Onderwijskrant
Conserveren en vernieuwen in coninuïteit
Inhoud blog
  • Ik pleit al decennia voor dringende optimalisring en bijsturing van ons kleuteronderwijs
  • Prof. William Brooks: Was Dewey a Marxist? Toch wel volgens auteur.
  • De regel dat men op school de kans loopt om niet te slagen en te moeten overzitten, maakt inherent deel uit van het schoolspel
  • Vlaamse kritiek in 1928 op indoctrinerend & communistisch onderwijs in Sovjet-Unie : haaks op de lovende getuigenissen van Dewey in boek van 1928, in brieven van Freinet
  • Pleidooi voor dingende optimalisering taalonderwijs in de kleuterschool
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    25-03-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Enkele uitspraken die wijzen op egalitaire ideologie van de Leuvense prof. Ides Nicaise en Nico Hirtt in hun ‘De School van de ongelijkheid, 2007
    Enkele uitspraken die wijzen op egalitaire ideologie van de Leuvense prof. Ides Nicaise en Nico Hirtt in hun ‘De School van de ongelijkheid, 2007
    Wie niet akkoord gaat met hun egalitaire ideologie wordt al vlug als ‘sociaal racist’ bestempeld.
    p. 77 “De nadruk op gelijke uitkomsten voor het basisonderwijs en voor het secundair onderwijs vormt een tweede cruciaal verschilpunt tussen egalitarisme en meritocratie.” Nicaise en Hirtt stellen dus dat zij vanuit hun egalitaire visie gelijke uitkomsten propageren.
    p.9: “In zijn huidige organisatie is het onderwijs, volgens auteurs zoals Pierre Bourdieu in Frankrijk en Bowles in de VS, de instelling bij uitstek die bijdraagt tot de reproductie van sociale ongelijkheden generatie op generatie. “
    p.42 e.v. "Het werk van dezelfde onderzoekers toont aan dat de relatieve democratisering van het onderwijs vreemd genoeg tot stilstand komt na de Tweede Wereldoorlog, dus net op het moment dat we een massale toestroom van de kinderen van Jan met de pet in het s.o. constateren. …De massificatie betekent geen democratisering van de toegang tot het onderwijs."
    Massificatie zonder reële democratisering!??????
    p.52 Ook de toonaangevende Amerikaanse criticus van het onderwijs, Samuel Bowles, komt tot de conclusie dat de school generatie na generatie de sociale gelijkheid reproduceert.
    p.81 “Een strikte definitie van het nastreven van gelijke uitkomsten houdt in dat voor elk individu eenzelfde streefniveau vooropgezet wordt. Een ruimere definitie: De gemiddelde uitkomsten tussen kinderen uit verschillende sociale milieus moeten worden uitgeschakeld, zodat elke bevolkingsgroep uiteindelijk evenredig participeert aan alle onderwijsniveau. … Over dit morele principe bestaat een ruime consensus.
    p. 134 : Een gemeenschappelijke stam tot 16 jaar is nodig om de waterval te stoppen.

    p. 93 De ideologie van de aanleg is aanwezig …bij de aanhangers van die stelling die beweren dat niet alle jongeren ‘gemaakt’ zijn voor het algemeen secundair onderwijs of voor hogere studies. …Zulke gedachten zijn dermate gemeengoed geworden, dat we niet altijd meer beseffen hoezeer ze een ideologie uitdragen die we zouden kunnen bestempelen als ‘sociaal racisme’.
    P 88 Dat toont aan dat het IQ geen aangeboren capaciteit meet, maar gewoonweg de aanpassing van een bepaald individu aan test die zelf ook sociaal gedetermineerd zijn.
    p. 102 De vervreemding die kinderen uit de volksmilieus tegenover de school ervaren wordt nog versterkt doordat ze in de school stuiten op een manier van omgaan met kennis die hun totaal vreemd is. … Nu staat de schoolse kennis vaak los van elk onmiddellijk bruikbaar oogmerk”. (Invloed van visie van Bourdieu: symbolisch geweld uitgeoefend door curriculum van burgerij.)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    25-03-2023, 20:26 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    22-03-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geen aandacht vandaag op VLOR-studiedag voor belangrijkste piijnpunten in ons kleuteronderwijs
    Geen aandacht vandaag op VLOR-studiedag  over De toekomst van het onderwijs aan jonge kinderen' voor belangrijkste piijnpunten in ons kleuteronderwijs.

    Het Vlaams kleuteronderwijs verwacht opvallend minder van de kinderen op het einde van de kleuterschool dan in de meeste landen. De voorbije jaren werd er in veel landen steeds meer aandacht besteed aan de optimalisering van het kleuteronderwijs. Men gaat er van uit dat dit een belangrijke periode is voor de ontwikkeling van de taal e.d. en voor het optimaliseren van de onderwijskansen - in het bijzonder voor kleuters die sociaal of cognitief kansarm zijn, anderstalig zijn, enz. 

     Met Onderwijskrant startten we al zes jaar geleden een campagne om prioritair aandacht te besteden aan het optimaliseren van het kleuteronderwijs - en dit in het perspectief van de nieuwe eindtermen en curricula. We verwezen hierbij naar tal van recente studies en naar het buitenland. We wezen er ook op dat uit TIMSS-2015 bleek dat Vlaamse kleuters minder ver staan inzake voorschoolse geletterdheid bij de start van het lager onderwijs dan in andere landen het geval is. Prof. Wim Van den Broeck stelde: Volgens TIMSS-2015 doet het Vlaams kleuteronderwijs het erg slecht qua voorbereiding op de lagere school. Dit is een erfenis ervaringsgerichte aanpak (CEGO-Leuven . Zo’n aanpak creëert vooral ook sociale ongelijkheid.

     De VLOR nodigde als sprekers voor de studiedag vooral sprekers uit die mede veranrtwoordelijk zijn voor ons eenzijdig en onderpresterend kleuteronderwijs als Ferre Laevers en CEGO. De 3 directeurs van de GOK-steunpunten (Van den Branden, Van Avermaet en Laevers die in de periode 1991-2010 jaarlijks een 75 miljoen BFR ontvingen voor de optimalisering van ons kleuter- en lager onderwijs, werden ook als spreker uitgenodigd. Maar de Steunpunten slaagden er geenszins in ons onderwijs te optimaliseren. 

     TIMSS-2019-verantwoordelijke Peter Van Petegem (UA) stelde in december 2020 nog: 49% van de ouders zegt dat hun kroost bij het begin van de lagere school ‘niet goed’ zelfstandig kon tellen, letters kon herkennen, hun eigen naam kon schrijven. In andere Europese landen lukt dat veel beter. De resultaten zijn opvallend, vooral omdat kinderen in Vlaanderen al vroeg naar school gaan (De Standaard, 31 december 2020). 

     Helena Taelman, lerarenopleider-Odisee stelde op 31 december j.l.in D.S.: Traditioneel vinden veel mensen dat het kleuteronderwijs moet focussen op de speelse ontwikkeling en het welbevinden. Het schoolse’ aspect, aan de slag gaan met letters en cijfers, .. hoeft nog niet aan bod te komen. Anderen, zoals ikzelf, pleiten ervoor om meer aan de slag te gaan met letters en cijfers.

     Lerarenopleider Johan De Wilde (Odisee) plaatste een analoge opinie op de website van Klasse: Ik pleit voor een programma dat ook gericht aan taal en wiskunde werkt. Ons kleuteronderwijs sleept een verkeerd beeld mee uit het verleden. Onderzoek toont dat een gericht programma voor pakweg wiskunde, kinderen cognitief versterkt en hun welbevinden geenszins naar beneden haalt. Ons kleuteronderwijs sleept een verkeerd beeld mee uit het verleden. Typerend is de Duitse benaming Kindergarten. Alsof de kleuterklas een idyllisch ommuurd muurtje is, waar kleuters vanzelf groeien als je ze genoeg warmte en liefde geeft." 

     De Nederlandse onderzoeker P.L. Slot concludeerde in 2019: Onze reviewstudie van 32 verschillende interventiestudies toonde aan dat kleuteronderwijscurricula gericht op taal, ontluikende geletterdheid en gecijferdheid een positief effect hebben op leerresultaten in het eerste leerjaar. Vooral ook kinderen die het risico lopen op een achterstand hebben veel baat bij een meer uitgebalanceerd aanbod van activiteiten. 

    De EURYDICE-studie van 2009 pleitte eveneens voor een gebalanceerde aanpak met een dosis aanbodgerichte programma’s : directed curriculum woordenschatontwikkeling, voorbereidend rekenen en lezen, ...), die toeneemt naarmate de kleuters ouder worden (Early Childhood Education and Care in Europe: Tackling Social and Cultural Inequalities, 2009. 

    Vanaf de lancering van het ervaringsgericht keuteronderwijs van prof. Ferre Laevers in 1976 namen we radicaal afstand van zijn kindvolgende child-developmentvisie, zijn zelfontplooiingsmodel. Laevers beweerde in 1993 nog: "Ons EGKO heeft aangetoond dat in een kleuterklas van 25 en meer kinderen het praktisch haalbaar is de individuele kleuter grotendeels zelfstandig te laten beslissen over de aard, de duur en de frequentie van zijn leeractiviteiten. De kleuters kunnen (bijna) moment na moment bepalen wat ze gaan doen. De kinderen weten wat goed is vanuit hun innerlijke groeidrang.
    Ook begeleide activiteiten (bv. verhaal vertellen) mogen niet als verplichte activiteiten gepresenteerd worden (Pedagogische Periodiek, oktober 1993). Een andere basisstelling luidde: “Een kleuter kan evengoed schoolrijp, leesrijp en rekenrijp worden door het spelen met poppen dan door gerichte activiteiten met letters, cijfers ... Er was dus volgens Laevers geen nood aan aanbodgerichte en leerkrachtgestuurde activiteiten voor het woordenschatonderwijs, voor voorbereidend lezen, rekenen… 

    We stelden de voorbije 40 jaar dat in de CEGO- aanpak al te weinig aandacht besteed wordt aan voorschoolse geletterdheid: aan leren lezen en rekenen, aan systematisch woordenschatonderwijs (+ extra NT2-lessen voor anderstalige leerlingen), aan het oefenen van executieve functies als concentratie en doorzettingsvermogen, leren luisteren naar leerkracht en andere leerlingen, zelfbeheersing, emotie-regulatie i.p.v. b.v. het laten afreageren van agressie zoals ook het CEGO propageerde, enz. 

    In wetenschappelijke publicaties maakt men veelal een onderscheid tussen twee aanpakken: de zgn. child-development’of developmental-constructivist’approach, de activity-oriented kleutertuin en anderzijds de meer uitgebalanceerde aanpak. De voorstanders van een ontwikkelingsgerichte en kindvolgende aanpak vinden dat het vooral moet gaan om spel met materialen (leerling-materiaal interactie), simulatiespel, muzisch bezig zijn, exploreren, ... In dergelijke programma’s krijgen gericht woordenschatonderwijs en schoolse vaardigheden als letterkennis en klankbewustzijn & voorbereidend rekenen al te weinig aandacht. Vrij initiatief en vrij spel in speelhoeken met materiaal staan centraal, with open-ended activities. Teachers’ roles are primarily supportive rather than directive (R. Slavin). In de ontwikkelingsdoelen en ontwikkelingsplannen -1998 stond de visie van Laevers jammer genoeg te centraal. 

    Het ontwikkelingsplan van het katholiek onderwijs-1998 stelt bv. ook expliciet dat kinderen tot 7 jaar zich op een incidentele en speelse, minder gerichte wijze ontwikkelen en dat men moet inspelen op de individuele noden en rijpheid van elk kind. Het tellen werd er beperkt tot tellen tot 5. 

    We lezen in de al vermelde studie van P.L. Slot: De grootschalige en invloedrijke EPPSE-studie in Engeland concludeerde: ‘De kwaliteit van het curriculumaanbod gericht op ontluikende geletterdheid en gecijferdheid bleek een belangrijke voorspeller van leeruitkomsten, zowel op de korte termijn, in de vorm van betere pre-academische vaardigheden bij aanvang van de lagere school’ als op de langere termijn in termen van betere schoolprestaties op 11-jarige leeftijd (Sylva et al., 2006 & 2011). … Uit onze studie blijkt eveneens dat Nederlandse ouders – en het meest nog de lager opgeleide ouders - het voor kleuters vanaf drie jaar belangrijk vinden dat er ook aandacht is voor de ontwikkeling van pre-academische vaardigheden, zoals ontluikende geletterdheid en gecijferdheid. Er is ook sprake van een kleine incongruentie in wat ouders verwachten en verlangen en wat leerkrachten belangrijk vinden in wat zij de kinderen aanbieden

    Ook Slavin en Co pleitten in 2001 tegen het eenzijdige child development-model en voor een gebalanceerde én-én aanpak: Balanced programs are intended to use the best aspects of both developmental-constructivist and skills-focused approaches. Some of the day is devoted to whole-class or smallgroup activities specifically focused on building language and early reading skills, ... Further, balanced programs are likely to regularly assess children’s progress and to carefully plan both teacher-directed and childinitiated activities that contribute to progress toward specific language and literacy goals. But they also organize childinitiated activities, activity stations, art, and music. Activities are likely to be organized in themes, and are likely to provide many opportunities for make believe, experimentation, and unstructured group play (Slavin, Chambers, Chamberlain & Hurley 2001). 

     Noot.De studiedag van 22 maart over De toekomst van het onderwijs aan jonge kinderen. De Vlor stelde: de Vlor bracht voor deze strategische verkenning een aantal eminente onderwijsdeskundigen samen. Zij geven een schot voor de boeg voor een vernieuwd Vlaams onderwijs aan jonge kinderen met 2030 in het vizier. Nu verkrijgbaar via https://www.vlaanderen.be/.../de-toekomst-van-het..

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:kleuteronderwijs
    22-03-2023, 17:51 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    21-03-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. Artikel van de Zweedse onderwijskundige Jonas Linderoth uit 2016 -waarin hij mea culpa slaat en de vele onderwijsexperts die mede verantwoordelijk zijn voor de uitholling van het onderwijs en lerarenberoep oproept om zich te verontschuldigen. Nederlandse
    Een vertaling van het artikel van de Zweedse onderwijskundige Jonas Linderoth uit 2016 -waarin hij mea culpa slaat en de vele onderwijsexperts die mede verantwoordelijk zijn voor de uitholling van het onderwijs en lerarenberoep oproept om zich te verontschuldigen. 

     Dit is een vertaling van een artikel dat ik in 2016 schreef voor de grootste krant van Zweden, Dagens Nyheter. .... Sinds professor Paul Kirschners blogpost enige interesse in het artikel heeft gewekt, heb ik besloten om, bijna 7 jaar nadat het was geschreven, het (met ondersteuning van GPT4) naar het Engels te vertalen. Internationale lezers moeten weten dat het artikel nogal wat debat veroorzaakte in Zweden. Het leidde tot verhitte discussies over progressieve/constructivistische onderwijsideeën. Naast de vertaling zal ik later ook een stuk schrijven over hoe het artikel tot stand is gekomen, hoe het is ontvangen en waar het nu staat. Dat is op zich al een verhaal over onderwijsideologieën, de macht van copy editors en het politieke landschap van het Zweedse onderwijssysteem. 

     Maar nu eerst mijn artikel van destijds Gepubliceerd in Dagens Nyheter 2016–08–24 (Computervertaling van Engelse vertaling van de auteur) [Voorgestelde titel:] Een reden voor de lage status van het lerarenberoep zijn de onderwijsideeën van de jaren 90. [De titel die de eindredacteur eraan gaf: Ik verontschuldig me voor de educatieve ideeën van de jaren 90] 

    [Preambule, geschreven door de eindredacteur] Achter de lage status van het lerarenberoep. De onderwijsideeën van de jaren 90 leidden niet tot een betere school. Desondanks is het erg stil onder ons onderwijsonderzoekers die hebben bijgedragen aan het ondermijnen van het lerarenberoep. Misschien is het gepast dat we het goedmaken. Het zou een belangrijke bijdrage leveren aan het verhogen van de status van het lerarenberoep in Zweden, schrijft professor Jonas Linderoth. 

    [Hier begon 'mijn' tekst) De start van het schooljaar is gevolgd door sombere berichten over het lerarentekort op Zweedse scholen. Opgeleide leraren verlaten het beroep en veel te weinig studenten kiezen voor een onderwijsloopbaan. Directeuren zoeken bij hoog en laag naar iemand die bereid is les te geven.  De situatie is zeer zorgwekkend. Binnen een paar jaar zal er een tekort zijn van duizenden gekwalificeerde leraren op Zweedse scholen. 

    ... Wat in het debat volledig over het hoofd wordt gezien, is hoe de schoolhervormingen van de afgelopen twintig jaar het verhaal van wie de goede leraar is fundamenteel hebben veranderd. Vreemd genoeg werden de hervormingen van de jaren 1990 in Zweedse scholen gelanceerd - bijna systematisch vanuit  pedagogische argumenten argumenten. Schooldebaters, onderwijsonderzoekers, ambtenaren, vakbonden, lerarenopleiders en politici voerden voorstellen aan voor de ideale school van morgen. Voorstellen die de identiteit van het bestaande lerarenberoep ondermijnden

    De tijdloze vorm van lesgeven waarbij iemand die iets weet het vertelt aan iemand die het niet weet, werd geassocieerd met machtsmisbruik. In plaats daarvan was de goede leraar iemand die het onafhankelijke leren van de student ondersteunde. Klassikaal werk moest gebaseerd zijn op de natuurlijke motivatie van de leerling. Grenzen tussen verschillende onderwerpen moesten worden opgeheven. Klaslokalen moesten fysiek worden ontworpen om leerlingen  vooral bij zelfstandig werk te ondersteunen dan om leerkrachtgestuurde instructie te ondersteunen. Van leraren die deze pedagogische innovaties niet overnamen, werd gezegd dat ze problematische epistemologische opvattingen hadden, blinde discipline bepleitten en graag lage cijfers aan leerlingen gaven. 

    In mijn eigen lerarenopleiding in de jaren 1990 werden leraren die pleitten voor instructie geassocieerd met de fictieve, sadistische leraar genaamd "Caligula" in Alf Sjöberg's film Torment. Wij studenten kregen de boodschap dat we niet zoals deze leraren mochten worden. We zouden een ander soort leraren worden die het Zweedse onderwijs fundamenteel zouden veranderen. 

    In 1993 beschreef professor Alison King de opkomende nieuwe lerarenrol in een nu klassiek artikel. De leraar zou niet langer een wijs persoon zijn die op een trede staat, maar een gids die hen  aan de zijkant vergezelt (Van de wijze op een trede tot een gids aan de zijkant). 
    King geloofde dat deze veranderde rol van de leraar leidde tot onafhankelijke, kritisch denkende studenten die problemen creatief konden oplossen. Rond dezelfde tijd beweerde wiskundeprofessor Seymour Papert, een invloedrijke pionier van digitaal leren, dat de leraar vaak de eigen nieuwsgierigheid van de leerling in de weg stond. In plaats daarvan was het doel van een leraar om op zo'n manier les te geven dat ze de hoogst mogelijke leerresultaten  konden bereiken met zo min mogelijk lesgeven.

    In Zweden waren deze ideeën al in 1992 geformaliseerd toen de commissie die belast was met de ontwikkeling van een nieuw Zweeds curriculum haar hoofdrapport, Skola för bildning (SOU 1992:94), afleverde. De trefwoorden die de activiteit van de leerling in dit rapport beschreven, waren onderzoeken,  ontdekken en construeren. .De taken van de leerkracht waren stimuleren, ondersteunen en begeleiden. Het rapport noemt nauwelijks een leerlingenrol die luistert en begrijpt of een leraarrol die vertelt, uitlegt en instrueert. Beetje bij beetje werd aldus de historische identiteit en status van het lerarenberoep ontmanteld. 

    Zelf heb ik onbewust bijgedragen aan het verzwakken van het lerarenberoep op deze manier. Als nieuwe promovendus sprak ik op Kulturhuset (cultuurhuis) in Stockholm tijdens een conferentie. Onder de titel Experience for Knowledge vertelde ik anekdotes als: Ik heb meer Engels geleerd door mijn interesse in muziek dan op school. Aan het begin van mijn presentatie liet ik foto's zien van blije spelende kinderen, terwijl ik pink floyd's klassieke zin We don't need no education" liet brullen in hde luidspreker. 

    Vandaag huiver ik van schaamte als ik denk aan de simplistische en populistische boodschap die ik heb overgebracht. De waarheid is dat indien ik tijdens mijn middelbare schooltijd geen fantastische leraren had gehad, ik waarschijnlijk niet naar het hoger onderwijs was gegaan. Leerzame, verhalende en demonstratieve leraren waren dus een voorwaarde voor mij geweest om later mijn anti-onderwijsboodschap te kunnen verkondigen. 

     Vandaag kunnen we de resultaten zien van de pedagogische 'verlichting' van de jaren 1990. Studies zoals PISA en TIMSS leveren duidelijk bewijs dat Zweedse scholen zijn verslechterd op een manier die ongeëvenaard is in internationale metingen. Onderzoekers Jan-Eric Gustafsson, Sverker Sörlin en Jonas Vlachos schrijven in hun rapport Policy Ideas for Swedish Schools dat er reden is om aan te nemen dat lesmethoden waarbij  leerlingen voor een groot deel zelfstandig moesten leren,  tot slechtere resultaten leiden dan lesgeven waar de leraar een actievere verantwoordelijkheid neemt." John Hattie, de onderwijsprofessor achter een van de meest bekende meta-studies over studentenresultaten van de afgelopen jaren, stelt dat de lesmethode waarbij de leraar een gids wordt - met minimale interventie - bijna in directe tegenstelling staat tot wat succesvolle lesmethoden zijn. 

    Het lijdt geen twijfel dat de pedagogische ideeën van de jaren 1990 niet hebben geleid tot beter onderwijs.  Desondanks, of misschien wel juist daardoor, is er weinig discussie onder ons onderwijsonderzoekers die hebben bijgedragen aan het ondermijnen van het lerarenberoep. Het is nochtans gepast om onszelf en het schooldebat dat we de afgelopen twintig jaar hebben gevoerd, onder de loep te nemen. Zo'n kritische evaluatie van de ideeën van de jaren 1990 over de ideale leraar voor de toekomst  zou een belangrijke bijdrage leveren aan het verhogen van de status van het lerarenberoep in Zweden. Het zou wonden kunnen helen tussen de leraren en de onderwijsonderzoekers die ook lerarenopleidigen leiden.  Het zou leiden tot eerherstel voor  de leraren  die erin geslaagd zijn weerstand te bieden aan de pedagogische trends door opnieuw hun sturende lerarenrol te beklemtonen. 

    Het zou kunnen betekenen dat leraren hun professionele identiteit weer met trots in een historisch perspectief kunnen bekijken. Voor mijn optreden en uitspraken destijds op het podium van Kulturhuset ben ik diep bedroefd en wil ik mijn excuses aanbieden aan de Zweedse leraren. Ik hoop hierin het goede voorbeeld te geven en kijk nu reikhalzend uit naar meer collega's die verantwoordelijkheid nemen voor het nefaste pedagogische klimaat waaraan zij hebben bijgedragen. 

    Ook de auteurs achter Skola för bildning SOU 1992:94 nodig ik hiertoe uit.  


     Jonas Linderoth, hoogleraar pedagogiek aan de Universiteit van Göteborg, voormalig docent kunst en sociale wetenschappen. Auteur van Lärarens återkomst — Från förvirring till upprättelse [De terugkeer van de leraar — Van verwarring naar verzoening]

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:Linderoth
    21-03-2023, 14:59 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    09-03-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De eerste jaren 2000 nam de ontscholing(sdruk) nog toe. Begin 2007 lanceerde Onderwijskrant grootscheepse camapagne tegen aantasting van de kwaliteit, kennisrelativisme, niveaudaling ... De start van een breed debat.
    O-ZON-campagne 2007 van Onderwijskrant: bijdrage uit Onderwijskrant nr. 140 (Witboek, 100 p.) waarin we onze O-ZON-camapagne voorstelden en lanceerden

    1 Aanleiding van O-ZON-campagne-2007

    Met deze campagne  willen we  een breed debat over de ontscholingsdruk en de feitelijke ontscholing en niveaudaling op gang brengen. Het is tevens een campagne voor herwaardering van het lerarenambt met als motto: Meester, je mag weer meester zijn. 

    We zagen in de beginjaren 2000 de ontscholingsdruk nog gevoelig toenemen, mede als gevolg van de eindtermen en nieuwe leerplannen die volop het constructivisme en kennisrelativisme, de uitholling van het taalonderwijs ..., propageerden. Daardoor wordt het lerarenberoep ook minder aantrekkelijk.

    We werden in 2002 al geconfronteerd met plannen voor de structuurhervorming van het s.o. Op 1 september 2001 verkondigde minister Vanderpoorten dat de leraar niet langer vooraan mocht staan in klas en dat leerplannen voorbijgestreefd waren. Ze werd hierbij geflankeerd door Ronald Soetaert die poneerde dat ‘de kennisoverdacht passé was’. In de jaarlijkse inspectierapporten lazen we telkens dat de leerkrachten te veel les geven, te veel aandacht besteedden aan (taal)kennis, enz. We merkten ook dat de inspectie blind was voor de niveaudaling. Ook de 3 universitaire GOK-Steunpunten stelden in 2004 dat alles o.k. was in het basisonderwijs (dankzij hun ondersteuning). 

     In april 2006 en op 13 december 2006. beweerde prof. Laevers (Steunpunt GOK & CEGO) dat zijn ervaringsgerichtge onderwijsvisie volop ingang gevonden had in het kleuter- en lager onderwijs en dat nu ook s.o. aangeapkt meost worden. Laevers: Ons s.o. moet totaal voor de bijl. Het is veel te prestatiegericht en vormt een bedreiging voor het welbevinden van de leerlingen (Over vijf jaar moet ook het secundair onderwijs voor de bijl gegaan zijn, DM, 19.04. 06). 

     Bij het aantreden van minister Frank Vandenbroucke in september 2004 hoopten we nog  dat deze minister de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs en de ontscholingsdruk zou aanpakken, en niet zou ingaan op de vraag van bepaalde politieke partijen, sociologen, onderwijskoepels ... om een brede/gemeenschappelijke eerste graad s.o. in te voeren en de onderwijsvormen af te schaffen. Tijdens ons lang interview met de minister begin januari 2006 merkten we echter dat dit niet het geval zou zijn. Eind 2006 besloten we dan ook een grootscheepse campagne te lanceren.  In de eerste helft van december 2006 lazen we zowel in de Nederlandse als in de Vlaamse pers een stroom van bijdragen en reacties over de daling van het niveau van het onderwijs. 

    In Vlaanderen was een eenvoudige mail van leraar Hullebus in november 2006  de aanleidin voor onze O-ZON-campagne. Vlaanderen kampt al vele jaren met een toenemende ontscholingsdruk. Ook vernieuwingen als de eindtermen en de nieuwe leerplannen van de late jaren 1990 en de door de DVO opgelegde nieuwe inspectiecriteria streven/streefden ernaar dat een school zo weinig mogelijk op een school zou gelijken, ze viseerden de ontscholing, het afstand nemen van de basisgrammatica van het onderwijs, van het typisch schoolonderwijs. 

     Het is geen toeval dat de oproep van informaticaleraar Marc Hullebus  van 29 november 2006 opvallend veel weerklank vond in de pers, bij de leerkrachten, de docenten en de ouders. In de stroom van reacties en protesten naar aanleiding van die oproep kwam het grote ongenoegen over de kennisdeficiëntie en ontscholing sterk tot uiting. De discussie over de achteruitgang van het niveau en van de instructie woedde wekenlang in de opiniepagina’s van alle kranten en op radio en tv. Leraar Kris De Boel drukte het treffend uit: Na jaren van toenemende frustratie bij veel leraars wordt de discussie eindelijk eens openlijk gevoerd. Klokkenluider Hullebus handelde op eigen houtje en kon op veel bijval rekenen. Volgens de vele polls gaan 80 tot 90% van de mensen akkoord met zijn basisstellingen. Het verzet kreeg een publiek statuut en wees op de grote kloof tussen de werkvloer en het beleid en de hogere pedagogiek anderzijds. 

    De leerkrachten en vele anderen maken zich meer dan ooit zorgen over de dalende hoeveelheid kennis en vaardigheden die leerlingen kunnen verwerven en over de onderbenutting van talenten, over het kennisrelativisme, de uitholling van het taalonderwijs, e.d. . En dit zowel in het basis- en het secundair onderwijs als op het niveau van de lerarenopleidingen, de hogescholen en de universiteiten. 

    In richtlijnen voor het taalonderwijs 1994 & 1997 van het katholiek onderwijs lezen we dat er een stricte scheiding is tussen kennis en vaardigheden. De critici zien geen stricte scheiding, en  kennis  is volgens hen een belangrijkste voorwaarde voor vaardigheid. Tegelijk worden vaardigheden (rekenen, lezen,  schrijven, technische vaardigheden …) vaak al te weinig ingeoefend. En minder direct functionele kennis - bijvoorbeeld literatuur - krijgt steeds minder waardering. 

     We merkten dat bepaalde politici,  de kopstukken van de inspectie s.o., de onderwijskoepels  en andere ontscholers al te vlug geneigd zijn Hullebus en de vele voorstanders van cultuuroverdracht te bestempelen als nostalgisch en conservatief, als sukkelaars die de vernieuwingstrein gemist hebben.

     Inspecteurs, Laevers en het CEGO … pleitten in hun reacties op de O-ZON-campagne voor verdere ontscholing, voor een sterke afname van de directe instructie -zie punt 4. Het zijn o.i. echter de voorstanders van de ontscholing en de ont-intellectualisering die de onmondigheid bevorderen en de maatschappelijke inzetbaarheid bemoeilijken. De ontscholers dienen een rechts-conservatief project; ze remmen de volksverheffing en ontvoogding af en doen de onderwijskansen afnemen. Het stellen van te weinig eisen in het onderwijs ondermijnt ook de arbeids- en ondernemingszin en de maatschappelijke inzetbaarheid. 

     Om misverstanden te vermijden maken we in het debat wel een onderscheid tussen het ontscholingsdiscours en de feitelijke ontscholing in de klaspraktijk. Een voorbeeld: bij doorlichtingen stellen de inspecteurs vast dat veel taalleerkrachten de eenzijdige communicatieve aanpak van de eindtermen en leerplannen niet ten volle willen toepassen. In Vlaanderen is er al bij al nog meer aandacht voor directe en activerende instructie, voor basiskennis en basisvaardigheden dan in de ons omringende landen, Wallonië inbegrepen.  Dankzij verzet en lippendienst van veel leerkrachten kon de niveaudaling lange tijd nog wat afgezwakt worden; maar de voorbije jaren nam die druk nog toe. De ontscholingsdruk werkt als een sluipend gif en zo kwam de niveaudaling op den duur meer aan de oppervlakte. Dit alles verklaart o.i. waarom de Vlaamse leerlingen relatief gezien nog beter presteren dan deze in het buitenland. Deze relatieve koppositie belet niet dat o.i. ook het niveau van het Vlaamse onderwijs en van de leerprestaties van de leerlingen al gevoeling gedaald is. Ook in Vlaanderen  ligt de lat vaak te laag. We moeten dringend de toenemende ontscholing(sdruk) tot stilstand brengen en her en der tot herscholing overgaan. 

     2 Oprichting actiegroep O-ZON eind december 2006 

    Onderwijskrant heeft de voorbije 30 jaar bewezen ook een actietijdschrift te zijn. Om het debat te voeden en te verdiepen hebben we samen met Marc Hullebus de vereniging O-ZON -Onderwijs Zonder ONtscholing- opgericht en de website www.o-zon.be. We voeren onze actie onder het motto: Meester, het mag weer. De leraar moet opnieuw de kans krijgen om meesterlijk klas te houden en les te geven. We verbinden dit motto met de stelling: Ontscholing=onderbenutting van talenten. Met een knipoog naar minister Vandenbroucke voegen we eraan toe: ontscholing = zwak voor de sterkere leerlingen, zwakst voor de zwaksten. Ook de overheid en veel beleidsadviseurs stimuleerden de voorbije 15 jaar de ontscholing. 

    We vragen de onderwijskoepels, de inspectie,  minister Vandenbroucke, de GOK-steunpunten, de       unversitaire onderwijsexperts ... om de sluipende ontscholing te stoppen i.p.v. ze te stimuleren. Op 5 mei 2007 plant O-ZON  ook een symposium over deze thematiek in Blandijnberg- Gent. 

    Met voorliggend O-ZON-witboek en met de O-ZON-website willen we bijdragen tot het voeren en verdiepen van het debat. In deze bijdrage beschrijven we de contouren. Voor de vele andere invalshoeken verwijzen we naar de inhoudstafel. Een deel van de binnengekomen bijdragen over dit thema zullen we in een volgend nummer afdrukken. 

    3 Ontscholingsdiscours en ontscholingsdruk 

    Het Vlaams onderwijs wordt al vele jaren geteisterd door een ontscholings- en omwentelingsrage, aangewakkerd door nieuwlichters en beleidsmensen. De belangrijkste begrippen binnen de schoolgrammatica werden steeds meer door alternatieve (ontscholende) termen verdrongen/vervangen: onderwijzen door leren, meester door begeleider (coach), leerling door lerende of kind, sturing door de leerkracht door zelfsturing of zelfregulering, cultuuroverdracht door zelfconstructie van allerpersoonlijkste kennis, hoge eisen door knuffelen & verleuken, diepgaande reflectie door learning by doing & ontwikkelend onderwijs, , e-ducatie (uitleiden uit ego-wereldje) door egogerichte zelfontplooiing; leerschool door leefschool, leerinhoud door competenties, leren door leren leren, school door leer- of studiehuis of leerplein, belangstelling wekken voor brede cultuur door leren vanuit betrokkenheid op eigen verlangens, gezagsvol optreden  door permanent onderhandelen, basiskennis verwerven door kennis kunnen opzoeken, inspanning, arbeidszin en verdiend welbevinde door momentaan welbevinden ... 

    De cultuuroverdracht en de prestatiegerichtheid stonden de voorbije tien jaar voortdurend onder verdenking. Enkele recente illustraties.

    De eindtermen en nieuwe leerplannen van de late jaren 1990 pakten uit met constructivisme, kennisrelatisme en eenzijdig vaardigheidsonderwijs, enz. De DVO-van Roger Standaert en prof. Ferre Laevers drongen de inspectie nieuwe inspectiecriteria op met de constructivistische Uitgangspunten van de eindtermen als basisfilosofie. In de jaarlijkse inspectierapproten lezen we nu telkens dat de leerkrachten teveel les geven, teveel aandacht besteden aan taalkennis , enz.   

     Op 1 september 2001 verkondigde minister Vanderpoorten dat de leraar niet langer vooraan mocht staan in klas en dat leerplannen voorbijgestreefd waren. Ze werd hierbij geflankeerd door Ronald Soetaert die poneerde dat ‘de kennisoverdacht passé was’.

     In april 2006 en op 13 december 2006. beweerde prof. Laevers (Steunpunt GOK & CEGO) dat ons s.o. totaal voor de bijl moest omdat het veel te prestatiegericht is: een bedreiging voor het welbevinden van de leerlingen (Over vijf jaar moet het secundair onderwijs voor de bijl gegaan zijn, DM, 19.04. 06). 

    In Impuls van april j.l. poneerde CEGO-mede-werker Luk Bosman: directe instructie geeft weinig aanleiding tot belangrijke denk- en doeactiviteiten bij jongeren. Ook het Steunpunt GOK stuurde in 2004 aan  totaal heterogene klassen in de lagere cyclus s.o., al 50 jaar - vanaf het VSO-  een verkeerde GOK.  

