Vandaag het gedicht 'Ruins (Ypres 1917) van George Herbert Clarke (1873-1953).
RUINS of trees whose woeful arms Vainly invoke the sombre sky, Stripped, twisted boughs and tortured boles, Like lost souls, How green they grew on the little farms!
Ruins of stricken wall and spire, Stretched mile on desolate mile along, Ghosts of a life of sweet intent, Riven and rent By frantic shell and searching fire.
Ruins of soldiers torn and slain, English bodies broken for you: Burned in their hearts the battle-cry! . . . Forspent they lie, Clay crumbling slow to clay again.
Vandaag ruim vier uur lang de blakende zon getrotseerd om bij de reconstructie van het Duitse Schalthaus in Zondereigen (Baarle-Hertog) een Britse televisieploeg te woord te staan die werkt aan een documentaire reeks over de met de Britten samenwerkende inlichtingenagenten in bezet België tijdens de Grote Oorlog. Veel van deze agenten dienden geregeld hun verzamelde inlichtingen over de grens te brengen en moesten daarbij de levensgevaarlijke want elektrisch geladen 'Dodendraad' te trotseren. Het was een warme maar vooral hartverwarmende ervaring want interviewer van dienst was niemand minder dan de sympathieke sir David Jason, éminence grise van de Britse acteurs die in onze contreien vooral bekend werd als de minzame politie-inspecteur Jack Frost. In mijn herinnering blijft hij echter vooral verbonden met zijn schitterende vertolking als kapitein Frank Beck, van de Sandringham Company in de Gallippoli-film 'All the King's Men'. En gelukkig kon ik hierover met hem tussen de opnames een interessant boompje opzetten....Kortom een erg fijne ervaring...
Op de foto (klik voor een vergroting ) een delegatie Ierse militairen die in
september 1917 een bezoek brachten aan het graf van majoor William Redmond,
wellicht het meest bekende slachtoffer van de Mijnenslag op 7 juni 17. William
Hoey Kearney Redmond werd op 15 april 1861 in Ballytrent in de Ierse County Wexford geboren
als jongste zoon in het gezin van William Archer Redmond en Mary Hoey. De Redmonds behoorden
tot een invloedrijke katholieke familie met Normandische wortels die kon
terugblikken op een band van zeven eeuwen met Wexford. Willie Redmond kreeg van
in zijn jeugd de politiek als het ware met de paplepel ingegeven. Zijn vader,
die actief was geweest in de Land League,
was van 1872 tot 1880 een nationalistisch parlementslid. Hij was hiermee in de politieke
voetsporen getreden van zijn oom John Edward Redmond. Willies vijf jaar oudere
broer, John werd de leider van de nationalistische Irish Parlementary Party.
Willie Redmond werd net als zijn broer John
gevormd in het prestigieuze Jezuïetencollege Clongowes, de school bij uitstek
voor jongens uit de Ierse katholieke middenklasse. Hij stond er bekend als een
joviale en opgewekte kerel die in intellectueel opzicht echter werd
overschaduwd door zijn als briljant omschreven oudere broer. Voor Willie
rechten begon te studeren kreeg hij in december 1879 een aanstelling als tweede
luitenant in het militie-bataljon van Wexford en iets later in het 3e
territoriale - bataljon van het Royal Irish Regiment. Het mag misschien een
beetje vreemd lijken dat een zoon uit een in het Ierse nationalisme gepokt en
gemazeld gezin een Britse wapenrok aantrok, maar dit was op het einde van de 19e
eeuw de gewoonste zaak in de kringen waar de familie Redmond toe behoorde. Het
hoorde nu eenmaal bij de traditie van de hogere klasse om in dienst te gaan en
de militie werd meer beschouwd als een Ierse, territoriale aangelegenheid dan
een Engelse Zijn militaire carrière was echter van korte duur want niet alleen
de balie maar ook de politiek riep hem. Hij nam ontslag uit de militie toen hij
de rangen van de Land League
vervoegde en had later geen gewetenswroeging toen hij zich tijdens de
Boerenoorlog engageerde in de anti-rekruteringscampagne tégen het Britse leger.
