Op 10 maart 18 om 16.00 u. werd in Oostduinkerke
ter hoogte van het vaak beschoten Carrefour des Marmites
Louis Moonen dodelijk gewond door
granaatscherven. Het sneuvelen van deze oorlogsvrijwilliger uit buurgemeente Rijkevorsel
werd in het aprilnummer 18 vanNoord-Kempische frontblaadje Het Heidebloemken als volgt weergegeven:
" Op 10 maart l.l. rond 4 u. 's
namiddags kwam de wreede dood ons wederom een Kempenmakker ontrukken. Louis
Moonen, grenadier, lag met zijn makkers in den secteur van N... Hij stond
juist met eenige zijner vrienden buiten de dekking te spreken, wanneer
eensklaps een vijandelijke obus bij het groepje ontplofte. Louis werddoor een stuk aan hals en rechterschouder
getroffen en valt ten gronde zonder nog een woord te uiten. Zijn makkers rapen
hem op, doch houden slechts zijn lijk in hun handen. De dood was oogenblikkelijk
geweest..."
Op
het ogenblik dat hij sneuvelde diende Moonen in de 3e compagnie van
het 1e Bataljon van het 1e Regiment Grenadiers. Hij werd op
12 maart 1918 op de militaire begraafplaats Duinenhoek in De Panne begraven.
Louis Moonen was een ongehuwde zoon van Karel Moonen en Dymphna Goossens. Hij woonde
in de Molenstraat en was steenbakker.
Vandaag in Zondag
Frontpoëziedag het toepasselijke gedicht The
Fallen Poet van de hand van Herbert
Asquith (1881-1947). Een Engelse jurist, dichter en schrijver die toevallig ook
nog eens de tweede zoon van Herbert Asquith sr. de liberale politicus die
tussen 1908 en 1916 Brits premier was. Asquith jr., die tijdens de Grote Oorlog
dienst had gedaan bij de artillerie was getekend door zijn oorlogservaringen
die als een rode draad door het grootste deel van zijn werk lopen.Het gedicht The Fallen Poet was wellicht geïnspireerd door de dood van vriend
des huizes Rupert Brooke in 1915
Morgen zal het precies honderd jaar geleden zijn dat Louis
Lode de Boninge, brancardier bij de VIe Legerdivisie, in St. Joris
aan de IJzer dodelijk gewond werd door granaatscherven. Deze van oorsprong
Franstalige notariszoon uit Wevelgem was Vlaamsgezind geworden in de
studentenbeweging. In februari 14 was hij als novice ingetreden in het seminarie
van de Witte Paters in Boechout met de bedoeling missionaris in Afrika te
worden. De oorlog doorkruiste echter deze plannen. Hij ging verder studeren in
Boxmeer, in het neutraal gebleven
Nederland, tot hij eind november 15 zijn oproepingsbevel voor het leger kreeg.
Hij meldde zich op 20 december op het Belgische consulaat in s Hertogenbosch en
belandde via Engeland op 18 juni 16 in het instructiekamp van Auvours om er opgeleid
te worden tot brancardier. Eens hij aan
het front stond hield de Boninge zich al vrij snel bezig met de studiekringen
en het uitgeven van een frontblaadje. Aanvankelijk vermeed de Boninge elke discussie
over de Vlaamse problematiek maar in de loop van 17 radicaliseerde, hij net
zoals vele flaminganten aan het front, erg snel. Nog voor het einde van het
jaar had de Boninge zich, gefrustreerd door het onbegrip en de onwil van legertop en regering, aangesloten bij de clandestiene Frontbeweging.
In de nacht van 11 januari 18 namen in de streek van
Leisele, Houtem en het net op Frans grondgebied liggende Hondschote, een
honderdtal ploegen van telkens drie à vier manschappen deel aan een Vliegtocht, een oor de Frontbeweging
georganiseerde protest- en propaganda-actie. Agenten van de Sûreté Militaire klisten een van de
deelnemers aan deze actie, die doorsloeg. Het gevolg was dat 14 soldaten konden
worden aangehouden, waaronder de Boninge. Eind februari 18 kwamen ze voor de
krijgsraad in wat al snel Het proces van
de 6e Legerdivisie werd genoemd. de Boninge werd tot 7 maanden
effectieve celstraf veroordeeld maar in beroep werd deze straf omgezet in 7
maanden voorwaardelijk. Hij belandde terug aan het front waar hij een paar
weken later sneuvelde toen hij een gekwetste uit de tuchtcompagnie van het 1e
Regiment Grenadiers, waar hij bij wijze van sanctie naar was overgeplaatst, te
hulp kwam.