    Het ontscholingsdiscours komt ook heel duidelijk tot uiting in de reactie van de inspectie op de oproep en kritiek van Hullebus. Drie Brugse inspecteurs lanceerden een aanval in het Brugsch Handelsblad - op Hullebus en co op 19 januari. Luc Marannes (germanist) beweert: Het is bewezen: frontaal onderwijs heeft afgedaan. Onderzoek heeft uitgewezen dat leerlingen slechts 10% onthouden van de kennis die ‘gedoceerd’ wordt. Als de leerlingen samen iets zelf mogen uitzoeken, loopt dat op tot 85 %. Terloops: op het leerpsychologisch AERAcongres 2006 toonde prof. Sweller precies het tegenovergestelde aan (zie p. 82-85). Inspecteur Hans Gevaert (wiskundige) poneert o.a.: Aangezien iedereen een zakrekenmachine heeft, is ook het hoofdrekenen niet meer essentieel. De kassa berekent het bedrag voor de caissière in de Delhaize. Niet enkel de taalvakken maar ook het vak wiskunde moet zich aanpassen aan de veranderende samenleving.

     In KLASSE van februari 2007 nodigden de VLOR-vrijgestelden  de inspectiekopstukken uit om kritisch te reageren op O-ZON.  Zij  beweren dat er geenszins sprake is van een niveaudaling, integendeel. We zijn de inspecteurs heel dankbaar dat ze kleur bekennen en zelf hun ontscholingsdiscours en -druk toelichten. We citeren hen even. Kristien Arnouts - inspecteur-generaal s.o.- poneert: Als groep kennen de twaalfjarigen zeker meer dan die van vroeger. Leerlingen die vroeger niet mee konden, liet men gewoon links liggen. Die verdwenen vroeg of laat toch uit het onderwijs. De eindtermen hebben ervoor gezorgd dat leraren ruimer aandacht hebben voor andere zaken dan kennis. Dat merk je in de nieuwe didactieken, zoals begeleid zelfstandig leren, hoekenwerk, contractwerk…Als je een zaal vol vijftigers vraagt wat 1302 hen zegt, zullen ze ongetwijfeld weten dat het om de Guldensporenslag gaat. Maar wat weten ze nog meer daarover? Els Vermeire - coördinerend directeur s.o.– beweert: Onderzoek heeft klaar en duidelijk bewezen dat leerlingen niet beter gaan spellen als ze daar meer tijd aan besteden met dictees en driloefeningen. … De basisschool moét - inzake grammatica e.d.- niet voorbereiden op de latere schoolloopbaan. Grammatica is volgens de inspectie veel te abstract. Volgens de inspectie gaat ook  de vergelijking met vroeger niet op: Als je naar de huisarts gaat, verwacht je toch ook niet de behandeling of medicijnen van twintig jaar geleden.

     We citeren ook nog even enkele verantwoordelijken voor de gecontesteerde eindtermen Nederlands. In Weg met de grammatica -DM, 20.01.05- poneerde prof. Rita Rymenans (UA) dat volgens de Vlaamse taalkundigen scholen hun tijd verkwisten met het aanleren van grammatica. In Taaldidactiek voor het funderend onderwijs (Acco, 2004) schrijven Frans Daems (UA) en Kris Van den Branden (Steunpunt NT2): Systematisch expliciet onderwijs van elementen, zoals woordenschat, spellingregels e.d. is weinig effectief’. Een slechte spelling maakt een taal niet slechter, en een goede spelling maakt een taal niet beter. Koen Van Gorp pleit er voor een zelfontdekkende constructivistische aanpak.

     4 Prestatievijandig klimaat 

    Op de Pro-Contra-pagina van KNACK van 13 december 2006 poneerde prof. F. Laevers -CEGO Leuven- dat ons onderwijs nog steeds veel te kennisgericht is en een bedreiging inhoudt voor het welbevinden. Op de erbij gevoegde poll antwoordde 89% dat het onderwijs precies te weinig kennisgericht was en dat Laevers zich vergiste. Samen met ons betreurt ook de Leuvense onderwijskundige Bieke De Fraine dat de term prestatiegerichtheid jammer genoeg in de oren van veel mensen een negatieve bijklank heeft. Haast onmiddellijk wordt prestatiegerichtheid geassocieerd met competitie tussen leerlingen, leerstof die niet aansluit bij de leefwereld van jongeren en een ijzeren discipline. Vanuit die zienswijze legden sommigen een zodanig sterke nadruk op het zich goed voelen op school, dat het aspect 'leren' naar de achtergrond verdween.

     In recente spreekbeurten voor het COV betreurde ook prof. Hans Van Crombrugge de dictatuur van het welbevinden’. Prof. Geert Kelchtermans liet zich in gelijkaardige bewoordingen uit. Bieke De Fraine kwam in haar onderzoek tot een totaal andere conclusie dan haar collega Ferre Laevers. Zij concludeerde: In klassen (s.o.) met een meer prestatiegericht klimaat behalen leerlingen niet alleen betere resultaten, hun welbevinden is ook hoger dan in klassen die weinig prestatiegericht zijn. Het klimaat in klassen kan verder tegelijk prestatiegericht én gemeenschapsgericht zijn. Het is mogelijk én wenselijk om een omgeving te creëren waarin leerlingen cognitief uitgedaagd worden én tegelijk het gevoel hebben dat ze 'erbij' horen. Ze ergerde zich ook aan de vele mensen die voortdurend het belang van prestaties in vraag stellen -in: Het ideale schoolklimaat, prestatiegericht of gemeenschapsgericht? Impuls, maart 2004, p. 143-148.. Kenmerken van een prestatiegericht klimaat zijn volgens De Fraine: een hoge effectieve leertijd en een uitdagend curriculum. In prestatiegerichte klassen en scholen worden vaak overhoringen en huistaken gegeven. De doelstellingen zijn er duidelijk en de leerkrachten hebben hoge verwachtingen ten aanzien van de prestaties van hun leerlingen. Goede prestaties worden gewaardeerd en beloond. Herhaaldelijk werd vastgesteld dat de kenmerken van een prestatiegericht klimaat een positief effect heben op de prestaties van hun leerlingen. Ons onderzoek geeft aan dat prestatiegerichtheid niet negatief hoeft te zijn. Er is niets mis met het stellen van eisen aan leerlingen.

     5 Ontscholing = onderbenutting talenten = onmondigheid 

    De voorbije decennia hebben we in Onderwijskrant een groot aantal bijdragen gewijd aan pleidooien voor herwaardering van basiskennis en -vaardigheden en voor het beter benutten van de talenten van zowel de zwakkere als de betere leerlingen. In dit kader bestreden we het ontscholingsdiscours en de zelfontplooiingsmodellen die haaks staan op een effectieve (achterstands)didactiek. In dit themanummer laten we Jaap Dronkers, professor sociale stratificatie en ongelijkheid, hierover verderop aan het woord. Volgens hem is de voorbije decennia het niveau van de instructie en van de leerprestaties gedaald. Door de ontscholing hebben achterstandskinderen het op vandaag moeilijker dan weleer en krijgen ook modale en betere leerlingen niet waar ze recht op hebben. 

    Ook de schrijfster Naima El Bezaz schreef onlangs nog dat allochtone jongeren vooral “een strakke lijn en gewoon de ouderwetse kennisoverdracht nodig hebben” en dat dit spijtig genoeg niet het geval is (NRC, 25.11.06). In een bijdrage verderop in dit nummer pleiten ook de professoren Kirschner, Sweller en Clark voor het terug invoeren van meer geleide instructie en tegen het nefaste constructivisme. De visie van Sweller kreeg veel bijval op het AERA-congres van 2006. Kirschner is een bekende Nederlandse ICT-professor. Ontscholing en ontsystematisering leidden tevens tot de afname van de onderwijskansen. 

    Onze officiele GOK-steunpunten -CEGO; NT2-Leuven en ICOGent- propageren al vele jaren het constructivistische (zelf)ontplooiingsmodel, minder instructie en structuur. Constructivistische aanpakken waarbij de leerlingen als zelfstandige ondernemers beschouwd worden, zijn nefast – in het bijzonder voor leerlingen met een achterstand. Zwak dus voor de sterke leerlingen, nog zwakker voor de zwakkere. Op een recente studiedag wezen GOK-ondersteuners en Hiva-mensen opnieuw de klassieke aanpak af. We lazen op de uitnodiging: De klassieke’ onderwijsmethoden zijn weinig toegankelijk voor kansarme leerlingen. Ze steunen sterk op het klassikaal doorgeven van theoretische en abstracte kennis. Pedagogische vernieuwingen vormen daarom een onmisbare schakel in een schoolbeleid gericht op gelijke onderwijskansen. Tijdens deze dag ontdekken we hoe de principes van het sociaal-constructivisme in de praktijk vertaald worden - in: Op zoek naar de didactiek van de gelijke kansen, Berchem, 23.02.06

    We willen het kennisdebat verruimen en spreken dan ook liever over het fenomeen van de ontscholing en de onderbenutting van talenten dan over afname van de kennisgerichtheid. De verzamelterm ontscholing die we lanceren  slaat op de verwaarlozing van de basiskennis in de brede zin van het woord, maar evenzeer op de achteruitgang van basisvaardigheden als vlot rekenen, keurig en vlot schrijven en spreken, in staat zijn een Nederlandse of Franse tekst te lezen. Ontscholing slaat tevens op het tekort aan leerkrachtgeleide instructie, op de aantasting van het gezag van de school en de leraars… Als verzamelterm voor dit alles spreken we liever over ontscholing dan over te weinig kennisgericht onderwijs. In Duitsland hanteert men vaak de uitdrukkingen: Entschulung, Entsystematisierung & Entsymbolisierung van het onderwijs. Ontscholing betekent een sterke aantasting van de basis-grammatica van de school die al eeuwen haar deugdzaamheid bewezen heeft.

    Het onderwijs was wel voortdurend in evolutie, maar behield zijn basisstructuren (cfr. Cuban). 
    Onderwijs was in sterke mate cultuuroverdracht en expliciete instructie die belichaamd wordt in de persoon van de leraar, en niet zozeer zelfontplooiing en zelfstandig leren. Kinderen kunnen niet vanaf de kleuterschool zelf grotendeels uitmaken welke kennis en vaardigheden ze moeten verwerven en wat het betekent mens te zijn. Leerlingen verwachten dat leerkrachten hun verstandelijke en kritische vermogens uitdagen door inspanning en mobiliteit van het abstractievermogen te eisen. Aldus leren ze ook hoe ze zelfstandig informatie kunnen verwerven en beoordelen. Ze verwachten dat leerkrachten het verwerven van hun vaardigheden modelleren en hierbij hoge eisen stellen.

     6 Herscholing nodig i.p.v. ontscholing: ook in andere landen

    Ook volgens een recent rapport van de Nederlandse Onderwijsraad zijn er voldoende aanwijzingen dat er op alle onderwijsniveaus grote problemen zijn met de belangrijke vakken Nederlands en wiskunde/rekenen. Vermoedelijk is dit ook het geval voor de andere vakken die nog niet onderzocht werden, aldus de voorzitter. Bij Nederlands gaat het vooral om ‘gebrekkige beheersing van zaken als schrijfvaardigheid, woordenschat, grammatica en zinsbouw, en onderscheiden van hoofd- en bijzaken’. Bij wiskunde zit het kennistekort o.a. in de reken- en formulevaardigheden. Het gaat dus niet enkel om kennistekorten, maar evenzeer om tekort aan vaardigheid in bijvoorbeeld het vlot rekenen en in het schrijven. Het onderwijs blijkt te weinig prestatiegericht te zijn. Samenvattend stelt de raad dat er in alle onderwijssectoren nood is aan herwaardering van kennis en basisvaardigheden. De niveaudaling is een gevolg van het vernieuwingsbeleid: Als gevolg van een aantal zgn. procesvernieuwingen is de inhoud onder druk komen te staan. Er bestaat een problematische relatie tussen onderwijsinhoud en onderwijsvernieuwing. Vernieuwers en lerarenopleidingen stellen b.v. het ‘zelfstandig leren’ centraal en poneren dat het onderwijs zich moet richten op het leerproces in plaats van op de leerstof. Leerkrachten moeten leerlingen begeleiden bij het proces van kennisverwerving in plaats van zelf kennis over te dragen. Verder neemt het zogenaamde ‘praktijkleren’ de plaats in van schoolonderwijs. Dit leidt tot een informalisering en onderwaardering van de inhoud. Onze aanbeveling luidt daarom: de’ introductie in gestructureerde kennisgebieden’ blijft de centrale component in het onderwijs los van alle vernieuwingen in het onderwijsproces

    . De Onderwijsraad stelt verder: Zolang niet bewezen is dat een nieuwe onderwijsmethode werkt, zou in ieder geval duidelijk moeten zijn dat invoering geen ongewenste effecten heeft voor de leerprestaties van de leerlingen. Dat is blijkbaar niet het geval bij veel vormen van zelfstandig leren, competentieleren,‘nieuwe leren… 

    De Raad voor het hoger onderwijs (HBO) en de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) concludeerden in een rapport van 18.05.06: Het kennistekort in Nederland is nóg nijpender dan tot nu toe werd aangenomen. Karl Dittrich, voorzitter Nederlands-Vlaamse Accreditatie-Organisatie, maakt zich ook zorgen over het lage niveau van de hogeschoolstudenten, en evenzeer over de docenten die niet meer de kans krijgen om hun vakkennis en enthousiasme te etaleren. Ook de Franse minister G. de Robien heeft beslist dat de scholen veel meer aandacht moeten besteden aan woordenschat, grammatica, vervoeging, spelling, vlot rekenen … en aan directe instructie.

     7  Breed talentendebat

     7.1 Breed debat

     Met onze O-ZON-campagne  viseren we  een breed debat over kennistekorten, niveaudaling, effectieve instructie, ontscholing en onderbenutting van talenten. Het debat slaat evenzeer op de daling van het niveau van de basisvaardigheden. Kennis en vaardigheden zijn overigens niet te scheiden: een nieuw te leren vaardigheid begint veelal met kennis, kennis wordt ook functioneler en ruimer via het toepassen ervan … De polarisering tussen kennis en vaardigheden is veroorzaakt door het modieuze competentiedenken dat vaardigheden centraal stelde. 

    In publicaties over basiscompetenties, socles de compétences, eindtermen, nieuwe leerplannen … werd nog weinig gewezen op het belang van leerinhouden, kennis en vakdisciplines. De Luikse prof. Marcel Crahay, een vroegere promotor van het competentiedenken heeft zich bekeerd en stelt nu: “Het concept vaardigheid/competentie is strijdig met ernstige wetenschappelijke analyses. We pleiten nu voor een herstel van de vakinhouden”: zie b.v. Le glas des compétences, Internet

    Het debat gaat ook over effectieve didactische aanpakken. Canadese onderzoekers o.l.v. Clermont Gauthier stelden eens tge meer vast dat expliciete instructie veel effectiever is dan constructivistische aanpakken waarbij de leerlingen te veel zelf moeten ontdekken. 
    Het debat gaat ook over de betekenis van ICT voor de kennisoverdracht - en van het internet in het bijzonder. De stelling dat kennis steeds on line opvraagbaar is en dat de (inter)net-generatie vooral moet leren kennis op te zoeken, is vrij dubieus. Net als in de reacties van veel Vlaamse leerkrachten stelt de Nederlandse Onderwijsraad: Het gebruik van ICT brengt risico’s met zich mee. De gezaghebbende kennis (die van de leerkracht) wordt vervangen door kennis die overal opvraagbaar, maar moeilijk verifieerbaar is. Dit brengt vragen met zich mee als: wat is de waarde van deze kennis? En welke eisen moeten we stellen om die kennis verantwoord te kunnen gebruiken? Over welke kennis moet iemand zelf beschikken om goed te kunnen functioneren en voor welke kennis kan in welke omstandigheden een beroep gedaan worden op opzoekbare kennis? Men moet al over voldoende basiskennis beschikken om de internet-informatie te kunnen verankeren. 

    Binnen het talentendebat mag het begrip talent’wel  geen één-dimensioneel begrip worden, enkel gericht op algemene kennis en algemene vaardigheden, typische aso-talenten. Het gaat om talenten in de brede zin van het woord, dus ook om de technische talenten van leerlingen uit het tso en bso. Te veel oud-leerlingen van het beroepsonderwijs beschikken over te weinig hand- en beroepsvaardigheid om werk te kunnen vinden op de arbeidsmarkt – dat is erger dan het niet behalen van een (nep) diploma. 

    Nog een paar invalshoeken voor het geviseerde talenten- en niveaudebat. Directrice N. Van Buggenhout getuigt dat er in het beroepsonderwijs steeds meer leerlingen belanden die nauwelijks kunnen lezen en schrijven en dat dit een bedreiging betekent voor het niveau -DM, 23.12.06. Met het geplande inclusief onderwijs  wordt dit straks nog stukken erger, maar de beleidsmensen liggen hier niet wakker van. Vragen over de gevolgen van radicale inclusie voor de talentenontwikkeling van de leerlingen uit het gewoon en het buitengewoon onderwijs worden niet eens gesteld. 

    Nog een actueel voorbeeld: minister Vandenbroucke bejubelde onlangs nog de toename van het aantal inschrijvingen in het Brussels Nederlandstalig onderwijs, maar verzweeg de problemen   voor de talentenontwikkeling van de Nederlandstalige, de Franstalige en de allochtone leerlingen in die scholen. Het debat moet ook verruimd worden tot alle niveaus van het onderwijs. 

    Binnen het recente debat ging het tot nu toe ook  te weinig over de niveaudaling in het basis- en in het hoger onderwijs. We zijn ook te weinig begaan met het verbeteren van de leerprestaties van leerlingen uit het buitengewoon onderwijs. Dit soort onderwijs wordt binnen het discours over inclusief onderwijs steeds meer in de verdom- en vergeethoek geduwd. We vragen bijvoorbeeld al lang dat de overheid investeert in het laten ontwikkelen van aangepaste methodes voor het buitengewoon onderwijs. Omdat de uitgeverijen dit commercieel niet haalbaar achten, mist het b.o. zo’n belangrijke instrumenten.

    7.Besluit

    De voorbije jaren nam de ontscholing(sdruk) nog gevoelig toe - en ook het verzet en de lippendienst vanwege de leraren. Met Onderwijskrant lanceren we dan ook een grootscheepse O-ZON-campagne gegen de ontscholing en niveaudaling. We vrezen ook dat die niveaudaling de komende jaren nog dreigt toe te nemen. En door de ontscholing en ontscholingsdruk werd het lerarenberoep ook minder aantrekkelijk. 

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:ontscholing
    09-03-2023, 16:26 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    26-02-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Leuvens Steunpunt NT2 van Van den Branden, Jaspaert,Verhelst (momenteel pedagogisch directeur kath. ond.) …. ontving vanaf 1991 jaarlijks 25 miljoen BFR , maar werd al vlug Steunpunt ANTI -intensief NT2
    Leuvens Steunpunt NT2 van Van den Branden, Jaspaert,Verhelst (momenteel pedagogisch directeur kath. ond.) …. ontving vanaf 1991 jaarlijks 25 miljoen BFR , maar werd al vlug Steunpunt ANTI -intensief NT2 

    Al 30 jaar pleit ik voor intensief NT2-onderwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. Toen in 1991 het Leuvens Steunpunt NT2 werd opgericht was ik aanvankelijk dan ook best tevreden. 
     Maar al na een paar jaar poneerde het Steunpunt dat NT2-onderwijs overbodig en zelfs nadelig was. 

    Tussendoor: maar in 2020 gaf Van den Branden plots op zijn blog Duurzaam onderwijs toe dat extra NT2-lessen wel nodig waren. Hij wou blijkbaar centen krijgen van minister Weyts voor zijn taalcentrum. Dus na bijna 30 jaar bestrijding van de invoering van extra NT2-lessen, veranderde Van den Branden plots zijn visie. Raar, maar waar. 

    Het Steunpunt NT2-Leuven van Koen Jaspaert en Kris Van den Branden ontving in de periode 1991-2010 jaarlijkseen slordige  25 miljoen BFr voor invoering en ondersteuning van NT2-taalonderwijs. Maar al vlug lieten de Leuvenaars weten dat er volgens hen geen essentiële verschillen zijn tussen NT2- en NT1-onderwijs en dat aparte en extra instructie voor NT2-leerlingen ook niet wenselijk is. Het volstond dat NT2-leerlingen gewoon optrokken met NT1-leerlingen. Het Steunpunt manifesteerde zich sinds 1996 als een Steunpunt ANTI intensief NT2 en als steunpunt PRO intensief gebruik van de thuistalen op school. Koen Jaspaert was de eerste directeur van het Leuvens Steunpunt NT2 (1991-2010) dat in 1991 graag bereid was het NT2-overheidsproject uit te voeren en hiervoor jaarlijks 25 miljoen BFr te ontvangen. 

    Merkwaardig genoeg verkondigde Jaspaert al na een paar jaar dat NT2 volstrekt overbodig was. In 1996 al formuleerde Jaspaert dit standpunt als volgt in Taalunie-voorzet 51: * Er zijn geen argumenten om NT1 en NT2 fundamenteel van elkaar te onderscheiden. Hoogstens kan een verschil in gemiddeld niveau als argument aangevoerd worden, maar ook in dat geval heeft het onderscheid niets van doen met de moedertaalachtergrond van de leerlingen. *Het opsplitsen van onderwijs Nederlands in onderwijs voor ‘hoogtaalvaardigen’ en ‘laagtaalvaardigen’ leidt tot een bestendiging van achterstand en dient daarom vermeden te worden

    Dat de Nederlandstalige kinderen al bij de start van het kleuteronderwijs miljoenen woorden/zinnen beluisterd hebben en konden inprenten en ook later per week tien keer en meer de kans krijgen om Nederlands te leren spreken, was Jaspaert blijkbaar ontgaan. Het aantal minuten/uren per week dat een anderstalige leerling effectief Nederlands kan spreken in klas is overigens vrij beperkt Het Steunpunt NT2 stapte op eigen initiatief af van de specifieke NT2-opdracht: de ondersteuning van de NT2-leerlingen. 

    Het Steunpunt NT2  veranderde ook zijn naam in CTO-Centrum voor Taal & onderwijs - en probeerde voortaan zijn eenzijdige en taakgerichte whole- language-visie op te dringen aan de leerkrachten. 

     Van den Branden & Co ontkenden resoluut de specifieke taal- en leerproblemen bij heel wat allochtone leerlingen. t Volgens de Leuvense profs. Jaspaert & Van den Branden is het taalprobleem-Nederlands van anderstalige leerlingen overigens een ‘aangepraat’ probleem . En als allochtone leerlingen eerder zwak scoren voor Nederlands, dan is dit volgens hen vooral het gevolg van sociale discriminatie. In een publicatie van het GOK-Steunpunt van 2004 poneerde Van den Branden: Het leerpotentieel en de bereidheid leerinspanningen te leveren zijn gelijk verdeeld over de verschillende volkeren en bevolkingslagen. Als kinderen van een andere etnische afkomst slechter presteren (b.v. minder goed Nederlands kennen), dan is er dus sprake van systematische kansenongelijkheid en discriminatie” (Steunpunt GOK, ‘Beter, breder en met meer kleur, 2004). Het was dan ook niet verwonderlijk dat de drie Steunpunten Zorgverbreding/GOK geen effectief voorrangs- en achterstandsonderwijs uitwerkten en de invoering van NT2 tegenwerkten. Koen Jaspaert ontkende op 4 september 2013 eens te meer dat veel anderstalige leerlingen al te weinig Nederlands kenden en dat dit ook een belangrijke oorzaak was van het minder presteren. Hij stelde zelfs dat het taalprobleem een ‘aangepraat probleem ‘was, aangepraat door ministers e.d. Jaspaert: Het probleem van het Nederlands spreken wordt gewoon aangepraat als een probleem. Taalvaardigheid is ook niet zozeer de motor van integratie, het is er vooral de barometer van. Hij ontkende ook dat er nood was aan intensief NT2-onderwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs en beweerde: Als je je in een groep opgenomen weet, dan leer je bijna vanzelf de taal die je binnen die groep nodig hebt.

     Ook Machteld Verhelst,  momenteel pedagogisch coördinator Katholiek Basisonderwijs en ex-medewerker van het steunpunt NT2, onderschreef op 4 september 2013 op twitter  eens te meer volmondig de anti-NT2-visie van Jaspaert en de ontkenning van het specifiek taalprobleem.  

    Naast een aantal leraars reageerde ook prof. Wim Van den Broeck op Van den Brandens pleidooi. Van den Broeck stelde: Hoe wereldvreemd kan men zijn? Echte meertaligheid is natuurlijk een troef, maar taalachterstand in het Nederlands is wel degelijk een handicap, zoals blijkt uit zovele studies die aantonen dat de onderwijskansen en de arbeidskansen zwaar gehypothekeerd worden indien de landstaal zwak of niet beheerst wordt. Het is inderdaad wellicht beter dat als kinderen thuis enkel een gebroken Nederlands horen praten, ze dan beter thuis in hun eigen taal converseren, maar dat betekent niet dat thuistaal toelaten op school hen taalvaardiger zou ‘maken. Het maakt hen niet taalvaardiger in hun thuistaal, want op school spreken ze dan vaak een gemengde taal, en het maakt hen al zeker niet taalvaardiger in het Nederlands. Dit lijkt sterk op het ontkennen of minimaliseren van een reëel maatschappelijk en sociaal probleem dat in grote mate ontstaan is door het ontbreken van een doeltreffend en doortastend taalbeleid. Men moet in sommige kringen toch eens weten wat men wil: ofwel is er geen probleem, maar dan is het geen issue, ofwel is er wel een probleem, en dan moeten we er iets aan doen! (17 mei 2013). 

    Leerkrachten vinden het meestal vanzelfsprekend dat in klas Nederlands gesproken wordt en dat talen die slechts door enkele leerlingen begrepen worden niet aan bod komen omdat iedereen moet kunnen begrijpen. We wisten dus al in 1996 dat het Steunpunt zich niet langer zou inlaten met de specifieke opdracht: het uitwerken van een methodiek voor het aanleren van het ABC van het Nederlands aan allochtone leerlingen. Het Steunpunt NT2 besloot op eigen houtje over te stappen op de verspreiding van zijn eenzijdige taakgerichte whole-language-taalvisie. Ook prof. Kris van den Branden, Machteld Verhelst en andere medewerkers van het Leuvens Steunpunt en van het Gents Steunpunt Diversiteit verkondigden de voorbije decennia de visie van Jaspaert. 

     Met Onderwijskrant pleiten we al 30 jaar voor de invoering van intnsief NT2-onderwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs en voor wat extra bijscholing voor de leerkrachten die dit NT2-pakket verzorgen.Van den Branden poneerde in 2004 in een handboek taaldidactiek dat beide overbodig waren : Wat de leerlingen aan taalvaardigheid in de Nederlandse standaardtaal en schooltaal moeten verwerven, is wezenlijk gelijk voor alle leerlingen, of hun moedertaal nu een variëteit van het Nederlands is of een andere taal. Daarom gaan we er in de verschillende hoofdstukken van dit taalhandboek van uit dat we in het taalonderwijs geen onderscheid moeten maken tussen NT1 en NT2 (Taal verwerven op school, Acco, 2004). 

     In dit handboek – waaraan het Steunpunt meewerkte – wordt niet de minste aandacht besteed aan specifieke aanpakken voor NT2-leerlingen die nog vaak het ABC van het Nederlands moeten leren als ze starten in de kleuterschool. In de bijdrage Naar een volwaardig talenbeleid, omgaan met meertaligheid in het Vlaams onderwijs, in: Tijdschrift voor Onderwijsrecht en Onderwijsbeleid, pleitten Van den Branden, K. & Verhelst, M. (2008) tegen NT2, maar tegeliijk voor meertalig onderwijs. 

     Van den Branden en Verhelst ( momenteel pedagogisch chef van het katholiek onderwijs) stelden voor de bijdrage van thuistaal op school flink te verhogen bv. door de leerlingen af en toe een taaltaak in de eigen taal te laten uitvoeren : informatie opzoeken, tolken, artikel in de schoolkrant, hun kennis van de thuistaal inbrengen in taalbeschouwingslessen, bij groepswerk… en op de speelplaats hun eigen moedertaal te laten spreken. De socioloog Orhan Agirdag drukte zijn verwachting inzake meertalig onderwijs zo uit: Meertalig onderwijs kan variëren van een paar uren moedertaal-onderwijs tot en met het aanbieden van een aantal reguliere vakken in verschillende talen. 

    Anderstalige leerlingen moesten volgens Van den Branden, Verhelst, Agirdag ...vooral voldoende uren b.v. Turks kunnen spreken in aparte en vaak kleine groepjes in speelhoeken, bij groepswerk, taken ...- en eventueel ook nog eerst leren lezen en schrijven in het Turks zoals in het zo geprezen Gents moedertaalproject (2008-2014); maar anderzijds mogen ze niet in een apart en kleiner groepje geen extra  NT2-les krijgen. Ik stelde voor om in de voormiddag de taalleseen met de andere kleuters te concentreren en gerichte aan te appek, en om in de namiddag een 6 à 8 NT2-lessen in te lassen. 

    Strijd tegen taaloproepen van opeenvolgende ministers

    Eind augustus 2009 werd in Vlaanderen de grote taalachterstand van veel allochtone en zelfs autochtone leerlingen actueler dan ooit. Mieke Van Hecke, chef katholiek onderwijs, trok aan de alarmbel en gewaagde van niets minder dan een taaltijdbom. Ook minister Pascal Smet onderschreef de ernst van de situatie. Het taalalarm van Mieke Van Hecke en Pascal Smet en hun oproep voor intensief NT2onderwijs, hield indirect een kritiek in op de falende en verzuimde NT2-aanpak door het Steunpunt GOK. 

    Kris Van den Branden kon dan ook moeilijk anders dan reageren op de oproep en impliciete kritiek. Hij probeerde met een opiniestuk op 1 september in De Morgen te weerleggen dat er nood was aan een intensieve NT2-aanpak en aan speciale taalactiviteiten voor anderstalige leerlingen in het kleuter en in het lager onderwijs Hij wou daarmee ook voorkomen dat het onder vuur liggende Steunpunt werd opgedoekt. In zijn reactie op het taalalarm repliceerde Van den Branden in Taal, taal en nog eens taal (DM, 1.09.09) dat volgens hem niet met NT2-onderwijs, maar wel meertalig, vanuit de moedertaal van de anderstalige leerlingen gewerkt moet worden: De tijd is rijp om in Vlaanderen de meertaligheid van leerlingen sterker aan te boren, en positief in te schakelen in het verwerven van het Nederlands.” En verder luidde het: Zelfs als alle anderstalige ouders thuis Nederlands zouden spreken met hun kinderen, dan zou het ‘schooltaal’probleem niet opgelost zijn. De taal die op school wordt gebruikt, is immers van een heel andere aard dan de taal die thuis wordt gebruikt. Leerlingen moeten op school het soort Nederlands verwerven dat hen helpt om op school tot leren te komen.

     Van den Branden vergeet dat de gewone moedertaal en woordenschat nog steeds de basis vormen voor het leren van schoolse woordenschat en de geschreven taal en voor het schoolse leren. Anderstalige kinderen moeten die basis - die alledaagse AN-taal en woordenschat - nog leren en hier gaat het om. In de reacties op de stelling van Van den Branden lazen we op de DM-website als: Natuurlijk is het zo dat er niets is dat alles oplost. Maar Van den Branden zou toch de klemtoon moeten leggen op het eenvoudige feit dat men voldoende Nederlands moet kennen om goed les te kunnen volgen. ... Hou op met dat academisch gewauwel en pleit voor een oplossing met effect. De professor vergeet ook dat anderstalige leerlingen op school kliekjes vormen met taalgenoten. Door het gewoon samen optrekken in de speelhoeken e.d. leren anderstalige kinderen al te weinig Nederlands

    Op 29 januari 2014 hield Geert Vanistendael op Radio 1 een vurig pleidooi voor doorgedreven NT2-taalonderwijs:Veel academische weldenkenden blijven de nood aan doorgedreven NT2 ontkennen en bestrijden. Ze vinden zelfs dat de school de anderstalig leerlingen niet langer mag aansporen om Nederlands te spreken en te oefenen buiten de lesuren.

     Van den Branden schaarde zich op 2 februari 2014 in zijn blogbijdrage Over superdiversiteit, onderwijs en erbij horen enthousiast achter de superdiversiteitsideologie. Hij kantte zich tegen het streven naar integratie’van minister Geert Bourgeois & Co: De verdere kwaliteitsverhoging van het Vlaamse onderwijs hangt minder afhangt van didactische spitsvondigheden (als exta taal) dan van ons vermogen om elke leerder het gevoel te geven dat hij/zij erbij hoort” 

    Op Van den Brandens pleidooi in Welke taal op de speelplaats (Blog Duurzaam Onderwijs & Klasse 14.04. 2014 & Klasse) reageerde prof. Wim Van den Broeck uitvoerig op de website van Klasse. Hij stelde: Van den Branden is tegenstander van NT2 maar merkwaardig genoeg niet van aparte lessen thuistaal. In zijn reactie sluit hij zich aan bij de Gentse verordening en hij zwaait hierbij kwistig met het argument hét wetenschappelijk onderzoek wijst uit... Dit stuk van Van den Branden illustreert eveneens perfect dat de argumentatie pro het gebruik van de moedertaal op school van leerlingen die thuis geen Nederlands spreken niet gebaseerd is op solide wetenschappelijke argumenten, maar wel op een aaneenschakeling van aannames die in feite een ideologie weerspiegelen.”

    Caroline Frijns , een medewerkster van prof. Jaspaert, pakte op 19 december 2017 nog eens uit met het standpunt van het Leuvens Taalcentrum in de bijdrage :Thuistaal op school? Ja, maar .. in De Wereld Morgen. Frijns beweerde: We hebben een beeld van taal en een beeld van onderwijs, dat vervolgens beïnvloedt hoe we ons taalonderwijs vormgeven. Kinderen uit de lagere sociale klasse, die vaak anderstalig zijn, hebben steevast minder kans op schoolsucces, precies omdat ze uit de lagere sociale klasse komen en gediscrimineerd worden.

     Voor de grote pleitbezorgers van gebruik van de moedertalen op school zijn de eventuele problemen van allochtone leerlingen net dezelfde als deze van andere leerlingen uit de lagere milieus en een gevolg van sociale discriminatie. Dat is ook de visie van Kris Van den Branden, en sociologen als Orhan Agirdag en vele anderen. Ook Ides Nicaise (HIVA) poneerde in 2007: De jonge allochtone leerlingen zijn taalkundig niet gehandicapt; het gaat enkel om achterstelling in de maatschappij en op school.” NT2 is gebaseerd “op het deficit-model, op de theorie van de ‘socioculturele handicap (De School van de Ongelijkheid). 

     Frijns praat daarna ook Jaspaert na om te ontkennen dat er nood is aan extra NT2-onderwijs en fantaseert er op los: Je leert toch ook niet fietsen de hand van een werkblaadje over de onderdelen van een fiets , maar wel door op de fiets te kruipen omgeven door een volwassene die geborgenheid biedt. Taal leert een kind niet met woordenlijsten ingestudeerd aan de keukentafel. Taal leren en leren fietsen, het zijn beide vaardigheden die we al doende in een emotioneel veilige omgeving verwerven.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:NT2, Van den Branden
    26-02-2023, 16:34 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    17-02-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Leerrijke les begrijpend lezen uit 1946 in zesde leerjaar/groep 8
    Les begrijpend lezen in 1946 in Brugse lagere school
    hoe leerden leerlingen destijds begrijpend lezen op de lagere school

     Inleiding 
    In een dik verslagboek over de conferenties voor leerkrachten onder leiding van de kantonnale inspecteur lazen we o.a. het verslag van een les begrijpend lezen uit 1946.   De vragen bij de   leestekt  illustreren een aanpak die destijds vaak toegepast werd voor begrijpend lezen in de hogere klassen van de lagere school. 

