De nieuwe ritmen
Een nieuwe ritme dreunt in dezen tijd.
De vuren laaien andren gloed bij nachte,
De oogst ijlt naar 't najaar met een vreemde vlijt,
En nieuwe maat klinkt in den tred der wachten.
En allen spreken met zoo wrangen mond
Alsof geen jeugd den witten kelk ooit hief
Boven het leven; alsof niemand vond
't Klare verheugen van een lok of brief.
Soms is 't zoo stil of nooit het leven was
Gerijpt tot zang en blijdschap, op de oneindigheden,
Verstard in 't spraakloos lied van boom en gras,
Geluidloos naar het eind der tijden gleden.
Maar plots dan brandt, op wildontvlamde maat
't Kanon zijn roode glorie door ons leven.
En meê op ritme van zijn passie gaat
De dronken waanzin door ons lijven beven.
Daarna blijft stilte, windloos lijk vandaag,
Dooraderd van zijn fel gejaagde glorie.
't Harte rent nachtwaarts; boven het geklaag
Van kruipende avonduren bonst zijn echo ter victorie.
|