In 1881 belandde hij door zijn agitatie voor de Land League in de cel, maar na zijn vrijlating vertrok hij meteen
naar Australië waar hij zijn broer vervoegde op een propagandatocht onder de
Ieren Down Under. Het was tijdens
zijn buitenlandse periode dat hij werd verkozen voor het Britse Lagerhuis in
Wexford, de kieskring die voorheen door zijn vader was vertegenwoordigd.In 1886 trad hij in Australië in het huwelijk
met Eleanor Dalton. Na zijn terugkeer profileerde hij zich in het Legerhuis als
een loyale steunpilaar voor zijn broer.
Het aantrekken van een Brits legeruniform vormde
in 1914 een persoonlijk dilemma voor veel nationalistische Ieren, William
Redmond incluis. Toch meldde hij zich kort na het uitbreken van de oorlog
opnieuw voor dienst.Net als duizenden
medestanders verkeerde hij in de vaste overtuiging dat hij door het aannemen
van een loyale houding en zijn militaire engagement het beloofde zelfbestuur
voor Ierland zou kunnen afdwingen. Op 22 februari 15 verscheen zijn
tijdelijke -aanstelling als kapitein in
het 6e Bataljon van de Royal Irish Rifles, zijn oude eenheid. Een
bataljon dat deel uitmaakte van de 16e (Ierse) Divisie.
Tegen een aantal vrienden had hij zijn engagement
als volgt verdedigd: Misschien ben ik
wel te oud om te vechten maar ik zal tenminste niet onderuit gezakt in mijn
comfortabele zetel liggen en lezen wat anderen doen en hoe ze lijden Bovendien werd hij gedreven door een gevoel
van solidariteit met poor litlle
Belgium. Bij zijn vertrek naar het front verwoordde hij dit zo: Als de Duitsers naar hier komen, zullen ze
onze meesters zijn, en wij afhangen van hun genade. Hoe die genade er wellicht
zal uitzien, kunnen we vandaag de dag al beoordelen door de genade die de
Duitsers betoonden aan België Ik ben in feite veel te oud om nog soldaatje te
gaan spelen, maar ik zal mijn plicht vervullen en mijn uiterste best doen,
ongeacht wat er nog aan leven in mij rest
Als zesenvijftigjarige werd hij door de meeste
Britse stafofficieren een tikje te
oud bevonden voor het gevaarlijke bestaan in de loopgrachten. Bovendien konden
zij moeilijk het feit negeren dat hij niet zomaar de eerste de beste was.
Willie Redmond was in politiek opzicht een belangrijke figuur, die naar de
mening van het Britse opperbevel best
niet al te veel risico liep. Tijdens de strijd bij Loos en aan de Somme
probeerde men hem dan ook tot zijn grote frustratie - zoveel mogelijk van de
feitelijke frontlijn verwijderd te houden. Terwijl hij aan het front ooggetuige
werd van het lijden van zijn mannen verloor hij wellicht zijn laatste illusies.
Niet alleen door de omvang van de verliezen en de onbeschrijfelijke hardheid
van de strijd maar ook en vooral door wat er op het thuisfront gebeurde. Willie
Redmond had heel zijn leven gewerkt aan een geweldloze oplossing voor het
Ierse probleem. De republikeinse Paasopstand, maar ook de blinde repressie
die erop volgde hadden hem zwaar geschokt. Uiteindelijk besefte hij dat de
enige plaats waar toenadering tussen Noord en Zuid mogelijk nog kon worden
gerealiseerd, het front was, waar het gezamenlijk lijden een band kon
scheppen.Volgens hem was het dan ook
geen toeval dat pas eind september 16 de twee Divisies in elkaars buurt werden
gelegerd. Hij zag dit als een manoeuvre van de Britse overheid om eventuele verbroedering
tegen te gaan. Het belette hem echter niet om in de volgende maanden zoveel
mogelijk toenadering te zoeken tot de unionisten. Of dit aan de overkant
altijd even enthousiast onthaald werd laat ik in het midden.
