getroffen door granaatscherven. Samen met nog vier andere gesneuvelden,werd hij ter plaatse in de boomgaard
begraven. In december 1918 werd hij daar door zijn broer Vital opgegraven,
geïdentificeerd en herkist bijgezet op het kerkhof van Hansbeke.Kort na de wapenstilstand werd zijn lijk er
ontgraven en overgebracht naar Meerle.In tegenstelling tot de andere naar
Merle gerepatrieerde gesneuvelden werd hij niet onder het oorlogsmonument maar
in een individueel graaf er tegenover begraven. Hij was een ongehuwde zoon van Willem Lodewijk Van
Nueten, burgemeester en koopman en van Maria Cornelia Smits. Hij was bij het
uitbreken van de oorlog student en woonde in de ouderlijke woning in de
Kerkstraat nr. 26.
22 Oktober 1918 was
noodlottig voor twee militairen uit het Hoogstraatse. In het Belgisch militair
hospitaal te Calais overleed om 14.45 uur de 30-jarige Victor Criem, 1e sergeant
bij het 5e Linieregiment (zie doodsprentje). Op 16 oktober om 7.45 uur was hij doodziek binnengebracht
in het Belgisch militair hospitaal Porte
de Gravelines in Calais waar hij vandaag bezweek aan grieperige bronchopneumonie, wellicht het gevolg van de zgn. Spaanse Griep. Hij was de oudste
zoon van Jules Criem en Paulina Maria Thuyn. Victor Criem was gehuwd met de
Hoogstraatse Renildis Constantina Ceulen. Bij het uitbreken van de oorlog was
hij konvooibewaker bij de sporwegen en woonde hij op het Gasthuiseinde. In zijn
stamboekdossier staat echter Berchem als domicilie aangegeven. Zijn echtgenote
verhuisde in ieder geval tijdens de oorlog
naar de Walvisstraat 36 te Antwerpen. Ze zat wegens brievensmokkel en het
verdelen ervan van 12 januari 1918 tot 8 augustus in de gevangenis. Ze vroeg na
de oorlog een erkenning van haar verzetswerk aan bij Provinciale Commissie voor
Nationale Erkentelijkheid. Deze droeg haar op 17 april 1920 voor het Burgerlijk
Kruis 3e Klasse voor. Victor Criem ligt begraven in graf 911 op het militaire
ereperk van de stedelijke begraafplaats Calais-Nord.
In het hospitaal Cabour in Adinkerke bezweek om 15.00
uur de 35-jarige opperwachtmeester van de rijkswacht Willem Raes aan de
moordende Spaanse Griep. Hij was een zoon
Van Jan Baptist Raes en Joanna Maria Van Keerbergen. Willem Raes was gehuwd met
Margaretha Maria Amelia Van Kets. Hij was bij het uitbreken van WO I
brigadecommandant van de rijkswacht te Meerle en gedomicilieerd in de kazerne
van Meerle. Willem Raes kreeg een laatste rustplaats op de BMB Duinenhoek in De
Panne, graf nr. A 207.
Bij een verkenning van een ogenschijnlijk door de
Duitsers verlaten hoeve in Bellem, werd op 20 oktober 1918 de uit Meerle
afkomstige Petrus Aerts, korporaal bij het 8e linieregiment door een
sluipschutter in het hoofd geschoten. Over zijn sneuvelen schreef zijn
aalmoezenier, de uit Zondereigen afkomstige aalmoezenier Joannes L.
