Vandaag een fragment uit een gedicht van de in Antwerpen geboren en
opgegroeide Waalse frontdichter Maurice
Gauchez (1884-1957). Het schetst perfect de bloederige nachtmerrie die de
aanblik van Vlaanderens Velden in 1917 bood:
De
waanzin heerst in Vlaamse velden, / een onheilspellende vreugde breekt het
schemeruur, / geratel van claxons die wanhopig brullen / en mensen besmeurd met
aarde en as.
De
damp van dronkenschap en de windvlagen drijven / over deze lamme zottenavond
met sinistere maskers, / over de naamloze groepen met zwarte tronies en
helmen,/ verdwijnen in de vreemde verte
Het
carnaval van gassen wordt met veel gedruis gezongen,/ de mitrailleur lacht zijn
krankzinnige dodenlach, / vermengt zich met akkoorden van Vlaamse hoorns / en
de noodklokken op de torens luiden het alarm.
Maskers
op een avond in mei, spoken zonder levensdrang, / wat een hysterische vreugde
en krampachtige haat,/ doen ons opschrikken deze woelige avond op de vlakte / -
de duivel heeft zichzelf een bloedig carnaval geschonken.
Op 31 juli vestigde ik al de aandacht op de interessante reeks filmpjes die de Britse histyoricus Dan Snow maakte ter gelegenheid van 100 Jaar Slag bij Passendale. Vandaag geef ik een link naar het derde deel dat passend de titel 'Struggling in Mud' draagt:
Gwalia Farm Cemetery is een CWGC-begraafplaats bij de Elverdingseweg in Poperinge. Ze ontstond in juli '17 toen hier, bij deze hoeve, een Corps Main Dressing Station of hoofdverbandplaats werd geïnstalleerd vanwaar verschillende Field Ambulances opereerden. Luitenant - kolonel David Rorie was aan een van deze Fieldambulances, namelijk de 2nd. Highland Field Ambulance verbonden. Hij verbleef met deze ambulance, die was ingedeeld bij de 51e (Highland) Divisie, van 24 juli tot 24 augustus in , zijnde zowat heel de eerste maand van de Derde Slag bij Ieper op Gwalia Farm. In zijn in 1929 in Aberdeen gepubliceerde memoires 'A Medico's Luck in the War' ging hij uitgebreid in op zijn verblijf in Gwalia. Een fragment:
'We behandelden hier de slachtoffers van de drie gevechten op 31 juli, 16 augustus en 20 september, maar afgezien daarvan kregen we uit de naburige kampementen een gestage, dagelijkse toestroom van slachtoffers, veroorzaakt door de voortdurende granaataanvallen en bombardementen. Op 7 augustus nam ik het commando van de verbandplaats over van de O.C. 134th. Field Ambulance. Twee dagen daarvoor hadden de moffen, die ons de hele dag al hadden bestookt met snelle granaten, om 22.00 u. een salvo midden in de verbandplaats gemikt, waarbij twee van onze sergeanten gedood werden (uitstekende onderofficieren, gewaardeerde kameraden en oude vrienden) evenals een chauffeur van de M.A.C. en twintig anderen gewond raakten. Eén granaat belandde in de stinkende vijver op het boerenerf terwijl we met zijn tweeën naar de behandelzaal liepen. Vanuit de buikligging die bij zulke gelegenheden routine is, kon ik een uitzonderlijk regenboogeffect waarnemen vanuit mijn ene ooghoek - mijn andere oog had nog nauw contact met de hak van het kistje van m'n collega - waarna er al snel een extreem onwelriekende regen van modder en andere viezigheid op ons neerdaalde...'