Op 7 maart 17 verscheen een gedesillusioneerde
Redmond voor de laatste maal in het Lagerhuis, waar hij in uniform, een
bijzonder emotionele oproep lanceerde voor de onmiddellijke implementatie van
de Home Rule Bill. Getekend door zijn
oorlogservaringen, sprak hij voor de vuist weg over het Ierse offer aan het
front. Zijn collega, T.P. O Connor, een andere Iers nationalistische voorman,
getuigde later hoe vriend én vijand geraakt werden door de oprechtheid en de
overtuiging waarmee hij getuigenis aflegde van datgene waar hij heel zijn leven
voor gestreden had en waar hij héél binnenkort voor zou sterven Een paar dagen later keerde hij terug naar
Loker om er de staf van de 16e Divisie te vervoegen. In deze periode
kreeg hij vanuit Ierland anonieme brieven waarin hij werd beschuldigd van
lafheid. Als een reactie hierop probeerde hij de volgende weken de
divisiebevelhebber, generaal Hickie ervan te overtuigen hem deel te laten nemen
aan de aanval. Uiteindelijk gaf de generaal-majoor toe op voorwaarde dat
Redmond niet in de eerste maar derde aanvalsgolf zat en dat hij, eens het
eerste objectief was ingenomen, meteen naar de staf terugkeerde.
Drie dagen voor de aanval nam Willie Redmond deel
aan een diner dat door de officieren van het 7e Bataljon Leinsters
was georganiseerd in het Convent van Loker. Naar alle waarschijnlijkheid waren
hier ook officieren van de 36e (Ulster) Divisie bij aanwezig. Nadat
majoor Stannus, de bevelhebber van de Leinsters, een toast had uitgebracht op
de 16e Divisie liet Willie Redmond zich een laatste keer gelden als
begaafde spreker met een speech waarin hij voor de zoveelste keer de
gezamenlijke Ierse identiteit van Zuid én Noord benadrukte.
Op 7 juni was hij in weerwil tot wat Hickie hem
had opgelegd - bij de eersten die over
the top gingen. Vrijwel meteen nadat hij in de aanval was gegaan, werd
Willie Redmond in de velden voor Petit-Bois
in een voorarm geraakt door een granaatscherf die tot de pols doordrong. Hij
bleef echter bij zijn mannen tot een tweede granaatscherf zijn linkerdij
doorboorde. John Meeke, een gewezen Ulster
Volunteer, nu brancardier in het 11e Bataljon Inniskillings,
vond de gewonde majoor en droeg hem op zijn schouders naar de achterhoede tot
hij zelf gewond werd. Redmond werd kort nadien opgepikt door een patrouille van
de 36e (Ulster) Divisie die Duitse gevangenen naar Kemmel escorteerde.
Ze brachten Redmond en Meeke naar de verbandpost van de 108e Field
Ambulance aan het Lindenhoekkruispunt. Hier werd de majoor, wiens
gezondheidstoestand duidelijk verslechterde, bijgestaan door zijn naamgenoot, dominee
John Redmond. Het duurde niet lang voor men besliste om hem met een ambulance te
evacueren naar Dranouter waar hij in het Main
Dressing Station van de Ulster Divisie werd verzorgd door de artsen Boyd
Campbell en John Dunlop. Father Barret, de katholieke aalmoezenier van de 36e
Divisie, diende hem er kort voor hij in de vooravond overleed, de laatste
sacramenten toe.Kapitein J. Dunlop schreef
later aan John Redmond dat zijn broers verwondingen niet ernstig waren geweest
en dat een jongere man in betere conditie ze gemakkelijk zou hebben overleefd
Willie Redmond werd op 8 juni s avonds begraven
in de schaduw van een intussen lang verdwenen Lourdesgrot in de tuin van
het Lokerse Hospice, in de plooi tussen de Kemmelberg en de Scherpeberg. Zijn
begrafenis werd bijgewoond door niet minder dan vier Britse generaals. Mannen
van zowel de 16e als 36e Divisie vormden de erewacht en
vuurden een salvo af boven zijn graf. Het was wellicht een cynische speling van
het lot dat Redmond met zijn dood tijdelijk de twee Ierse divisies wist te
verenigen in hun rouw om het verlies van een man die ook, en dit ondanks de
uitgesproken politieke tegenstellingen, érg gerespecteerd werd door de mannen
uit Ulster. Van over heel de wereld stroomden de rouwbetuigingen binnen van
alle mogelijke hoogwaardigheidsbekleders: de paus, het Engelse vorstenpaar, de
Britse premier, de presidenten van de Verenigde Staten, Frankrijk en
Zuid-Afrika, de regeringsleiders van Canada en Australië en de stafchef van het
Britse leger. Er verschenen na zijn dood tal van getuigenissen door vriend en
vijand over zijn inzet. Een van de meest opvallende was zonder twijfel die van
generaalP. Crozier, de fanatieke
unionistische bevelhebber van de 36e (Ulster) Divisie. Hij schreef
in 1930 in zijn memoires het volgende: Ik
raakte bevriend met majoor Willie Redmond We ontmoetten elkaar geregeld en
verbroederden in een café in Bailleul. Majoor Redmond was uitzonderlijk
breeddenkend in zijn meningen over het Ierse vraagstuk én de oorlog. Het
was een passend postuum eerbetoon aan een man die zonder berekening het beste
van zichzelf had gegeven.