Vrienden vonden in een portefeuille zijn met een
granaatscherf doorboorde en met zijn bloed doorweekte testament . Hierin drong de
Boninge er op aan om op zijn graf een simpel kruis met een Nederlandstalig
opschrift te plaatsen: Hier ligt een
Vlaming, eens veroordeeld voor zijn ideaal en ie op zijn bloed ervoor gestort
heeft Tijdens zijn begrafenis op de militaire begraafplaats Duinenhoek in
De Panne legden zijn vrienden een rouwkrans met het opschrift Zalig zijn zij die lijden voor Vlaanderen op
zijn graf
THEY SHALL GROW NOT OLD - LESLIE VICTOR HEARNE (17)
Leslie Victor Hearne uit Battersea was amper 17 jaar
oud toen hij met zijn bataljon, het 23e bataljon (County of London) van
het London Regiment een onderdeel van de 142 Infanteriebrigade - op 1 mei 16
in Souchez, net ten noorden van de oude Frans Vlaamse stad Arras de modderige loopgrachten
introk. Toen zijn bataljonop 7 mei werd
afgelost was Leslie Hearne niet langer van de partij. Hij was een dag eerder,
op 6 mei gesneuveld.Wellicht was hij
het slachtoffer geworden van de dodelijk efficiënte Duitse artilleristen.
Private Hearne was één van minstens 10 zeventienjarigen die een laatste
rustplaats kregen op de immense CWGC-site Cabaret Rouge Military Cemetery in
Souchez. Wettelijk en moreel veel te jong om zo ver van huis te kreperen in nauwelijks in te beelden omstandigheden.... Op deze site liggen overigens ook nog een minstens 3 zestienjarigen
begraven. Hearnes grafsteen draagt op verzoek van zijn ouders het ontroerende
epitaaf: To live in the hearts of those
we love is not to die.
VERDWENEN DUITSE MILITAIRE BEGRAAFPLAATS SCHOONSELHOF
Ooit lagen aan de oostzijde van het grote Belgische militaire
ereperk op de Antwerpse stedelijke begraafplaats Schoonselhof 612 Duitse
gesneuvelden uit de Grote Oorlog in twee grote perken begraven. De meeste van
hen waren gewonden die van het front naar het Militair Hospitaal waren
geëvacueerd of militairen die tot het Festungkommando
Antwerpen, de ganiozoenstroepen van Antwerpen hadden behoord. Sommigen
hadden wellicht bij het burgerpersoneel van het bezettingsbestuur gewerkt zoals
de op 14 november 16 overleden hulpwisselwachter Heinrich Gottmann, die in het
station Zurenborg werkte. Zijn collega Jozef Brungart had bij het Eisenbahn Verkehrsamt Gent Süd gewerkt.
Hij overleed op 9 november 18.De op 12
december 16 overleden 38-jarige Kriminalkommissaris
Gustav Paul Vogt uit Berlijn was naar alle waarschijnlijkheid aan de Antwerpse
Nachrichtenstelle verbonden geweest. We treffen onder hen zelfs een aantal in
ons land gedomicilieerde Duitsers aan die wellicht tot de vooroorlogse Duitse
kolonie hadden behoord en nu ingeschakeld waren bij de bezettingsmacht. Zo komt
in het begrafenisregister onder meer ene Antoon Ernst Bühr voor, een 54-jarige
Duitser die in Burcht woonde en die op 13 juli 17 overleden was. De 46-jarige
Karl Schreier die op 4 mei 18 werd begraven stond op de St. Jacobsmarkt nr. 33
ingeschreven, terwijl de 38-jarige Wilhelm Koern die op 26 oktober 18 was overleden
aan de Arthur Van De Nestlei woonde.
Er lag ook één Oostenrijkse militair begraven. De
19-jarige Adolf Luzinsky, een artillerist die in het Gallicische Stry woonde en
die op 20 oktober 18 in het Militair Hospitaal aan de Marialei was gestorven.