    Voorliggende leesles sluit aan bij de les geschiedenis, maar bevat tegelijk een portie nieuwe kennis. De les is zo doordacht en geconcipieerd dat leerlingen gestimuleerd worden om door te denken en verbanden te leggen, om nieuwe woorden te leren vanuit de context, … 

    De leerlingen moeten o.i.  niet per se vooraf over alle/de meeste inhoudelijke kennis beschikken; soms ging het ook over goed gestructureerde en doordachte  teksten over wereldoriënterende onderwerpen die totaal nieuw waren (cf. ook in klassieke methodiek van Langeveld). 

    De leerlingen moeten ook niet vooraf alle termen/begrippen kennen. Ze leren nieuwe termen/begrippen ook vanuit de context. 

    Welk soort teskten?

     Een les begrijpend lezen van  76 jaar geleden in een 6de leerjaar in een dorpsschool met allesbehalve zgn. 'authentieke teksten die aansluiten bij de leefwereld van de leerlingen.' Maar men  leerde destijds behoorlijk begrijpend lezen. 

    De Leuvense taalprofessor Kris Van den Branden  recentelijk nog over  begrijpend lezen: Leerlingen moeten in de basisschool veelvuldig de kans krijgen om betekenisvolle en uitdagende begrijpend-leesopdrachten uit te voeren, waarbij ze lezen om een concreet doel te bereiken dat aansluit bij hun interesses. Elders luidt het dat vooral gewerkt moet worden met authentieke teksten die aansluiten bij de leefwereld van de leerlingen, en dat die teksten niet te moeilijk mogen zijn. De voorbije decennia werden onze leerlingen o.i.  al te  vaak met dunne en luchtige teksten geconfronteerd die al te weinig verwerking en denkactiviteit vereisten. Ik waarschuwde hiervoor al in 1985 in Onderwijskrant.

    76 jaar geleden kregen leerlingen veelal langere en  andere teksten te lezen en te ontsleutelen - en ook wij in de jaren 1950. We illustreren dit even met een  les begrijpend lezen in een Brugse school in 1947 (In: verslagboek van inspectieconferenties kanton Brugge schooljaar 1947-1948. Onderwijzer: Rudolf Van den Berghe, les gegeven in een gewone dorpsschool. Nespreking achteraf onder de leiding van inspecteur: H. Delobel) 

    Titel leestekst: Brugge onder het Frans bewind 

    Voorbeelden uit de lange lijst met denkvragen. Hou er rekening mee dat de leerlingen zesde leerjaar lager onderwijs in die tijd nog uitgebreid en systematisch geschiedenisonderwijs kregen. 

    *Waarom wonnen de Fransen in 1792 te Jemappes den slag op de Oostenrijkers en niet op de Pruisen? *Waarom werd de rust te Brugge sedert den 7den october 1795 minder verstoord? 
    *Waarom verliet de Franse bezetting reeds den 2den februari 1814 Brugge? 
    *Welke landen behoorden zeker tot den groep der verbonden mogendheden tegen Napoleon *Waarom werden niet alle niet-beëdigde priesters jonger dan 60 jaar naar Cayenne in Zuid-Amerika verbannen?

     *Waarom zouden de Fransen de beelden van het stadhuis vernield hebben? 

    *Werd het standbeeld op de van Jan Breydeel en Pieter de Coninck op de Mark vernield? Verklaar je antwoord. 
     *Waarom moesten de Pruisische jagers te paard Brugge verlaten bij de aanval van 400 Fransen?

     *Waarom zou Napoleon een concordaat met den paus Pius VII gesloten hebben? 

    *Hoe leg je uit dat Pruisen en Oostenrijk den oorlog aan Frankrijk verklaren, en Napoleon België binnenvalt? *Hadden de Fransen meer godsdienstzin dan de Oostenrijkers? 

    *Geef aan de hand van de leestekst een chronologische samenvatting van de opeenvolgende gebeurtenissen die onder de Franse beheersing plaats grepen. 

     Ook een reeks lexicologische vragen als
    *Een staat waar het oppergezag niet berust bij een erfelijk vorst, doch bij een of meer gekozen hoofden is een … 
    *Landen die een akkoord sluiten om een gemeenschappelijke vijand te verslaan zijn …

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:les begrijpend lezen 76 jaar geleden
    17-02-2023, 16:53 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    06-02-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onderwijskrantcampagne-2017 voor terugkeer essentiële grammatica in de nieuwe eindtermen en leerplannen Nederlands en Frans in het lager onderwijs
    Onderwijskrantcampagne-2017 voor terugkeer essentiële grammatica in de nieuwe eindtermen en leerplannen Nederlands en Frans in het lager onderwijs 

     1 Over belang van grammatica-onderwijs en sterke achteruitgang

     1.1 Sterke en rijke grammatica-traditie 

     Prof. Rita Rymenans drukte in 2005 haar grote voldoening uit over het feit dat een aantal Vlaamse taaldidactici erin geslaagd waren om in de eindtermen en leerplannen de klassieke grammatica grotendeels te schrappen (Weg met de grammatica, De Morgen, 20.01.05). Het interview eindigde met de stelling: De leerlingen kennen niet langer meer het verschil tussen lijdend en meewerkend voorwerp, tussen 'jou' en 'jouw'… 'maar ze weten voortaan tenminste waarover ze het hebben. Ze staat niet alleen met haar opvatting. Ook tal van andere neerlandici, leerplanvoorzitters en begeleiders delen dezelfde mening. 

    En in het boek ‘Taal verwerven op school’ (Acco, 2004) voegden de neerlandici Kris Van den Branden (CTO-Leuven) en prof. Frans Daems (prof. UA en VON) er nog aan toe dat ‘expliciet onderwijs van grammatica, spelling en woordenschat niet effectief is’ (p. 17). In dit boek van 335 pagina’s wordt er ook in het hoofdstuk ‘taalbeschouwing’ niet de minste aandacht aan de klassieke grammatica besteed. Opvallend is ook dat tegenstanders van klassieke grammatica ook vaak ijveren voor de afschaffing van de werkwoordspelling, en voor nog andere vormen van uitholling van het taalonderwijs, met inbegrip van het relativeren van het AN. 

    Voor het basisonderwijs werden in de eindtermen voor zinsontleding van 1996 enkel nog onderwerp en persoonsvorm behouden. De meeste begrippen werden geschrapt: koppelwerkwoord en gezegde, lijdend en meewerkend voorwerp, bijvoeglijk naamwoord en bijvoeglijke bepaling, voorzetsel, voegwoord, persoonlijk, bezittelijk en betrekkelijk voornaamwoord, telwoord, bijwoord en bijwoordelijke bepaling, vervoeging van de werkwoorden ... Ze werden vervangen door ‘moderne’ taalbeschouwing met eindtermen als “De leerlingen zijn bereid binnen een concrete taalcontext te reflecteren over het gebruik van standaardtaal, regionale en sociale taalvariëteiten ...” 

    Dit laatste ging vaak gepaard met de relativering van het belang van AN door leerplanopstellers als Ides Callebaut en Masquillier. In 2010 werd een kleine aanpassing van de eindtermen voor taalbeschouwing (+ aangepaste leerplannen) ingevoerd. In de beperkte aanpassing van de eindtermen Nederlands -2010 voor het basisonderwijs werd het aantal grammaticale termen en begrippen eens te meer drastisch beperkt. In het ‘syntactische domein’ staan amper vijf termen/begrippen meer: zin, zinsdeel, onderwerp, persoonsvorm en woordgroep. Onder de rubriek ‘syntactisch domein’ 1ste graad s.o. werden er in de aangepaste eindtermen Nederlands voor de A-stroom nog maar vier zinsdelen genoemd: onderwerp, persoonsvorm, lijdend en meewerkend voorwerp. In de recentste nieuwe eindtermen en leerplannen 1ste graad s.o. wordt dit gelukkig wel gecorrigeerd, maar ook in het lager onderwijs moeten m.i. de nieuwe eindtermen en leerplannen weer de grammatica in eer herstellen. 

    En wat was het lot van grammatica in het leerplan Frans basisonderwijs -1998? We lazen: ‘In het vreemdetalenonderwijs belast grammaticaonderricht onnodig de leerlingen. Het verhoogt niet altijd het leerrendement. Toch kunnen bepaalde grammaticale verbanden voor de leerlingen een hulp zijn om efficiënter Frans te leren. Maar de terminologie is alleen bedoeld voor de leerkracht en niet voor de leerlingen. Waar mogelijk hanteert het leerplan de gangbare terminologie uit de taalbeschouwing van de moedertaal’. Tussendoor: voor spelling Frans werd ook het dictee afgeschaft; leerlingen moesten enkel een aantal woorden kunnen kopiëren. 

    Met Onderwijskrant lanceerden we al enkele jaren geleden in het perspectief van de nieuwe eindtermen en leerplannen voor het lager en secundair onderwijs een grammatica-campagne. In het perspectief van de nieuwe eindtermen Nederlands en Frans die momenteel worden opgesteld voor het lager onderwijs besteden we er nog eens een bijdrage aan. In de nieuwe eindtermen Nederlands en Frans voor het secundair onderwijs is er gelukkig weer meer aandacht voor grammatica. We merken echter dat veel zaken die nu voorzien zijn voor de eerste graad s.o. vóór 1989 leerstof waren voor de hogere klassen lager onderwijs. Zo kenden ik en de meeste van mijn klasgenoten veel grammatica toen we 1958 de lagere school verlieten . We besteedden eens te meer een bijdrage aan grammatica omdat we vrezen dat de vertegenwoordigers van bepaalde onderwijsnetten en taalexperts binnen de ontwikkelcommissies voor Nederlands en Frans de invoering van de klassieke grammatica binnen eindtermen en leerplannen voor het lager onderwijs wellicht zullen tegenwerken. De recente ZILL-leerplannen van het katholiek onderwijs sturen daar ook geenszins op aan. 

    Ex-leerplanvoorzitter Nederlands Ides Callebaut en de huidige taalbegeleider Bart Masquillier spraken zich overigens rond 2010 nog vernietigend uit over de klassieke grammatica (zie punt 3). Vlaanderen kende tot in 1998 een sterke traditie inzake grammaticaonderwijs met inbegrip van de vele zinsconstructieoefeningen, het vervoegen van de werkwoorden, de woordleer, enz. Uit de uitslagen van de kantonnale en interdiocesane proeven van weleer blijkt dat de meeste leerlingen op het eind van de lagere school al die basiskennis voor grammatica meester waren. Als 12-jarige werd ik op het examen voor het behalen van een studiebeurs met heel complexe grammatica-opgaven geconfronteerd. Mensen die destijds enkel lager onderwijs hadden gevolgd, maakten ook dankzij hun grammaticakennis vaak weinig dt-fouten. Als lerarenopleider heeft een van ons ook sinds 1970 tijdens honderden lessen in de lagere school kunnen vaststellen dat grammaticalessen boeiend kunnen zijn, en tegelijk probleemoplossend gedrag stimuleerden. We merkten ook hoe die grammaticakennis goed van pas kwam in de lessen vreemde talen. Zelf maken we nog dagelijks bij het schrijven gebruik van de grammaticalessen die we destijds genoten. Docenten uit de lerarenopleiding en uit het universitair onderwijs getuigden de voorbije decennia dat de grammaticakennis voor de invoering van de eindtermen en de nieuwe leerplannen van de jaren negentig behoorlijk was, maar sindsdien jammer genoeg sterk is gedaald. In landen als Engeland en Frankrijk wordt in het lager onderwijs de voorbije 20 jaar weer veel meer aandacht besteed aan de klassieke grammatica dan voorheen. 

     We staan niet alleen met onze grammaticacampagne. Leerkrachten, leerlingen en taalkundigen betreuren al sinds de invoering van de eindtermen Nederlands en Frans in 1996 en de leerplannen van 1998 het wegvallen van belangrijke grammatica-begrippen. In de Onderwijskrant van september 1993 was dit al een van onze fundamentele kritieken op de (ontwerp)eindtermen voor Nederlands en Frans en met collega’s van de Torhoutse lerarenopleiding protesteerden we in mei 1993 in een schrijven tegen het schrappen van basisgrammatica. 

     In het Taalpeilonderzoek (2007) van de Nederlandse Taalunie pleitten leerkrachten, ouders en ook leerlingen voor meer aandacht voor het verwaarloosde grammatica-onderwijs.. In hun reactie op dit taalpeilonderzoek betreurden Taalunie-medewerkers dat er nog zoveel belang werd gehecht aan klassieke grammatica. Dit onderzoek bevestigde wat we al lang wisten. De meeste leerkrachten, docenten en ouders opteerden b.v. voor het terug invoeren van elementaire termen zoals lijdend en meewerkend voorwerp in het lager onderwijs. Bijna iedereen was er ook van overtuigd dat leerlingen die vanaf 10 jaar starten met het leren van Frans een basisgrammatica moeten kennen als belangrijke steun bij het verwerven van taalvaardigheid in de vreemde talen. Ook veel ervaren leerkrachten en directeurs basisonderwijs vinden dat de basisgrammatica in ere hersteld moet worden. De bekende grammatica-specialist Richard Hudson publiceerde hier veel bijdragen over. Grammatica is volgens hem belangrijk voor de moedertaal, maar ook in functie van het leren van een tweede taal. Hij schreef in 2007 dat de grammatica weer in sterke mate aan bod kwam in Engelse leerplannen voor het lager en secundair onderwijs en dit sinds 1998. Hij stelde:De communicatieve aanpak van destijds leidde tot het doorslaan van de slinger. Een groot aantal Engelse praktijkmensen en academici zijn het er momenteel over eens dat het meer beklemtonen van klassieke waarden als grammatica, woordenschat ... ook een positieve bijdrage levert in het aanleren van een tweede taal. Wat we nodig hadden was een pleidooi voor een pluriformiteit inzake methodische aanpakken. In de late jaren negentig maakten we in Engeland een terugkeer mee naar een slinger in evenwicht die zowel klassieke waarden als expliciete en klare grammatica en woordenschatonderwijs omvat als communicatieve aanpakken.

     Deze veranderingen drongen door in de leerplannen en methodes, en we zien nu hun positieve effecten op de leerlingresultaten (Why are foreign languages in trouble? January 2007 – zie Internet). In bijlage 1 bieden we een uitgebreid overzicht van grammatica in het oude leerplan Nederlands versus het leerplan-1998. Dit overzicht wil vooral de opstellers van nieuwe eindtermen en leerplannen inspireren. We beschikken ook nog over grammaticaschriften van weleer waarin de degelijke methodiek duidelijk tot uiting komt. Bij het bekijken van die schriften kom je onder de indruk van de grammaticale kennis waarover 12-jarigen destijds beschikten. In bijlage 2 een overzicht van de uitgebreide doelstellingen grammatica in het Franse lager onderwijs – indrukwekkend. 1.2 Kritiek op verwaarlozing grammatica-onderwijs Veel leerkrachten getuigden de voorbije jaren over de verwaarlozing van de grammatica in de eindtermen en leerplannen van het basis- en het secundair onderwijs. 

     De ervaren onderwijzer Jef Boven betreurde in een stuk over Taalbeschouwing: enkel onderwerp en persoonsvorm in de eindtermen: onvoorstelbaar: De eindtermen vermelden enkel onderwerp en persoonsvorm Iets minder geurend, maar zeker niet helderder, is de taalbeschouwing. Het kan/mag dus niet de bedoeling zijn om kinderen nog lastig te vallen met de zinsontleding van de onwaarschijnlijkste, kreupele en dubieuze zinnen. Dat wil niet zeggen dat de taalbeschouwelijke begrippen rond een zin moeten beperkt blijven tot de termen zinsdeel, onderwerp, persoonsvorm en woordgroep. Toch is dat zo voor het Nederlands. Hilarisch, of om te huilen, is de situatie wanneer dezelfde eindtermenbundel vermeldt dat voor het vak Frans de leerlingen bezittelijke voornaamwoorden functioneel kunnen hanteren. Mag men veronderstellen dat zelfs zonder echte grammaticalessen (want zo goed als verboden) enige verklaring over het gebruik van die bezittelijke voornaamwoorden als nuttig en leerrijk zal worden ervaren? Probeer dat eens wanneer het begrip voornaamwoord voor het vak Nederlands geschrapt is. Het veronderstelde onderwijs: gewoon verwaarlozing. (Ook b.v. geen lijdend en meewerkend voorwerp meer.) In het hoger onderwijs stelt men vast dat al te veel leerlingen moeite hebben met de spelling van de werkwoordsvormen, en zelfsmet de vervoeging van de sterke werkwoorden (=leerstof destijds vooral voor de 2de graad l.o.). 

     Onderwijzer Paul Hermans, getuigde op de website van Taalschrift als reactie op een 'spellingrelativerende' visie van Ides Callebaut: Ik ben onderwijzer en sta al 32 jaar in het basisonderwijs. Als ik al die jaren in ogenschouw neem, dan wordt duidelijk dat de huidige generatie veel meer spellingsfouten schrijft dan vroeger. Vroeger werden meer regels ingeoefend. Spraakkunstlessen zijn verder een afgietsel van vroeger geworden; er schiet niet veel meer van over in de 'eindtermen basisonderwijs'. Ook de leerplanmakers hebben te veel met het badwater weggegooid. 

     In Brandpunt (COC-ledenblad) van juni 2006 lazen we o.m.: De 12-jarige leerlingen kennen na hun basisonderwijs nog nauwelijks het verschil tussen een werkwoord, een zelfstandig naamwoord, een bijvoeglijk naamwoord en een bijwoord, enzovoort. De leerlingen zelf zijn hier niet verantwoordelijk voor, wel de eindtermen en leerplannen waar de inspectie altijd mee zwaait. Er is een totaal gebrek aan grammaticale onderbouw in het basisonderwijs. De toestand is hopeloos. De leerlingen komen uit het basisonderwijs zonder echte notie van spraakkunst (moedertaal). Het zijn de 'pedagoochelaars' in Brussel die nu al tientallen jaren lang het hele systeem naar de vaantjes helpen. Na 34 jaar taalonderwijs staat het voor mij vast: een vlotte beheersing van spraakkunst en woordenschat leidt tot vlotte communicatie. In het kader van onze O-ZON-campagne-2007 ontvingen we met Onderwijskrant veel klachten over de gebrekkige kennis van grammatica en de werkwoordspelling en getuigenissen van taalleerkrachten over het belang van grammatica: zie b.v. Onderwijskrant nr. 140 op www.onderwijskrant.be. 

     Valerie Van Vooren en Filip Devos (Hogeschool Gent) stelden in een onderzoek van 2009 vast dat het slecht gesteld is met de grammaticakennis van aso-leerlingen. Ze concludeerden dat het onderwijs te weinig aandacht besteedt aan grammatica en te eenzijdig aan de ontwikkeling van de verbale communicatie . De pendel moet volgens hen terug in het midden. In het interview in Het Nieuwsblad formuleerden de onderzoekers volgende conclusies: Vanwaar dat bedroevende resultaat? 'Het onderwijs besteedt gewoon te weinig aandacht aan grammatica', zegt Van Vooren. Waar is al die grammaticakennis voor nodig, zal iemand zich wel afvragen. 'Woordsoorten kennen is o.a. van belang om foutloos te kunnen spellen. Hetzelfde geldt voor de zinsontleding. Als je die niet onder de knie hebt, kun je ook geen correcte zinnen bouwen’. 'Als je niet correct schrijft – bijvoorbeeld als je dt-fouten schrijft in pakweg een sollicitatiebrief sla je – een mal figuur. Wie niet foutloos schrijft, mist bovendien overtuigingskracht in wat hij schrijft. Dankzij zinsontleding kun je ook zinnen helderder lezen en makkelijker begrijpen’. Moraal van het verhaal? Valerie Van Vooren: “Het onderwijs staat voor een serieuze uitdaging. Er is werk aan de winkel. 

     Het Vlaams Expertisecentrum voor Handicap en Hoger Onderwijs schreef in 2007 dat leerplannen en eindtermen vooral ook zwakke leerlingen en dyslectici benadelen. We lazen: Als je naar de evolutie van de leerplannen en eindtermen voor talen kijkt, dan merk je dat in het basisonderwijs de grammaticale onderbouw veel minder expliciet voorkomt dan in de voorbije decennia. Dit betekent dat studenten woordsoorten en zinsdelen nu minder expliciet kennen. In het secundair onderwijs ligt bovendien steeds meer nadruk op communicatieve vaardigheden. En in technische richtingen wordt nauwelijks nog nadruk gelegd op de geschreven taal. Bij de taalvakken in het hoger onderwijs worden studenten dan ook geconfronteerd met begrippen die ze niet herkennen en regels die ze niet vlot kunnen hanteren. Deze evoluties spelen ook in het nadeel van studenten met dyslexie (Steeds meer studenten hebben dyslexie, KLASSE, juni 2007). 

     Professor-linguïst Folkert Kuiken getuigde in Het Parool van 17 mei 2008: Vergeleken met twintig jaar kunnen veel studenten niet meer taalkundig en redekundig ontleden. Driekwart van mijn studenten haalde dit jaar een onvoldoende voor een toets over ontleden. Ze hadden moeite met het benoemen van het onderwerp, lijdend- of meewerkend voorwerp. We hebben nu op de universiteit een ontleedklasje in het leven geroepen, terwijl dat in de jaren tachtig echt niet nodig was. Ik had zelfs een student die 'leidend' voorwerp schreef. Terwijl het hier nota bene om studenten Nederlands gaat. Ze hebben gewoon geen ontleden gekregen op de basis- of middelbare school. 

    2 Belangrijke & veelzijdige doelstellingen grammatica-onderwijs 

    De Engelse taalkundigen Richard Hudson & John Walmsley sommen een aantal doelstellingen op voor het grammatica-onderwijs. Het zijn volgens hen ook deze doelstellingen die aan de basis liggen van de nieuwe curricula van 1998 in Engeland (The English Patient: English Grammar and teaching in the twentieth century; zie internet). Leerlingen hebben volgens de auteurs nood aan grammatica: 
    *Om hun grammaticale competentie uit te breiden. Expliciet bewustzijn van grammaticale structuren helpt de leerlingen immers om hun competentie uit te breiden naar de vele grammaticale patronen die niet zomaar te vinden zijn in de alledaagse conversatie van kinderen. 
    *Om die grammaticale competentie te kunnen gebruiken in functie van vaardigheden als schrijven en spellen, lezen, spreken en luisteren.
    *Om het leren van vreemde talen te ondersteunen. Het leren van een vreemde taal & grammatica verloopt ook veel vlotter als de leerlingen al over grammaticale kennis van hun eigen moedertaal beschikken..
    * Omwille van de algemeen vormende en culturele waarde van de grammatica-kennis. If it is important for children to understand their bodies and their social environment, it is at least as important for them to understand the (language) faculty which makes social life possible. Moreover, most people find language interesting. 
    * Om onderzoeksvaardigheden te ontwikkelen. Als grammatica onderwezen wordt door onderzoek van de al verworven kennis en via hypotheseformulering, dan is dit een goede vorm van onderzoeksgericht leren. *Om het eigen denkvermogen te ontwikkelen en te waarderen. 
    *Om een gedeelde metataal (b.v. persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord, lijdend en meewerkend voorwerp, bijvoeglijk naamwoord en lidwoord helpt de leerkrachten en leerlingen ook om te communiceren omtrent de taalproducten van de leerlingen en fouten aan te wijzen.
    *Om een kritische houding te kunnen aannemen ten aanzien van de wijze waarop taal gebruikt wordt in het dagelijks leven. De auteurs stellen verder: expliciete instructie van grammatica is sinds de leerplannen van 1998 een belangrijke aanpak van het nieuwe grammatica-onderwijs in Engeland. Grammatica is een logisch opgebouwd systeem en als het goed onderwezen wordt dan merkt men dat de meeste leerlingen daar ook van houden. Tussendoor: bollebozen kregen destijds van de leerkracht als vorm van verrijkende leerstof ook nogal eens extra moeilijke ontleedopgaven aangeboden. Veel mensen wijzen ook op de culturele waarde van de grammatica-kennis. Als kinderen geconfronteerd worden met kennis rond de opbouw, onderdelen en functies van piramides e.d., dan mag men ze toch minstens evengoed confronteren met kennis omtrent de opbouw en onderdelen van de grammatica van hun eigen taal en van vreemde talen. Taal is een van de meest typische aspecten van de mens. Een grondige analyse van taalsystemen lijkt dan ook belangrijk en boeiend. Prof. Hudson en vele anderen weerleggen in de vermelde publicatie ook de vele mythes die de tegenstanders van grammaticaonderwijs graag formuleren zoals ‘te moeilijk’, ‘geen invloed op taalgebruik en schrijfvaardigheid’, ‘louter formalistisch en niet betekenisvol’, enz. 
    Hiervoor verwijst Hudson ook naar een aantal studies die de invloed op de schrijfvaardigheid aantonen. 

    De Leuvense prof. Filip Droste betreurde dat de taalrelativisten de klassieke grammatica denigrerend en ten onrechte als formeel en zinloos bestempelen. Droste stelt dat precies termen als onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp ... vooral functies benoemen en relaties op het niveau van de betekenis: “Een benoeming als lijdend voorwerp maakt dit al duidelijk (In: Ik zeg wat ik denk, en ik doe wat ik zeg, in: Filosofie, nr. 5, 2009). In verband met de grammatica in het secundair onderwijs wijzen veel auteurs en leerkrachten er terecht op dat we hier wel een onderscheid moeten maken naargelang de studierichting die de leerlingen volgen. Zo zal voor aso-leerlingen grammatica een meer belangrijke functie vervullen dan voor de meeste tso-bso-leerlingen. 

    De recente eindtermen voor het s.o. houden hier te weinig rekening mee. CITO-studie over belang grammatica voor schrijfvaardigheid & spelling werkwoordsvormen Het Nederlandse CITO-instituut wees in 2005 het belang van de grammatica voor het schrijven: Al te veel kromme formuleringen en spelfouten, zwakke interpunctie en grammaticaliteit’ (Balans van taalkwaliteit in schrijfwerk uit het primair onderwijs, CITO, 2005). 

    J. van de Gein – taalkundige en verantwoordelijke voor dit CITO-onderzoek– stelde dat de lage kwaliteit het gevolg is van het verwaarlozen van aanpakken die in het verleden hun deugdelijkheid bewezen hebben. Schrijfvaardigheid vereist volgens haar bijvoorbeeld ook voldoende grammaticaal inzicht: Met grammatica maak je verbanden tussen woorden en woordgehelen duidelijker; de leerlingen krijgen een beetje meer gevoel voor taal. Als kinderen relaties zien, kunnen ze ook beter de leestekens plaatsen… De kinderen hoeven geen grote stilisten te worden, maar door goed grammaticaonderwijs krijgen ze een beetje meer gevoel voor taal (J.E. Grezel, CITO-rapporten over schrijfonderwijs op de basisschool, Onze Taal, 2005, nr. 4, p. 91). Uit problemen met de werkwoordspelling leidde Van de Gein ook af dat de leerlingen de nodige spellingregels niet beheersen en bij gebrek aan grammaticale kennis van begrippen als persoonsvorm b.v. ook hondt' en rondt schrijven. Van de Gein stelde verder: Interpunctie, spelling en grammaticaliteit zijn belangrijke vormaspecten. Een kromme formulering, een joekel van een spelfout, een verkeerd geplaatst punt – ze werken als een vetvlek op een mooi kostuum. Leestekens dienen om grammaticale samenhang aan te geven. Aan het eind van de basisschool hebben kinderen geen flauw idee hoe ze hoofdletters, punten, vraagtekens en uitroeptekens moeten gebruiken – als ze die al gebruiken. 3 Eindtermen-1996 & leerplannen: weg met klassieke grammatica 

    3.1 Roger Standaert en DVO: klassieke grammatica is nutteloos en te moeilijk 

    DVO-directeur Roger Standaert die de opstelling van de eindtermen patroneerde, poneerde in 1993 dat het wetenschappelijk bewezen was dat zinsontleding te moeilijk was voor het lager onderwijs (Eindtermen: een meerwaarde voor ons onderwijs?, Verslag Studiedag Lod. de Raet-Stichting, oktober 1993). En in juni 1993 stelde Standaert triomfantelijk in KLASSE: Zinsontleding in het lager onderwijs is een regelrechte ramp. Daardoor mislukken er ook veel leerlingen. Bij de nieuwe eindtermen is alvast het voorstel: heel weinig grammatica. Aandacht besteden hieraan was volgens Standaert puur tijdverlies. De sterke traditie inzake grammatica-onderwijs werd dus bruusk onderbroken met de invoering van de eindtermen vanaf 1996 en van de erbij aansluitende leerplannen. We vermeldden al dat uit herhaalde studies van o.a. in de Hogeschool Gent de voorbije jaren bleek dat de grammaticakennis van aso-leerlingen beneden alle peil is. Volgens de onderzoekers is dit het gevolg van de invoering van de eindtermen en nieuwe leerplannen die het grammaticaonderwijs totaal uitholden.

     3.2 Ex-leerplanvoorzitter Nederlands Callebaut: weg met klassieke grammatica & werkwoordspelling 

    Ook in de leerplannen grammatica/taalbeschouwing lager (katholiek) onderwijs werd de meeste grammatica geschrapt. Ides Callebaut, ex-leerplanvoorzitter en begeleider Nederlands, manifesteerde zich de voorbije decennia als een radicale tegenstander van de klassieke grammatica, Hij wou het liefst ook de werkwoordspelling afschaffen, en relativeerde ook in sterke mate het belang van spelling. Zo lezen we in het leerplan-1908: Spellingafspraken raken de essentie van de taal niet. Een slechte spelling maakt een taal niet slechter, en een goede spelling maakt een taal niet beter. Het onderscheid tussen lijdend & meewerkend voorwerp, tussen bijwoord en bijvoeglijk naamwoord, tussen persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord ... is blijkbaar niet langer belangrijk – ook niet voor het leren van het Frans e.d. Callebaut poneerde tegelijk ‘dat de nieuwe taalbeschouwing over b.v. zender-boodschap-ontvanger’en taalvariëteiten wel normaal-functioneel is, maar klassieke grammatica niet omdat dit voor het werkelijke leven geen nut heeft’ (Taaldidactiek voor basisonderwijs en eerste graad secundai’, Acco, 2004, p. 286). 

    Toch merkwaardig dat opvallend veel leerkrachten, burgers, docenten en professoren ... begrippen als lijdend en meewerkend voorwerp,, persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord … wel belangrijk vinden, maar dat mensen als Callebaut dit zomaar naast zich neerleggen. En waarom heeft Callebaut in het leerplan-1998 de term ‘voorwerp’ dan toch toegevoegd aan de eindtermen die enkel de begrippen onderwerp en persoonsvorm opleggen. De algemene term voorwerp is voor de leerlingen abstracter dan lijdend en meewerkend voorwerp. En als de leerlingen toch al die zinsdelen intuïtief kennen, waarom zou het dan zo moeilijk zijn om daar een grammaticaal etiket op te plakken? Callebaut schreef ook dat hij niet begreep dat zoveel leerkrachten zich zorgen maakten over het schrappen van de meeste grammaticabegrippen en de hiermee verbonden problemen voor het vak Frans in de derde graad. Volgens hem was er geen probleem voor het Frans: Het leerplan Nederlands s.o. is perfect afgestemd op het leerplan van de lagere school. Voor het onderwijs van het Frans en het Engels in het s.o. geldt ook dat de spraakkunstproblemen van die vakken niet in de Nederlandse lessen van de lagere school opgelost hoeven te worden. 

    Wanneer we die eindtermen voor Frans van het basisonderwijs bekijken, dan gaat het uitsluitend om situaties waarin kinderen redelijkerwijze kunnen terechtkomen. Daarin moeten ze eenvoudige zaken kunnen begrijpen, zoals hoe iemand heet, waar hij woont … (luisteren), eenvoudige opschriften, aanwijzingen … kunnen begrijpen (lezen), iets kunnen zeggen en vragen: hoe ze heten, wat ze graag eten, hoe laat het is, (spreken). Wat schrijven betreft, moeten ze enkel ‘veelvuldig voorkomende basiswoorden en taalstructuren kunnen kopiëren (geen dictee dus). Van spraakkunst op zich is er geen sprake. Conclusie: er zijn geen gegronde redenen om zich over spraakkunst in de lagere school zorgen te maken. Niet voor ouders en niet voor leerkrachten. 

    Ook in de VVSKO-visietekst 2007 over moderne talen s.o. werd het belang van grammaticaonderwijs sterk geminimaliseerd. Het systematisch grammatica-onderwijs van weleer was volgens de leerplanvoorzitters voorbijgestreefd en grammaticale beschouwingen mochten enkel in communicatieve contexten aan bod komen.

    3.3 Minachting vanwege begeleider Nederlands Bart Masquillier Bart Masquillier, al lange tijd begeleider Nederlands katholiek onderwijs, liet zich in 2007 eens te meer laatdunkend uit over alles wat te maken heeft met klassieke grammatica. Masquillier's visie is een echo van die van zijn voorganger en leermeester Ides Callebaut. We citeren even de belangrijkste passages uit Masquilliers vurig betoog Wat hebben taalbeschouwers en automecaniciens gemeen? in: VVKBaO: Onderwijsinhoudelijk aanbod: taalopvoeding Nederlands, 02. 2007. Het is mede een antwoord op de kritiek op de verwaarlozing van het grammatica-onderwijs. Masqullier schreef in zijn inleiding: De discussie over de kennis van taalstructuren en taalkennis laait weer hoog op. Mijn mentor Ides Callebaut heeft al honderden bladzijden aan het thema taalsystematische kennis besteed, en nog wordt het niet ten volle begrepen.” Masquillier probeerde vervolgens de leerkrachten te overtuigen via een gemene taaltruc, een vergelijking: “Misschien kunnen we het eens uitleggen aan de hand van een vergelijking. Wat hebben taalbeschouwers en automecaniciens gemeen? M. wees in de inleiding van zijn bijdrage op het feit dat de discussie over de kennis van taalstructuren en taalkennis weer hoog oplaait en dat niettegenstaande zijn voorganger Callebaut al herhaaldelijk het quasi schrappen van de grammatica heeft verantwoord. Hij verwijst ook naar een passage uit de talenbeleidsnota van minister Vandenbroucke: De keuze om het traditionele grammaticaonderwijs te vervangen door het huidige taalbeschouwingsonderwijs werd gestoeld op de overweging dat: het traditionele grammaticaonderwijs een te hoog abstractieniveau heeft voor de kinderen van basisschoolleeftijd; het traditionele grammaticaonderwijs weinig effect heeft op de taalvaardigheid van leerlingen. Over het klassieke spraakkunstonderwijs schrijft Masquillier minachtend: In de jaren zestig tot tachtig beschouwden we taalstructuren en zinnen op een analytische, structuralistische manier. Wij leerkrachten waren blij als de leerlingen op het einde van de basisschool de verschillende onderdelen in zinnen konden aanduiden. En daar staken we heel veel tijd in, om dan achteraf nog te horen dat de leerlingen er niets van bakten in het s.o.. En collectief dachten we dat de leerlingen op deze wijze inzicht kregen in de werking en de structuur van onze taal. Maar dat was niet zo, want de ontleding gebeurde te ‘technisch’ en er werd geen rekening gehouden met de betekenis van zinnen, wat toch wel merkwaardig is. Hadden zinnen toen wel een structuur maar geen betekenis? . We raden Masquillier aan om eens te kijken naar de resultaten voor grammatica op de vroegere interdiocesane toetsen. Masquillier houdt geen rekening met deze toetsresultaten, met de ervaring en de mening van de praktijkmensen.. Hij wekt de indruk dat de domme leerkrachten destijds niet inzagen dat grammatica nutteloos was. 