Enkele
uren voor in de ochtend van 7 juni 1917 de mijnen onder de Duitse stellingen
bij Wijtschate de lucht in moesten gaan, ontdekte de Britse mijneninspecteur
kapitein Henry Hudspeth tijdens een laatste controle dat de galerij dicht bij
de kamer met de opeengepakte explosieven onder de Spanbroekmolenstelling
ernstig was beschadigd door een Duitse camouflet-lading. Ontzet moest hij
vaststellen dat ook de bekabeling van de originele vuurlijn beschadigd was. Er restte
geen tijd om alles te herstellen en noodgedwongen plaatste hij een klassieke
dynamietlanding tegen de kisten met amonal. Hij liet het hoofdkwartier van de
36e (Ulster) Divisie weten dat de mijn naar alle waarschijnlijkheid volgens schema zou exploderen, maar
wist dit niet 100 % zeker. Op Zero Hour
ging de mijn 15 seconden te laat af. De mannen van het 9e en 14e
Bataljon Royal Irish Rifles waren echter al zoals afgesproken in de aanval
gegaan. Enkele tientallen van hen werden op slag gedood door de luchtdruk van
de explosie. Toen hun lichamen na de slag werden geborgen vertoonden ze geen
verwondingen, maar stelde men wel vast dat ze uit mond, neus of oren hadden
gebloed Enkele andere Ulstermen waren dodelijk getroffen door het
neerstortende puin. Ze kregen een laatste rustplaats op Lone Tree Crater Military Cemetery, vlakbij de plaats waar ze hun
dood waren tegemoet gelopen. Onder hen was. Onder hen was Lance-corporal T. Logan, 9e
Bataljon Irish Rifles. Deze Ulsterman uit Ballymoney liet niet alleen een vrouw
maar een gezin met niet minder dan acht kinderen achter toen hij zich als oorlogsvrijwilliger
meldde.
Een
ander aan Zero Hour gerelateerd interessant
graf op Lone Tree Cemetery is dat van
Henry Callaugher D.S.O., kapitein in het 11e Bataljon Royal
Inniskiling Fusiliers. Deze 31-jarige officier uit Manorcunningham in Donegal
was de enige officier van zijn bataljon die op 1 juli 16 ongedeerd de eerste
dag van de aanval aan de Somme had overleefd. Toen hij tijdens die strijd
dekking zocht zag hij hoe Duitse scherpschutters verschillende gewonden
doodgeschoten. Hij wist hen te besluipen en kon een aantal van hen uitschakelen.
Daarna bracht hij, rennend tussen de inslaande granaten, verschillende gewonden
naar achter. Dit moedige optreden leverde hem de Distinguished Service Order
(D.S.O.) op. Op 7 juni 17 bij de aanval op Wijtschate werd hij al in het begin
van de actie zwaar gewond in zijn rechterarm. Hij weigerde zich te laten
evacueren en bleef bij zijn mannen tot de objectieven bereikt waren. Pas toen
begaf hij zich naar achter. Het was terwijl hij op weg was naar een verbandpost
dat hij werd gedood door een kogel in het hoofd. Hij was eerder omwille van
zijn moedig gedrag op het slagveld voorgedragen voor een Victoria Cross.