Vooral in de laatste oorlogsweken liep de Duitse
dodentol in de Scheldestad nog op. Er werden niet alleen Duitse gewonden
rechtstreeks van het front naar het Antwerpse militair hopsitaal overgebracht
maar ook naar een aantal tijdelijke Fellazaretten
die her en der in de stad waren ingericht. Onder meer in descholen in de Verschansingsstraat, de Grote
Hondsstraat en de Belgiëlei, maar ook in de Deutsche
Schule in de Quellinstraat werden gewonden opgenomen. Heel wat van diegenen
die in deze periode overleden waren echter geen gewonden maar slachtoffers van
de Spaanse Griep.Niet minder dan 166
Duitse militairen stierven nog in Antwerpen tussen Wapenstilstandsdag 22
november 18 en de zomer van 19 toen de Duitse begraafplaats definitief werd
gesloten. De laatste Duitsers die op deze site werden bijgezet waren de
31-jarige Wilhelm Voigt, een soldaat uit het Reserve-Infanterie-Regiment nr. 13
en Wilhelm Wanrock, een 24-jarige matroos uit het Matrosen Regiment nr. 5. Twee
krijgsgevangenen die respectievelijk op 27 en 29 juli 19 in Antwerpen waren
gestorven.
Het Verdrag van Versailles bepaalde in artikels 224 en
225 dat België belast werd met de zorg over de Duitse oorlogsgraven op het
Belgische grondgebied. De Duitse militaire graven waren echter wel de laatste
zorg van de Belgische Service des
Sépultures Militaires Dienst der Militaire Grafsteden. In de praktijk
kwam het er, wat Antwerpen betreft, op neer dat het stadsbestuur instond voor
het onderhoud van deze site. Dit laatste was daar overigens niet al te happig
op. Nog tijdens de eerste zitting van het Antwerpse schepencollege na de
Wapenstilstand had het stadsbestuur al beslist om het centraal op de Duitse
militaire begraafplaats in januari 18 opgerichte neo-classicistische Totendenkmahl af te breken. Een
revanchistisch besluit dat gemotiveerd werd door het feit dat het
bezettingsbestuur nooit toestemming had gevraagd aan het stadsbestuur om het te
mogen oprichten en het, dixit het stafsbestuur, niet paste bij de serene sfeer
van een begraafplaats. Er werd niet getalmd om dit besluit uit te voeren. In
februari 19 ging dit gedenkteken onverbiddelijk onder de sloophamer De
onderhoudsploeg van het Schoonselhof kreeg de instructie om het Duitse
militaire ereperk onkruidvrij te houden en daarmee was voor het stadsbestuur de
kous af. Pas in maart 26 kwam het tot een Kriegsgräberabkommen,
een akkoord tussen de Belgisch en Duitse regering waarbij de zorg over de
Duitse militaire begraafplaatsen werd overgeheveld naar Duitsland. De Belgische
overheid liet in dit akkoord onder meer toe dat de speciaal hiervoor gecreëerde
Amtliche Deutsche Gräberdienst de
bestaande sites, waar nodig, zou heraanleggen en verder onderhouden.
Het Duitse miltaire ereperk Schoonselhof werd in 1928,
na overleg met de Duitse instanties en na goedkeuring door het stadsbestuur,
heringericht naar een ontwerp van architect Jos Ritzen. Deze architect was in
het voorjaar van 1926 akkoord gegaan om alle Duitse militaire begraafplaatsen
in ons land opnieuw aan te leggen. Hij verbond er zich contractueel toe om deze
opdracht tussen 1926 en 1934 uit te voeren. Alhoewel de Amtliche Deutsche Gräberdienst in de Duitse ambassade in Brussel
gevestigd was, bleek vooral Rizens kantoorkantoor in de Everdijstraat 16 in Antwerpen het zenuwcentrum van deze immense
operatie te worden.Ritzen concentreerde
zich in de eerste jaren om begrijpelijke redenen op het Ieperse maar in 1928
kwam ook het Schoonselhof aan de beurt. Het werd meteen een van Ritzens laatste
opdrachten want als gevolg van een aantal ontwerpen die Ritzen had uitgevoerd
was hij in discrediet geraakt bij zijn opdrachtgevers. Zijn monumentale
toegangspoorten en modernistische architecturale elementen maar ook het
overmatig gebruik van IJzeren Kruisen als symbolen én hoge facturen waren lang
niet overal in goede aarde gevallen. De ernstige bedenkingen bij zijn werk
hadden ertoe geleid dat in februari 27 een Kunstausschuss
für Kriegsgräberfragen was opgericht door het Duitse ministerie van
Buitenlandse Zaken. Deze commissie, waarin onder meer een aantal vooraanstaande
architecten zetelden, moest toezien op de esthetica van de Duitse militaire
begraafplaatsen. Ze plaatste heel wat vraagtekens bij de resultaten van Ritzens
werk en zijn artistieke bekwaamheid en kwam tot het unanieme besluit dat hij best
tegen april 1928 vervangen werd. Uiteindelijk zou hij nog langer aan de slag
blijven, zij het wel dat hij duidelijke , vooral budgettaire restricties
opgelegd kreeg.