Mertens:"De jongen was te moedig; door iedereen was hij gekend als één der beste
patrouilleurs en stond hoog in aanzien bij zijne oversten. In Bellem, alvorens
aan 't derivatiekanaal van de Leie te komen, weerstonden de Duitsche
achterhoeden nog. Pieter alleen trok eene hoeve binnen die bezet was en onverschrokken,
zonder zich te beschutten, schoot hij op de Duitschers van op de koer der
hoeve. Spijtig trof hem een kogel in volle borst en Pieter stortte ineen,
zielloos. Zijn commandant en makkers, die hem opvolgden konden zijn papieren en
geld niet meer redden; de vluchtende Duitschers hadden hem reeds geplunderd. Ik
heb het geluk dan ook niet gehad den braven jongen de Heilige Rechten toe te
dienen, doch daarin mag men gerust zijn. Voor het offensief zijn bijna al de
soldaten van het bataillon te biechten en te communie geweest en Pieter ook. In
alle geval, zoo'n heldendood is een ware marteldood, want, was die brave jongen
zoo buitengewoon moedig, dan was het dat hij zulk een hoog besef had van zijne
plicht en zijn leven ten beste gaf tot heil van 't Vaderland en zijner familie
en vrienden. Vroeger reeds werd hij tweemaal gekwetst en was hij tweemaal gedecoreerd.
Moge dan deze heldhaftige dood voor de diep beproefde ouders een zoete balsem
zijn op hunne smart..."
Petrus Aerts was een bijzonder ervaren patrouilleur die
voor zijn gevaarlijke karweitjes herhaaldelijk werd onderscheiden. Hij werd niet minder dan driemaal geciteerd op de legerdagorders en
verschillende keren op de Divisie- en Regimentsorders. Op 4 maart 1918 ontving hij het Oorlogskruis: Caporal dun courage et dun dévouement exemplaires; au front depuis
39 mois, soffrant toujours pour les missions périlleuses; blesse de deux
balles au cours dun e reconnaissance; est resté jusquau lendemain dans son
poste avancé et ne sest laisé évacuer qu après décision formelle du médicin.
In de dagorder van het leger op 21 september 18, bij
het verwerven van de Militaire Medaille 2e klasse, stond het
volgende over hem te lezen.: Excellent
caporal, dun dévouement exemplaire. Au front depuis 43 mois. Le 05.09.18, faisant partie
de léquipe spéciale des patrouilleurs chargés dexecutér un raid sur la tranchée
des Canards, s élance un des premiers à l assaut dun grand abri bétonné dans
lequel lennemi sest enfermé et dou il se défend à la grenade, au pistolet et
al al mitrailleuse. Blessé trés grièvement au début de laction, il continue à
combattre jusqu au moment ou le détachement est force à la retraite.
Bij de bouw van de kazerne
Majoor Blairon in Turnhout tijdens het interbellum werd een blok in deze
kazerne vernoemd naar korporaal Aerts
Hij was de oudste zoon van Jan
Arnold Aerts en Maria Elisabeth Verheyen. Peer Aerts was bij het uitbreken van
de oorlog vrachtwagenbestuurder en woonde Heerlestraat 42.
Oorspronkelijk werd Peer Aerts samen met twee andere
gesneuvelden begraven in een veldgraf aan de Moerstraat ter hoogte van de hoeve
van E. Herteleer. Zijn stoffelijke resten zouden na de oorlog met militaire eer
worden bijgezet te Meerle
Op vrijdag 18 oktober 1918 m 12.00 uur bezweek In het militair hospitaal
van Vinkem de 26-jarige Petrus Van Ginneken uit Meer aan zijn
verwondingen.Deze veteraan uit de 9e
cie. van het 8e Linieregiment was er twee dagen
eerder binnengebracht met verschillendekogelwonden en een open dijbeenbreuk. Zijn oud sergeant-majoor Constant
Holemans omschreef hem als dapper onder
vuur, gedisciplineerd en een goede militair. Hij was een zoon Cornelius
Jacobus Van Ginneken en Anna Catharina Janssen. Hij was bij het uitbreken van
de oorlog arbeider en woonde tot 1911 in Werkhoven. Het gezin verhuisde toen
naar Beerse waar het een woning betrok in de Kwikstraat. Aanvankelijk werd hij
begraven op de BMB van Steenkerke maar na de oorlog werd hij herbegraven te Beerse.