ZONDAG FRONTPOÃZIEDAG - DE DODEN MET HUN OGEN VAN AARDE
Vorige
week heb ik in Zondag Frontpoëziedag
even stilgestaan bij Anton Van Wilderode. Vandaag breng ik in deze rubriek zijn
IJzerbeevaartgedicht De doden met hun
ogen van aarde:
De doden met
hun ogen van aarde / met handen en voeten van gras / zijn de stilste doden der
wereld / Zij zijn gelijkhalmen en aren
/ verbaas zonder woede gevallen / de weerloze akker van Vlaanderen / ligt van
hun aanwezigheid vol
Zij
roepen hun boodschap van vrede / met wrede verhakkelde monden / met
modderspatten en wonden /De levenden
moeten het weten / het nooit meer moedwillig vergeten / terwijl zij ademen eten
/ in het heilig rijk der gezonden
In mijn zoektocht naar individuele gedenktekens langs
het gewezen Westelijke front heb ik mij niet beperkt tot Vlaanderens velden. Op
31 maart 1916 stortte in de omgeving van het Hospice de Montreuil bij Laon een
Frans vliegtuig neer dat was neergehaald tijdens een luchtgevecht. De twee inzittenden, waarnemer luitenant Jean
Moinier, een gewezen cavalerie-officier en piloot Frédéric Quellenec, een
gewezen onderofficier van de artillerie, waren op slag dood en werden door de
Duitsers begraven op de begraafplaats Saint-Amand, waar ze vanaf begin april
1915 een eigen, Duits ereperk hadden aangelegd. Na de oorlog bewogen de ouders van Quellenec
hemel en aarde om het lichaam van hun zoon te mogen herbegraven op de plaats
waar hij omkwam. Blijkbaar met succes want vandaag ligt hij naast de D 131
begraven onder een simpele arduinen steen met volgend opschrift dat in een notendop
zijn laatste levensjaren omschreef: Frédéric
Quellenec, ingénieur, brigadier dartillerie, pilote aviateur, escadrille n°
12. Tué glorieusement en combat aérien le 31 mars 1916 à lâge
de 28 ans, repose ici, à la place ou tomba son avion.
Vandaag is het 11 juli, Guldensporenfeest. Precies 100
jaar geleden greep de Frontbeweging, de clandestiene organisatie van Vlaamsgezinden
aan het IJzerfront, deze dag aan om voor de laatste maal naar buiten te treden
met een stunt. In navolging van vorige Open
Brieven werd op 11 juli 1918 een pamflet Aan de Vlaamsche Soldaten gericht. Dit pamflet, dat op enkele duizenden
exemplaren werd verspreid, verwees naar de eerste Open brief aan de koning die exact een jaar eerder was verschenen
en getuigde van de groeiende frustratie: Twaalf
maanden hebben wij opnieuw gevaar gedragen, 12 maanden opnieuw zakjes gevuld,
12 maanden opnieuw aan willekeurige straffen blootgestaan, 12 maanden opnieuw
van nieuws beroofd van ouders, vrouw en kinderen, 12 maanden opnieuw de volste
mate van het menschelijk lijden geleden, het offensief hebben wij meegemaakt en
Vlaamsch bloed ten beste gegeven. Honderden en honderden onzer Vlaamsche
jongens zijn gesneuveld, een nieuwen winter hebben we doorstaan met al zijn
sneeuw en regen, opnieuw dagen en nachten geleden wijl we aan Vlaanderen
dachten. We leefden als echte slaven, meenend, lichtgeloovigen die we waren,
met ons lijden ons recht af te koopen.
Maar tegelijkertijd getuigde dit pamflet opnieuw van
het groeiende zelfbewustzijn en radicalisme van de auteurs die de regering
openlijk uitdaagden. Het lijkt mij gepast om deze woorden vandaag opnieuw in
herinnering te brengen: Maar weet het
wel, Heeren, iedere dag, ieder oogenblik van ons leven is een schreeuwende
grief. We trotseeren U en hier staat Vlaanderens jonge wacht. Eens komt de dag
dat wij, de verdachten, de vervolgden, de gestraften, de Vlaamsche
IJzerjongens, u bij den schabbernak vatten, u, verheerlijkers van kleine volken
in andere landen, van volksrechten die niet de Vlaamsche zijn. Hand in hand met
onze Waalsche broeders, die onzen strijd kennen en steunen, nog met bloed
bedekt en fier op onzen strijd zullen wij U om rekenschap vragen en als vuige
honden aan de deur schoppen.