Zoals gezegd werd de herinrichting van de Duitse
militaire begraafplaats Schoonselhof een van Ritzens laatste grote opdrachten.
Al in de lente van 1928 werden de onderkomen houten kruisen vervangen door
kniehoge hardstenen gedenktekens in de vorm van IJzeren Kruisen. Uit de
correspondentie met het stadsbestuur bleek dat het materiaal hiervoor afkomstig
was van de arduin van het gesloopte Duitse gedenkteken dat in een stedelijk
depot lag opgeslagen. Bouwmeester Ritzen kreeg tussen 9 februari en 25 februari
28, negentien wagens met arduinen platen en brokstukken - inclusief de hoofden
van een Landsturmman en een gehelmde
krijger - aangeleverd. Het tegen het einde van 28 gerenoveerde Duitse perk
werd bekroond met een 3,70 m. hoog en 1,80 m. breed kruis in eikenhout op een
arduinen sokkel. Aan de zuidzijde van de site bouwde hij een bescheiden
bakstenen toegang die werd geïntegreerd in de kniehoge haag die de Duitse
begraafplaats omsloot.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd deze site
uitgebreid en kregen nog eens 1.032 gesneuvelde Duitsers er een laatste
rustplaats. Na de Tweede Wereldoorlog werd in het raam van de grootschalige
herstructurering van de Duitse militaire begraafplaatsen in ons land, beslist
de Duitse militaire begraafplaats op het Schoonselhof af te schaffen. De
geïdentificeerde Duitse gesneuvelden uit de Eerste Wereldoorlog werden in 1956
door de Volksbund Deutscher
Kriegsgräberfürsorge overgebracht naar de Duitse militaire begraafplaats in
het Praetbos in Vladslo, de niet-geïdentificeerde Duitsers kwamen terecht in
het Kameradengrab in Langemark. De
gesneuvelden uit de Tweede Wereldoorlog waren al in mei 1949 overgebracht naar
de immense Duitse WO II- begraafplaats in Lommel.
Het is alweer een tijdje geleden dat ik nog iets
gebracht heb in de rubriek Sprekende
gezichten. Vandaag een foto van een wel heel erg ernstig kijkende jongeman die ik
aantrof op een zerk op de BMB Duinenhoek in De Panne. Emiel Henri Louis Van Kerckhove
uit Lokeren was bij het uitbreken van de oorlog in dienst als
beroepsvrijwilliger. Sinds 1910 had hij bij de cavalerie, meer specifiek bij
het 1e Regiment Jagers te Paard gediend maar op 31 december 13 was
hij naar het depot van de cavalerie gemuteerd wegens de grootschalige
reorganisatie van het leger. Een paar weken na het begin van de Duitse invasie
kwam hij terecht in de rangen van het 2e Regiment Karabiniers. Met
deze eenheid nam hij deel aan de uitvallen uit het Nationale Bolwerk Antwerpen enaan de IJzerslag waar het 2e Karabiniers substantiële verliezen
leed.
De 26-jarige Emiel Van Kerckhove was soldaat in de 5e
cie van het 2e Bn. van het 2e Regiment Karabiniers toen
hij op 19 november 15 in de sector Diksmuide sneuvelde. Zijn militair
stamboekdossier geeft geen uitsluitsel over zijn precieze oosoorzaak maar het
staat wel vast dat hij aanvankelijk begraven werd in de tuin van de pastorij in
Kaaskerke (graf 337). Nade oorlog werd hij herbegraven in De Panne in graf 0
47. Emiel Van Kerckhove was een ongehuwde zoon van Charles Louis Van Kerckhove
en Emerence Verschraegen. In het burgerleven oefende hij het beroep van
saussier uit, wat volgens mij te maken heeft met een bijna vergeten horeca-specialisme, nl. het bereiden van sausen in een
restaurant.
Dag van de Arbeid, dus waarom niet een flink stukje pennen..? In het kleine La Chapelle-dArmentières, ten
zuidwesten van Armentières liggen niet minder dan vijf begraafplaatsen van het
Britse gemenebest. Deze concentratie heeft vooral te maken met het feit dat de
frontlijn bijna heel de oorlog vlakbij lag. De grootste begraafplaats in La Chapelle-Armentières
isRation Farm Military Cemetery.
Deze dodenakker ontstond op minder dan een kilometer van de frontlijn aan het
eindpunt van een verbindingsloopgraaf naast een boerderij die op de Britse
stafkaarten bekend stond als Ration Farm.