    Masquillier stelde verder: Ik wil dit even vergelijken met een opleiding automechaniek. Zouden we op het einde van de opleiding tot auto-mecanicien ook blij mogen zijn als de student automechaniek perfect zou kunnen aanduiden welke de verschillende onderdelen zijn van de automotor, maar geen inzicht in die motor zou hebben? Of zouden we verlangen dat de toekomstige automecanicien vaardig en vlot zou weten te ontdekken wat er juist fout gaat bij onze motor en die ook zou kunnen herstellen? M.a.w. zouden we ook een mecanicien willen die niet alleen de onderdelen zou kunnen benoemen, maar die ook inzicht in onze motor zou hebben? Vandaag de dag verwachten we van een leerling op het einde van de basisschool dat hij inzicht krijgt in hoe mensen zinnen en teksten opbouwen en vaardig wordt in het ontdekken van structuren in onze taal. Dat is meer en waardevoller dan het exact kunnen benoemen van alle delen van een zin. M. schoffeert al die duizenden leerkrachten van vroeger door te stellen dat ze de leerlingen enkel zinsdelen zinloos lieten benoemen - los van het inzicht in de structuur van de zinnen. Met de grammatica bereikten ze precies dat de leerlingen ook inzagen waarom het jou of jouw was, waarom het ‘kom je naar huis’ was en ‘komt je vader naar huis’, recentelijk als bijwoord en recent als bijvoeglijk naamwoord, ... De kritiek luidt precies dat de leerlingen nu minder inzicht hebben in de structuur van de zinnen dan vóór de invoering van het leerplan van 1998. Vervolgens omschrijft de leerplanvoorzitter de nieuwe aanpak van taalbeschouwing idyllisch als volgt: De bedoeling van het nadenken over zinnen bestaat erin de kinderen inzicht te geven in de structuren van onze taal, zoals we ook inzicht proberen te krijgen in bomen, het dierenrijk, de werking van ons lichaam. Het is een poging om onze eigen taal te beschrijven. Kinderen uit de basisschool worden met die simplistische spraakkunst wel geen betere taalgebruikers.” Een taalbegeleider die ten stelligste beweert dat grammatica niets te maken heeft met beheersing van de moedertaal en van vreemde talen, lijkt hoogst merkwaardig. Daarna poneert M. dat enkel de zelfontdekkende, informele en inductieve aanpak zaligmakend is. Vervolgens verduidelijkt M. dat de weinige zinsontleding die nog overblijft, b.v. onderwerp en gezegde, niet apart, “maar enkel in de context van de werkwoordspelling aan bod mag komen en dit enkel omdat de ’grammaticafreaks’ zo fanatiek waren dat ze de werkwoorden anders spelden dan de gewone woorden. M. opteerde overigens net als zijn leermeester Callebaut voor het radicaal afschaffen van de specifieke werkwoordspelling & dt-regels. Masquillier schrijft: Enkel bij de werkwoordspelling heb ik graag dat leerlingen snel en accuraat de persoonsvorm en het onderwerp vinden. ... De ontwerpers van de werkwoordspelling hebben die immers gebaseerd op de overeenkomst tussen onderwerp en persoonsvorm. Ze hadden dat beter niet gedaan en het gehouden bij de weergave van de correcte uitspraak en eventueel bij de gelijkvormigheid (ik antwoord wegens wij antwoorden). Maar ze waren waarschijnlijk grammaticafreaks en ze wilden dus ook analogie in de werkwoordspelling (hij antwoordt, wegens hij werkt). Precies daardoor is de Nederlandse werkwoordspelling zo moeilijk. 

    De tegenstanders van klassieke grammatica zijn overigens ook vaak tegenstander van de werkwoordspelling. Masquillier eindigt zijn betoog met een uithaal naar de critici, methodemakers en leerkrachten die zich niet zomaar neerleggen bij de eindtermen en leerplannen, een eigen methodiek volgen en af en toe iets meer aanbieden dan het leerplan. Hij schrijft: De methodemakers zouden best rekening houden met wat het leerplan voorschrijft. Dit ’warrige’ betoog van de begeleider Nederlands toont o.i. aan hoe diep de crisis binnen het grammaticaonderwijs wel is. Het is ook heel verwarrend voor de leerkrachten. Masquillier en Callebaut stellen ook dat hun opvatting aansluit bij de visie van de Leuvense prof Jaap ter Horst in ‘Het einde van de standaardtaal’, en dat analoge opvattingen ook al gepropageerd werden in hun taalleerplannen van de jaren 1980. Ze betreuren ook beiden dat veel leerkrachten de ‘officiële’ visie van de leerplannen Nederlands niet genegen zijn. 

    3.2 Ook neerlandici van VON & Leuvens taalcentrum nekten klassieke grammatica 

    Vooral als gevolg van de grammatica-allergie van DVO-directeur Standaert en van enkele bevlogen taalkundigen werd in de eindtermen Nederlands en ook in de leerplannen de klassieke grammatica quasi geschrapt en vervangen door ‘moderne’ taalbeschouwing. De invloedrijkste commissieleden propageerden al enkele jaren de communicatieve en vaardigheidsgerichte aanpak – samen met hun afkeer voor systematisch onderwijs in grammatica, woordenschat en spelling. Het valt op dat het vooral een handvol bevlogen taalkundigen sinds de jaren negentig steeds weer het belang van grammatica, spelling, woordenschat, ... sterk relativeren en daarmee ook het vak Nederlands uithollen. De kritiek op de grammatica kwam er vooral ook vanuit de kringen van de universitaire lerarenopleiding, van mensen die weinig of geen ervaring hadden met (grammatica)onderwijs in het lager en het lager secundair onderwijs. Taalkundigen van de UA en kopstukken van de VON en het Steunpunt NT2-Leuven bestempelden klassieke grammatica als louter tijdverlies en als te moeilijk. Rita Rymenans, prof. UA & VON-bestuurslid, sprak in 2005 haar grote voldoening uit over het feit dat enkele taalkundigen erin geslaagd waren om in de eindtermen en leerplannen bijna alle grammatica te schrappen. Volgens haar was het aanleren van grammatica tijdverkwisting ('Weg met de grammatica', DM, 20.01.05). Het interview eindigde met de stelling dat ‘de leerlingen niet langer meer het verschil tussen lijdend en meewerkend voorwerp, tussen jou'en jouw… zullen kennen, maar dat ze voortaan tenminste zullen weten waarover ze het hebben. 

    Prof. Johan Taeldeman (RUG) tilde in 2005 heel zwaar aan de sterke relativering van de grammatica en spelling in de eindtermen & leerplannen en het standpunt van prof. Rita Rymenans (UA & VON) die stelde dat grammatica tijdverspilling betekende. Taeldeman repliceerde o.a.: Dt-fouten vind ik zware fouten, want dit is allemaal mooi beregelbaar én beregeld. Hierbij komt wel de zinsontleding op de proppen. Kom je, maar Komt je vader, want daar heb je een bezittelijk voornaamwoord. En zo vinden we veel fouten door gebrek aan zinsontleding. Het grammaticaonderwijs laat op dat vlak enorm te wensen over. Op een basis die niet deugt, kun je geen huis bouwen. Het vak Nederlands besteedt te weinig tijd aan degelijke taalkundige, grammaticale vorming (Interview in ‘Over Taal’, december 2005). 

    Op 25 november 2007 beweerde ook prof. Frans Daems in Klasse on line dat grammatica niet belangrijk is: Er zijn immers massa’s mensen die heel behoorlijk kunnen lezen en schrijven, of spreken en luisteren, die m.a.w. zeer goed hun taal en dus de systematiek ervan beheersen, zonder dat ze de schoolgrammatica kennen. 

    Als reactie op onze O-ZON-campagne -2007 liet Jan T’Sas, in die tijd VON-kopstuk, assistent lerarenopleiding Nederlands en eindredacteur Klasse, zich destijds eveneens vernietigend uit over grammatica: De meeste leerlingen hebben een hekel aan grammatica en elk jaar zijn ze alles weer vergeten. Het resultaat is dat leerlingen zich stierlijk vervelen in zo’n les, het nut niet inzien van de leerstof en geen enkele relevantie zien met hun taalgebruik, laat staan met het dagelijks leven. En in het basisonderwijs kunnen kinderen van 10 à 12 jaar ook nog niet voldoende abstract denken om vat te krijgen op de zin en zijn onderdelen (Wanneer willen leerlingen grammatica leren? - VONK, juli 2007). 

    In een andere reactie op de kritiek van O-ZON poneerde VON-medewerker prof. Frans Daems in KLASSE on line (25.11.07) eveneens dat grammatica niet belangrijk is. In de VON-visietekst van 2006 lazen we: Taalbeschouwing moet geïntegreerd worden in literatuur- of taalvaardigheidslessen en vormt geen onderdeel op zich. Het drillen van vaardigheden doet elke zin en motivatie teniet. ... Dus hier ook geen losstaande of levensvreemde situaties, maar verbanden met een werkelijkheid, al of niet uit het leven van de leerlingen gegrepen. 

    4 Vlaamse en wereldwijde herwaardering van grammatic

    In Engeland b.v. maakten we de voorbije 15 jaar de spectaculaire terugkeer mee van systematisch onderwijs in grammatica, woordenschat en spelling. De eenzijdige ‘communicatieve’ aanpak werd er verlaten. Ook in Vlaanderen pleitten de leerkrachten en docenten, de ouders en veel taalkundigen voor het terug invoeren van meer grammatica - zowel voor Nederlands als voor vreemde talen. In het Taalpeilonderzoek (2007) van de Nederlandse Taalunie vroegen zowel de leerkrachten als de leerlingen en ouders meer aandacht voor grammatica, tot ongenoegen van de kopstukken van de Taalunie, VON, CTO-Leuven ... Die vraag kwam ook tot uiting in de vele getuigenissen in het O-ZON-witboek (zie Onderwijskrant nr. 140 op www.onderwijskrant.be). 

    Ook een toenemend aantal Vlaamse taalkundigen verklaarde de voorbije 15 jaar dat een focus op grammatica een belangrijke rol speelt bij het verwerven van de moedertaal en van vreemde talen: Taeldeman, Roegist, Decoo, Vanneste, Debrock, Droste, Hiligsmann,... Prof. Eugeen Roegist, vakgroep taal en communicatie’RUG, betreurde: Jongeren zijn op school onvoldoende gevormd om een taal (ook hun eigen taal) grammaticaal te analyseren. Dit heeft ook gevolgen voor het vreemde talenonderwijs en voor het juist toepassen van regels zoals dt. Ook voor het aanleren van vreemde talen is grammatica-onderwijs van fundamenteel belang. Het tekort hieraan verklaart mede de achteruitgang van vreemde talenkennis bij Vlaamse jongeren in vergelijking met vorige generaties, vooral van die talen waarin grammaticale regels belangrijk zijn om ze correct te gebruiken, zoals Frans en Duits (Stel een vraag aan een wetenschapper, 2 oktober 2008). 

    Op een studiedag van onze Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde wees ook prof. Philippe Hiligsmann (UCL) op het grote belang van grammatica: Nadat grammaticaonderwijs jarenlang naar de schroothoop werd verwezen, gaan hoe langer hoe meer toegepast taalkundigen, en in hun kielzog didactici, er vandaag de dag van uit dat de bewuste aandacht voor formele aspecten in het algemeen en de bewuste aandacht voor de verschillen en overeenkomsten tussen de moedertaal en de vreemde taal in het bijzonder een positief effect hebben op het verwervingsproces van de vreemde taal’(Recente ontwikkelingen in het contrastief taalonderzoek Nederlands-Frans, Gent: 29 mei 2008). Ook volgens prof. Guido Vanden Wyngaerd (KU Brussel) is grammatica belangrijk voor het leren van vreemde talen. 

    De bekende grammatica-specialist Filip Droste (KU Leuven) betreurde dat velen de indruk wekken dat grammatica enkel te maken heeft met de ‘vorm’, met het formele. Droste schreef dat termen als onderwerp, gezegde, enz. feitelijk vooral functies benoemen, relaties op het niveau van de betekenis. Een benoeming als lijdend voorwerp maakt dat al duidelijk (F. Droste, Ik zeg wat ik denk, en ik doe wat ik zeg, Filosofie, nr. 5, 2008). 

    Standpunt prof. Wilfried Decoo Bij klassieke grammatica gaat het ook volgens prof. Wilfried Decoo (UA) niet om taalkennis die los zou staan van de taalvaardigheid en weinig functioneel zou zijn. Het gaat volgens hem om vaardigheidskennis – kennis van taalelementen om makkelijker de stap naar vaardigheid te zetten – én om kennisvaardigheid – de vaardigheid om op kennis van taalelementen terug te vallen bij taalgebruik. Decoo concludeerde in 2003 in verband met grammaticaonderwijs: Na de eerder ‘natuurlijke’ spraakkunstintegratie van de communicatieve aanpak in de jaren 1980, is vanuit de onderzoekliteratuur gezien, de aanbreng en integratie van grammatica een punt dat opnieuw grondig in vraag wordt gesteld. Sinds het begin van de jaren 1990 schenkt gespecialiseerde literatuur opnieuw uitgebreid aandacht aan de plaats en functie van spraakkunst in het taalverwerven. Men onderzoekt tal van aspecten: de ideale graad van aandacht voor spraakkunst (focus on form), het moment en de wijze van het cognitief isoleren van de vormfenomenen (processing instruction), het manipuleren van de teksten (input enhancement), de impact van comprehensible input zodat de leerling niet nodeloos probleemoplossend moet werken, enz. De nadruk ligt nu opnieuw op expliciet en systematisch. In een referaat lichtte Decoo op 14 april 2008 o.a. deze uitspraken over grammatica-onderwijs uitvoerig toe: Vaardigheidskennis en kennisvaardigheid: antwoorden uit onderzoek ( zie Internet). 

    In dit referaat formuleerde Decoo een uitgebalanceerd standpunt over de rol van grammatica en de veelzijdige methodiek voor grammatica. Inzake de aanbreng van grammatica onderscheidde hij drie vormen: systematisch & planmatig vanuit taalopbouw en incidenteel vanuit communicatie. Al in de late jaren tachtig weerklinkt in Engeland, Canada, Australië ... de kritiek dat 18-jarige studenten weinig of niets afwisten over elementaire grammatica en taalstructuren. In de recente leerplannen in Engeland en Frankrijk deden de beproefde waarden inzake grammatica-onderwijs weer hun intrede. In het Verenigd Koninkrijk kreeg grammatica een belangrijke plaats in de curricula van 1989 en nog meer in deze van 1998.

     In Frankrijk was de herintrede van de klassieke grammatica in de leerplannen basisonderwijs van 2008 vrij spectaculair. Vanaf de eerste graad lager onderwijs wordt er veel aandacht aan besteed Deze evolutie werd ondersteund door het rapport L’enseignement de la grammaire de la maternelle au collège(= lagere cyclus s.o.) van Alain Bentolila van 2006 (zie Internet). Bentolila is een bekende linguïst van de Sorbonne. In zijn rapport verwoordde prof. Bentolila de vele kritiek op de verwaarlozing van systematisch grammatica-onderwijs in Frankrijk. Volgens Bentolila en co heeft men destijds de stapsgewijze en logische progressie – de enige garantie voor een effectief leerproces – laten vallen en vervangen door een toevallige ontmoeting met grammatica in leesteksten. Grammatica vertoont echter een interne logica die gaat van het meest simpele naar het meest complexe, van het meest frequente naar het meer zeldzame. Er is geen sprake van dat men de logisch-geprogrammeerde analyse zou mogen overslaan onder het voorwendsel dat de observatie van de taalmechanismes enkel als doel heeft de structuur van toevallige teksten te formaliseren. Men behandelt ook ten onrechte leerlingen als experts. Ce n’est en effet que lorsqu’un élève a dominé l’analyse des structures, des procédures et des catégories de la langue, qu’alors, à la lecture d’un texte, il découvrira la virtuosité d’un auteur à les utiliser; alors la reconnaissance des faits grammaticaux mis en oeuvre éclaira la construction du sens d’un texte. ... De lessen grammatica moeten weer grotendeels aparte lessen worden met elk een specifiek analysedoel dat zich inschrijft in een logisch geprogrammeerd geheel. Voor zo’n lessen vertrekt de leerkracht van enkele passende zinnen die een specifiek leerstofpunt belichten, hij laat de leerlingen hierop reflecteren en het nieuwe begrip afleiden. Hij laat de leerlingen spelen met woorden en zinnen. Ten slotte last de leerkracht systematische oefeningen in om dit grammaticaal begrip volledig in de vingers te krijgen. We lezen verder dat het voor de leerkracht ook onmogelijk en ineffectief is om grammatica en spelling te verbinden aan de individuele en toevallige fouten van leerlingen. B

    Bijlage 1: Overzicht van grammatica in oude leerplan Nederlands versus leerplan-1998 

    Hopelijk slagen de nieuwe eindtermen (en leerplannen) erin om belangrijke grammaticale begrippen als lijdend en meewerkend voorwerp terug op te nemen in het taalprogramma van de lagere school. In functie daarvan vergelijken we even de zinsleer in taalleerplan basisonderwijs 1998 met de zinsleer in het leerplan 1969 In de eindtermen bleef er maar een beperkt onderdeel van de traditionele basisgrammatica meer over. Voor het basisonderwijs beperkt tot de kennis van zelfstandig naamwoord (+ lidwoord), verkleinwoord, werkwoord, stam, uitgang, voor- en achtervoegsel, onderwerp, persoonsvorm, zinsdeel, kopje, alinea. De leerplannen hebben daar een paar zaken aan toegevoegd, maar schrapten b.v. voor zinsleer lijdend en meewerkend voorwerp, bijwoordelijke en bijvoeglijke bepaling, ... en de interessante zinsconstructie-oefeningen. We illustreren nu even hoe resterende begrippen als onderwerp, persoonsvorm en bepaling anders worden aangepakt in de leerplannen & methodes dan in het leerplan van 1969. *Vroeger vertrok men van zorgvuldig gekozen voorbeeldzinnen. Nu moet in principe gewerkt worden met zinnen van leerlingen, zinnen uit teksten in kranten, advertenties ... Leerkrachten getuigen echter dat deze ofwel te weinig gestructureerd zijn, ofwel te complex zijn. De meeste zijn voorstander van het opnieuw vertrekken van voorbeeldzinnen. *In de nieuwe aanpak spreekt men niet meer over ontleden. Vroeger werden zinnen stap voor stap inzichtelijk ontleed. Er werd ook veel ‘gespeeld’ en geoefend met het anders structureren van de zinnen, met het ‘spelen’ met zinsdelen. Ook in functie van het stellen waren ‘herstructureeropdrachten’ heel belangrijk. *We lezen nu dat dit zinloze ontleden werd opgedoekt en vervangen door nadenken over hoe zinnen in elkaar zitten. Monique van Kerckhove (Pedic) verwoordt dit als volgt: We onderzoeken nu zinnen en gebruiken het taalmodel: wie heeft dat gezegd, aan wie, met welke bedoeling, hoe, langs welke weg, in welke omstandigheden, waarover gaat de zin eigenlijk, wat is de reactie daarop? Er werd o.i. vroeger veel meer nagedacht over de structuur en variabele opbouw van de zinnen. Ontleden was voor de leerlingen allesbehalve een zinloze of gedachteloze activiteit. *Vroeger werd veel aandacht besteed aan het opzoeken van de zinskern en aan de persoonsvorm. In De meester vertelde de leerlingen gisteren een mooi verhaal, was de ‘meester vertelde’ de zinskern en vertelde de persoonsvorm. We zochten de persoonsvorm ook door van de zin een ja/nee-vraag te maken. Vertelde onze meester de leerlingen gisteren een mooi verhaal? Vertelde staat vooraan en is de persoonsvorm. Om het onderwerp te vinden, keken we naar de zinskern en werkten o.m. we met de vraag: over wie of waarover wordt in de zinskern iets gezegd? Maar het onderwerp werd ook bekeken als het zinsdeel dat samen met de persoonsvorm van getal kan wisselen. In functie van het stellen en bij het verbeteren van stelwerken wezen we er ook op dat als het onderwerp in het meervoud staat, het werkwoord dan ook in het meervoud moet staan. Als we b.v. van vertelde vertelden maken, moest onze meester ook vervangen worden door een meervoud, b.v. de meesters vertelden - en omgekeerd. *Nu leren de kinderen meteen dat een zin bestaat uit onderwerp en gezegde. Bij het opzoeken van het onderwerp stelt men de vraag over wie of waarover wordt in deze zin iets gezegd? Onze meester = onderwerp. In de zin Jan gaf de meester een geschenk kan echter evenzeer geantwoord worden dat iets gezegd wordt over de meester. Het opzoeken van de zinskern en de correspondentie-aanpak was o.i. toch wel belangrijk zowel om het onderwerp te vinden als om te weten of de persoonsvorm in het enkelvoud of meervoud moet staan. Het begrip gezegde heeft een heel andere en ruimere betekenis gekregen dan vroeger het geval was. Wat wordt er over de meester gezegd? Dat hij de leerlingen gisteren een mooi verhaal vertelde. Wat over het onderwerp (onze meester) gezegd wordt = gezegde: vertelde de leerlingen gisteren een mooi verhaal. Vernemen we in deze zin wat/hoe het onderwerp is, of wat het doet/wat ermee gebeurt? We vernemen wat hij doet: Onze meester vertelde. Het is dus een zin met een werkwoordelijk gezegde: vertelde = ww.gezegde. In de zin ‘De meester was gisteren ziek is ‘was ziek’het naamwoordelijk gezegde. Veel leerkrachten beweren dat gezegde en het onderscheid tussen werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde abstract en moeilijk zijn voor de leerlingen. Vroeger was vertelde een werkwoord in een doe-zin en ‘is’ een koppelwerkwoord in een is-zin. Bij een koppelwerkwoord hoorde een gezegde (ziek) – net zoals in het Frans. *Vroeger werd de zin in zinsdelen verdeeld. De persoonsvorm en de zinskern hadden een centrale betekenis. Er is een handeling, dat is de spil van de zin, uitgedrukt in het vervoegd werkwoord. Maar daar staan meestal nog andere zinsdelen om heen (onderwerp en lijdend voorwerp, of onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp ...). Daarvoor keken we welke delen voor de per-soonsvorm kunnen komen. Onze meester/ vertelde/ de leerlingen/ gisteren/een mooi verhaal. Dit ging ook gepaard met het ‘spelen’ met zinnen (zinsdelen). Nu ligt de klemtoon op het onderscheid tussen onderwerp en gezegde. *De leerlingen leerden vroeger zinsdelen als lijdend en meewerkend voorwerp. Sommige werkwoorden vereisen een lijdend voorwerp (soms aanvankelijk iets- of wat-deeltje genoemd): ik vond een boek. Bij veel werkwoorden is er naast een lijdend voorwerp ook een meewerkend voorwerp dat aanduidt aan wie iets wordt gegeven, enz. Dat is een meewerkend voorwerp. In de nieuwe aanpak wordt enkel het algemene begrip voorwerp angeleerd: Je vertelt altijd iets aan iemand: een mooi verhaal = voorwerp; de leerlingen is ook voorwerp. Volgens de leerkrachten komt de term ‘voorwerp’ te algemeen, abstract en gekunsteld over. In de oude aanpak keken we of er bij de zinskern nog aanvullingen horen: het iets- of iemanddeeltje dat in de hogere klassen ‘lijdend voorwerp’ werd genoemd. Onze meester vertelde iets, wat? Een mooi verhaal = lijdend voorwerp. We leerden daarna dat ‘(aan) de leerlingen’ een meewerkend voorwerp was. Dit onderscheid is overigens ook nodig voor de lessen Frans in de 3de graad in zinnen als je lui donne un livre (complément indirect & direct). Het onderscheid blijft ook belangrijk voor het Nederlands (b.v. ik zie hen graag en niet ik zie ‘hun’ graag, maar wel ‘ik zal hun het boek geven’). Er blijven nog zinsdelen over: gisteren. Klassieke aanpak: dit wanneer-deel noemen we een bijwoordelijke bepaling van tijd. Daarnaast zijn er nog bijwoordelijke bepalingen van plaats e.d. In de nieuwe aanpak wordt enkel de algemene term ‘voorwerp’ gehanteerd. Men zegt b.v. : Er wordt nog bijkomende informatie gegeven. We vernemen wanneer de meester vertelde. Gisteren = bepaling. Noot: We staan hier niet stil bij het belang van de woordsoorten en woordleer. Om bijvoorbeeld uit te leggen dat het jouw boek moet zijn en niet jou boek is het interessant als de leerlingen weten wat een bezittelijk voornaamwoord is, en voor die/dat wat een betrekkelijk voornaamwoord is. Maar dit alles moet nu niet langer gekend zijn. Ook aan de vervoeging van de werkwoorden zou weer meer systematisch aandacht moeten worden besteed – en dit vanaf de tweede graad lager onderwijs. 

    Bijlage 2 Bijlage: Leerplan grammatica 5de leerjaar 
    Frankrijk L’enseignement de la grammaire a pour finalité de favoriser la compréhension des textes lus et entendus, d’améliorer l’expression en vue d’en garantir la justesse, la correction syntaxique et orthographique. Il porte presque exclusivement sur la phrase simple. Des activités spécifiques visent à la description et à la memorisation des mécanismes de la langue française. L’élève apprend à identifier les types et formes de phrase, les principales classes et fonctions des mots, à maîtriser l’utilisation des temps verbaux, à mémoriser et à appliquer les règles qui prévalent dans la langue française écrite. Il acquiert progressivement le vocabulaire grammatical qui se rapport aux notions étudiées. Il mobilise ses connaissances dans les activités d’écriture. La phrase - Connaissance et emploi pertinent des phrases déclarative, interrogative, injonctive et exclamative, des formes affirmative et négative, active et passive. - Utilisation adéquate des signes de ponctuation usuels (point, point d’interrogation, point d’exclamation, virgule, point-virgule, deux points introduisant une énumération ou des paroles rapportées, guillemets encadrant des paroles rapportées). (1)Les classes de mots - Identification, selon leur nature, des mots suivants : les verbes, les noms, les déterminants (articles - définis et indéfinis -, determinants possessifs, démonstratifs, indéfinis, interrogatifs, exclamatifs), les adjectifs qualificatifs, les pronoms (personnels, possessifs, démonstratifs, indéfinis, interrogatifs, relatifs), les adverbes, les prépositions, les conjonctions de coordination, les conjonctions de subordination. - Utilisation adéquate de la substitution pronominale, ainsi que des conjonctions de coordination et autres mots de liaison (adverbes). - Compréhension et expression correcte des degrés de l’adjectif et de l’adverbe (comparatif, superlatif). (2)Les fonctions des mots - Identification du verbe, de son sujet (nom propre, groupe nominal ou pronom), et des compléments du verbe : complément d’objet direct et indirect, complément d’attribution, compléments circonstanciels (de lieu, de temps, de manière et de cause), complément d’agent. - Compréhension de la notion de circonstance : distinction entre les compléments d’objet et d’attribution d’une part, les compléments circonstanciels d’autre part. - Identification de l’attribut du sujet. - Identification des éléments du groupe nominal et de leurs fonctions : déterminant, adjectif qualificatif épithète ou apposé, complement du nom, proposition relative complément du nom. (3)Le verbe - Connaissance et utilisation du vocabulaire relatif à la morphologie des temps verbaux (radical, terminaison ; personne, nombre ; temps, mode, voix ; auxiliaire). - Compréhension de la valeur temporelle des temps verbaux : temps verbaux du passé, du présent, du futur ; antériorité d’une action par rapport à une autre. - Conjugaison des verbes des premier et deuxième groupes, d’être et avoir, d’aller, boire, dire, faire, partir, pouvoir, prendre, rendre, savoir, venir, voir, vouloir aux modes et temps suivants de la voix active : indicatif (présent, futur simple, imparfait, passé simple, passé composé, futur antérieur, plus-que-parfait, passé antérieur), conditionnel présent, subjonctif présent, impératif présent, infinitif présent, participe présent et passé. - Conjugaison des verbes des premier et deuxième groupes à l’indicatif présent et futur de la voix passive. - Utilisation à bon escient des temps et modes étudiés. (4)Les accords Connaissance et utilisation - des règles et des marques de l’accord dans le groupe nominal : accord en genre et en nombre entre le déterminant, le nom et l’adjectif qualificatif ; - des règles de l’accord en nombre et en personne entre le sujet et le verbe ; - des règles de l’accord du participe passé construit avec être et avec avoir (cas d’un complément d’objet direct postposé) ; - des règles de l’accord de l’adjectif qualificatif, qu’il soit épithète, apposé ou attribut du sujet. (5)Les propositions - Connaissance de la distinction entre phrase simple et phrase complexe; entre proposition indépendante (coordonnée, juxtaposée), proposition principale et proposition subordonnée. Utilisation de la phrase complexe en percevant ses articulations. - Connaissance et emploi pertinent de la proposition relative (dans le groupe nominal), de la proposition conjonctive par que (complement d’objet direct).”

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:grammatica
    06-02-2023, 20:32 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Uitholling taalonderwijs kent lange geschiedenis & begon al 50 jaar geleden : een overzicht
    Uitholling taalonderwijs kent lange geschiedenis & begon al 50 jaar geleden : een overzicht 

    Nederlands als inhoudsloos vaardigheidsvak, relativering van AN  & co,dtructivisme

     De uitholling van het taalonderwijs was een van de belangrijke strijdpunten in de O-ZON-campagne 2007 van Onderwijskrant. Veel leraren taalonderwijs onderschreven onze analyse en stuurden hun getuigenis naar Onderwijskrant. Maar veel neerlandici, die mede verantwoordelijk waren voor de uitholling van het taalonderwijs, ontkenden de niveaudaling en de nefaste taaldidactiek. Neerlandici b.v. van de VON(K)-redactie stelden in 2007 in reactie op O-ZON: In de moderne taaldidactiek ontdekken de leerlingen zelf inzichten en ze bouwen zelf kennis op. Die didactiek bestaat al sinds de jaren 1970!! & wordt ook gedragen door begeleiding & inspectie, maar wordt nog onvoldoende in klas toegepast.

     Die VON(K)redacteurs sloten zich in de jaren 1970 ook aan bij de pleidooien van de Nederlandse VON (Vereniging voor het onderwijs in het Nederlands) voor de odeklonje-spelling. 

    De identiteitscrisis van het schoolvak Nederlands heeft veel te maken met eenzijdige propaganda vanaf ongeveer 1970 voor het zgn. normaal functioneeltaalonderwijs, voor functionele geletterdheid, voor het vak Nederlands als een inhoudsloos vaardigheidsvak waarbij taalkennis van weinig belang was, voor louter communicatieve competentie en ermee verbonden relativering van de geschreven taal en van het AN, voor eenzijdig taakgericht of constructivistisch taalonderwijs van het Leuvens taalcentrum, voor taakgericht  leren al doende als centrale werkvorm waarbij de leerkracht als coach optreedt … 

    Tegelijk werden oerdegelijke inhouden en aanpakken gebanaliseerd of geminimaliseerd: directe instructie en modelleren, aanvankelijk en voortgezet technisch lezen, expliciet woordenschatonderwijs, uitspraakoefeningen, kennis van spelling met inbegrip van het inoefenen van de vervoeging van de sterke werkwoorden, grammatica, stijloefeningen voor stellen, traditionele aanpakken voor begrijpend lezen en stelonderwijs, … 

     Normale functionaliteit en functionele vaardigheden 

    Modieuze concepten als normale functionaliteit, communicatieve competentie, constructivisme, vaardigheidsvak … leid(d)en tot een sterk verengde invulling van het vak Nederlands; wat ook in de leerplannen en eindtermen tot uiting komt. Volgens het concept normaal-functioneel taalonderwijs, term gelanceerd in 1970, dient het (taal)onderwijs enkel aan de orde te stellen wat de leerling/cursist op korte termijn functioneel kan gebruiken en/of van belang acht voor zichzelf. Men kiest hierbij ook voor het leren al doende, waarbij de taak van de leerkracht coach vooral bestaat in het scheppen van situaties (authentieke taken, leeromgeving scheppen) waarin de leerlingen taalactiviteiten uitvoeren en aldus hun taalvaardigheid'zelf construeren. 

    Propagandisten van het normaal-functioneel taalonderwijs stelden tegelijk dat het klassiek taalonderwijs enkel schools functioneel was (bv. Steven ten Brinke, 1976) en voor het echte, normale leven geen nut heeft. Vanuit zo'n functioneel standpunt maakt men zich dan ook weinig zorgen over van het gebruik van de correcte algemeen-Nederlandse termen en uitspraak, van de correcte spelling en grammatica … 
     Als vanuit normaal-functioneel standpunt de leerling zich via zijn schrijven enkel moet kunnen uitdrukken zodat zijn boodschap ondubbelzinnig begrepen wordt, dan is kennis van de spelling, grammatica, zinsontleding, rijke woordenschat… bijna overbodig. Iedereen begrijpt immers wat een leerling bedoelt met Jou paket weegde meer dan dit van ik. Als men het onderwijs eenzijdig vanuit het standpunt van de alledaagse (functionele) redzaamhei' van doorsnee-burgers bekijkt, dan sneuvelt er heel veel, niet enkel voor taal, maar eveneens voor wiskunde, wereldoriëntatie … 

    De neerlandici Frans Daems (UA) en Kris Van den Branden (Steunpunt NTZ Leuven) schreven in 2004 nog dat vanuit hun 'normaal-functioneel' vertrekpunt systematisch expliciet onderwijs van elementen, zoals woordenschat, spellingregels e.d.– weinig effectief is'(Taaldidactiek voor het funderend onder wijs', in Acco-handboek, 2004, p. 17). En in het hoofdstuk spelling van hetzelfde handboek opteerde prof. Daems voor een sterke beperking van het spellingonderwijs. Hij citeerde met instemming uit het leerplan van het VVKBaO: Een slechte spelling maakt een taal niet slechter, en een goede spelling maakt een taal niet beter. Woordenschat, spelling, regels voor woordvorming, grammatica … mogen dus volgens Daems en Van den Branden niet systematisch en geprogrammeerd aangebracht worden. We lazen b.v. dat een les woordenschat over de fiets niet functioneel/nuttig is. Ook worden als ventielzijn niet normaal-functioneel, want bij de fietsenmaker gebruiken de leerlingen toch de term ‘soupape’. Daems en Van den Branden pleitten dus vooral voor het leren al doende. Expliciete aandacht is volgens hen enkel zinvol als die direct aan een functioneel gebruik kan worden gekoppeld (bijvoorbeeld: een expliciete uitleg naar aanleiding van een fout die de leerling heeft gemaakt in een schrijfopdracht, of wanneer de leerlingen een communicatieve spreektaak krijgen waarbij ze de regel kunnen toepassen (p. 17). 

    Nederlands werd/wordt aldus een kennisloos en inhoudsloos vaardigheidsonderwijs, waarbij de vaardigheden ook nog eens heel beperkt omschreven worden en waarbij ook de specifieke methodiek die vaardigheden vereisen (o.a. automatisering en memoriering) over het hoofd werd gezien. Het Steunpunt NT2-Leuven schreef in 2005: Voor het vak Nederlands zijn deze vier vaardigheden de belangrijkste onderdelen die moeten getoetst worden en die op het rapport moeten verschijnen. Spelling, taalbeschouwing en technisch lezen zijn voor toetsen en het rapport minder essentieel. Dit is een basisstelling die Steunpunt in zijn onderzoek voorlegde en waarmee uit evalutieonderzoek van Vanden Branden bleek dat de leraren het geenszins eens waren met de visie van het Leuvens taalcentrum. Gelukkig maar.