Vandaag
precies honderdjaar geleden bestormden op
Zero Hour de 16e (Ierse) en 36e (Ulster) Divisie Wijtschate
als onderdeel van de aanval op de heuvelrug van Mesen Wijtschate. Deze zorgvuldig
geplande én uitgevoerde aanval was een absolute noodzaak wilde men het geplande
zomeroffensief in de Vlaamse vlakte tot een succes maken. De volgende dagen,
weken en maanden zal ik op deze blog met grote regelmaat terugkomen op deze Derde Slag bij Ieper maar vandaag geef
ik u opnieuw bij wijze van avant--première een kort stukje uit mijn nieuwste boek Verdrongen Verleden, dat zich focust op
de lotgevallen van de 16e (Ierse) Divisie in Vlaanderens Velden:
De nacht van 6 op 7 juni was relatief kalm,
vergeleken met de voorgaande dagen van vaak erg intensieve beschietingen.
Tienduizenden mannen uit het Verenigd Koninkrijk en het Britse Gemenebest
stonden opeengepakt en nerveus in hun loopgrachten klaar om tot de aanval over
te gaan. Een half uur voor Zero Hour, begonnen de onderofficieren met hun
rumkruiken rond te gaan om moed te schenken. Om 04.00 u. stipt stopte de
beschieting en viel er een doodse stilte over de heuvelrug die in de
ochtendschemering dreigend afstak tegen de heldere hemel. Volgens sommige
waarnemers kon men de nachtegalen horen zingen in Rossignol Wood toen plots de
hel losbrak. Om 04.10 u. explodeerden over een breedte van bijna twintig
kilometer negentien mijnen die waren volgestopt met bijna een miljoen kilogram
ammonal en TNT: De grootste door de mens veroorzaakte ontploffing in de
wereldgeschiedenis. De schok was voelbaar tot in Londen en Parijs. Vier van
deze mijnen ontploften in de sector van de 16e Divisie, vier andere
in de sector van de 36e Divisie. Alhoewel iedereen wist wat er ging
gebeuren bleek het spektakel de stoutste verwachtingen te overtreffen. De
afwachtende aanvallers werden in hun loopgraven van hun sokken geblazen. Enorme
kolommen aarde, dooraderd met zuilen van vuur, werden honderden meters hoog
gekatapulteerd, en minutenlang regenden klei, stenen, uitrustingsstukken en
lichaamsdelen op hun hoofden neer. De verraste Duitse landser werden door de
mijnexplosies verpulverd, aan stukken gereten en levend begraven. Het meteen
daarna losbarstende trommelvuur vermaalde de schaarse overlevenden. De Britse
officiële oorlogsgeschiedenis omschreef dit moment: De kanonschoten flitsten
in het donker zo dicht opeen en zo aanhoudend op dat de hele westelijke horizon
in brand leek te staan.Hele eenheden
verdampten in het hellevuur op de heuvelrug.
Het Infanterie Regiment nr. 33, dat tegenover de
16e Divisie in stelling had gelegen, meldde in haar eerste
statusrapport in de vooravond van 7 juni dat niet minder dan 17 officieren en
1.106 mannen vermist waren. Fusilier Paul Schumacher, soldaat in de 12ecompagnie van I.R. nr. 33 wist op één of
andere manier de hel te overleven: Net voor we de Kortestollen bereikten,
keek ik naar achter en merkte plots hoe aan de Britse kant tientallen
lichtfakkels opstegen van Mesen tot Sint Elooi. Ik vond dit een vreemd
schouwspel en ik waarschuwde mn kameraad Thormann: Opgepast ! Die honden zijn
iets van plan ! Maar Thormann moest alleen maar lachen. Puffend en zwetend
renden we naar de Kortestollen. Ik vroeg de tijd. Het was precies 4 uur. Plots
was er een enorme flits, precies waar we net waren geweest, rechts bij Sint
Elooi en aan onze linkerkant in Mesen. Bloedrode vlammen schoten in de lucht en
een dof gekraak overstemde het geluid van de kanonnen. De aarde slaakte een
schrille kreet en bewoog heen en weer alsof ze zichzelf aan stukken wou
scheuren ( ) Tegelijkertijd hagelden honderden granaten neer op de salient van
Wijtschate. Onze hele positie, van frontlijn tot achterhoede lag onder het
meest intensieve trommelvuur dat ik ooit had beleefd ( ) Er was complete chaos
terwijl de projectielen rondom ons insloegen. Fusiliers kropen uit hun
onderkomens en zochten dekking tegen dit afschuwelijke vuur. Alle bevelen die
de officieren ons probeerden te geven om orde in de chaos te brengen verdronken
in het verschrikkelijke lawaai.