De eerste gesneuvelden werden op deze site begraven in oktober 15. Na de
oorlog werd de begraafplaats uitgebreid met de gravenvan Chapel Farm Cemetery in Fleurbaix en
Ferme du Bietz Cemetery in La Chapelle-Armentières. Momenteel liggen op deze
site 4 Duitsers en1.315 gesneuvelden
uit het Britse Gemenebest, waarvan bijna de helft,643 om precies te zijn, als onbekenden werden
begraven.
Op Ration Farm Military Cemetery liggen twee broers, Henry
en Arthur Matthews, respectievelijk een driver
in de 6e compagnie van het Australian Machine Gun Corps en een private in dezelfde eenheid. Zij
bedienden samen met een derde broer Frederick, een machinegeweer tijdens een
Duitse raid op hun stellingen op 4 juli 1916.Henry en Arthur werden gedood, maar Fred bleef het machinegeweer bedienen
tot de aanval was afgeslagen.Ze werden
naast elkaar begraven in de graven I J 8 en I J 9. Hun broer Fred, die werd
onderscheiden met de Distinguished
Conduct Medal,sneuvelde als tweede
luitenantop 8 november 1916 aan de
Somme. Hij ligt begraven op AIF Burial Grounds in Flers.
De meeste Australische doden op deze site sneuvelden
tijdens de mislukte aanval op Fromelles op 19 juli 16. Eén van hen was de 23-jarige
Sidney Bromley, een soldaat in het 53e Bataljon Australian Infantry.
Hij ligt begraven in graf VI J 43. Zijn broer Albert raakte vermist bij
dezelfde aanval. Onlangs werden zijn stoffelijke resten teruggevonden bij Pheasant Wood en werd hij bijgezet in
Pheasant Wood Cemetery in Fromelles.
John Laird Gallway Irvine, een kapitein in het 2e
BataljonArgyll and Sutherland Highlanders
stamde uit een militaire familie. Zijn vader was kolonel bij de Royal Engineers
en zijn oom, Sir H.L. Galway, K.C., M.C, D.S.O. was kolonel bij de infanterie.
Hij werd op 5 juli 15 gedood bij Grispot toen hij onder vijandelijk vuur een
paar gewonden in veiligheid probeerde te brengen. Hij ligt begraven in VI L
29.Ook Evan Nanney Jones-Vaughan was
voorbestemd voor een militaire carrière. Hij was in 1885 in Abu in India
geboren waar zijn vader, de latere generaal-majoor Hugh Jones-Vaughan CB, een
infanteriebataljon leidde. Nadat de familie was teruggekeerd naar het
ouderlijke domein Plas Hwydyn in het Welshe Rhydyclafdy ging Evan Jones-Vaughan
naar de militaire academie van Sandhurst. In februari 1905 kreeg hij een
aanstelling als tweede luitenant in het 2e Bataljon van de Royal
Welsh Fusiliers. Met deze eenheid vertrok hij in augustus 1914 naar het front. De 29-jarige kapitein sneuvelde op 26 oktober 14 in Vertouquet. Zijn
bevelhebber schreef over hem: I cannot
speak to highly of the work done by your son during the whole campaign with his
men, and now that he has been taken like many other good men, doing his duty
for his country, I can only say I have lost a most gallant and capable officer
and a very dear companion. Hij ligt begraven in graf III C 12.
Een bijzonder detail aan Ration Farm is dat er niet
minder dan vijf militairen begraven liggen die amper 17 jaar oud waren toen ze
sneuvelden. George Benton uit Leeds (V C 19) was een gunner in de 1e
West Riding Brigade van de Royal Field Artillery toen hij op 11 juni 1915
sneuvelde tijdens een artillerieduel. John Henry Heald was een soldaat in B
company van het1e Bataljon
van het Leicestershire Regiment. Hij sneuvelde op 2 januari 1915 en ligt begraven
in graf VIII B 10.Ook Augustine Norman
was slechts 17 jaar oud toen hij op 27 februari 16 sneuvelde. Hij was een
soldaat in het 27e (Tyneside Irish) Bataljon van de Northampshire
Fusiliers. Norman werd begraven in graf I C 7. Londenaar W. Pamplin ligt in
graf VI F 51. Hij was een kanonnier in A Battery van de 105e Brigade
van de Royal Field Artillery toen hij op 25 september 15 sneuvelde. De laatste
17-jarige op deze site kunnen we in graf VI L 28 terugvinden. John Andrew
Alexander Moir was, ondanks zijn jonge leeftijd, al tweede luitenant in het 2e
Bataljon Argyll & Sutherland Highlanders toen hij op 16 juni 15 het leven
liet.