    Oude waarden/aanpakken werden gemarginaliseerd. Technisch lezen, spelling, woordenschat, grammatica… zijn voortaan geen afzonderlijke rubrieken meer, maar hoogstens een middel om te kunnen communiceren. De eindtermen lager onderwijs vermelden voor grammatica enkel nog de termen onderwerp en persoonsvorm, enz. In de leerplannen en eindtermen, in publicaties van neerlandici en zelfs van de Taalunie werd ook het gebruik van het Algemeen Nederlands sterk gerelativeerd: de leerkrachten moeten ernaar streven dat de leerlingen het gepaste register gebruiken. Vanuit het normaal functioneel standpunt moet de leerling bijgebracht worden dat hij naargelang van de situatie een gepast taalregister mag en moet gebruiken. Waarom zou een leerling in klasgesprekken met leerlingen uit de buurt de 'functionele' regionale taalvariëteit niet mogen gebruiken? 

    En voor de vaardigheden spreken en schrijven stelde ook de eindtermencommissie als doel dat de boodschap van de spreker/schrijver  enkel ondubbelzinnig gedecodeerd (begrepen) moet kunnen worden. Het gebruik van een correct taaleigen, een correcte uitspraak, spelling, grammatica… was al bij al niet zo belangrijk meer. 

     Vanuit het standpunt van normale functionaliteit en leren al doende & eigen taalregister  werd tegelijk opgeroepen voor een grote tolerantie ten aanzien van taalvariëteit en taalfouten; leerkrachten krijgen de boodschap dat hun corrigerend optreden de leerlingen vaak faalangstig maakt. Van den Branden (Steunpunt) schreef: Het is belangrijk dat leerkrachten in dit verband de communicatiesituatie goed inschatten, en steeds weten te bepalen wat 'het meest gepaste' taalregister is. Bij voorbeeld: In emotiegeladen kringgesprekken is het normaal dat er in de taal van de leerlingen wat meer dialectische klanken en informeel register sluipen (Acco-handboek, 2004 p. 103). 

    Een andere modieuze opvatting luidde dat kinderen bijna uitsluitend hun taal 'al doende leren' vanuit een echte, realistische context. Expliciete aandacht is maar nodig als kinderen fouten blijven maken bij hun functioneel taalgebruik. Dus enkel corrigeren binnen de context van het eigen taalgebruik en de eigen woordenschat van de leerlingen, ook al zijn die vaak heel beperkt. Geen gestructureerd onderwijs meer in woordenschat, uit spraak, spelling, grammatica…; het volstaat een 'krachtige leeromgeving' te creëren. We lazen in een aankondiging van een studiedag over zorgverbreding (23 november 2004; op Internet) dat het Steunpunt NT2-Leuven kiest voor het al doende leren, voor het zelf kennis en vaardig hedenopbouwen

    .Sinds de opkomst van het constructivisme noemen veel taaldidactici hun whole-language visie ook constructivistisch. Ook de redacteurs van het Acco-handboek, Kris Van den Branden, Frans Daems zagen leren als een 'constructief, zelfgestuurd en individueel verschillend proces … Daar bij zet de leraar vooral situaties op waarin de leerlingen motiverende activiteiten in taal (spreken, luisteren, schrijven, lezen) uitvoeren, gericht op echte communicatie met elkaar en anderen …" (p. 13). 

     1 Eenzijdige taalvisie s.o. van koepel katholiek onderwijs – ook al in de jaren 1980

     In 1997 publiceerde het Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs de tekst Visie op het onderricht in de moderne vreemde talen in de leerplannen van het VVKSO, een herwerking en uitbreiding van een tekst uit 1994 over evaluatie. In de Visie van 1997 en in de leerplannen die erbij aansloten werd de communicatieve aanpak verheerlijkt en de klassieke benadering van taalkennis - woordenschat, grammatica, spelling, ... - totaal uit gehold. Ook voor het inoefenen van deelvaardigheden was er al te weinig aandacht. 

    Strikte scheiding tussnkennis en vaardigheden

    De visietekst over de nieuwe aanpak van moderne talen 1994 & 1997 werd opgesteld door de leerplanvoorzitters binnen de Coördinatiecommissie Moderne Talen en fungeerde als leidraad voor de leerplannen. De leerplanvoorzitters stelden o.a.: Er is een strikte scheiding van de begrippen kennis en vaardigheid’ Het onderscheid tussen kennis en vaardigheid is van zo’n cruciaal belang voor een goed begrip van de vernieuwende visie op het onderricht in moderne talen dat op dit punt geen compromissen kunnen worden gesloten (p. 14). 

    Deze redenering heeft geleid tot de instructie van 14 februari 1994 dat minimum 60% van de samenvattende evaluatie moet slaan op de evaluatie van de vier communicatieve vaardigheden samen, en een maximum 40% op de evaluatie van vaardigheden met kenniselementen (p. 21). Die 40% sloeg dus niet op pure kennis, maar op  40% vaardigheden met kenniselementen. Vaardig en vlot kunnen omspringen met grammatica, woordenschat, spelling, vervoeging van werkwoorden ... werden denigrerend omschreven als het domein van de gememoriseerde feitelijke kennis :grammaticaregels, woordenlijsten, namen, begrippen. 
    Het ging hier volgens de leerplanmensen "louter om feitenkennis (feitelijke kennis genoemd!) die via blind en simpel memoriseren verworven kan worden. Die zaken hebben volgens de visietekst niet rechtstreeks te maken met vaardigheden en “mogen dus niet als doelen op zich gezien en geëvalueerd worden.” Als kennis elementen mogen ze ook enkel in een vaardigheids- of communicatiecontext/opdracht aan bod komen en geëvalueerd worden. 

     In een kritisch commentaar bij de 60-40-norm schreef prof. Wilfried Decoo (UA): De Visie zet de term kennis van de Mededeling van 1994 om in vaardigheden met kenniselementen, of functionele vaardigheden. De 40% slaat dus niet louter meer op geheugenkennis of inzichtelijke kennis. De Visie geeft een voorbeeld van een vaardigheid met grammaticale component: Als de leerling een gebeurtenis uit het verleden vertelt: de passé composé en de imparfait vormen’(p. 13). Het kunnen vertellen van de gebeurtenis is een communicatieve vaardigheid (deel van de minstens 60%), het kunnen vormen en gebruiken van de twee tijden is daarin een functionele vaardigheid (deel van hoogstens 40%).

     Prof. Alex Vanneste (UA) besloot: Het gevolg is dat leerlingen maar wat praten en debasisregels en woordenschat niet meer ken nen (DS, 18.01.06). Die 40-60-norm leidde ook tot veel discussie bij doorlichtingen. Vanuit de norm ‘maximum 40% vaardigheden-met-kenniselementen’ vonden inspecteurs dat die 40% bij de evaluatie overschreden werd en dat de kennis vaak ook ten onrechte los van een communicatieve context werd getoetst. 

     2 Eenzijdige taalvisie Leuvens taalcentrum van Kris Van den Branden 

    De uitholling van de taalvakken is mede een gevolg van de eenzijdige vaardigheidsgerichte whole-language-visie die sinds de jaren 1990 gepropageerd wordt door b.v. het Leuvens taalcentrum van prof. Kris Vanden Branden. In het boek Taal verwerven op school -2010 wordt die visie zo omschreven: Het gaat bij ons taakgericht taalonderwijs om actief construeren van kennis en vaardigheden en voor het "leren al doende aansluitend bij de behoeften van de leerlingen. Wat de leerlingen zelf ontdekken, blijft hangen en leidt tot fundamenteel leren, in tegenstelling tot het oppervlakkige leren dat door een uitleg van de leraar bereikt wordt. Goed gekozen taken werken dit fundamenteel leren in de hand. Er moet steeds gewerkt worden vanuit 'globale en zelfontdekkende taken'; het onder scheiden en inoefenen van deelvaardigheden is uit den boze
    .. Tegelijk werd het belang van het AN gerelativeerd. Men opteerde voor normaal-functioneel taalgebruik: dus ook geen systematisch AN woordenschatsonderwijs meer. Men stelde: De leerlingen gebruiken in het normale ‘leven het woord soupape bij de fietsenmaker en niet ventiel. Ventiel’ e.d. is geen normaal-functioneel taalgebruik. 

     In het door Van den Branden opgesteld VLOR-rapport met de veelzeggende titel Taalvaardigheidsonderwijs. Wat de leerlingen zelf doen, doen ze beter! -2005 lezen we:   er geen aandacht voor systematisch taalonderwijs en al te weinig voor de geschreven taal (woordenschat, spelling, grammatica, schrijven). 

    In een afwijzende reactie op onze O-ZON-campagne-2007 omschreven ook de universitaire neerlandici van de Vereniging van onderwijs in het Nederlands -VON de klassieke taalmethodiek karikaturaal in termen van ondoordacht slikken en reproduceren van kennis die over de leerlingen wordt uitgegoten. De neerlandici van de VON-redactie pleitten eens te meer voor een moderne taaldidactiek waarin leerlingen zelf inzichten en kennis opbouwen” Die didactiek bestaat volgens hen al sinds de jaren 1970 en wordt ook gedragen door begeleiding en inspectie, maar ze wordt nog onvoldoende in klas toegepast. De vraag van leerkrachten e.d. voor herwaardering van de grammatica omschreven ze als ‘holle retoriek’. In de jaren zeventig opteerden ze zelfs voor de odeklonjespelling.

    3 Ex-leerplanvoorzitter pleitte in 2009 voor verdere uitholling taalonderwijs: voor poststandaardtaal-onderwijs 

    We illustreren even de uitholling van het taalonderwijs met krasse uitspraken van Ides Callebaut, ex leerplanvoorzitter en begeleider katholiek onderwijs. Hij vond dat het belang van AN ten zeerste gerelativeerd moest worden; AN is immers maar een van de vele taalvarianten. Hij pleitte voor poststandaardtaalonderwijs. Hij schreef in Wat doen we met ons taalonderwijs als er geen standaardtaal meer is?:  Als er geen standaardtaal meer is, kunnen leerlingen ook geen taalfouten meer tegen het AN maken. Taalleraren en taalpuristen zullen niet meer van zuiver Nederlands kunnen spreken. En dan krijgen we onze taal dus terug zoals die al die jaren van de mensheid geweest is, uitgezonderd de enkele eeuwen van de artificiële standaard talen (School- en klaspraktijk, nr. 199, 2009). 

    Callebaut beweerde dat de klassieke vakdidactiek al lang voorbijgestreefd is, en dat dit ook de strekking is van de leerplannen die hij vanaf de jaren 1980 hielp opstellen – met de term communicatieve competentie als sleutelwoord. Inderdaad: de uitholling van het taalonderwijs stak ook al in de leerplannen van de jaren 1980. 

    Callebaut schetste een idyllisch en fantasierijk post-AN-paradijs waar de gesproken taal centraal staat. Dit komt ook tot uiting in stellingen als: 
    *Als gesproken taal niet langer secundair is ten opzichte van geschreven taal, maar zelfs belangrijker, dan moet ook in het onderwijs de aandacht verlegd worden. Dan moeten lezen, grammatica en spelling plaats inruimen voor luisteroefeningen, voor mondelinge presentatie, voor discussietechnieken enz. *Geen afzonderlijke werkwoordspelling meer, maar werkwoorden als vaste woordbeelden: De speciale regels voor de werkwoordspelling zijn overbodig: in de gesproken taal hoor je het verschil niet tussen 'antwoord' en 'antwoordt', tussen 'antwoorden' en 'antwoordden' en tussen 'heten' en 'heetten'. 
    *Geen klassiek en stapsgewijs schrijfonderwijs meer. Callebaut pleitte ook eenzijdig voor vrij schrijven. Aangezien Callebaut ex-leerplanvoorzitter en ex begeleider Nederlands (katholieke koepel) was/is, beschouwen we zijn uitspraken als een belangrijke getuigenis van een insider en mede-verantwoordelijke voor de evolutie binnen ons taalonderwijs vanaf de jaren 1980. 
    In de paragraaf  De leerplan makers (Callebaut en co!) hebben ons eigenlijk al de weg getoond’stelde ex-leerplanvoorzitter Callebaut dat zijn visie eigenlijk al grotendeels in de eindtermen en leerplannen van de jaren 80 en 90 aanwezig is. Callebaut besloot vernietigend en zonder schroom: We dragen nog de last van eeuwen schools taalonderwijs. Hoe is het toch mogelijk dat het onderwijs er toch maar niet in slaagt de nieuwe visie toe te passen? 

     Ook Bart Masquillier, begeleider-opvolger van Callebaut schreef elders: De krachtlijnen van onze leerplannen komen ook in het boek Het einde van de standaardtaal’ van Van der Horst duidelijk tot uiting. Maar dan zal het onderwijs zich ook meer aan de nieuwe situaties en ‘nieuwe taal’ moeten aanpassen (Boekbespreking in ‘School+visie, december 2009). 

     8 Taalachterstandsrelativisten en tegenstanders NT2-taalonderwijs 

     Volgens het regeerakkoord vormen de taalproblemen van anderstalige leerlingen een groot probleem. Er worden tal van ingrijpende maatregelen voorgesteld. Er wordt gepleit voor een taalbadjaar bij de overgang naar het lager onderwijs voor leerlingen die onvoldoende Nederlands kennen. Bij invoering van intensief NT2 vanaf 2,5 jaar kleuter kan dit voor veel anderstalige leerlingen vermoedelijk niet nodig zijn. In Vlaanderen was er de voorbije 30 jaar veel weer stand tegen taalbaden, tegen intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. In een publicatie van het GOK-Steunpunt van 2000 schreven Van den Branden en Van Avermaet: Taalproblemen worden grotendeels gecreëerd door de school zelf die een taal hanteert die voorallochtone & autochtone leerlingen van lagere afkomst een ware struikelblok vormt. De schooltaal was volgens hen een totaal andere taal dan de gewone taal, formalistisch, veel vaktermen, enz. 

    Volgens Van Avermaet, Van den Branden, Jaspaert …was er geen specifiek en apart (taal)parcours nodig. Zo kwam men niet tegemoet aan de spe cifieke noden van anderstalige leerlingen. Tegelijk poneerden ze dat onderwijs in eigen taal en cultuur en meertalig onderwijs – hét wondermiddel was.

     In 2008 poneerde Piet Van Avermaet, directeur Steunpunt Diversiteit en leren in zijn verzet tegen de taalplannen van minister Vandenbroucke, dat hij het absoluut NIET eens was met volgende stellingen: “*dat migrantenkinderen vanuit hun achter grond vaak een taalprobleem hebben 
    *en dat dit een negatieve invloed heeft op hun leerprestaties 
    *dat men zonder Nederlands onmogelijk goed kan functioneren; dat kennis van het Nederlands maatschappelijk allerhande mogelijkheden opent die er anders niet zouden zijn.” (Taal, Onderwijs en de samenleving, EPO, 2008). 

     Van Avermaet sprak zich ook heel kritisch uit over O-KAN-klassen: Ook het doel van het opvang onderwijs (OKAN) is enkel de kinderen te main streamen en ze nadien in de ‘gewone’ klassen te kunnen opnemen. De meertaligheid van die anders talige nieuwkomers heeft ook geen enkele waarde als taalbagage (in: ‘Wiens Nederlands? Over taal naïviteit in het beleid’, in: Sampol, 31 maart 2006.) 

     Orhan Agirdag en 21 ondertekenaars poneerden in hun petitie tegen taaloproep minister Smet op 30.10. 2009 in De Morgen: Door de taalachterstandsthese worden de anderstalige leerlingen gestigmatiseerd als gebrekkige leerlingen; dit is ‘blaming the victim’. De claim is immers dat anders talige leerlingen de leerachterstanden vooral aan zichzelf te danken hebben. De taalachterstandsthese wijst zo hard op de gebreken van anderstalige leerlingen, dat men voorbij gaat aan de culturele en talige bagage die deze leerlingen wél hebben: hun thuistaal. Het taalbadmodel is dus in conflict met een elementair pedagogisch principe dat stelt dat de leefwerelden van de leerlingen aanwezig moeten zijn binnen de schoolmuren.

     Al meer dan  25 jaar pleiten we in Onderwijskrant voor  extra NT2-lessen  vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. Het Leuvens Steunpunt NT2, Het Gents Steunpunt Diversiteit en leren en het Steunpunt CEGO vonden intensief en specifiek NT2 -taalonderwijs vanaf het kleuteronderwijs overbodig en zelfs nefast. De beleidsmakers, de koepels van het katholiek onderwijs en het GO! namen die visie over. We beluisterden enkel pleidooien voor OETC, multiculturaliteit & meertalig onderwijs, experimenten met het eerst leren lezen en rekenen in het Turks, enz.…

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    06-02-2023, 13:04 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    04-02-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.79-jarige John Dewey pleit nog steeds voor radicaal reformpedagogisch en ontscholend onderwijs
    The New York Times – Sunday, April 23, 1933 Trends and Tides of Modern Education 

     (79-jarige) DEWEY OUTLINES UTOPIAN SCHOOLS : hoe zien ideale, utopische scholen er uit 

    Totally unlike Ours (helemaal anders dan de school die ik zelf destijds meemaakte). Onderwijs moet in functie staan van heet laten ontdekken van de eigen capaciteiten en van het realiseren van een nieuwe maatschappij. Uit voorliggende spreekbeurt van de toen 79-jarige Dewey blijkt dat hij nog steeds in 1933 vrij radicale reformpedagogische ideeën propageert. We merken ook de invloed van zijn reizen naar de Sovjet-Unie in de periode 1925-1928: onderwijs moet netals in de Sovjet-Unie in functie staan van het realiseren van een nieuwe maatschappij die afstand neemt van kaptalisme en individualisme. 

     (In 1938, zal de 84-jarige Dewey wel in een artikel wat afstand nemen van de reformpedaogiek die hij zelf had gepropageerd. Hij pakte dan uit met de smoes dat zijn volgelingen hem niet al te best begrepen hadden.) s The schools of Utopia as Professor John Dewey envisages them after his many years of pondering the possibilities were described by him in a speech last week before the conference on the educational status of the 4 and 5 year old child, held at Teachers College, Columbia University. His speech, in part, follows. 

    Dewey: Het meest utopische in Utopia is dat de scholen er helemaal niet meer uitzien als klassieke scholen.

    De ideale scholen beschikken vooreerst allemaal over een groot terrein, tuinen, boomgaarden, serres. Ze zijn ook kleinschalig: in de gebouwen waarin kinderen met ouderen (leraren en oudere leerlingen in leeftijdsheterogene groepen ) samenkomen, mogen niet meer dan 200 mensen zijn, dit blijkt ongeveer de grens te zijn voor nauwe, intieme persoonlijke kennismaking van mensen die zich met elkaar verbinden.

    En in deze gebouwen, die gelijken op onze huidige openluchtscholen in hun fysieke structuur, zijn er geen dingen die we gewoonlijk associëren met onze huidige (klassieke) scholen. Er staan uiteraard geen mechanische rijen vastgeschroefde banken meer met een opstelling in rijen. De leerruimte gelijkt  eerder op een goed ingericht huis van vandaag, alleen met een veel grotere verscheidenheid aan apparatuur en geen rommelige opeenhopingen van allerlei soorten meubilair; meer open ruimtes dus  dan onze huizen vandaag hebben. 

     Daarnaast zijn er ook de werkplaatsen, met hun apparatuur voor het uitvoeren van activiteiten met allerlei soorten materiaal - hout, ijzer, textiel. (learning by doing) Er zijn historische musea en wetenschappelijke laboratoria, en overal boeken, evenals een centrale bibliotheek. 

    De begeleiders moeten zelf kinderen hebben De volwassenen die het meest actief met de jongeren bezig zijn, moeten aan bepaalde eisen voldoen, en het eerste dat mij als bezoeker van Utopia opviel, was dat ze allemaal getrouwde personen moeten zijn en, behalve in uitzonderlijke gevallen, zelf kinderen moeten hebbenof  gehad hebben. Ongehuwde, jongere personen  bezetten enkel hulpplaatsen en dienen een soort inwijdingsstage meegemaakt te hebben. 

     Bovendien nemen oudere kinderen, omdat er geen willekeurige indelingen in jaarklassen zijn, in de leeftijdsgemengde groepen deel aan het leiden van de activiteiten van degenen die nog jonger zijn. De activiteit en  inzet van deze oudere kinderen kan worden gebruikt om de methode te illustreren waarmee degenen die we toekomstige leraren zouden kunnen noemen, worden geselecteerd. Het is bijna een methode van zelfselectie. Zo krijgen de kinderen van ongeveer 13 tot 18 jaar die vooral dol zijn op jongere kinderen de kans om met hen om te gaan. Ze werken met de jongere kinderen onder observatie, en dan wordt al snel duidelijk wie van hen de smaak, interesse en het soort vaardigheid heeft dat nodig is om effectief met de jongeren om te gaan. Naarmate hun interesse in de jongeren zich ontwikkelt, concentreert hun eigen vervolgonderwijs zich meer en meer op de studie van groei- en ontwikkelingsprocessen, en dus is er een zeer vergelijkbaar proces van natuurlijke selectie waarbij ouders uit het smallere contact met hun eigen kinderen in de huizen worden gehaald en naar voren worden gebracht in de educatieve opvoeding van grotere aantallen kinderen. 

    Leren in een  meester-gezel relatie.  Het werk van deze educatieve groepen wordt voortgezet zoals schilders werden opgeleid in, laten we zeggen Italië, toen de schilderkunst op zijn hoogtepunt was. De volwassen leiders combineren, door hun eerdere ervaring en door de manier van hun selectie,  door hun  kennis van kinderen met speciale gaven in bepaalde richtingen. 

    De oudere leerlingen associëren zich met de jongeren in het uitvoeren van een bepaalde actielijn, opdracht.  Net zoals in deze oudere studio's jongere mensen leerlingen waren die de ouderlingen observeerden en samen met hen deelnamen aan het doen van eerst enkele van de eenvoudigere dingen en vervolgens, naarmate ze meer ervaring opdeden, direct betrokken waren bij de meer complexe vormen van activiteit, zo zijn de oudere leerlingen  in deze gerichte activiteiten in deze centra eerst bezig met het uitvoeren van een aantal werkzaamheden waarin ze zelf bekwaam zijn, of het nu gaat om schilderkunst of muziek of wetenschappelijk onderzoek, observatie van de natuur of industriële samenwerking in een bepaalde lijn. Dan beginnen de jongere kinderen, die naar hen kijken, naar hen luisteren, deel te nemen aan de eenvoudigere vormen van de actie - een klein deel, totdat ze naarmate ze zich ontwikkelen steeds meer verantwoordelijkheid nemen om samen te werken. 

    Zelfontwikkeling & intrinsieke motivatie centraal

    ik heb de Utopisten gevraagd wat de doelen waren, of beter gezegd  de doelstellingen, van de activiteiten die in deze centra werden uitgevoerd. In het begin verbaasde niets me meer dan het feit dat mijn vraag naar doelstellingen helemaal niet werd begrepen, want het hele concept van de school, van leraren en leerlingen en lessen, was zo volledig verdwenen dat toen ik naar de speciale doelstellingen van de activiteit van deze centra vroeg, mijn utopische vrienden dachten dat ik vroeg waarom kinderen überhaupt zouden moeten leren, en daarom namen ze mijn vragen niet ernstig. 

    Ze merkten op: Aangezien kinderen leven en  en groeien,  proberen wij als utopisten hun leven voor hen de moeite waard te maken. We proberen te bereiken dat ze echt groeien, dat ze zich echt ontwikkelen.  Het idee dat er een speciaal doel was dat de jongeren moesten proberen te bereiken, was volledig vreemd aan hun gedachten. Door observatie kwam ik echter tot de conclusie  dat wat wij als de fundamentele leerdoelen zouden beschouwen, grondig was opgenomen in de werking van de activiteiten zelf.

    Ze streefden naar de ontdekking  de bekwaamheden, de smaken, de capaciteiten en de zwakheden van elke jongen en elk meisje, om vervolgens deze positieve capaciteiten te ontwikkelen tot attitudes en om de positieve krachten te rangschikken en te versterken,  om de zwakke punten niet te verdoezelen, maar om ze te compenseren. 

    De onvermijdelijkheid van leren, zelfontplooiing 

    Ik vroeg hen, met de achtergrond van onze eigen (klassieke) scholen in gedachten, hoe ze er met hun methoden ooit voor zorgden dat de kinderen en jongeren echt iets leerden, hoe ze de leerstof, aardrijkskunde en rekenen en geschiedenis onder de knie kregen, en hoe ze er ooit zeker van waren dat ze echt leerden lezen en schrijven.  Voor hen was het evident   dat  niemand  kon  groeien en zich ontwikkelen zonder te leren. Ze zegden dat ook wij toch ook destijds geen scholen en leraren en examens nodig hadden om ervoor te zorgen dat we als  baby leerden lopen en praten. (Commentaar: kinderen leren volgens de utopisten op school zoals ze voorheen leerden lopen en praten, zonder externe sturing).

    School in functie van nieuwe maatchappij . Nieuwe school in dienst  van nieuwe, socialistische/marxistische maatschappij 

    De utopisten geloofden dat het patroon dat in onze tijd in onze economische/kapitalistiche samenleving bestaat, de algemene denkgewoonten beïnvloedde; dat persoonlijke verwerving en privébezit zulke dominante idealen waren op alle gebieden, en zo  bezit hadden genomen van de geest van opvoeders/leerkrachten, in die mate dat het idee van persoonlijke verwerving en bezit het hele onderwijssysteem beheerste. Ze betreurden niet alleen het gebruik in onze scholen van  competitieve methoden, van het beroep op rivaliteit en het gebruik van beloningen en straffen, van vaste examens en het systeem van promotie, maar ze voegen er ook an toe dat al deze dingen slechts uitdrukkingen waren van het bezitterige/kapitalistische systeem van de samenleving,  en van  het soort maatstaf en test van prestatie en succes dat moest zegevieren in een bezitterig type samenleving. Als gevolg van die maatschappelijke invloed waren we heet onderwijs gaan beschouwen als gewoon een middel om iets te verwerven, zelfs al ging het vaak om nutteloze of verre feiten. 

    We dachten in termen van   leren en wetenschap als het verwerven van privébezit De afschaffing van die bezitterige samenleving, leidt volgens de utopisten naar transformatie van het zwaartepunt van leren (in klassieke zin), in de richting het creëren van passende attitudes.  
    Ze zeiden me  dat de grote educatieve bevrijding tot stand kwam van zodra het concept van extern opgelegde kennis en vaardigheden werd opgedoekt, toen men begon te ontdekken wat elke individuele persoon vanaf het allereerste begin in zich had, en men zich vervolgens wijdde aan het achterhalen van de omstandigheden van de omgeving en de soorten activiteit waarin de positieve capaciteiten en attitudes van elke jongere het meest effectief konden werken. 

    Onmiddellijk welbevinden, leuk onderwijs 

    Er is volgens de utopisten geen echte scheppende activiteit en productiviteit, geen echt leren, zonder plezier.  Leren moet plezierig zijn en leiden tot onmidellijk webevinden. Ze stelden dat volgens de ethiek van het 'oude' onderwijs het  leerplezier altijd iets uitgesteld moest zijn; terwijl de enige opvoeding die bij de jongere echt kracht kon ontdekken en uitlokken een aanpak is   die deze krachten met onmiddellijk plezier en gebruik combineerde. 

     Natuurlijk informeerde ik welke houdingen zij het belangrijkst vonden om te creëren, aangezien de vorming van attitudes de plaats had ingenomen bij de jongeren van het verwerven van informatie. Ze hadden enige moeite met het rangschikken van attitudes in elke volgorde van belangrijkheid, omdat ze zo bezig waren met een allround ontwikkeling van de capaciteiten en attitude van de jongeren. Maar via observatie kan ik zeggen dat ze de attitude die een gevoel van positieve kracht oplevert, minstens zo fundamenteel en primair rangschikten als de anderen, zo niet meer. Deze houding die resulteerde in een gevoel van positieve kracht hield natuurlijk in dat men gevoelens elimineerde van angst, van schaamte, van dwang; omstandigheden die het gevoel van falen en onvermogen creëerden. Het ging om de ontwikkeling van een zelfvertrouwen, van werkelijke gretigheid om problemen aan te pakken in plaats van ze te vrezen en ervan weg te lopen. Het omvatte een nogal vurig geloof in het vermogen van de omgeving om waardevolle activiteiten te ondersteunen, op voorwaarde dat het milieu op de juiste manier werd benaderd en behandeld.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Dewey, utopische scholen
    04-02-2023, 20:26 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    03-02-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Revelerend twitterdebat over uitholling taalonderwijs - al in leerplaninstructies s.o. 1994
    Twitterdebat over uitholling taalonderwijs gisteren 

    Start: Prof. Filip Lardon: Examens aan het verbeteren. Eerste bachelor geneeskunde. Het aantal taal- en vooral dt-fouten is onvoorstelbaar Ik begin mij af te vragen of ze afspraken om een grap met mij uit te halen en om er allemaal opzettelijk zoveel mogelijk neer te schrijven. Geslaagd dan. 

     Peter Iserbyt : 40% van onze instromende studenten haalt geen 50% op voorkennistoets Taalbeheersing. Steeds meer studenten hebben een attest waardoor spelfouten niet mogen aangerekend worden op de evaluatie van examens. 

     Tim Surma: Zorgwekkend. De reacties eronder zijn veelzeggend, ook de uniefs beginnen nu te merken wat er aan de hand is. On a positive note: de recepten om het beter te doen liggen al een poos op tafel en zijn niet onhaalbaar. 

     Prof. Wim Van den Broeck: Logisch gevolg van stroming in onderwijs die zegt dat dit allemaal niet zo belangrijk is ('als we elkaar maar verstaan'). Raf Feys Leerplanvoorzitters taal katholiek onderwijs legden al in 1994 (1997 2de versie, 2007: 3de versie) uithollende taalaanpak op. Ook overigens al in leerplan basisonderwijs van de jaren 80; leerplanvoorzitter Callebaut opteerde zelfs in 2010 voor 'poststandaardtaaltijdvak'!, dan "kunnen lln geen taalfouten meer maken" 

     Dirk Van Damme: Het hoger onderwijs, net zoals het andere afnemend veld van bedrijven en werkgevers, zou luider zijn stem moeten laten horen over de kwaliteit van het secundair onderwijs. Het lijkt alsof men nu compleet verrast uit de lucht valt. 

     Wim Aers: Ja, men valt nu compleet verrast uit de lucht en de onderwijsvisies die geleid hebben tot kwaliteitsverlies in basis en secundair werden precies in datzelfde hoger onderwijs ontwikkeld. (idd. b.v. door Leuvens taalcentrum van Kris Van den Branden). 

     Michiel Wils: Hoe meer ik erover nadenk, hoe meer ik tot de conclusie kom dat doelen en middelen verward wo/erden... Door de focus meer te leggen op generieke doelen in de talen, schonken we minder aandacht aan het automatiseren van cruciale kennis. Die boodschap kregen we soms ook expliciet. 

     Els Peleman: Ooit gehoord van een leerkracht het doet er niet toe hoe goed ze grammatica kunnen, als ze maar kunnen schrijven... Alsof in een opstel, een argumentatie of een toets geschiedenis grammatica er niet meer toe doet... En dan vallen ze in mijn beroep meteen door de mand. 

     Prof. Koen Lemmens:  Toen een collega in 2018 een gelijkaardige bedenking uitte, en ik die lachend bevestigde, hebben andere academici mij aangewreven uitspraken te doen, waar ik geen cijfers over had. (Ik zag niet wat ik zag, in feite.) 
    Koen Lemmens: Ik vrees dus dat medici, economen, juristen, wiskundigen mogen zagen wat ze willen, altijd zullen er wel experten zijn die ons komen zeggen dat wij geen experten zijn in taal - wat juist is. Waarna onze bedenkingen en vaststellingen op de mestvaalt zullen belanden. 

    Koen S choenmaeck : Wat je ziet in het SO is trouwens het gevolg van het ideeëngoed van bepaalde onderwijsexperten Jona : dt-fouten ligt aan lager onderwijs. Meerdere van mijn leerlingen in het secundair hebben de regels gewoon nooit deftig geleerd. Ik merk het bij mijn dochters ook: het echt grondig inoefenen van -d, -t en -dt varianten ontbreekt volledig. 

     Siem De Cleyn:  Een anekdote is geen onderbouwing van een stelling. Dr Ria Laenen : Ik krijg jaar na jaar de steeds sterkere indruk dat dt-fouten vermijden iets is waar studenten amper nog moeite voor doen. Nochtans is het echt niet zo ingewikkeld om dat juist te doen.  

    Luc Int Panis:  Komt ervan als taalfouten niet meer gecorrigeerd mogen worden 



    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:uitholling taalonderwijs
    03-02-2023, 12:42 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    01-02-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn kritieken-2011 op de radicale hervormingsplannen s.o. van minister Pascal Smet en de commissie-Monard op de hoorzitting klinken na 4 jaar hervorming actueler dan ooit.
    Mijn kritieken-2011 op de radicale hervormingsplannen s.o. van minister Pascal Smet & de commissie-Monard én van de grote onderwijskoepels  op de hoorzitting klinken na 4 jaar hervorming actueler dan ooit.

     Ik was in 2011 de enige die op de hoorzittingen van de commisie  onderwijs op 19 oktober 2011 waarschuwde voor de nefaste gevolgen van de radicale hervormingsplannen secundair onderwijs’ van de minister Pascal Smet en de commissie-Monard. Ik kon op veel begrip rekenen van vertegenwoordigers van de Partij Dedecker, N-VA , Open-VLD & Vlaams Belang,  maar niet vanSp.a,  Groen! en CD&V. Achteraf nodigden de 3 N-VA parlementsleden me nog eens uit voor een gesprek over deze materie. 

    Op 6 mei 2012 startten we met Onderwijskrant nog een grote campagne tegen de structuurhervorming met o.a. een petitie die door 13.000 mensen werd ondertekend. En zo slaagden we er mede in om de oorspronkelijke plannen van minister Smet en analoge van de  grote onderwijskoepels   af te zwakken, ook al blijken de gevolgen van de afgeslankte hervorming nog steeds nefast. Dirk Van Damme bekende vorig jaar: We hadden meer naar Raf Feys moeten luisteren

     Vooraf 

    Voor de verschillende hoorzittingen over de hervorming van het s.o. werden enkel voorstanders uitgenodigd; ikzelf was de uitzondering. Ik probeerde duidelijk te maken dat onze sterke eerste graad allesbehalve een kankerplek was, maar een sterk (export)product, en dat de hervormers uitpakten met vermeende knelpunten. Ik poneerde dat  de echte knelpunten als de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs werden genegeerd en dat door verplichte invoering van de zgn. ‘zachte didactiek, constructivisme e.d. in de plannen van Smet en Monard de kwaliteit nog verder aangetast zou worden.

    Ik waarschuwde ook voor het feit dat aso-isering van de eerste graad nog het meest nadelig zou zijn voor het tso/bso. Enzovoort.

     1 Brede/gemeenschappelijke eerste graad: nefast én illusoir 
     1.1 Meer gemeenschappelijke eerste graad/aso-isering: nefast voor alle leerlingen & voor tso/bso in bijzonder 

     Het sluitstuk en fundament van de hervormingsplannen is de brede eerste graad of middenschool waarin de leerlingen geconfronteerd zouden worden met alle mogelijke vakdomeinen en belangstellingsgebieden om na twee jaar een betere keuze te kunnen maken. Hierbij vallen dus de huidige opties weg. Wat zouden de gevolgen zijn van het wegvallen van de huidige opties in de eerste graad zoals minister Smet en de commissie-Monard voorstellen? De 12-jarigen die momenteel kiezen voor meer ‘praktische’ opties en meer praktisch ingesteld zijn, vinden dit een verademing na een voor hen te ‘theoretische lagere school’. 