Een van de ooggetuigen aan de overkant was de Ierse
aalmoezenier Wiliam Doyle: Zelfs nu nog kan ik nauwelijks aan de scène die
zich voor mijn ogen afspeelde, terugdenken zonder te rillen van afschuw.
Punctueel tot op de seconde, om 04.10 u. precies was er een dof gebulder. De
aarde voor mij rees opalsof een of
andere reus was ontwaakt uit zijn slaap en zich nu een weg boorde door de
aardkorst. Toen zag ik zeven enorme kolommen van rook en vuur honderden meters
de lucht in schieten terwijl massas, tonnenzware klei en stenen, werden
weggekeild alsof het kiezelsteentjes waren Ik had nooit daarvoor beseft wat
een aardbeving was maar nu trilde en beefde de aarde niet alleen, maar ze rolde
ook nog eens achter en voorwaarts, waardoor ik nauwelijks op mn benen kon
blijven staan Later onderzocht ik één van die mijnkraters. Een afschuwelijk
aanblik, want ik besefte dat vele dappere mannen, verscheurd en verschroeid
door de explosie, onder mijn voeten bedolven lagen ( ) Nog voor het opgeworpen
puin begon neer te dalen waren mijn Wilde Ieren al uit de loopgraaf
gesprongen en stormden ze voorwaarts alhoewel het zeker leek dat ze zouden
worden bedolven onder een aardverschuiving van klei. Zelfs een solide Engelse
kolonel die in mijn buurt stond kon zijn enthousiasme nauwelijks verbergen:
Mijn God ! riep hij, Wat een soldaten ! Ze vrezen noch mens noch duivel
( ) Intussen brak de hel los. Met het gebrul van de mijnen ontwaakte ook het
oorverdovende geknal van onze kanonnen, honderden. Nooit eerder waren zoveel
stukken, vooral van de zware artillerie op één objectief gericht geweest. Dat
de Duitsers überhaupt nog weerwerk boden was een klein wonder want onze
granaten hagelden op hen neer. Binnen enkele ogenblikken gingen ze op de
uitdaging in en het duurde niet lang voor het er ook aan onze kant levendig en
vooral warm aan toe ging
Enkele tellen na de mijnexplosies sprongen de
150.000 manschappen van de aanvallende divisies uit hun stellingen en
bestormden ze, voorafgegaan door een vlekkeloos opererende vuurwals, de eerste
aanvalslijn. Dit leek gemakkelijker dan het was: Door het lawaai van de
artilleriebarrage kon niemand zich verstaanbaar maken. De dikke stofwolken en
rook maakten elke visuele communicatie onmogelijk. Bovendien hadden de
reuzenkraters die door de mijnexplosies waren ontstaan, het landschap grondig
gewijzigd. Het was dan ook niet verwonderlijk dat een aantal eenheden in de
schemering volledig gedesoriënteerd waren en de weg kwijtraakten. Vrijwel
meteen werd ook duidelijk dat de oprukkende eenheden, door het zware terrein,
moeilijk de barrage konden bijbenen.
Morgen zal het precies een eeuw geleden zijn dat een
reeks van gigantische mijnexplosies het grootste deel van de Duitse steunpunten
op de strategische heuvelrug van Mesen-Wijtschate aan flarden scheurden als
prelude voor wat later bekend zou worden als de Derde Slag bij Ieper. Sinds 2008 vinden we in het centrum van
Wijtschate het beeld van The Miner.Dit levensecht uitgevoerde gedenkteken
in bronskleurig polyester van de hand van Jan Dieusaert brengt hulde aan de
geallieerde tunnelers en de
ondergrondse oorlogsvoering die hier op 7 juni 1917 haar dodelijke bekroning
kreeg.Naar mijn aanvoelen is er geen
plek aan het gewezen Westelijke front zo geschikt als Wijtschate om even stil
te staan bij dit al te vaak vergeten maar zo belangrijke aspect van de Eerste
Wereldoorlog.
In mijn eerstdaags verschijnend boek Verdrongen
verleden De 16e (Ierse) Divisie in Vlaanderen wordt
logischerwijze veel aandacht besteed aan de bestorming van Wijtschate op 7 juni
17 en de ondergrondse mijnoorlog die mee het succes van deze aanval bepaalde.
