Nu Allerheiligen en Allerzielen weer met rasse schreden naderen en de begraafplaats die aan mijn woning paalt in ras tempo volgroeit met vergankelijke bloemenweelde, lijkt mij een gedicht, opgedragen aan de doden op zijn plaats. Daarom breng ik u vandaag het uitgesproken en militante pacifistiche gedicht 'Slachtveld' van de hand van de Nederlandse sociaal-democraat Abraham Van Collem (1858-1933). Het werd voor het eerst in 1919 gepubliceerd in zijn bundel 'Opstandige liederen', die in Bussum bij Van Dishoeck van de persen rolde.
Slachtveld
De heengelegde lijken der soldaten Zijn aangeraakt door den goudpaarsen nacht, Er kruipen lijnen over de gelaten, Waarop de Dood zijn teeken heeft gebracht.
Sommigen hunner liggen als bedronken, Het was ruim véél, de wijn uit déze kan, Hun arme lijven werden volgeschonken, Zij dronken zich de eeuwigheid daaran.
Eén hunner ligt verdwaasd omhoog te turen, Een ster staat op zijn blauw glazuren oog, Het zou wel eeuwigheden kunnen duren, Voordat dit open turend oog bewoog.
Zijn makker is gevallen fel voorover, Hij schijnt te slapen en zijn bloed loopt uit, Zijn linkeroog bleef half geopend over Daar kijkt hij nu stil uit, die looze guit.
In zoete vreugde liggen jonge dooden, Zij toeven in een ongestoord geluk, Mocht uit de gele hel losbarsten looden Kogelregen, hun deert scherf noch stuk.
Zij zijn als zelfbeheerschten dichtgesloten, Zij zijn tevreden met wat hun gewerd, Eén hunner zijn de oogen uitgeschoten, Daarom heeft hij zijn mond opengesperd.
Een ander lacht, hij had zich vastgegrepen ' Bij het voorovervallen aan wat gras, Hij werd een kind, hij hield het dichtgenepen, Hij dacht, dat het de hand van moeder was.
Bij bundels liggen dooden uitgegleden, De ransels om, den stormhoed op het hoofd, Zij worden door mortieren overreden, Dat was toch niet, wat hun werd toebeloofd.
Zij trokken uit, ik zag ze door de straten, Het was bij avond, in de Seine-stad, Of was het in Berlijn, of hoorde ik praten Londensch, in de straat, die ik vergat?
Ik weet het niet, ik weet niet de kleedijen, Die zij zich kleurig hadden omgedaan, Ik weet het rythme niet meer hunner rijen, Noch de muziek die klinkend ging vooraan,
Ik weet alleen maar Jongens, de gelaten Van Prachtigen, Menschwezens, schrijdend voort, Vermomd in apenpakjes van soldaten, Niet wetende het land waarheen of oord.
Zij droegen aan de schouders de geweren, En in den loop een kleine veldboeket, l Voordat zij traden aan, te gaan marcheeren, Hadden de bruiden die daarin gezet.
Het zou de liefste groet zijn van het leven, Het laatste afscheid en het wellekom; O hand van mij, waarom gaat gij nu beven, O mond van mij, waarom wordt gij nu stom?
* * *
De heengelegde lijken der soldaten, Zijn aangeraakt door den goudpaarsen nacht, Er kruipen lijnen over de gelaten, Waarop de Dood zijn teeken heeft gebracht.
Sommigen hunner liggen als bedronken, Het was ruim veel, de wijn uit deze kan, Hun arme lijven werden volgeschonken, Zij dronken zich de eeuwigheid daaran.
Staat op, staat alle' op, mijn vroege Dooden, Herleeft, gekruisigden langs weg en veld, Doorschotenen, voorover in de Zoden, - Herkrijg' uw stem' haar vroegere Geweld.
Rijst langzaam uit, vloeie over uw trekken, Het beven van een nieuwen Dageraad, Moge mijn Roep U tot nieuw leven wekken. Herleeft, herleeft, gesneuvelde soldaat.
Grijpt uw geweren in de doode handen, Werpt uit den zadel hem die u beval Dat uwe makkers waren uw vijanden, Verbroedert U, soldaten, overal!
Blaast een signaal, gestorven menschenmonden, Dat Aarde beve en doodsvreeze kom Over de heerschers die U hadden uitgezonden, Voor Vaderland, Bezit en Christendom.
Dood aan dit drie-tal en de menschheid leve, En alle heerschappije ga te niet; - Vertelt wie U den dood heeft ingedreven, Rijst op, soldaten, zingt uw Doodenlied.
Op de foto de woning in Alveringem waar meester Emile Selschotter tijdens de Grote Oorlog met zijn gezin verbleef en waar hij nauwgezet zijn bijzonder interessante oorlogsdagboek bijhield. Dagboek, dat 60 jaar later door kleindochter Lut Ureel becommentarieerd werd uitgegeven bij Lannoo als 'De Kleine Mens in de Grote Oorlog - Getuigenissen van twee generaties dorpsonderwijzers uit de frontstreek'. De Selschotters behoorden tot de intimi van kapelaan Cyriel Verschaeve. De 20 - jarige Joseph Selschotter was in de herfst van '16 naast Verschaeve en dokter Van Houtte, één van de drie leden van het uitvoerend Comité van Heldenhulde. Het was in de woning Selschotter dat in het grootste deel van de ophefmakende 'Open brief aan de koning' die de Frontbeweging op 11 juli '17 bij wijze van stunt op het front verspreidde, werd gestencild. Morgen, vrijdag 28 oktober vindt om 20.00 u. in de Openbare Bibliotheek van Alveringem een lezing plaats over deze merkwaardige familie door de Nieuwpoortse stadsgids en getigen Alveringemnaar Guido Demerre . Warm aanbevolen...!