    In een meer theoretische eerste graad zullen ze echter minder gemotiveerd zijn, vlugger ‘leermoe’ worden en meer gedragsproblemen vertonen – net zoals in het ‘collège unique’ in Frankrijk het geval is. Sterke leerlingen die zich in de derde graad lager onderwijs vaak al wat vervelen en onderpresteren, presteren beter en gemotiveerder als ze terecht komen in een sterke klas en optie. Ze zullen in een grotendeels gemeenschappelijke eerste graad vlugger onderpresteren. We menen dat we 12-jarigen die al een specifieke interesse vertonen, niet te lang op hun honger moeten laten. Het onderwijs moet zich afstemmen op het niveau en de maat van die leerlingen. Leerkrachten die lesgeven in aso, tso en bso getuigen dat dit ook telkens anders aangepakt moet worden. De opties – ook de technische- mogen niet afgeschaft worden, en ze mogen ook niet verder verwaterd worden. 

     Binnen de eerste graad tso/bso worden momenteel specifieke talenten, interesses en handvaardigheden extra gevoed en geoefend. Leerlingen voor wie later in het beroepsleven de handvaardigheid heel belangrijk zal zijn, mag men niet langer op hun honger laten. Precies die leeftijd van 12 à 14 jaar is ook een interessante leeftijd voor het extra oefenen van vreemde talen voor leerlingen die dit aankunnen en hier interesse voor hebben.. Naast een sterke taaloptie met Latijn zou er volgens ons ook nog een taaloptie met intensief Engels mogen komen, of een sterke wetenschappelijke optie. 

     Momenteel zijn er echter nog teveel (sub)toppers die niet terechtkomen in sterkere opties en klassen: bijvoorbeeld arbeiderskinderen die niet zo vlug kiezen voor de optie Latijn en te weinig worden uitgedaagd. Nederlands onderzoek bevestigt dat toppers en subtoppers blijvend onderpresteren als ze starten in een heterogene brugklas (zie bijdrage hierover in Onderwijskrant 157). We stellen voor die leerlingen dan ook een nieuwe sterke optie voor: b.v. intensief Engels, wetenschappen ... i.p.v. het nog waziger & minder gestructureerd maken van de nieuwe opties. De opties moeten dus blijven - ook de ‘praktische/technische - en er moet zelfs een sterke optie bijkomen voor sterke leerlingen die geen Latijnse optie verkiezen . 

    Ook de eenheidsleerplannen die in 2009 werden ingevoerd - vooruitlopend op de hervorming- moeten m.i. verdwijnen; er moeten opnieuw A & B-leerplanen wiskunde e.d. komen voor respectievelijk sterke en minder sterke opties/leerlingen, met erop afgestemde leerboeken. Die eenheidsleerplannen zijn te moeilijk voor bepaalde leerlingen en te gemakkelijk voor andere. 

     1.2 Illusoire voostellen van Smet en Monard

    Het sluitstuk en fundament van de hervorming is de brede eerste graad of middenschool waarin de leerlingen geconfronteerd zouden worden met alle mogelijke vakdomeinen en belangstellingsgebieden om na twee jaar een betere keuze te kunnen maken. Zo’n bredere eerste graad berust echter op een grote illusie: de voorstellen voor de invulling van die brede eerste graad zijn illusoir/niet eens realiseerbaar en staan ook haaks op de d ermee verbonden doelstellingen als beter kunnen kiezen na de eerste graad niet realiseerbaar. De gemeenschappelijke stam in de eerste graad is nu al vrij breed. In het eerste jaar is momenteel al 85 % gemeenschappelijk: 27 lesuren gespreid over 10 vakken – sinds 2009 al met eenheidsleerplannen die te moeilijk zijn voor bepaalde leerlingen en te gemakkelijk voor andere. Met die gemeenschappelijke leerpannen voor wiskunde e.d. wou men al vooruit lopen op de hervorming. Er is o.i. vooreerst geen ruimte voor 3 extra vakken en een aantal belangstellings-gebieden: economie, klassieke cultuur & Engels & ook nog een  aantal  nieuwe belangstgelingsbedieden. Terloops: economie is geen basisvak voor 12-jarigen en het heeft evenmin zin om alle leerlingen op te zadelen met 2 uur klassieke cultuur zoals destijds in het VSO. Er is nog minder ruimte voor de toevoeging van 6 oeverloze en vage belangstellingsgebieden zoals' welzijn en sociale wetenschappen'. 

    De hervormers beloven ook alle ten onrechte dat er ruimte zal zijn voor extra-uren techniek, praktijk en kunstzinnige vakken. Roger Standaert, directeur DVO/Entiteit Curriculum stelde niet minder dan 6 uur ‘techniek’ voor alle leerlingen voor. Er is echter niet de minste ruimte voor meer ‘praktische’ vakken en deze vallen ook alle als optievakken weg en worden voor de meeste van die leerlingen vervangen door theorie: 4 uren voor remediëring wiskunde en taal. 
     Die remedieeruren voor theoretische vakken beteken minder lesuren voor technische opties, maar ook meer theorie waarvoor ze minder gemotiveerd zijn. Die leerlingen dreigen nog vlugger a te haken. Zwakkere leerlingen moeten meer uren taal en rekenen en remediëring in de lagere school krijgen (vooral in de lagere klassen), maar niet in het secundair. Een verbreding, aso-isering van de gemeenschappelijke stam, is niet enkel een nefaste zaak, maar de voorstellen zijn ook niet realiseerbaar. 

    We begrijpen niet dat zelfs het VLOR-advies ervan uitgaat dat men al die extra’s ‘verbreding’ nog kan toevoegen binnen een tijdsbestek van 27/28 lesuren. Precies omdat het hervormingsplan uiterst vaag is en bijvoorbeeld geen lesurentabel bevat, kan het eigenlijk niet echt beoordeeld worden. ‘Terug naar afzender’ had het oordeel van de VLOR moeten zijn 1.3 Bredere eerste graad (meer dan 27 lesuren) of smallere eerste graad (20 lesuren)? Minister Pascal Smet pakte in een recent interview met ‘Brandpunt’ (COC-tijdschrift) uit met een brede eerste graad maar stelde verrassend dat de gemeenschappelijke stam beperkt zou worden tot 20 uur. Raar maar waar. 

    Op het onderwijscongres van Groen! werd ook wel gepleit voor een verbreding van de eerste graad, maar werd tegelijk een gemeenschappelijke stam van 20 uur voorgesteld. Dat is 7 lesuren minder dan op vandaag. Wat willen de hervormers nu eigenlijk: 27 gemeenschappelijke lesuren zoals nu of een beperking tot 20 lesuren waardoor een vierde van de huidige gemeenschappelijkheid zou wegvallen? In landen als Nederland is de gemeenschappelijke stam beperkt tot 20 uur en voor de meeste vakken zijn er 3 beheersingsniveaus. Een bredere eerste graad is absoluut niet realiseerbaar! We hebben eerder nood aan minder i.p.v. meer gemeenschappelijkheid.

     (Tijdens dezelfde hoorzitting stelde Bregt Henkens dat minister Herman De Croo in 1975-1976 niet zomaar het VSO veralgemeende in het Rijksonderwijs. In feite besefte De Croo dat het VSO leidde tot niveaudaling en ook tot een sterke terugloop van het aantal leerlingen in het tso. Hij voerde vanaf het tweede jaar weer uitgebreide opties in; voor ‘praktische opties’ bedroeg dit zelfs 9 à 10 lesuren. Het hervormingsvoorstel is dus radicaler dan het afgezwakte VSO vanaf 1975-1976. ) 

    2 Geen te heterogene klassen & geen afbraak van B-stroom 

    Onze toppers zouden in de eerste graad moeten samen zitten met leerlingen uit het beroepsonderwijs en zelfs met de helft van de huidige 1B-leerlingen (=met getuigschrift lager onderwijs). Dat betekent niet enkel dat 1B in het gedrang komt, maar ook dat voortaan leerlingen met een niveau 4de leerjaar in de A-stroom terecht komen. Zo’n heterogene klassen zijn niet haalbaar en werden ook in het VSO en in de proeftuinen van minister Vadenbroucke niet toegepast. I

    n Vlaanderen werken we tot en met het zesde leerjaar lager onderwijs praktisch uitsluitend met heterogene klassen. Zelf vinden we dat dit op die leeftijd meer voordelen oplevert dan nadelen. In landen als Frankrijk en Engeland verlaten al de 11jarigen de lagere school; in Duitsland de 10-jarigen.

     3 Ontwaarding & ontwrichting tso/bso/kso, problemen met belangstellingsdomeinen 

     *Een gemeenschappelijke/brede eerste graad of middenschool steekt altijd in een theoretisch keurslijf en betekent een aso-isering - net zoals het VSO destijds met nog slechts 2 uur ‘technologische opvoeding’ per week, net zoals in landen met comprehensief onderwijs. Het tso/bso wordt zo het meest de dupe van de aso-isering van de eerste graad. Zo merkten ook de SERV en de COC-lerarenbond terecht op dat in Smets hervormingsvoorstel de technische insteek ontbreekt. Een theoretische middenschool betekent verwaarlozing en ontwaarding van alles wat te maken heeft met techniek, handvaardigheid en kunstzinnige activiteiten en een sterke terugloop van het aantal leerlingen in het derde jaar tso, zoals destijds in het VSO. 

     Dit leidt in de hogere cyclus ook tot problemen met de beroepsgerichte studierichtingen, tot minder stielkennis en hogere werkloosheid bij de afgestudeerden. Dit is ook de scherpe kritiek in een recent OESO-rapport over de hogere cyclus in Finland. Als je bepaalde zaken en keuzes voor je uitschuift, dan krijg je grote problemen na de middenschool en bij veel 18-jarigen. PISA zou vooral aandacht moeten besteden aan de situatie op het einde van het secundair onderwijs, aan de aankomst. 

     *Vanaf de tweede graad zouden aso- en tso-leerlingen samen moeten optrekken binnen belangstellingsdomeinen zoals handel en economie. In de praktijk zal men toch de opsplitsing maken tussen meer theoretisch en meer praktisch gericht. We moeten ook blijven werken met een soepele combinatie van belangstellingsdomeinen: b.v. economie-moderne talen, Latijn-wiskunde (4u, 6u, 8 u), ... De (onder-) waardering voor ’praktische’ vakken en handvaardigheid wordt overigens vooral maatschappelijk bepaald en niet door de structuur van het onderwijs. 

     *De hervorming zou de kloof tussen de sterkere en de zwakkere leerlingen moeten dempen. De door minister Vandenbroucke gelanceerde slogan ‘de kloof dempen’ is de domste slogan ooit. We moeten de kloof niet dempen, maar eerder vergroten door de kwaliteit te verhogen en het onderpresteren te bestrijden. Uit de evolutie binnen PISA blijkt overigens dat de kloof al te klein is geworden, omdat de sterkere leerlingen erop achteruit gaan. 

     *De voorgestelde hervorming zou ook leiden tot meer i.p.v. minder ongekwalificeerde uitstroom. Die uitstroom is momenteel kleiner dan in andere landebn. Die kwestie wordt echter te stereotiep bekeken: voor een aantal leerlingen zijn er in de hogere leerjaren s.o. andere wegen nodig – zoals een soort leercontract. 

     4 Gemeenschappelijke eerste graad/middenschool: moeilijke & te late (her)oriëntering, geen attesten & moeilijke keuze na middenschool 

     In landen met een gemeenschappelijke eerste graad/lager cyclus presteren de leerlingen veelal minder voor PISA en TIMSS en men kan ze ook niet tijdig (her)oriënteren. In een middenschool zullen de ‘zwakkere’ leerlingen de eenheidskost niet lusten en niet aankunnen, en men kan ze ook niet tijdig heroriënteren naar een passende optie. Op het einde van het eerste jaar kan men geen B-attesten uitreiken en zomaar overzitten heeft voor dat soort leerlingen weinig zin. 

     Na 2 jaar eenheidskost zullen leerlingen, ouders, leerkrachten en CLB ook moeilijker kunnen uitmaken welke studierichtingen 14-jarigen het best aankunnen en kiezen: welke beroepsvelden voor tso en bso-leerlingen, een sterke of minder sterke aso-studierichting? De leerlingen hebben onvoldoende kunnen uittesten wat ze wel of niet aankunnen. Vandaar dat de VLOR stelt dat men ook op het eind van het tweede jaar geen B-attesten kan uitreiken. Het vrij onderwijs vreest dan wel dat zonder B-attesten de leerlingen te lang bij een foute keuze blijven; maar die foute keuzes zijn een gevolg van de middenschool. In comprehensief Finland zijn er na de 3-jarige middenschool (gevreesde) selectieproeven nodig om uit te maken of men al dan niet naar de theoretische of naar de beroepsgerichte bovenbouw mag overstappen. Vaak volgen de leerlingen hiervoor ook bijles. 

    Op basis van de eenheidskost in de middenschool hebben de leerlingen er ook niet kunnen uitmaken welke hun specifieke talenten zijn. Veel meer 15jarigen maken in gidsland Finland een foute keuze dan in Vlaanderen het geval is. 

     We menen dat we 12-jarigen die al een specifieke interesse vertonen, niet te lang op hun honger moeten laten. Het onderwijs moet zich afstemmen op het niveau en de maat van die leerlingen. Leerkrachten die lesgeven in aso, tso en bso getuigen dat dit ook telkens anders aangepakt moet worden. 

     5 De zachte pedagogiek van Monard, minister Smet & eindtermen: niveaudaling en ontscholing 

     Pleidooien voor comprehensief onderwijs gaan steeds - al vanaf het VSO- samen met pleidooien voor de invoering van de zgn. zachte pedagogiek, kennisrelativisme, zelfontdkkend leren ...  De 'zachte pedagogiek/didactiek van de hervormingsplannen van Monard en Smet is ook dezelfde als deze in de ‘Uitgangspunten’ bij de eindtermen die mede verantwoordelijk zijn voor de niveaudaling; vaardigheden i.p.v. kennis, vakkenoverschrijdend werken i.p.v. vakgericht, zelfstandig leren en zelf construeren van kennis i.p.v. kennisoverdracht en interactie, competentiegericht leren, knuffelpedagogiek ... 

     Als de Vlaamse resultaten beter zijn dan is dat ook te danken aan onze didactische aanpak. Onze leerkrachten werken meer prestatiegericht en gestructureerd. Jammer genoeg worden ze vanaf de jaren zeventig - en nog meer vanaf de jaren negentig - opgelegd de zachte didactiek toe te passen, het zelfontplooiingsmodel. Als de niveaudaling kleiner is dan elders, dan is dit vooral te wijten aan het verzet en de inzet van de praktijkmensen. 

     Zelf ijveren we ook al 40 jaar voor het conserveren van de vaste waarden (jaarklas; instructie ...) en voor het optimaliseren van oerdegelijke inhouden en methodieken voor rekenen, lezen, spelling ... Zo bestreden we de afbraak van de sterke kanten en de ontscholingsdruk. Zo kregen we het wiskundeonderwijs op de lagere school weer op het juiste spoor - maar pas na 25 jaar. Naast de vele verlossers-nieuwlichters die graag uitpakken met mooiklinkende slogans en cultuuromslagen en zich vooral situeren in het kamp van de vrijgestelden, heb je in Vlaanderen ook conserverende vernieuwers of vernieuwers in continuïteit. Het zijn mensen die dichter bij de praktijk staan, op geen officiële steun kunnen rekenen, meer werken in stilte, maar tegelijk meer blijvende invloed hebben op de praktijk dan de nieuwlichters. 

     Brede vakkenclusters & ook nieuwe vakkenoverschijdende onderwerpen: niet wenselijk 

    Volgens de minister en de VLOR moeten we vooral werken met brede vakkenclusters - zoals bij wereldoriëntatie lager onderwijs. Veel ervaren onderwijzers verkiezen echter in de derde graad lager onderwijs nog afzonderlijke en gestructureerde lessen geschiedenis e.d. In Nederland en Frankrijk staan de afzonderlijke zaakvakken op het programma vanaf de 2de graad lager onderwijs. Het domste wat we kunnen doen is alles door elkaar klutsen. 

    We mogen niet raken aan de belangrijkste kwaliteitshefbomen: de gestructureerde vakdisciplines als cultuurproducten, de ermee verbonden leerplannen, leerboeken en vakspecifieke deskundigheid van de leerkracht. Bij vakkenoverschrijdend werken zijn er geen duidelijke en gestructureerde leerplannen meer en kan men ook moeilijk werken met leerboeken. De leraars moeten dan ook vaak les geven over vakgebieden waarvoor ze niet zijn opgeleid - zoals nu al al te vaak het geval is. Het wordt dan ook moeilijk voor de lerarenopleidingen om uit te maken welk soort leraren ze moeten opleiden. Zo wordt het vakoverschrijdend vak PAV (Project Algemene Vakken) in de diverse lerarenopleidingen sterk verschillend ingevuld. 

     De hervormers willen ook het competentiegericht en constructivistisch leren opleggen. Die mode is echter weeral uit de mode. Ze wordt ook verantwoordelijk geacht voor de niveaudaling in Franstalig België, in het hoger onderwijs in Nederland ... Competentiegericht is overigens nog steeds een vaag en rekbaar begrip. Veel nieuwlichters hebben zich de voorbije jaren al bekeerd – de Luikse prof. Marcel Crahay erkent dat de niveaudaling in Wallonië mede zijn schuld is, de schuld van de vage competentiegerichte leerplannen en didactiek. 

     We vinden overigens dat de beleidsmensen geen staatspedagogiek mogen opleggen. Jammer genoeg is dit in het verleden ook al herhaaldelijk gebeurt - zoals in de tekst Uitgangspunten’ bij de eindtermen en bij de basiscompetenties voor toekomstige leerkrachten. (En ook de onderwijskoepels mogen o.i. geen pedagogische anpakken opleggen zoals het geval was met de leerplannen van eind de jaren negentig.)

    6 Lagere cyclus is succescyclus: hoge prestaties, weinig uitval, soepele oriëntering 

     De hervormers verzwijgen de echte knelpunten, de sterke niveaudaling in lager, secundair en hoger onderwijs en bestempelen precies de sterke kanten als knelpunten. Onze eerste graad is nog steeds een exportproduct met leerlingen die (relatief) goed presteren en zich soepel kunnen oriënteren. Vanaf ‘95 toonden acht TIMSS- en PISA-studies aan dat onze 14 en 15-jarigen beter presteren dan elders, ook de zwakste en deze uit lagere milieus. Op pag. 14 van Onderwijskrant 157 staan 2 studies beschreven waarin de onderzoekers landen vergelijken abstractie makend van migrantenleerlingen. Dan blijkt nog beter dat onze zwakste leerlingen beter presteren dan elders en dat Vlaanderen ook inzake sociale gelijkheid een topscore behaalt; de hervormers beweren het omgekeerde. Ook op de vier Vlaamse studies over welbevinden behaalden de leerlingen lagere cyclus een opvallend hoge score. Maar ook hier hoorde ik de andere sprekers tijdens de hoorzitting het omgekeerde beweren zonder enige verwijzing naar die studies, maar als een wetenschappelijke vanzelfsprekendheid. De lagere cyclus is een succescyclus, maar wordt nog steeds als dé probleemcyclus voorgesteld. Sinds 2000 gebeurt dit op basis van PISA-kwakkels over sociale discriminatie e.d., sinds ’91 al door stemmingmakerij in het rapport ‘Het educatief bestel in België’, dat kwakkelde dat er 9 à 10 % zittenblijvers waren in eerste jaar i.p.v. 3 %, dat de overgang te bruusk was, dat onze eenheidsstructuur nog te gedifferentieerd was, dat de regenten slecht waren opgeleid ende regentaten niet deugden dat vele miljarden verspild werden door de 9% overzittrers ... Guy Tegenbos voegde er in september 1991 aan toe dat het niveau middelmatig was. Noot: In 2006 orakelde Ferre Laevers (CEGO) nog in de kranten dat het secundair een complete ramp was voor de leerlingen. Ook op de hoorzitting van 19 oktober wekte Laevers nog steeds die indruk. Ook volgens spreker Piet Van Avermaet hadden we nood aan een cultuuromslag, een totaal ander ‘paradigma’, een verlossing uit de huidige ellende.) Hoge prestaties voor PISA zijn maar mogelijk in landen als Vlaanderen met een relatief gezien groot aantal 15jarigen op leeftijd, een 72 %. We hebben minder zittenbijvers, 2,8 % in het eerste jaar (VRIND), buiten de grootsteden een goeie 1 %; dankzij de soepele overgang naar het secundair, een eerste graad die naast veel gemeenschappelijkheid ook een dosis differentiatie bevat waardoor leerlingen zich soepel kunnen oriënteren en heroriënteren zonder tijdverlies: ze maken een overstapje na enkele maanden of op het einde van een jaar: naar moderne, van aso naar tso. Zo is ook de combinatie van 2 jaar aso en tso een interessante combinatie, geen waterval, maar meeval. De toename van het overzitten en van de waterval in de hogere cyclus is precies ook het gevolg van de 3x2-jaar-cyclus van het VSO die leerlingen wijs maakt dat ze ook nog na 4 jaar probleemloos kunnen overstappen naar tso of bso. 

    7 Gelijke kansen en talentontwikkeling: afgeremd in nivellerende middenschool/eerste graad. 

    Al 50 jaar verkeerde GOK-gok Al 50 jaar verkeerde GOK-gok : achterstandsbeleid & GOK vooral in basisschool! Talentontwikkeling bereik je in de eerste plaats door de kwaliteit te verhogen, door de niveaudaling van de voorbije decennia terug te dringen. Volgens PISA en TIMSS behalen we inzake sociale gelijkheid een topscore. Het Vlaams onderwijs slaagt erin een hoge mate van sociale gelijkheid te koppelen aan effectiviteit!  (NvdR: in 2015 ook  bevestigd in studies van prof. Jaap Dronkers). 

    De Duitse onderzoeker Helmut Fend toonde aan dat de Gesamtschule geenszins de sociale gelijkheid bevordert; deze vroegere pleitbezorger van de Gesamtschule pleit nu voor een voldoende gedifferentieerde eerste graad zoals in Vlaanderen. Anderen stelden vast dat getalenteerde arbeiderskinderen zich in een nivellerende middenschool te weinig kunnen optrekken, hun sociale doorstroming wordt afgeremd. Dat is nu al zo als gevolg van de nivellering van de voorbije decennia. Als arbeiderskinderen konden wij 50 jaar geleden makkelijker milieugebonden achterstanden inhalen. De schoolloopbaan in het secundair verloopt grotendeels democratisch of meritocratisch: gebaseerd op het niveau eind lager onderwijs; zoals ook Jan Van Damme vaststelde. 

     In ‘69-‘70 volgden we binnen ons CSPO-onderzoek 5000 leerlingen bij de overgang naar het secundair; ook toen verliep de overgang meritocratisch.In Nederland stelden onderzoekers vanaf het grote talentenonderzoek van ‘68 al vast dat de schoolloopbaan in het secundair meritocratisch verloopt. Sindsdien luidt de conclusie steeds: in het secundair is relatief weinig direct ontginbaar talent aanwezig, veel minder dan dat men bij het begin van de jaren zestig veronderstelde. Precies daarom besloten de Nederlandse onderzoekers en wijzelf al 40 jaar geleden dat we ons inzake gelijke kansen vooral moeten richten op het basisonderwijs. 

    We moeten er voorkomen dat arbeiderskinderen wegdeemsteren, we moeten vooral de grote (taal)achterstanden bij jonge kinderen aanpakken. Ik pleit vanaf het VLO-colloquium van 1973 voor een onderwijsvoorrangs- en achterstandsbeleid. (Ik pleitte er ook tegen het invoeren van de moderne wiskunde. Tevergeefs, veel centen werden verspild aan VSO en moderne wiskunde.) 

     Een effectief achterstandsbeleid is wel iets anders dan de wollige aanpak van de voorbije 20 jaar. Jammer genoeg werd ook intensief NT2 afgeremd door de taalachterstandsnegationisten en door de GOK-Steunpunten die stelden dat specifiek NT2 overbodig is.

     7 Hervormers verzwijgen belangrijkste knelpunten: niveaudaling en ontscholing, uitholling

    taalonderwijs De hervormers vertrekken van vermeende knelpunten en verzwijgen de belangrijkste knelpunten zoals ze nog onlangs tot uiting kwamen naar aanleiding van de peilingen van Het Nieuwsblad, De Standaard en Voka en in 2007 binnen onze O-ZON-campagne. We maken de voorbije decennia een gestage daling van het niveau mee – zowel in lager, secundair als hoger onderwijs, een aantasting ook van discipline en gezag. De hervorming zal enkel leiden tot verdere niveaudaling en ontscholing. 

    De daling is een gevolg van nivellerende hervormingen en van het opdringen van de zachte didactiek, door het VSO, de nivellerende en coontructivistische eindtermenoperatie, de vele nieuwlichters, CEGO, DVO, GOK-Steunpunten, de theorie ook van het ervaringsgericht leren, constructivistisch, zelfstandig, competentiegericht ... De daling is ook een gevolg van het ontbreken van niveaubewaking. De beleidsverantwoordelijken bekennen dat ze niet beschikken over gegevens omtrent het niveau van leerlingen en studenten. Raar, maar waar. Onderzoek en debat over de echte knelpunten dringt zich op en is veel belangrijker dan het debat over de structuurhervorming van het s.o. 

     9 Besluiten 

     *De brede eerste graad en andere voorstellen van Smet en Monard zijn eens niet realiseerbaar en sorteren averechtse effecten: afhaken, onderpresteren, aantasting van tso/bso...
     *De 14-jarigen zullen na de gemeenschappelijke eerste graad moeilijker kunnen kiezen, langer foute keuzes maken. *Een theoretische middenschool, aso-isering van de eerste graad, leidt tot ontwaarding van bso/tso en vormt een bedreiging voor het beroepsgerichte vervolgonderwijs. 
     *Bij de praktijkmensen en binnen de maatschappij is er absoluut geen draagvlak voor zo’n hervorming. In Nederland, Frankrijk ... wijzen ook de beleidsmensen uitstel van studiekeuze af. 
     *We moeten vooral de sterke kanten van ons onderwijs herwaarderen en voortdurend optimaliseren. *De inspanningen inzake gelijke kansen moeten zich vooral richten op de basisschool. *We moeten mometneel voorrang verlenen aan een debat over de niveaudaling en ontscholing, uitholling van het taalonderwijs, e.d.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:hervorming s.o.
    01-02-2023, 13:21 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    31-01-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn waarschuwing in 1973 – precies 50 jaar geleden- voor anti-autoritaire opvoeding, ontplooiingsmodel, kennisrelativisme, ontscholing, leerlinggestuurd onderwijs, de leraar als coach, niveaudaling...
    Mijn waarschuwing in 1973 – precies 50 jaar geleden- voor anti-autoritaire opvoeding, ontplooiingsmodel, kennisrelativisme, ontscholing, leerlinggestuurd onderwijs, de leraar als coach, niveaudaling...

     De huidige niveaudaling en aantasting van de kwaliteit van het onderwijs kent een voorgeschiedenis van 50 jaar, ontscholing werkt als een sluipend gif dat langzaam doordringt. 50 jaar geleden was het verzet van de (nog klassiek geschoolde) leerkrachten ook nog wel  groter dan de voorbije decennia. 

     In januari 1973 hield ik in het tijdschrift De Nieuwe Maand’ (Acco, Leuven) een pleidooi voor de verdere humanisering van de relatie leerkracht-leerling en de optimalisering van de  kwaliteit van het onderwijs .Tegelijk nam ik de escalatie in die tijd in de richting van de anti-autoritaire opvoeding, de ontscholingsdruk en het ontplooiingsmodel op de korrel. Ook op het VLO-startcolloquiun van 1 september 1973 waarop aangestuurd werd op radicale hervormingen lanceerde ik waarschuwingen.

     Het ontlooiingslodel stond b.v.ook al centraal in de VSO-onderwijsvisie die in de VSO-brochure-1971 van minister Vermeylen volop gepropageerd werd en in tal van bijdragen in pedagogische tijdschriften. Ook op universiteiten was er al veel te doen omtrent de visie van ontscholer Carl Rogers. De ministeriële brochure over het Vernieuwd Secundair Onderwijs van 1971 kondigde al de beeldenstormerij & ontscholingsdruk van de voorbije decennia aan; ze baadde in de geest van het einde van de jaren 1960. We lazen: Het verwerven van kennis is niet langer het hoofddoel van het onderwijs. De nadruk valt voortaan op het kunnen, het ontwikkelen van vaardigheid. De vroegere weetjesopstapeling moet plaats inruimen voor de adequate inwerkstelling van de intellectuele eigenschappen. De zuiver dogmatische werkwijze die op het reproduceren van leerstof gericht was, moet men tot elke prijs vermijden. De kinderen moeten leren, leren zelf vinden. Inductieve en actieve methodes zijn vanzelfsprekend. Er moet voortaan zoveel mogelijk uitgegaan worden van de belangstellingssfeer van de leerling. De moderne pedagogiek legt ook de nadruk op het belang van de zelfwerkzaamheid en groepswerk 

    Ik waaarschuwde 50 jaar in De Nieuwe Maand  en druk nog even die waarschuwing af.

     *Geen ontplooiingsmodel (zoals destijds gepropageerd door Carl Rogers en Co) & geen kennisrelativisme: & de meester moet meester blijven: 

     Ik schreef: De leerkracht mag zich niet in sterke mate afhankelijk maken van de ideeën en voorstellen van de leerlingen. Hij beschikt namelijk over meer kennis en ervaring, over een leerplan en over een leerpakket, enz. Hij moet dit alles ter beschikking stellen van de leerlingen. Hij helpt ze b.v. met zijn kennis, hij helpt ze daarmee tot zelfstandige ideeën te komen. 

    Waar in een overtrokken autoritaire opvoeding het werkelijk aanvaarden van de eigen gevoelens en ervaringen van het kind ontbreekt, ontbreekt in de ‘laisser-faire’ opstelling het voorstellen van de gevoelens, ervaringen en opvattingen van de opvoeder/leraar aan het kind. In het eerste geval miskent men de waarde van het individuele, in het tweede geval de waarde van het sociale in de relatie leerkracht-leerling. … 

     Niet-autoritaire opvoeding mag dus niet vervallen in het andere extreem – het anti-autoritaire – waarbij men als ideaal ziet de leerling vrijlaten om te doen waar hij zin in heeft, hem niet uitnodigen om iets te doen en om zich in te zetten. Zo betekent ook het willen vermijden van manipulatie niet dat de leerling geenszins beïnvloed wordt, dat de leerkracht niet tussenkom. . … (In: Naar een open gemeenschapsschool, De Nieuwe Maand, januari 1973, p. 50 e.v.). C

    Commentaar 

    Het streven naar verdere humanisering van de relatie leerkracht-leerling – met behoud evenwel van beproefde waarden als discipline en eisen stellen – had o.i. een positieve invloed. Zelf hebben we ons – samen met collega’s en met de redactie van Onderwijskrant – hiervoor ook sterk ingezet - ook op onze normaalschool, en met succes. Zo startten we in 1971 ook met een studentenraad op onze Torhoutse normaalschool. 

     Jammer genoeg sloegen de interne democratiseringsvoorstellen van een aantal progressieven’al vlug door. Extreme visies deden hun intrede binnen de pedagogiek: de VSO-brochure van minister Vermeylen van 1971 propageerde al volop de zachte leerlinggecentreerde didactiek en pleitte voor een copernicaanse revolutie, vor kennis) en prestatierelativisme. En minister Vermeylen verving meteen het vak geschiedenis in de eerste graad door maatschappijleer in de zin van praten over de actualiteit, b.v. over de kaping van een trein in Nederland door Molukkers zoals vermeld werd in de VSO-brochure. 

     Ook de zgn. de anti-autoritaire opvoeding deed haar intrede, de ‘opvoeding tot ongehoorzaamheid’ (boek en film van Duitser G. Bott van 1972 over anti-autoritaire Kleutertuinen in Berlijn – geprezen door 2 Leuvense pedagogen - Walter Leirman en Gustaf Tistaert   na een uitzending van de fim op de VRT in 1973 ), het ontplooiignsmdoel en de knuffelpedagogiek à la Laevers en co vanaf 1976, de zgn. onderhandelingspedagogiek, en zelfs de zgn. de anti-pedagogiek… 

     Alles wat rook naar eisen stellen, discipline, examens en punten … werd vaanf het eind van de jaren verdacht. We merkten een grote mate van prestatie-vijandigheid in de meeste pedagogische tijdschriften en repliceerden in 1974 met de stelling: weg met de prestatiedwang, maar leve de prestaties. Het humaniseren van de relatie leerkracht-leerling was niet voldoende, men stuurde aan op gelijkheid en totale wederkerigheid, op antiautoritaire opvoeding, op vrij initiatief en zelfsturing, instant-welbevinden à la Laevers, knuffel- en onderhandelingspedagogiek, op zelfsturing... De leerling moest gepamperd worden, leren moest vooral leuk zijn. De leerschool moest een leefschool worden. De waarde van goed doordachte leerplannen en handboeken werd miskend. De leerkracht mocht niet langer meer een expert en meester zijn, maar een coach. Het zelfontplooingsmodel deed zijn intrede en de ontscholing nam toe. De status van de leerkracht als professional en deskundige werd aldus aangetast. De meeste praktijkmensen  deden wel  niet mee aan de anti-autoritaire modes, aan de onderhandelingspedagogiek … die her en der ingang vonden.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    31-01-2023, 12:37 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    27-01-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.44 jaar geleden namen we in Onderwijskrant al afstand van de egalitaire onderwijsideologie à la Piere Bourdieu, veel sociologen & beleidsmakers
    44 jaar geleden namen we in Onderwijskrant al afstand van de egalitaire onderwijsideologie à la Piere Bourdieu, veel sociologen & beleidsmakers 

     In 1979 (44 jaar geleden) nam Onderwijskrant in nummer 9 al afstand van de egalitaire onderwijsideologie à la Bourdieu , veel sociologen .... 

      

     De egalitaire GOK-ideologie gaat ervan uit dat het intellectueel potentieel evenredig verdeeld is over alle bevolkingslagen en dat voor de leerresultaten de intelligentie (nature) geen belangrijke rol speelt, maar wel de sociale factoren (nurture). De democratisering is volgens die visie pas bereikt 
     •als er geen (cor)relatie meer gevonden wordt tussen het scholingsniveau van de kinderen en de sociaal-economische status en/of scholingsniveau van de ouders; 

     •als de prestatieverschillen tussen de sterke en zwakkere leerlingen afnemen-geen prestatiekloof ; *gelijke leerresultaten 
     •als er evenveel kinderen van laagopgeleide ouders het aso en het hoger onderwijs volgen;
     •als er evenredig veel kinderen uit de maatschappelijke onderklasse hoge maatschappelijke functies bekleden. 

     We citeren nu even de kritiek op de egalitaire visie in Onderwijskrant 1979 (44 jaar geleden)

     Er zijn voldoende aanduidingen dat naast de milieu-invloed de geringere schoolresultaten van arbeiderskinderen vooral ook toe te schrijven zijn aan een gemiddeld genomen lagere intelligentie. …

     De vrij grote genetische bepaaldheid van intellectuele capaciteiten binnen een maatschappelijk systeem waarin sociale mobiliteit in zekere mate mogelijk is, maakt het weinig waarschijnlijk dat de verschillen tussen sociale klassen enkel aan het milieu zouden te wijten zijn: de meest intelligente leden uit de onderste lagen krijgen de kans om te stijgen in de sociale hiërarchie (o.m. via onderwijs), waardoor op het niveau van de volwassenen er een verschil ontstaat tussen de sociale lagen.