Graag breng ik u een exclusieve voorpublicatie uit mijn boek, met name het
kaderstukje De Clay Kickers: de
onbarmhartige ondergrondse oorlog: De
mannen die deze mijnschachten uitgroeven en stutten waren bijna allemaal
gewezen mijnwerkers of mannen die hadden gewerkt bij de aanleg van de
rioleringen en metro in Londen. Ze werden Clay Kickers genoemd omdat de
vette, blauwige klei bij Ieper, alleen op een speciale manier kon worden
verwijderd: De graver lag in de koude en natte schacht op zijn rug op een
schuin aflopende steunplank en groef zich, door op een speciaal hiervoor
ontworpen schop te trappen, langzaam maar zeker een weg onder het niemandsland
en de Duitse lijnen. De vrijgekomen klei werd s nachts door honderden
infanteristen die van corvee waren, naar de wachtende vrachtwagens achter het
front gedragen, die op hun beurt de bagger kilometers verder, buiten het zicht
van de Duitse waarnemers stortten.
De
omstandigheden waarin moest worden gewerkt tartten alle verbeelding. Het werk
was fysiek erg zwaar én zenuwslopend. Er werd onophoudelijk gewerkt door drie
ploegen in een roterende 24-uren ploegendienst, waarbij 8 uur werd gegraven en
16 uur gerust. Elke shift duurde 4 dagen waarop 4 dagen rust volgden.. Men
probeerde de werklast te beperken door mechanische graafmachines in te zetten.
Dit gebeurde op 4 maart 17 bij Petit Bois in Wijtschate maar na een paar dagen
van experimenteren bleek de tonnenzware machine niet opgewassen tegen de
Vlaamse klei. Ze ligt tot op de dag vandaag ergens enkele tientallen meters
diep begraven... De nauwe schachten liepen vaak vol grondwater en moesten dan
met de schaarse elektrische pompen, maar nog veel vaker met handpompen worden
leeggemaakt. Af en toe stortte een gang in en raakten mannen bedolven.
Zuurstofgebrek was een andere stille doder. Er werd weliswaar perslucht in de
gangen gepompt, maar vaak was dit onvoldoende en kwamen de mannen naar adem
snakkend en met barstende hoofdpijn naar boven. Het grootse gevaar kwam echter
van de Duitsers die tot het uiterste gingen om aanvallen met mijnen te
voorkomen. Zij groeven ook mijngangen en af en toe wisten ze met torpedo- of
camoufletmijnen, kleine explosieve ladingen, de Britse gangen op te blazen, of
zich toegang te verschaffen tot een Britse schacht. Dan volgde steevast in het
schemerdonker een meedogenloos gevecht van man tegen man met houwelen,
schoppen, dolken en handgranaten.
Eén van
de meest dramatische verhalen uit de ondergrondse oorlog speelde zich af op het
grondgebied van Wijtschate. In de vroege ochtend van 10 juni 1916 was een ploeg
van de 250th. Tunneling Company aan het werk in een mijnschacht onder Petit
Bois. Een Duitse graafploeg had dit ontdekt en liet net boven hun hoofd een
camoufletlading ontploffen waardoor een deel van de gang instortte.Meteen werd kapitein Hayden Rees, die
ervaring had met vooroorlogse reddingsoperaties in Welshe mijnen, naar de plaats
van de ramp geroepen. Niemand wist of er overlevenden waren maar toch besliste
Rees om parallel aan de ingestorte gang, een reddingschacht te graven. Na zeven
dagen wist de reddingsploeg William Bedson, een sapper die jaren in de
koolmijnen in Cumberland had gewerkt, levend uit de ingestorte mijngang te
redden. Toen de camouflet geëxplodeerd was, had hij als enige het hoofd koel
gehouden. De andere elf overlevenden begonnen zich uit alle macht een uitweg te
graven en stikten in de volgende dagen door zuurstofgebrek. Bedson had zich
verder in de gang teruggetrokken met een veldfles vol water en wachtte rustig
op een bed van zandzakken zijn redding af. Zijn gestikte makkers liggen nu zij
aan zij begraven op Kemmel Chateau Military Cemetery.