In het verleden heb ik op deze blog al herhaaldelijk gewezen op het werk van Daan Boens (1893-1977). Vandaag breng ik 'Trein met gewonden' uit zijn eerste naoorlogse dichtbundel 'De Verrijzenis' (1920)
Trein met
Gewonden
Ginds in de verte rolt het
vuur, en hier - hier wacht de trein,
en wagens, motor-karren
komen ronkend aangereden,
een roode kruis erop -
erin: menschen schier af van pijn.
Geloop van mannen,
streng-bevelen en wat doods-gebeden,
en bloed en bloed en bloed
is alles wat men hoort of ziet!
Gekwetsten, honderden
en duizenden, aan 't hoofd, aan 't been,
of in den buik, de borst, -
't wordt alles vluchtig opgeladen
en voort - verdwijnt de
trein met wreed gekreun en flauw geween
van menschen, die nu
sterven, en daareven forsig traden
langsheen hun loopgraaf, in
de ballen, in het vuur - te niet.
Zoo gaat de trein, met 't
schoone, roode kruis er op,
en koel vermoorde menschen,
die zelfs geen verdriet
of hoop meer hebben, wijl
het bloed standvastig, drop bij drop,
hen uit de wonden druipt,
en niets dan bloed men ziet,
en niets dan bloed men
ruikt, en ginder ver 't
kanon zijn bommen stuikt,
Op 5 januari 1917 overleed in Houtem
luitenant-generaal Felix Maximiliaan Wielemans, de stafchef van het Belgisch
leger. Een aantal Vlaamsgezinde initiatieven aan het IJzerfront zoals De Belgische Standaard als het S.K.V.H.
konden op de sympathie van deze Gentenaar rekenen, wat zeker niet kon beweerd
worden van zijn opvolger, de Waalse luitenant-generaal Louis Ruquoy. Hij stond
bekend als een erg invloedrijke adviseur van de koning en een uitgesproken
francofiel aan wie de uitspraak was toegeschreven: Celui qui fait à ce mouvement linguistique, je le briserai. Hij
voegde vrijwel meteen de daad bij het woord door op 11 februari met een legerdagorder
alle verenigingen binnen het leger te verbieden. Dit verbod, waarbij
overduidelijk de studiekringen werden geviseerd, zou leiden naar een escalatie
van de communautaire spanningen aan het front want ze werkte ontegensprekelijk
de radicalisering in de hand. Een aantal studiekringen en bonden - vooral in de
IVe Legerdivisie - weigerden zich bij dit formele verbod neer te
leggen en besloten verder clandestien, achter gesloten deuren te blijven
vergaderen.
In Izenberge vond op 1 maart 1917 in het grootste
geheim een vergadering plaats waar enkele tientallen afgevaardigden van
verschillende divisies onder het voorzitterschap van Adiel Debeuckelaere beraadslaagden
over hoe het, na Rucquoys formele verbod op organisaties aan het front, verder
moest. Deze samenkomst mag men gerust als de start van de Frontbeweging
beschouwen. Er werd beslist ondergronds te gaan met de Vlaamsgezinde werking. Deze
keuze voor de clandestiniteit hield een aantal gevaren in waar de politiek
onervaren leiding in de loop van de volgende jaren mee zou worden
geconfronteerd: ontsporingen van onvoldoende omkaderde militanten, pogingen tot
accapareren van de beweging voor andere doeleinden, een gebrek aan politiek
inzicht én overmoed van de jeugdige leidende figuren en een toenemende, soms
ondoordachte radicalisering als gevolg van de pogingen om het ongeduld van de
militanten te kanaliseren
Eén van de minst bekende Belgische militaire ereperken uit de Eerste Wereldoorlog is terug te vinden op de begraafplaats van het Oostvlaamse Zomergem. Oorspronkelijk lagen er in deze gemeente in het Meetjesland bijna tweehonderd gesneuvelde Belgische militairen begraven maar nu resteren er nog honderd en acht, waaroner elf die niet konden geïdentificeerd worden. Dertien van deze gesneuvelden kwamen om in 1914, de rest sneuvelde tijdens de laatste fase van het bevrijdingsoffensief. Tussen 20 oktober en 2 november 1918 werd er zwaar gevochten aan het Schipdonkkanaal - het afleidingskanaal van de Leie - waar de Duitsers hun Hermann-Stellung betrokken en waarbij vooral Ronsele en Zomergem werden getroffen. Het merendeel van de militairen die vandaag de dag in Zomergem liggen kwamen om in deze periode. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam dit gebied overigens opnieuw in de vuurlijn terecht en verschillende van de militaire standaardzerken op deze site dragen nog de sporen van granaatscherven en kogelinslagen, de stille getuigen van de strijd in mei 1940....
Harry Lucas, een soldaat in het 7e Bataljon van het King's Shropshire Light Infantry regiment werd op 3 januari 1916 gedood in een loopgracht bij St. Elooi ten zuiden van Ieper. Hij was een zoon van Charles Lucas en Charlotte Barnett en woonde op het ogenblik dat hij in dienst ging bij zijn moeder in Church Strefton. Hij was net 17 jaar oud geworden toen hij sneuvelde. Zijn Bataljon betrok die dag de loopgrachten Ub23 tot U 28 in deze, als behoorlijk gevaarlijk bekend staande sector. Scherpschutters van zijn eenheid hadden zich die dag onledig gehouden met het afknallen van Duitsers en blijkbaar met succes, want uit de gevechtsverslagen bleek dat 1 Duitse officier en 3 manschappen waren neergeschoten. Deze activiteit lokte natuurlijk tegenvuur uit van de overkant en nog voor de avond waren twee officieren van het King's Shropshire Light Infantry regiment gewond en vijf manschappen, waaronder Harry Lucas, gedood door Duitse scherpschutters. Harry Lucas had zich in het begin van september '14 als vrijwilliger aangemeld voor de militaire dienst. Op 28 september 1915 vertrok hij met een troepenschip naar Le Havre en kwam hij, een paar dagen later aan het front terecht. Toeval of niet maar de vier andere mannen uit zijn eenheid die op 3 januari '16 samen met hem werden gedood waren met hetzelfde transport aan het front beland. Ze werden alle vijf op Dickebusch New Military Cemetery begraven. Harry Lucas in graf C 30, de 21-jarige Walter Widdop in C 9, de 19-jarige sergeant Ralp Watkins in C 24, de 24-jarige Josep Ainsley in C 27 en de 21-jarige sergeant Parcy Hubert Hyde in D 23.