     Bovendien huwen de meeste mensen met iemand van hun eigen sociale laag. Deze vorm van 'assortative mating' heeft voor gevolg dat IQ's van echtgenoten ook dicht bij elkaar liggen (correlatie rond .50 volgens onderzoek van C. Jencks e.a.). Het aldus ontstane onderscheid in intelligentie wordt doorgegeven aan de kinderen: kinderen van intelligente ouders hebben gemiddeld genomen een beter erfelijk potentieel dan kinderen van minder intelligente ouders…. Als het waar is dat niet in elke sociale klasse evenveel kinderen met een hoge intelligentie zitten, dan moeten we ook het in onze maatschappij gehanteerde ideaalbeeld van een perfecte sociale mobiliteit relativeren. Dit ideaal luidt: uit elke sociale klasse moet een gelijke proportie vertegenwoordigd zijn in elk onderwijs- en beroepsniveau. … 

     Gezien de kansen voor een stuk erfelijk bepaald zijn, zal dit nooit ten volle gerealiseerd worden, ook als men er de nodige inspanningen voor doet (wat nu– in 1979 - nog onvoldoende het geval is). Het lijkt dan beter vooral te streven naar het verminderen van de maatschappelijke sociale ongelijkheid op zich: dit is de inkomens-, status- en machtsverschillen in onze maatschappij verkleinen.

    Noot: Voor de redactie van Onderwijskrant was dit realistisch GOK-standpunt van 1979 een evidentie. Door onze eigen betrokkenheid bij een grootscheeps CSPO-onderzoek (1970–1971) omtrent de doorstroming naar het secundair onderwijs wisten we ook al dat de sociale achtergronden hierbij minder meespeelden dan algemeen werd gedacht. De democratisering vanaf de jaren vijftig heeft o.i. tot een relatief hoog GOK-gehalte geleid. Als kind van de democratisering beseffen we dat we veel onderwijskansen en degelijk onderwijs kregen.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:egalitaire visie, Bourdieu
    27-01-2023, 11:10 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    25-01-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rake kritiek op reformpedagogiek 94 j. geleden van Victor D'Espallier, onderwijzer en mijn latere Leuense prof. didactiek,
    Wijze Victor D’Espallier, onderwijzer en mijn latere Leuvense prof. didactiek, 93 jaar geleden over de reformpedagogiek als een soort afgodendienst 

     (Bijdrage in Vlaamsch Opvoedkundig tijdschrift, februari 1929. 

     D’Espallier: Na de emancipatie van de vrouw, na de emancipatie van de werkman, is het nu blijkbaar de tijd en eeuw van de emancipatie van het kind. In de moderne pedagogische literatuur heeft men het nu steeds over Zijne majesteit het kind.  Volgens Ellen Key wordt De eeuw van het kin’niet ingeluid Bevor Vatter und Mutter ihre Stirne (voorhoofd) vor de Hocheit der Kinder in den Staub beugen

    Pedocentrisme is de signatuur aller modern getinte didactiek
     Alles vom Kinde ausde alleenzaligmakende leer.

     Dit is een afgodendienst bewezen aan het kind in de extreemste gevallen. De Amerikaanse John Dewey vergelijkt de omwenteling in de pedagogiek, de pedocentrische geest in het algemeen, en de didactiek in het bijzonder, met die van Copernicus. Het gaat volgens Dewey om niets minder dan een Copernicaanse revolutie. De onderwijzer, voorheen heer en meester van de klas, wordt nu de dienaar; het kind wordt de hoofdfiguur waaromheen alles wentelt. De spontaneïteit van de leerlingen regelt de keuze van de leerstof, enkel zijn spontane belangstelling is nog van tel. 

    Een Dewey, een Claparède en anderen zijn tekenend in dit opzicht. Hier heerst de autonomie van het kind-zijn! En ook de jeugd is geen overgangsstadium meer; ze vindt de reden van haar bestaan in zichzelf. Ook dat is een kenmerkende gedacht die we steeds terugvinden en met de uiterste consequenties bij de Duitse revolutionaire pedagogen; bij een Wijneken, een Oestrich, een Gürlitt, een Kawerau. 

     Ellen Key schrijft in De eeuw van het kind’ (1900): Vooraleer vader en moeder hun voorhoofd voor de hoogheid van hun kind niet in het stof neerbuigen, vooraleer ze niet inzien dat het de toekomst is die in de gestalte van een kind in hun armen sluiert, zullen zij evenmin begrijpen dat zij ook niet de macht of het recht hebben aan dit nieuwe wezen wetten voor te schrijven, … Wanneer de vader in zijn kind de koningszoon ziet welke hij in deemoed en volgens zijn beste kunnen dienen zal, dan zal het kind tot zijn recht komen

    Wat moet onze houding zijn tegenover die strekking, die moderne pedagogiek? 

    De moderne pedagogiek beweert de eigen aard van het kind ontdekt te hebben, van de knaap en het meisje; beweert de eigen aard van het kind te eerbiedigen; beweert het kind vrijgemaakt te hebben van de al te ambitieuze tussenkomst van de volwassene. 

    De moderne pedagogiek heeft naar eigen zeggen de jeugd geëmancipeerd. Maar vergeten we nooit dat er goede en slechte emancipatie is. De moderne auteurs beweren steeds de kindernatuur te respecteren. Maar zijn het niet de extremisten inzake selfgovernment/zelfbestuur, die aan de kinderen lasten opleggen waaronder een doorsneevolwassene bezwijkt? En wat met de mannen van de pedanalyse die de kinderlijkheid eerbiedigen? … 

    Is het de communistische school in Rusland en Duitsland die met haar productivisme en haar school-fabriek (arbeidsschool) de kindernatuur eerbiedigt? Ook Dewey pleit voor zo'n arbeidsschool. (Dewey liep in publicatie van 1928 ook hoop op met het onderwijs in de Sovjet-Unie - de indoctrinatie inbegrepen. Ook Dewey en co stelden het onderwijs in functie van een nieuwe, een marxistische, maatschappij.) 

    Sedert de Zweedse revolutionaire Ellen Key haar boek schreef over De eeuw van het kind is dat woord tot een vlag geworden. Er is heel veel rijp naast veel groen in de pedagogische innovaties.
     Foerster schreef terecht: Men spreekt steeds over de eeuw van het kind. Er is ongetwijfeld nog geen eeuw geweest waarin zoveel grote kinderen het woord hebben gevoerd om hun kinderachtigheden in de plaats van de beproefde wijsheid van eeuwen te stellen.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:D'Espallier
    25-01-2023, 16:23 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    22-01-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In O-ZON-manifest van Onderwijskrant - jan. 2007 werden de belangrijkste oorzaken van de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs precies geformuleerd t
    O-ZON-campagne en Onderwijskrant-analyse van de belangrijkste oorzaken van de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs in ons O-ZON-manifest van januari 2007 - 16 jaar geleden We vonden 16 jaar geleden dat het al 5 na 12 was en lanceerden een grootscheepse campagne die heel veel instemmende reacties en getuigenissen uitlokte en een start betekende van het debat over kennisrelativisme, niveaudaling ... 

     Voorstelling O-ZON-manifest (Onderwijs Zonder Ontscholing) op O-ZON-symposium - 5 mei 2007 in Blandijnberg-Gent : Raf Feys

     1.Inleiding en situering van O-ZON-campagne 2007 

     Beste mensen, met Onderwijskrant maken we ons al lange tijd veel zorgen over de niveaudaling en aantasting van de kwaliteit van het onderwijs (zie www.onderwijskrant.be) De oorzaken van de progessieve aantasting van de kwaliteit van het onderwijs, van het sluimende gif van de niveaudaling zijn velerlei. Daarom hebben we met Onderwijskrant begin 2007 de actiegroep O-ZON opgericht en voeren we een O-ZON-campagne die op veel respons en instemming kon rekenen. In ontkennende reacties van ontscholers, Roger Standaert, inspectiekopstukken, aantal universitaire onderwijsexperts ... kwam ook hun ontscholingsvisie duidelijk aan de oppervlakte. Vanaf 1989 kon Vlaanderen een zelfstandig beleid voeren. De topambtenaren dachten wat we zelf doen, dat doen we beter en kwamen in actie. Vanaf 1989 lazen we in hun rapporten, van Monard en co, dat niets deugde aan ons Vlaams onderwijs: duur, matige kwaliteit, saai, wereldkampioen zittenblijven, onze sterke lagere cyclus secundair was in het rapport 'Het educatief bestel in België van 1991 plots een probleemcyclus, een kankergezwel - en dit was zogezegd mede de schuld van de manke opleiding van de regenten. Schaalvergroting en enveloppenfinanciering werden voorgesteld als wondermiddelen. Ook in de tekst 'Uitgangspunten van de eindtermen' van 1996 pleitten DVO-directeur Roger Standaert en co voor copernicaanse hervorming van het onderwijs, constructiisme, kennisrelativisme, enz. De eindtermen en leerplannnen van de jaren 90 leidden tot een inhoudelijke nivellering, uitholling van de leerinhouden en van de taalvakken in het bijzonder. Wij vonden/vinden dat deze nefaste ontwikkelingen een bedreigingvormen van de ozon-laag rond het onderwijs, van onze sterke Vlaamse onderwijstraditie.. 

    Wij waarschuwden eind 1991 al: "Vlaanderen heeft een sterke traditie, en nog steeds een koppositie, -onder meer dankzij het feit dat we meer belang hechten aan instructie, basiskennis, basisvaardigheden, inspanning en discipline. In het eerste jaar secundair zitten niet 9 à 10% zittenblijvers zoals Monard en co beweren, maar slechts 3,3 ; de lagere cyclus secundair presteert vrij sterk en is allesbehalde een kankerplek. Enzovoort. We waarschuwden ook in een opiniebijdrage in de krant De Standard van 19 september 1992. We hadden/hebben o.i. geen omwentelingen nodig, maar vernieuwing/optimalisering met behoud van de sterke kanten, geen totaal nieuw leren, geen afschaffing van het jaarklassensysteem, geen gemeenschappelijke lagere cyclus secundair,geen matodontscholen, geen enveloppenfinanciering, geen academisering van de lerarenopleiding. Enzovoort. Ook de DVO-overheidsdienst -Dienst voor Onderwijsontwikkeling van Roger Standaert- wou een omwenteling en gebruikte daarvoor de eindtermen: basiskennis was niet zo belangrijk meer, leerlingen. moeten zelf hun kennis construeren. De eindtermen en leerplannen Nederlands, Frans ... kozen voor een breuk met het verleden. Ze krijgen momenteel heel veel kritiek. Enz. Enz. 

    Door de grotere weerstand tegen ontscholing, is er in Vlaanderen gelukkig nog steed een grotere afstand tussen de ontscholingsdruk en de feitelijke ontscholing dan in tal van andere landen. O-ZON wil die weerstand ondersteunen wil de sterke kanten van onze Vlaamse onderwijstraditie behouden en vernieuwen in continuïteit. 

     Actiepunt 1: respect voor de meester, voor het meesterschap van de meester 

    Een professional heeft ruimte nodig. Ons motto luidt: Meester, je mag weer. Je mag weer lesgeven zonder gedirigeerd te worden door: - experts aan de zijlijn, -leerlingen die gepamperd moeten worden, - besturen die zich commercieel en bureaucratisch opstellen We pleiten in dit verband ook voor het het herstel van het gezag van de leraar en van de maatschappelijke opdracht van de school., en meteen ook voor het aantrekkelijker maken van het lerarenberoep. 

    Punt 2: herwaardering basiskennis, basisvaardigheden, vakdisciplines 

     Die zaken zijn jammer genoeg niet meer zo belangrijk, volgens de DVO-uitgangspunten bij de eindtermen, volgens de reacties op O-ZON vanwege inspecteurs en taaldidactici... *rekenen is niet meer zo belangrijk, de kassa berekent de prijs * kennis van gisteren is morgen verouderd, en verdampt vlug *Een slechte spelling maakt een tekst niet slechter,als de boodschap maar overkomt; grammatica is toch overbodig, leerlingen gebruiken normaal het woord 'soupape' , woorden zoals ventiel zijn dus niet normaal-functioneel,.Prof. Taeldeman bestgempelde de eindtermen Nederlands misdadig. O-ZON verzet zich tegen de cultus van de stupiditeit . Leren lezen en rekenen, de wet van Newton, dat is geen kennis die veroudert, dat is geen kennis die vlug verdampt. 

    Punt 3: herwaardering instructie, contacturen, inspanning en discipline & bewaken van de effectieve leertijd 

     Er wordt te veel lesgegeven; de leerlingen onthouden maar 10%, aldus inspecteurs op basis van de vermeende leerpiramide. In de nieuwe lerarenopleiding zal geen les meer gegeven worden, aldus twee departementshoofden. Wij stellen: leerprocessen die sterk geleid worden, die renderen het meest. Dit was ook de conclusie op het leerpsychologisch congres van de AERA. Landen die hoog scoren op PISA en TIMSS Vlaanderen, Finland, Japan b.v.- besteden veel aandacht aan directe instructie en aan het leren oplossen van problemen vanuit uitgewerkte voorbeelden. Ook prof. Bieke De Fraine stelde in haar onderzoek vast dat leerlingen beter presteren in prestatiegerichte scholen, en zich ook beter voelen. Volgens haar is het klimaat jammer genoeg prestatievijandig. De knuffelpedagogie van haar collega Laevers is ook nefast voor het doorzettingsvermogen en voor de ondernemingszin. Ook het bewalen van de effectieve leertijd is in dit verband belangrijk. Momenteel is er al te weinig effectieve leertijd voor de basisvakken. Punt 4: Geen individualisering & personalisering van het leerproces, geen radicaal inclusief onderwijs Praktisch alle leerkrachten zijn voorstander van het eenvoudige jaarklassensysteem: de indeling van de leerstof per leerjaar, die klassikale instructie mogelijk maakt en het samen leren en optrekken van de leerlingen. 

    Voor de nieuwlichters is het jaarklassensysteem de meest verderfelijke, de oorzaak van alle kwalen. Zij willen onderwijs op maat van elk kind, personalisering, vrij initiatief, de leerling als een soort zelfstandige ondernemer, radicale individualisatie - een utopische en nefaste onderneming. Dit leidde ook tot de afschaffing van het jaarklassen- principe in het decreet basisonderwijs van 1997, dit leidde tot de keuze voor te radicaal inclusief onderwijs: leerlingen die jaren achterop zijn zullen LAT-onderwijs krijgen learning apart together - exclusie binnen de klas. Meer dan 90% van de onderwijsmensen zijn daar tegen. Dit stelden we ook vast in de O-ZON-petitie tegen radicale inclusie. 

     Vijfde en zesde hefboom : verhoging van het niveau; meer niveaubewaking 

     Vragen omtrent het niveau zijn taboe; zelfs minister Vandenbroucke bestempelse ze als een hype, tegelijk pakte hij echter uit met een noodplan voor Brussel. Een aantal universitaire 'onderwijsexperts, kopsteukken van onderwijskoepels ... ontkenden de voorbije maanden nog dat er sprake is van aantasting van de kwaliteit van het onderwijs en van niveaudaling. Geert Deloof leidde uit de CLB-proeven af dat het niveau voor spelling en rekenen gedaald is; hij werd het zwijgen opgelegd. Hij kreeg wel gelijk van de leerplanvoorzitter: het leerplan 1ste graad secundair wordt vereenvoudigd omdat de leerlingen die starten in het s.o. minder goed zijn voor rekenen en vraagstukken. Er is veel kritiek op het niveau van de taalkennis en taalvaardigheid, de kennis van geschiedenis, enz. , ook op het niveau van de lerarenopleiding en van de universiteit. 

    Als directies, als leerkrachten moeten we het niveau beter bewaken, we mogen geen nepdiploma's uitreiken. De inspectie moet haar kernopdracht uitvoeren: de productcontrole. De doorlichters doen geen uitspraken over het niveau; maar ze leggen wel de dubieuze uitgangspunten van de eindtermen omtent het leerproces op, zeggen me wel dat er te weinig hoekenwerk is - of dat de leerkrachten meer dan 40% van de punten aan taalkennis besteden. Volgens het decreet moeten inspecteurs zich inlaten met de resultaten, en niet met de werkvormen. Merkwaardig is ook dat de kopstukken van de inspectie als een reactie op onze O-ZON-campagne de niveaudaling ontkennen; zij beweren tegelijk dat veel leerkrachten lippendienst bewijzen aan de dubieuze 'uitgangpunten van de eindtermen, de competentiegerichte en constructivistische aanpak, de eenzijdige vaardigheidsgerichte aanpak van het taalonderwijs, enz. De inspectie bevorderde de voorbije jaren de niveuadeling. De belangrijke instrumenten voor de niveaubewaking in de lerarenopleiding werden stelselmatig afgeschaft door de opeenvolgende ministers . Bij de nieuwe visitatie keek men niet naar het niveau van de opleiding, maar veel meer naar modieuze zaken als IKZ, competentiegericht leren, zelfstudie. Ook de belangrijke oefenscholen werden door het duo Coens-Monard in 1985 afgeschaft. 

    7. De actiepunten 1 tot en met 6, zijn dè hefbomen voor het maximaal benutten van de talenten, het waren ook de hefbomen van de democratisering in de jaren 50,60,70. 

    Deze hefbomen worden jammer genoeg in vraag gesteld door beleidsadviseurs en -ondersteuners. Het beleid inzake gelijke kansen en zorgverbreding is dan ook vaak contra-productief. In de jaren vijftig en zestig stroomden veel arbeiderskinderen door naar het aso. Als handarbeiderskind hadden we geen zorgverbreding nodig, enkel degelijk onderwijs. We lieten het niveau zakken, en merken dat veel leerlingen onderpresteren. Zwakke leerlingen hebben meer instructie en structuur nodig , de universitaire GOK- Steunpunten (CEGO van FerreLaevers, NT2-Leuven, ..) pleiten voor minder instructie. 

     Anderstalige kleuters hebben nood aan taalstimulering van 's morgens tot s' avonds en dus ook extra NT2-lessen vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs; het Steunpunt CEGO propageert vooral het vrij initiatief. NT2-Leuven van prof. Kris Van den Branden stelt ten onrechte dat de NT2- aanpak dezelfde is de NT1. Het taalprobleem wordt onderschat. De toename van het aantal leerlingen dat het Nederlands onvoldoende beheerst leidt tot lagere leerprestaties en is ook nadelig voor de medeleerlingen. Nefate egalitaire onderwijsvisie en brede eerste graad/middenschool - aso-isering nadelig voor tso/bso Beter benutten van de talenten betekent ook rekening houden met het feit dat niet alle leerlingen dezelfde talenten hebben en met het feit dat de intellectuele aanleg niet evenredig verdeeld is over de verschillende bevolkingslagen. Pleitbezorgers van gelijke kansen en van een egalitaire onderwijsvisie, Accent op talent, prof. Nicaise & andere egalitaire onderwijsideologen... negeren dit, ze pleiten voor een middenschool/brede eerste graad tot 14 -15 jaar; dit leidt tot nivellering en demotivatie en tot een aso-isering waarvan het tso/bso het meest de dupe zou zijn. Te radicaal inclusief onderwijs is nadelig voor alle leerlingen en zal tot ontwrichting leiden van het buitengewoon en gewoon onderwijs, vooral ook van het beroepsonderwijs Bij radicaal inclusief onderwijs houdt men nog minder rekening met die verschillen; zo'n inclusie zal ook het beroepsonderwijs in sterke mate ontwrichten. Dit alles in naam van het politiek correcte denken over gelijke kansen. 

    Ook het per se willen nivelleren van de kloof tussen de beste en de zwakste leerlingen is eveneens nefast. Het Vlaams onderwijs is beter dan elders, ook de zwakste leerlingen presteren beter, maar beter onderwijs betekent ook dat de beste leerlingen nog meer vooruitgang boeken en dat de kloof groot wordt. Die kloof betekent niet dat de zwakkere leerlingen hier meer gediscrimineerd worden- zoals minister Vandenbroucke en PISA-kopman Schleicher beweren. Een verkeerde diagnose, leidt tot een verkeerde aanpak. 

     Punt 8: Vernieuwing/optimalisering, maar dan wel in continuïteit 

    Een groot aantal beleidsambtenaren werd vrijgesteld voor de permanente revolutie van het onderwijs. De beleidsadvisering werd het monopolie van de vrijgestelden. Dit bevordert de experimenteerdrift en de vervreemding van de praktijk. In 1992 in Nieuwpoort hoorden we de topambtenaren verkondigen dat er niets deugde aan ons onderwijs, dat zijzelf het beleid in eigen handen zouden nemen. Ik heb in Nieuwpoort mijn vrees uitgedrukt voor die revolutionaire bevlogenheid en voor het willen imiteren van het doorhollingsbeleid in Nederland. 

     Punt 9: De vernieuwingsdruk is ook het gevolg van de sterke toename en invloed van het aantal experts en vrijgestelden en van de ontsporing van de onderwjskunde 

    Er kwamen veel vrijgestelden bij in de ondersteuning en begeleiding; ze zoeken werk voor de eigen winkel, ze oefenen een vernieuwingsdruk uit. Enkele paar boorbeelden. *Het aantal universitaire onderwijsexperts nam niet enkel gevoelig toe, en kreeg een te grote greep op de onderwijsadvisering, de VLOR-rapporten, enz. En jammer genoeg propageerden veel van die onderwijsexperts de voorbije decennia modieuze refreintjes, constructivisme, enz. *De DVO o.l.v. Roger Sgtandaert greep de eindtermen aan om een revolutie op gang te brengen en dit met de zegen van Georges Monard. De DVO mocht ook samen met CEGO-Leuven de nieuwe inspectiecriteria vastleggen. *Het Centrum voor ErvaringsGericht Onderwijs beweert al dertig jaar dat we enkel trucjes aanleren en de leerlingen onder de knoet houden. Vorig jaar stelde Laevers nog dat ons s.o. voor de bijl moest. 

    * Binnen de VLOR zijn er te weinig vertegenwoordigers van het onderwijsveld, en ze kunnen niet optornen tegen het gewicht van de VLOR-ambtenaren en de vertegenwoordigers van Gezinsbond, ACW, KOOGO, ROGO, VSK, VVS, VOKA, UNIZO, Minderhedencentrum. In het VLOR-advies van 15 februari over leerzorg kwam dit weer pijnlijk tot uiting. *Beleidsondersteunend onderzoek : hier praten de experts veelal de overheid naar de mond , anders verliezen ze hun centen. *Er is ook nog KLASSE die jaarlijks met zijn 20 miljoen boekjes het doorhollingsbeleid mag uitdragen 10. Laatste actiepunt: afremmen grootschaligheid en bureaucratisering Onze beleidsmensen sturen aan op schaalvergroting en enveloppenfinanciering. Schaalvergroting betekent: grote regionale koepels, veel bestuurslagen, managers, staffuncties, centrale diensten, overhead. Eindeloos onderhandelen en vergaderen, stroomlijning, planlast en dit ten koste van het lesgeven en de inbreng en betrokkenheid van de leerkrachten. Een goede organisatie van een school is eenvoudig en transparant.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:O-ZON
    22-01-2023, 15:58 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    19-01-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.15 tweets over over actueel debat over taalproblematiek die ik vandaag op Twitter plaatste

    15 tweets over  over actueel debat over  taalproblematiek die ik vandaag op Twitter plaatste

    Orhan Agirdag  schrijft dat  in Engeland allochtone lln. wel beter presteren dan in Vl.  We kunnen niet met   Engeland vergelijken omdat de kdn daar in meerderheid van Aziatische afkomst zijn, met  hoger opgeleide en vaak ook Engels kennende ouders. Idem voor Canada.

    Regeringscommissaris Paula D'Hondt betreurde al 30 jaar geleden dat de taalproblemen van anderstalige lln. & het belang van de kennis van het Nederlands niet ernstig genomen werden - en dit is blijkbaar nog steeds het geval.

    In het Onderwijsvoorrrangs-project van 1991 lag klemtoon op het leren van het Nederkands aan allochtone lln. Hiervoor ontving het Leuvens Steunpunt NT2 (1991-2010) opgericht met jaarlijks 25 miljoen BFR subsidie! Nauwelijks een paar jaar later stelde Steunpunt dat NT2 overbodig was & drong in plaars van ondersteuning van NT2 zijn nefaste/eenzijdige taalvisie op.

    Steunpunt-GOK directeurs in 2000 : " Er is geen  onderscheid tussen de manier waarop allochtone leerlingen  taal verwerven en autochtone, daarom was  het onderscheid o.i  tussen NT1 en NT2 irrelevant en spraken we enkel nog over   Taalvaardigheidsonderwijs’(Breder, beter en met meer kleur.  2004).

    Directeurs GOK-Steunpunten Van den Branden, Van Avermaet & Laevers proclameerden zelfvoldaan over hun ondersteuningswerk in 2005: “Het basisonderwijs legt nu een  stevige basis inzake de basisvaardigheden”.  Ze wezen nergens op  taal-en leerproblemen van veel allochtone  lln. en op dramatische situatie in de grootsteden. Ook in recentere SONO-studies wees Van den Branden nooit op de grote taalproblemen en  niveaudaling. Alles  was volgens hen o.k. blijkbaar.

    In de Hiva-evaluatie van de zorgverbreding in 2003  lazen we echter  dat slechts weinig lkn na al die jaren de Steupunten-GOK ervaarden  als het geven van extra ondersteuning aan anderstaligen en leerlingen met taalproblemen (Van  Heddegem e.a, 2003). Investering v 19x75 miljoen BFR!  We lazen elders: Ruim helft van de scholen deed wel eens beroep op GOK-Steunpunten, maar bijna uitsluitend omdat ze door hen ontwikkelde analyse- en zelfevaluatie-instrumenten nodig om aan oplegde evaluatie te voldoen (in: Van Petegem e.a. Zelfevaluatie en beleidseffectiviteit.GOKbeleid als casus, 2004)

    Jan Saveyn betreurde in 2007 dat Leuvens Taalsteunpunt het taalonderwijs de verkeerder richting uitstuurde:  Taakgericht’ taalonderwijs v Leuv. Taalcentrum is vrij exclusieve keuze voor een natuurlijke/inductieve weg waarbij de ll al doende z  eigen taal analyseert. De leraar is veeleer coach dan  informatieverstrekker en lesgever (Pedag .Periodiek, 07.04.07)

     Piet Van Avermaet – directeur Steunpunt Diversiteit  en leren – bestempelde in 2006 het  voornemen om meer aandacht te besteden aan  NT2-taalstimulering als nefast en naïef. (in: Wiens Nederlands? Over taalnaïviteit in het beleid, Sampol, maart 2006)

    Orhan Agirdag & 21 mede-ontkenners van de grote taalproblemen poneerden in  petitie tegen taaloproep min. Smet op 30.10. 2009 in De Morgen: Door  taalachterstandsthese w de anderstalige lln gestigmatiseerd als gebrekkige leerlingen; dit is ‘blaming the victim’ Ze manifesteerden zich ook als ook tegenstander van  NT2 en soms ook van OKAN.

    Prof. Bea Cantillon stelde op KBS-studiedag:   De problemen allochtone lln. zijn naast taalproblemen  ook cultureel, religieus& levensbeschouwelijk. Ze  h ook te maken met het feit dat de ouders niet geïntegreerd z of zich niet laten integreren. Zij vormen een gesloten gemeenschap.

    Op de studiedag TREFzeker van 8.02.2007 relativeerde Piet Van Avermaet eens te meer het belang vd kennis van het Nederlands. Hij stelde verder dat we er ten onrechte van uitgaan dat veel immigranten onvoldoende talige instrumenten hebben om te functioneren in onze samenleving.

    Piet Van Avermaetbestempelde in 2006 het  voornemen om meer aandacht te besteden aan  NT2-taalstimulering als nefast en naïef. (in: Wiens Nederlands? Over taalnaïviteit in het beleid, Sampol, maart 2006)

    Meyrem Almaci (Groen) bestempelde in 2003 de vraag  van minister Vandenbroucke, Onderwijskrant e.a. voor meer NT2 als een vorm van taalfetisjisme vanuit vele scholen, dat averechts werkt in de emotionele binding met de taal. 

    In Persbericht 27.03.07 stelde Cathy Berx : Uiteraard is kennis van Ned  geen garantie voor feilloze schoolloopbaan.Het is net als in  sociale huisvesting: het is een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor succes (Geen  betutteling,maar rechten én plichten)

    Nederl. filosofe& schrijfster Fleur Jurgens in Marokkanendrama-2007: Veel Marokk jongeren grijpen te weinig kans om iets van h leven te maken & te weinig motivatie voor ond. 60% bruiden komt vers uit M. en begrijpt amper Ned. Ouders moet men ook  duidelijk maken dat ze naar  ouderavond moeten...

     *Ik las ergens: Inwijkelingen die de aangeboden taalcursussen niet volgen, krijgen in Finland geen  financiële ondersteuning meer.

    *Voorbije decennia wees ik geregeld op verantwoordelijken voor de  aantasting ond.kwaliteit zie http://onderwijskrant.be Van Damme verwees gidteren te eenzijdig naar middenkader, en bv. niet nr topambtenaren als Standaert, Monard ..,vele universitaire .ond.experts die constructivisme e.d. propageerden, politici, inspectie, ….

     

     

     

     


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Taalproblemen
    19-01-2023, 17:28 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    17-01-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ter stoffering van debat over aanpak van onderwijs aan allochtone leerlingen en van de taalproblemen Visie van Mailka Sorel , ex-lid Hoge Raad Integratie Frankrijk

    Visie van  Mailka Sorel -ex-lid Hoge Raad Integratie Frankrijk  -  over uitdagingen voor het onderwijs van onderwijs aan allochtone leerlingen, de nood aan extra-NT2-lessen voor anderstalige leerlingen en de nood aan  medewerking van de ouders  in Frankrijk -op 27 maart 2012 

    Vooraf: Forel stelde in 2012:  Zolang onderwijsverantwoordelijken volharden  in het reduceren van het probleem van  het falen en onderpresteren van allochtone kinderen tot een eenvoudig sociaal-economisch probleem, zal dit probleem niet verminderen  

    Passages uit bijdrage: L'école face au défi de l'inclusion

    Sorel: Afgelopen december publiceerde ik in het tijdschrift van de Franse Vereniging van Onderwijsadministrateurs (A.F.A.E.) een artikel getiteld L'école face au défi de l'inclusion. Ik heb toestemming gekregen om mijn artikel online te zetten.

    Hier  enkele passages

    Door de intensivering van de migratiestromen uit niet-Europese culturen, werden  scholen voor ongekende moeilijkheden geplaatst, waarop zij niet waren voorbereid en waarop zij soms nog steeds de specifieke dimensie ontkennen. Zolang de schoolverantwoordelijken volharden  in het reduceren van het probleem van het falen van allochtone kinderen tot een eenvoudig sociaal-economisch probleem, zal  dit probleem geenszins verminderen.

    Het is o.a.  noodzakelijk, en dit is fundamenteel, dat migrantenleerlingen emotionele banden opbouwzen  bouwen met de Franse cultuur zodat ze die niet afwijzen en ook waarderen. Het is vooral tijdens de eerste levensjaren dat mensen deze solide en oprechte banden opbouwen

    Dit vereist o.a.  een echte intensivering van de middelen in de eerste klassen (kleuterschool-eerste graad). Het is in deze klassen dat de grootste aandacht moet worden besteed aan de overdracht van de Franse taal en de culturele referentie van onze samenleving (...) Het is in de eerste klassen dat het hefboomeffect het belangrijkst is. Velen zijn  blind voor  de realiteit van de moeilijkheden waarmee deze leerlingen  worden geconfronteerd en de uitdagingen waarmee ze worden geconfronteerd, op zeer jonge leeftijd, en dan is men verwonderd over de problemen van deze leerlingen als ze  s.o. of hoger onderwijs volgen.  Danis  het vaak te laat. De taalproblemen zijn dan te groot en de  persoonlijkheid van die jongeren, hun visie op zichzelf en  hun visie op anderen zijn grotendeels gevormd en liggen dan  al vast.

    Tegelijk is het ook of niet mogelijk is om te slagen in het onderwijs  en later  in de integratie in de economische en professionele wereld - zonder de hulp van het gezin. De leerkrachten, van wie we weten dat de kinderen het meest succesvol zijn op school, weten heel goed  dar de school niet alles kan doen. Een  kind toegang te geven tot vrijheid en te integreren in de samenleving die hem verwelkomt, kan het nauwelijks zonder de steun van het gezin.  Zolang ook deze waarheid niet wordt verteld en herhaald aan de allochtone ouders, zolang ze zich niet realiseren dat het nodig is om hun kinderen de kansen te laten  grijpen die hen door school zijn aangereikt, zullen generaties kinderen blijvend worden opgeofferd. Dit zal onvermijdelijk leiden tot een zeer ernstige crisis van het samenleven en tot agressie,  en dit is al het geval in sommige gebieden van de Republiek. 

    De school krijgt te maken met een steeds meer versnipperd publiek, met tegenstrijdige eisen, waarvan bepaalde eisen haar steeds meer distantiëren van haar missie om een gemeenschap van burgers te vormen. Om te voorkomen dat de onderwijskloof groter wordt, is het meer dan ooit noodzakelijk dat er op het gehele nationale grondgebied een eenheid van programma's en procedures voor de verificatie van de  voorafgaande kennis en taalkennis blijft bestaan.

    Commentaar: 

    De visie van Sorel haaks op opvattingen van Vlaamse politiek correcten over discriminatie van allochtone leerlingen (en hun alternatief) en van de GOK-Steunpunten (Van den Branden, Van Avermaet…)  die de taalproblemen relativeerden en  zich steeds hebben verzet tegen de  invoering van extra NT2-lessen vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs

    Onderwijskrant pleit al 25 jaar voor intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. Maar de politiek correcten inzake migratie waren/zijn meestal taalachterstandsnegationisten die de taal- en leerproblemen ten zeerste minimaliseren en  al 25 jaar pleidooien houden tegen de invoering van intensief NT2 e.d. Als vurige pleitbezorgers van intensief NT2 werden we zelfs door Hélène Passtoors, Orhan Agirdag en Co als taalracist bestempeld. Het lijkt ons hypocriet dat precies degenen die  een effectieve aanpak van de problemen bestreden/bestrijden het onderwijs en de leerkrachten betichten van discriminatie van de allochtone leerlingen. 

     


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:taalproblemen
    17-01-2023, 14:47 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    13-01-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Diverse oorzaken niveaudaling 12-jarigen en de daling de komende jaren vermoedelijk nog groter worden nog nog
    Er zijn diverse oorzaken van  de niveaudaling bij 12-jarigen - en niet enkel tekort aan leraren op bepaalde scholen. De niveaudaling dreigt zich de komende jaren nog verder door te zetten

    *De niveaudaling die al heel lang aan de gang is, werkt als een sluipend gif en komt - zoals voorspeld - vooral op termijn duidelijker tot uiting. 
    Daarom trokken we met Onderwijskrant 16 jaar geleden aan de alarmbel met onze O-ZON-campagne-2007 - die jammer genoeg bestreden werd door de kopstukken van de inspectie en onderwijskoepels, de DVO van Roger Standaert, veel universitaire onderwijsexperts,  verantwoordelijken voor de uitholling van het taalonderwijs, een aantal politici, ... Ook nog in september 2018 werd de niveaudaling & de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs ontkend. Sinds 2007 werd de ontscholingsdruk  nog opgedreven :  ook in  onderwijsvisie van ZILL-verantwoordelijken en van  Poolsterplan van het GO!

    Zie O-ZON-witboek (Onderwijskranten 140 en 142 op www.onderwijskrant.be) voor de analyse van de verschillende oorzaken van de niveaudaling en van de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs. 16 jaar geleden was het al 5 na 12!

    *Nefaste Corona-gevolgen. (1)De leerkrachten lager onderwijs kregen de voorbije jaren nooit de officiële toestemming van minister, koepels en inspectie om af te wijken van het lessenrooster en zich te concentreren op basisleerinhouden als taal en rekenen. Ik heb daar tijdig op aangedrongen; tevergeefs. (2) De leerlingen eerste graad lager onderwijs waren het meest de dupe van online-onderwijs in coronatijd:dit betekent dat dit dit zich binnen enkele jaren ook zal laten voelen in de interdiocesane/ examens voor 12-jarigen

    *Nefaste gevolgen van M-decreet, maar iedereen zwijgt daarover - ook de Leuvense onderzoekers

    *De leertijd voor taal en rekenen is de voorbije decennia spectaculair gedaald: mede door introductie van tal van nieuwe thema's, speciale projectweken met minder /te weinig lesuren voor taal en rekenen.

    *Nieuwe ZILL-onderwijsvisie en ZILL-leerplannen - en met o.a. ook de uitbreiding met 3 psersoonsvormende leergebieden. Volgens de ZILL-onderwijsvisie en uitspraken van Lieven Boeve moet  een school in de eerste plaats een leefschool zijn  en geen leerschool. ZILL-kopstukken propageerden ook constructivisme, gepersonaliseerd leren,  e.d.

    *De voorbije jaren gingen veel sterke leerkrachten (vaak ook lkn. uit hogere leerjaren) met pensioen; en dit is de komende jaren ook nog het geval

    *Het aantal allochtone leerlingen neemt nog steeds toe: ook dat wordt nooit als oorzaak vermeld. En ook nog steeds geen extra NT2-lessen vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs









    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:niveaudaling
    13-01-2023, 15:15 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    11-01-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.My crusade against New Math (of the 21st century?): 1972-1998 in Belgium-Flemish schools: een lang en leerrijk verhaal

    My crusade against New Math : 1972-1998 in Belgium-Flemish schools

    Introduction: Math-wars: New Math & Constructivist & contextual Math

    1+1=2 you would think, but curiously enough, the approach to mathematics and arithmetic education has been regularly debated over the past 50 years - also for primary education. Until about 1970, there was little discussion about arithmetic and mathematics education in primary school. There was a broad consensus, both among practitioners and among the professional didacticians. The mathematics curricula in the different countries were very similar. The vision of the practitioners has always remained more or less the same.

    Since about 1970, mathematics wars have been fought. From 1970 onwards, we ourselves spent an enormous amount of time fighting two extreme visions that threaten classical arithmetic - and skills: from 1970 onwards the ‘formalistic’ New Mathematics; and from 1988 the' constructivist & contextual mathematics' of the Dutch Freudenthal Institute (Utrecht) and the US Standards (1989). In this contribution, we limit ourselves to the fight against formalistic New Mathematics (NW) . In the next article we show that constructivist mathematics unfortunately penetrated the learning curricula for the first grade secondary education.

    1. Breaking the taboo on criticism of the New Mathematics in Belgium-Flemish in 1982

    Exactly 41 years ago, we succeeded in breaking the taboo on criticism of New Mathematics. In April 1982, we launched our campaign against the New Mathematics with the publication of a theme issue by Onderwijskrant with the challenging title: New Mathematics: een vlag op een modderschuit ( A flag on a mud barge, Onderwijskrant nr. 24 www.onderwijskrant.be). Partly because of the wide attention in the press, this publication provoked a huge number of positive reactions from teachers and ordinary citizens. A year later, a busy colloquium followed in the Congress Palace (Brussels) on'What Mathematics for 5- to 15-year-olds, where we took up the New Math supporters as prof. Roger Holvoet.

    In May 1982 it became clear that mathematics was turned around. Since then, no more contributions have appeared about the many blessings of NM.. The taboo on criticism of the NM was almost broken through. In 1982, the inspector-general of technical education G. Smets wrote to us:People at the top were bribed at the time to say nothing about New Mathematics (see point 2). However, in 1982 we were not allowed to publicly mention his name. After the publication of  Moderne wiskunde: een vlag op een modderschuit in April 1982, however, we were subjected to much criticism from the corner of the propagandists of modern mathematics, from Papy sympathisants, from the Louvain professors Roger Holvoet and Alfred Warrinnier, from inspectors who had participated in new mathematics methods ...

    2. Breaking down taboo on New Math- religion: Top people were bribed to keep silent.

    With our mathematics campaign of 1982, we wanted to break the taboo around the NM. As a result of the campaign, a number of people dared to express their thoughts about the NM for the first time. Since 1968, there has been a taboo on the New Math. Liège professors Pirard and Godfrind expressed similar criticism in La Libre Belgique, 11.03. 1980, as ours. And they also protested against the taboo on the NM. This was exactly what we ourselves have experienced since 1970 in Flanders. In their publication the Liège professors also showed that the NM was a formalistic theory that no longer referred to reality, was born from the brain of a few mathematicians, but was not interesting for primary and secondary school.

    The reaction of prof. em. Karel Cuypers on our New Math- campaign was quite revelatory. Let us quote from his letter, which was later also included in' Person & Gemeenschap, September 1984. Cuypers: Since my initial sympathy for the New Math Renewal, which came to me as' miraculous', I have felt that the Papysts (the group around Brussels prof. Georges Papy supported by the Brussels education minister Vermeylen) as hypnotists have led the school world. Rarely has an educational innovation happened in such a climate of pervasive ideological engagement as the new-math phenomenon. All over the world, a force majeure was given to some prophets who could organize a spectacular show of persuasion with a hypnotic overthrow. Because of the enchantment that surrounds them, the secondary school teachers sat on the school benches to attend further training courses, which turned out to be remarkably theoretical and of little didactical help.. The situation had evolved so much that those who did not stand strong in the theory of sets did not even dare to take the floor, for fear of being placed ignorant or stupid against the wall . The many disgruntled teachers did not dare react openly either: congresses who did not agree were classed as conservative.

    The inspector-general of technical education, G. Smets, wrote to us in a letter in response to our publication' of 1982: Prof. Georges Papy had strong political relationships (including education minister Vermeylen) and ambitions. His lectures in Brussels and elsewhere were political meetings rather than scientific communications. His wife Frédérique also received large contributions from the then minister to experiment with new mathematics from nursery school. And then there were the many publishers who saw bread in a revolution of mathematics books. At the top a lot of people were literally bribed.

    Also former inspector-mathematics E. H. Joniaux testified in a letter that the introduction of the NM thanks to the Ministry's nepotism. He wrote: Dear Mr Feys, at last, someone dared to rise up openly. New mathematics - and I have already said this since her first appearance - is the' philosophy' of mathematics, but not mathematics. And anyone who wants to teach this to children from 6 to 15 years old must have a lot of twists and turns in their brains. They wanted to fill the children with that - and this from kindergarten onwards.

    Joniaux also sends me the critical contribution of the Liège professors Pirard and Godfrind, who had already been mentioned. They wrote: Many scientists, including noble prizewinners in physics, point out that their science is of no benefit at all with the collection theory, but with applicable mathematics. The scientists protest because they still have to teach their students many important aspects of the ABC of applicable mathematics: We had already read ourselves in 1973 that the German noble prize winner Carl Von Weizsäcker opposed the introduction of NM in education. Dutch prof. Hans Freudenthal e.a. succeeded in keeping the NM outside primary education in the Netherlands.

    Pirard and Godfrind wrote:"Prof. Georges Papy, was not an inventor but rather an importer of the mathematics manuals of Revuez in France. Papy liked to describe mathematics as a poetic dream and said:' Mathematics is not science, but art and a dream. The mathematician is a child or a poet who makes his dream a reality' (Berkeley, VVW-Lcongress). According to Pirard and Godfrind many pupils experienced these mathematical dreams rather as a nightmare.

    The supersonic rise of modern mathematics was thus only possible thanks to influence, sponsorship and reform pressure from Minister Piet Vermeylen and a few senior officials, which gave Papy the monopoly on mathematics education and imposed the introduction. Policy makers also invested a huge amount of money in TV programmes, retraining, mathematics conferences and seminars of the Papy Group in luxury hotels in Knokke, etc. Prof. Papy presented the New Math as the mathematics of the third industrial revolution'

    In debates on mathematics education, not only professors, but also we were very frankly silenced with such little choruses. We did not, so to speak, pay any attention to the future, to the mathematics of the third industrial revolution, the mathematics which, according to the new lighters in Japan, Russia... had already led to many economic successes. We stated in 1973 that in many countries the New Math was already on the retreat and that the MW would probably not even reach the 21st century. We did not find a hearing, and the New Math curriculum was also introduced in primary education in 1976 and presented as an enormous step forward, as a salvation from the misery of classical mathematics education.

    3 Crusade against New Math (1970-1982)

    3.1 Our resistance during the period 1970-1981

    In the years 1968-1969, we were very much captivated by the barnum advertising for new mathematics presented by the propagandists as the mathematics of the third industrial revolution. As a student, we followed several lectures at the KU-Leuven and some lessons from Alfred Vermandel. Our sympathy did not last long. From 1971 we distanced ourselves from teh formalistic & abstract Naw Math.

    In the early seventies we did our best to convince those responsible for the educational umbrella organisations to not introduce thnew mathematics into primary education. We did this also on the VLO Start Colloquium of 1 September 1973 in the Congress Palace -Brussels. In October 1974 we published a contribution on the New Math in Person & Gemeenschap. We wrote that the new draft curriculum from the first year of study onwards wanted to use a formalistic mathematics language, an unpalatable heap of new terms and notations; in short: superfluous thickdoing. We also mentioned that in countries such as the USA, Japan, Germany, the Netherlands, Germany, etc., there was already a lot of criticism of' new mathematics. In the US: Davis, Beberman, Rosenbloom, Page, Scott.... In Germany, Nobel Prize winner Carl von Weizsäcker took the lead, in the Netherlands prof. Mathematics Hans Freudenthal. In Flanders, we took the lead in this.

    We also warned in 1974 that if we chose the wrong path of New Mathematics in primary education, it would be very difficult to leave it again in the short term. It took 22 years before a new curriculum came into being in 1998 without New Mathematics, I was one of the autors. Unfortunately, the New Math was introduced into primary education in 1976, contrary to the views of the teachers. Our criticisms were haughtily swept away by the Papy Society, by academics, by curriculum designers, by mentors of mathematics.... We also noticed that not only teachers, but also inspectors, professors.... did not even dare to express their opinion; contradiction was not tolerated (see point 2).

    Some of our criticisms of New Math:

    too formalistic, heavenly (floating) mathematics * too early abstraction * too much verbal bullying and verbal ballast to the detriment of the application aspect of mathematics (calculating, memorizing, automatistion...) 

    *little respect for the classical discipline of mathematics as a cultural product. *Not achievable for many students: too many pupils have to switch to special needs education after the third year of primary school. *Many parents were no longer able to accompany children. 

    In point 5, we illustrate in detail how geometry was placed in the straitjacket of the NM and thus became totally formalistic. As an alternative we chose in 1982 to update and dust off the many good elements and approaches from the mathematics tradition in our primary education, supplemented by a number of recent events such as three-dimensional geometric representations. We later implemented this in the 1998 curriculum for the primary school.

    3.2 Mathematics campaign 1982: NM: a flag on a mud barge breaks through taboo

    In the years 1978-1982, a number of contributions appeared in which the supporters of New Mathematics broadly displayed the many blessings of this kind of mathematics. At the beginning of 1982, T. De Groote wrote triumphantly: Where calculation for most children used to be a whip blow, it can now become a fantastic experience for them in a fascinating world, and De Groote further fantasized that the less gifted students now have a better place for themselves (Person & Gemeenschap  28, p. 35-36). In my contacts with the practice, however, I did not see a fascinating world show up, but false results in false realities and weaker pupils who gave up.

    These contributions about the many blessings of the New Math for primary education were the incentive for me to launch a campaign against the NM   with a publication of' New Mathematics: a flag on a mud barge/boat' (Onderwijskrant no. 24) and the associated mathematics campaign, we were able to turn the maths time in 1982. Since then, no more contributions have appeared about the many blessings. However, a new curriculum was drawn up until 1998, in which the categories of modern mathematics were removed.

    As a first step in the campaign, two thousand copies of the report' New Mathematics: a flag on a mud boat' were distributed in April 1982. The campaign received a lot of reactions in the newspapers: De Morgen, Het Volk, Het Nieuwsblad, Libelle..... The articles about our campaign in four newspapers and two weeklies were very important for spreading the ideas and breaking the taboo. A number of people dared to express their opinions for the first time - also on paper. We received many enthusiastic reactions.

    3.3 Subsequent support from professors mathematics:                                                              Conversion Louvain prof. Alfred Warrinnier (1987) et al.

    In 1982 we still met with a lot of resistance because of a number of mathematics professors (Holvoet, Warrinnier, etc.), mathematics counsellors... Some of them converted afterwards.

    The Louvain prof. Alfred Warrinnier sent his wife back in 1983 to the mathematical colloquium to lure me into the trap of asking whether the teacher wanted to define Feys exactly what mathematics meant in his opinion. A teacher may/cannot express a critical opinion on mathematics education. But in 1987 Warrinnier himself admitted that the introduction of modern mathematics was a bad thing - also in s. o. He wrote in De Standaard of 25 July 1987: The 11,12 and 13 year olds were not ready to deal with the very abstract undertone of the collections- relation-function building up, the algebraic structures, etc. The reform of mathematics education has de facto failed.  Five years after our mathematics campaign, our university opponent of yesteryear was right. In 1982 we concentrated on primary education, but a few years later our criticism was also passed on to s. o. and a few mathematics professors took part (see point 4).

    4 New Math: a child of structuralism of the 1930s - 40s.

    4.1 Mathematics teachers later endorsed our criticism of 1982

    In the publicaton of1982 , we extensively illustrated  that the New Math of the Bourbaki Group could not be separated from the structuralist and logical-formalistic trend in scientific thinking from the 1930s onwards and thus led to a formalistic approach. In section 4.2, we will elaborate on this in detail. But first we dwell for a moment on the (future) criticism of mathematics teachers who confirmed our earlier criticism.

    In the weekly Intermediair of 8 March 1994, the Louvain mathematics teachers Dirk Janssens and Dirk De Bock sit up the rise of the New Math : The movement for modern mathematics was typical of people who only believe in a theoretical approach: one would use a single starting point from which all parts of mathematics could be neatly constructed. This turned out to be an illusion afterwards. The NM was created from the most advanced positions of the discipline itself and only afterwards did it become part of the education system.

    In the 1930s, a more or less revolutionary development took place. The so-called Bourbaki Group had ambitious plans to describe the full range of mathematics in a very systematic way, starting from axioms and the set-doctrine. They wanted to deliver a beautiful system, which there was no need to get a pin in between. It was not until later that this model of mathematics construction was chosen as a model for the structure of mathematics education.

    It was rather shocking that this modern mathematics was never pedagogically substantiated. The failure of the whole experiment was ingrained in advance. This search for (formal) foundations is only useful for people who have already mastered a certain mathematical culture, but is therefore not yet suitable for teaching mathematics to those who do not know anything about it. That turned out to be an educational illusion. But this kind of pedagogical discussion was not held at the time, modern mathematics became absolutely compulsory for all secondary school pupils from 1968 onwards. In the 1970s, primary education also followed. ...... The urge for more and more abstraction (read: formalism) gradually made mathematics incomprehensible to the uninitiated. The fact that, for example, through a point outside a straight line, there is exactly one line that goes parallel to the given line, for example:' a line is a partition of a plane' and a term as length was introduced as a class of congruent lines:"

    This criticism from 1994 confirmed that our analysis of 1982 was also applicable to the New Math in the first degree secondary school.

    Later in the magazine Uitwiskeling of 13 November 1994 we recorded analogous criticisms. One of the participants, Guido Roels (director of mathematics in the diocese of Ghent) answered the next day in' Voor de dag', the question why it took so long before the mathematicians realised that New Mathematics was a mistake. According to Roels, this was because the mathematicians were fascinated by the fact that' New Mathematics' so nicely put together' and did not see that this structure did not work in classroom. It was remarkable, however, that it took so long to realise this and that criticism abroad and our criticism were not heard since 1971.

    4.2 Structuralist and logical-formalistic approach

    In our publication of 1982 we also showed that Bourbaki-mathematics could not be separated from the structuralist and logical-formalistic trend in scientific thinking from the 1930s onwards. Structuralism as a scientific method attempted to discover the same patterns, patterns, patterns, structures, etc. in the most diverse phenomena. It developed'grammatical, comprehensive' concepts and a formal logical language to name them. From the formalistic/grammatical approach, for example, one saw in the concepts' is parallel with' and' is multiple of' the same grammatical structure; both concepts followed this approach, for example, a case of' reflexive relations': a number is multiple of itself a parallel is parallel with itself - and a reflexive relationship was suggested with a' loop.

    The things known from reality (e. g. parallel, angle, multiples of numbers....) are deployed in artificially created relationships almost independently of their meaning; they are especially interesting as elements of a set, as cross-section, as a couple, reflexive relationship.... Pragmatically seen e. g. the notions' parallel' and' is multiple of  have nothing in common.

    They tried to approach and organize all concepts with the help of a formal logic and some sort of' grammatical' concepts. The structuralist approach used the deductive approach and the formal logic as scientific instruments. A reform of a structural and formalistic nature was therefore chosen. This leads to an erosion of the reality value of mathematics education.

    The NM'thus shifted to a new way of learning, in which the use of mathematics no longer takes place, but rather the learning of a structuralist grammar, which is central to the project. From our thesis on psychologist Jean Piaget, who was presented as the figurehead of modern mathematics at the time, we also referred in the' Modderschuit -1982 to the connection with structuralism within psychology. Piaget also used/misuse of the formal logic as a language to formulate his findings. In the philosophical work of prof. Wiener-Kreis on. Prof. Apostel sought for formal-logical systems (languages) to describe the laws and regulations in the most diverse scientific disciplines (linguistics, psychology, economics, etc.). The older Apostel postle took distance from this. Apostle became an ally in the fight against constructivist mathematics of the Dutch Freudenthal Institute around 1990.

    We refer to a similar analysis of Eddy Daniëls in Intermediair, 8 March 1994. Daniëls :The inter-war was the phase in which they tried to forget the trenches of the first war. They wanted to focus all philosophical efforts on a completely deductive language that would eliminate all misunderstandings. "The logical-positivists of the Vienna County and the young Wittgenstein were also sick in this bed, according to him. According to Daniëls, the Bourbaki Group developed a formal mathematics theory that was fundamentally alienated from reality, which rather became oppressive instead of a liberating character. Because she designed a line of thought that literally suppressed the spontaneous urge to learn among children and young people.

    5. Geometrics in a straightjacket of sets, relations  = formalism & rubricitis

    On the introduction of  New Math in addition to the preservation of a number of classical subjects, we also receive a radical break with the traditional visual and functional approach: - a strictly logical-deductive structure; - the geometric concepts (flat, straight, rectangular, angle, triangle, rectangle, etc.) are put into the formal and abstract language of relations and collections; - abstract and hierarchical classification

    Based on the option for a logical-deductive build-up responsible inspector R. Barbry, the reason why the design theory could only be started in the fourth year of study. He wrote: We only start in the fourth year of primary school with the formation of the plane pi, which is an infinite collection of points. Gradually, the main characteristics and richness of the pi plane are discovered by boundaries (subsets: rights, figures, etc.). We frequently refer to the language of sets and relationships. Only in the fourth year of study is the basis to start with the design theory, in order to be able to apply the collection and relational language (Barbry, 1978). New mathematics overlooked the fact that children orientate themselves from birth and that the toddlers can and must learn to explore all kinds of figures in a visual way.

    Traditional notions in straitjacket of set theory, relations

    Traditional notions were put into the straitjacket of the doctrine collections. Teachers had to explain that a (limited) segment is also an infinite set of points, because one can always make these points smaller. The parallelists were presented in a set with an empty cross-set (they have no points in common), and as a reflexive relationship with a loop arrow: after all, every line is parallel with itself.

    An angle was defined and represented as the set of points of two half lines (belts of the angle) with the same starting point (angle). These points were presented with a set and the children had to learn that the points belonging to the classical corner sector do not belong to the angle (set). A triangle was often represented as' a closed broken line, consisting of three segments; the points within the perimeter of the triangle no longer belonged to the triangle, represented by a venndiagram.

    Geometrics = classification

    A considerable part of the formal education was taken up by the logical-hierarchical classification and deductive development of the network of flat and spatial figures. People always started from the more general (=empt) concepts. This means e. g. that the rectangle and the square (the more specific or filled up terms) were listed at the very end of the list. The curriculum of state education already stated as the objective for the second year of study:In the sry of polygons, classify with the criterion: parallelism-evenness of sides or corners; and can present in a venn diagram. From the new formalistic definitions (e. g. a square is a rectangle with four equal sides, a parallelogram with....) one could think of a virtually unlimited number of classification assignments.

    A system of definitions and logical hierarchical classifications, choosing the order of the most general figures (= large size, poor content) to the most special (rich content, small size). Where the more specific, rich and everyday figures were treated first (e. g., for example, the more specific, rich and everyday figures). square and rectangle with their visual characteristics, they now started from trapezium and parallelogram.

    The children were taught to describe the square and recognize it as a special kind of rectangle, rhombus, parallelogram,.... The square was last mentioned and was described as a subset of a rectangle, a pane.... A rectangle thus became a trapezium with all angles straight, but at the same time a parallelogram with 4 (or at least one) right angles, etc. 

    Such hierarchical (evident) descriptions were quite abstract and variable, much more complex than the previously based enumeration of the various intuitive concepts. We could no longer connect with the intuitive concepts that the children had already formed and that mainly relate to the richer and beautiful figures. It went so far that some curriculum designers recommended that the square logiots should no longer be called square blocks, but rather' tile', because according to modern mathematics, a square logi block was just as much a kind of rectangle, rhombus, parallelogram... A mathematics supervisor made the teachers even point out that toddlers were not talking about square, rectangle, triangle  but respectively over tile, door and roof. And it was not until the fourth year of study that the geometric terms were allowed. However, the square was not allowed to be presented until last in the row and as a subset of the collection of quadrangles, trapezia, parallel icons, rectangles and windows.

    6. What does New Math, as an untouchable religion, teach us about fads?

    In this article we referred extensively to our mathematics campaign of 1982, the NM background and the New Math as a kind of religion that should not be criticised. Rages always display characteristics of religions. Those who do not participate are considered as renegades. New Math is one of the many rages in our education of the past 50 years. We can learn a lot from it.

    The New Math- propagandists initially hanged a caricature of classical mathematics and the multi-faced methodical approaches. They wrongly gave the impression that it used to be just memory work. The new lighters grabbed the NM as the mathematics of the future, the mathematics of the third industrial revolution - just like many new lighters in recent years with the so-called Math of the 21st century .

    The supersonic rise of new mathematics was only possible thanks to the influence and pressure from the ministry (Minister Piet Vermeylen and topofficials) which led to the creation of prof. Papy & Co got the monopoly; and thanks to the many propaganda from all kinds of policymakers. Critics of the New Math, professors and even Directors-General and inspectors, were silenced from above. The Director-General for Technical Education, Smets, expressed his full support for our New Math campaign in 1982, but did not want his name to be mentioned. Today, censorship and self-censorship are greater than ever. We have also noted this recently in connection with the M decree.

    The New Math-new lighters did not only deal with ailments over our hopelessly outdated mathematics education, but also with myths about the excellent economic results of countries such as Japan, Russia, etc. which introduced modern mathematics.

    Once the fad of new mathematics had passed, it wasn't easy to get back on track again. In primary education, many tried and tested approaches had been thrown into the dust and a break with the experience wisdom had emerged. We did manage to put the tried and tested values and approaches back at the heart of the 1998 curriculum as a curriculum author.

    Note: In the first degree secondary school unfortunately, they opted in 1997 for the extreme of the heavenly, formalistic New Math the other extreme: the earthly, contextual and constructivist mathematics approach of the Dutch Freudenthal Institute (Utrecht) and the US Standards of 1989 (see next contribution). And so over the past 25 years, a new mathematics war has emerged in the Netherlands, the USA, Canada, and so on: constructivist mathematics, which shows little appreciation for mathematics as a cultural discipline.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:New Math
    11-01-2023, 10:03 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    09-01-2023
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ex-hoofdredacteur Trends Frans Crols over 45 jaar Onderwijskrant en mijn onderwijsinzet in Doorbraak magazine, december 2022: Onderwijskrant, de ondergrondse dwarsligger van het schoolsysteem

    Ex-hoofdredacteur Trends Frans Crols over 45 jaar Onderwijskrant en mijn onderwijsinzet in Doorbraak magazine, december 2022: Onderwijskrant, de ondergrondse dwarsligger van het schoolsysteem

    Leren in Vlaanderen is onvolledig zonder Onderwijskrant te geven wat het toekomt. Lof voor zijn dwarsheid, lange leven en actie voor het onderwijs dat geen proefveld mag zijn van hobbyisten. Onderwijskrant is eigen-zinnig, vecht vaak ondergronds en prikkelt academici, politici, onderwijsambtenaren onderwijsnetten…

    Betrokkenheid van mentor Raf Feys vanaf de start in 1977

    Je bent jong, pas van de universiteit, valt voor de ommekeer van mei’68 en het progressieve blad De Nieuwe Maand (1971-1993, samen met Luc Huyse, Rita Mulier, Jean-Luc Dehaene, Karel van Miert … ) en baant je weg in het onderwijs. Zoekend en tastend ontstaat een onderwijsblad dat na vier decennia teksten blijft publiceren, die wegen. 

    De reactie is een collectief met een mentor, Raf Feys, die jarenland de leiding had en nog altijd heeft. Onderwijskrant is koel en tegenstribbelend , West-Vlaams van karakter en door zijn sterkste pennen. Het tijdschrift is ongebonden, lokt leraren en auteurs van alle onderwijsnetten. Onder leraren en onderwijskundigen is het een tip voor dwarse teksten.

    Hoofdredacteur Feys, West-Vlaming, onstuimig, kantelde vanaf het begin van de jaren 2010 ook naar de sociale media. Naast de 200 pagina’s per jaar via het tijdschrift, worden duizenden bladzijden bezorgd langs de blog Onderwijskrant-Vlaanderen, Facebook en Twitter@FeysRaf.  Feys haalt vandaag boven de 35.000 tweets en plaatst bijna dagelijks onderwijsbijdragen op zijn fb. Al dit geweld verschijnt zonder één cent subsidie. Elk nummer van de voorbije jaren was verlieslatend , dus, leeft de gedachte om zich voortaan te beperken tot de elektronische uitgave en de sociale media.

    Onderwijskrant is de ondergrondse van schoolland, verzetslui zijn zeldzaam in Vlaanderen. Eerder is behoedzaam en braaf (en zelfcensuur) de toon tussen Noordzeestrand en Maas. Onderwijskrant is reeds 45 jaar en 200 edities een breuk met de schaapachtigheid. Guy Tegenbos, die in De Standaard de maat sloeg voor onderwijs, naast journalist ook ex-kabinetsmedewerker van het duo Coens-Monard , was een tegenstander van Onderwijskrant. Vrije Tribunes van medewerkers van Onderwijskrant werden destijds doorgaans geweigerd in De Standaard. … En het onderwijsblad Klasse vertelde vooral wat de minister wou.

    Als de druk van de zoveelste hervorming van scholen, programma’s, opleidingen, eindtermen te hoog werd/ wordt, was/is het tijdschrift een boei voor de verdrinkende leraar en lerares. In de media was/is er aandacht voor de actualiteit (lerarentekorten, eindtermen, verwarmingsproblemen, verkleuring van de centrumscholen); maar weinig of niet voor de jarenlange aanslag op het Vlaamse kwaliteitsonderwijs door de propagandisten van de ontscholing. Vandaag zijn de gevolgen zichtbaar : slechtere PISA-resultaten e.d, tekort aan leraren en directies, zwakkere leerkrachten, …

    Onderwijskrant is al 45 jaar onbetaald vrijwilligerswerk, gewaardeerd onder leraren, maar zelden door de onderwijszuilen (die het bestaan van Onderwijskrant liever verzwegen ). In de voorbije 45 jaar weerden 10.000 pagina’s geschreven. … De redactieleden en auteurs betaalden zelf de eigen kosten voor documentatie, schrijfwerk, bezoeken, verplaatsingen, interviews, spreekbeurten, deelname aan studiedagen en congressen.

    Onderwijskrant botste geregeld met een stug legertje van academici, pedagogen, sociologen, politici en kabinetsmedewerkers die vaak neerkeken op en bakkeleiden met het talent op het terrein. Hein De Belder, destijds redacteur van de krant De Standaard en concurrent van Tegenbos, zag het bij 20 jaar Onderwijskrant in 1997 zo: Als hoofdredacteur Raf Feys en co straks onder een auto lopen, dan wordt het muisstil in onderwijsland. Zij zijn de luis in de pels van de beleidsmakers en beleidsverantwoordelijken. Het is de grote verdienste van Onderwijskrant dat een aantal ontsporingen in het onderwijs werden voorkomen en/of achteraf weer afgezwakt of rechtgezet werden. “ De reactie formuleerde het zo in het feestnummer 200 van de lente van 2022: “We waren de voorbije decennia niet enkel de luis in de pels van de beleidsverantwoordelijken, maar ook van de vele onderwijsexperts en nieuwlichters die voortdurend uitpakten met pedagogische hypes en beeldenstormerij. We gingen in verzet tegen de vervreemding van het onderwijsbeleid en tegen de vele vormen van aantasting van de kwaliteit van het onderwijs. Het behoud , maar evenzeer het verder optimaliseren van onze sterke Vlaamse onderwijstraditie stonden hierbij centraal.

    Raf Feys blikt in het jubileumnummer 200 terug op 40 jaar actie met Onderwijskrant: Het blad was de voorbije decennia wellicht het enige Vlaamse onderwijstijdschrift dat zich verzette tegen de mantra van de onderwijsvernieuwing en -vernieling. Het verdedigde en waardeerde de sterke kanten van ons onderwijs. De belangrijkste deviezen van Onderwijskrant zijn en blijven: conserveren van de sterke kanten en van het meesterschap van de meester, optimaliseren in continuïteit en ‘keep it simple’.

    Concreet betekende optimaliseren van de kwaliteit dat veel ideeën en publicaties van Onderwijskrant over effectieve didactische ingrepen, over beter leren lezen, rekenen, spellen … doordrongen in de klaspraktijk. De fonetische directe systeemmethodiek voor het leren lezen van Feys en Van Biervliet werd in Vlaanderen algemeen en veel principes werden eveneens overgenomen in Nederland (b.v. in de methode Veilig leren lezen, Lijn 3 …). Ook versterkte Onderwijskrant de eensgezindheid over het rekenonderwijs dat eerst dreigde ten prooi te vallen aan de formalistische New Math en later aan de onverantwoordelijke verwachtingen van het zogenaamde ‘realistisch en contextueel rekenen”. Enzovoort.

    Ontscholingsdruk en ontscholing

    Onderwijskrant besteedde veel aandacht aan alles wat te maken heeft met ontscholing en ontscholingsdruk, en analyseerde tot wat voor chaos en negatieve gevolgen deze hebben geleid en nog steeds leiden. Het lanceerde de termen ontscholingsdruk en (feitelijke) ontscholing als koepeltermen voor pijnlijke pedagogische evoluties , ook in Vlaanderen, als kennisrelativisme, prestatievijandigheid, constructivisme, eenzijdig vaardigheidsonderwijs, afbraak van leraargestuurd onderwijs. Al te vaak werd gesteld: de leerlingen zullen het wel van uit hun natuurlijke aanleg wel zelf vinden en zichzelf opleiden.

    Voor John Holt, Carl Rogers en andere Angelsaksische onderwijskundigen die de term ‘unschooling’ lanceerden in het zog van mei ’68, was ontscholing de keuze voor : kindgestuurd, structuurarm, sterk gepersonaliseerd/geïndividualiseerd onderwijs. Onderwijskrant schreef: De ontscholers kozen voor het zelfontplooiingsmodel waarbij afstand werd genomen van de traditie van leerkrachtgestuurd onderwijs, gestructureerde leerinhouden en vakdisciplines, jaarklassen en ermee verbonden groepsinstructie, prestatie statieverwachtingen… (Commentaar: Onderwijskrant nam dan b.v. ook tijdig afstand genomen van het ontscholende zelfontplooiingsmodel van prof. Ferre Laevers en zijn CEGO en van het zelfontplooiingsmodel derstijds in de meeste pedagogische tijdschriften.)

    Volgens Feys en co drong de internationale vlaag van pedagogisch anarchisme en nihilisme Vlaanderen al volop binnen in de jaren ’70. Hoge prestatieverwachtingen waren vanaf dan fout, gezagsvol optreden was fout, verstandelijk en intellectueel zijn was fout, of dat was minstens het opzet. Zo baadde volgens Onderwijskrant ook de visie van 1971 van onderwijsminister Piet Vermeylen over het vernieuwd secundair onderwijs (VSO) al volop in die ‘zachte didactiek’.

    Een halve eeuw is er op het onderwijs en de leraren ingebeukt met de verwijten: wat u doet beste leerkrachten, deugt niet, bijvoorbeeld indeling in jaarklassen, hoge eisen stellen, tucht eisen, vakdisciplines onderwijzen, cijferrapporten opstellen, leerlingen wikken en wegen. Voor doordrijvers & het duo Luc Vanden Bossche en de topambtenaar Monard, was Kurieren am Symptom onvoldoende; enkel radicale hervormingen konden verlossing brengen voor de (ingebeelde) pedagogische ellende. 

    Ook de jaarklassen & de leraargeleide instructie moesten het ontgelden. Paul Raman van het tijdschrift IVO en medewerker van de koepel katholiek onderwijs, formuleerde het in 2009 zo: “De verderfelijke jaarklassen moeten dringend vervangen worden door leefgroepen met verschillende vorderingen inzake leerprestaties. Men gaat vandaag op zoek naar onderwijs-opmaat van elk kind. De leerling is diegene die steeds op zijn eigen wijze, op grond van wat hij belangrijk vindt, op grond van wat hij kan, zijn eigen leerproces stuurt en actief opbouwt.”

    Onderwijskrant stelde destijds inzake stemmingmakerij tegen het onderwijs b.v. ook vast: Onze wereldtopscores destijds voor PISA en TIMSS in de jaren ’90 en begin 2000-2003, waren zelfs een doorn in het oog van de vele klagers die hun uiterste best deden om ze te verdoezelen en z zelf als negatief voor te stellen. De leerkrachten en de lerarenopleiders kregen allesbehalve felicitaties voor de prestaties van hun leerlingen of oud-studenten. (Commentaar: ook b.v. onze sterke eerste graad s.o. werd vanaf 1991 als een ware kankerplek bestempeld, en dit leidde uiteindelijk tot de nefaste structuurhervorming van 2019.)

    Het robbertje van haast een halve eeuw tussen beleidsmakers en het veld is duidelijk in de inleiding van het boek ‘Een kwart eeuw onderwijs in eigen beheer’ van de professoren Depaepe, Simon en anderen. Daar lezen we: Het gekozen bronnenmateriaal betreft enkel teksten en documenten van de beleidsmakers. He gebruik van deze bronnen maakt dat de tekst onvermijdelijk gekleurd is door het ‘zelfdiscours’ van de beleidslieden. (Commentaar: Onderwijskrant bood/biedt een bredere en meer onafhankelijke kijk op de historiek van de voorbije 50 jaar en een kritische analyse van de standpunten van de beleidsverantwoordelijken.)

    Onderwijskrant liet zijn klokkenluidersstem horen en was de voorbije kwart eeuw nog scherper dan voordien. Het blad trachtte ontsporingen te voorkomen en debatteerde in zijn kolommen met theoretici van de universiteiten en hun navolgers in de Wetstraat. Feys en vrienden constateerden en betreurden dat de opendebatcultuur in het onderwijs verder verminderde en dat tegelijk de zelfcensuur bij leraren en directies groeide. (Commentaar: Onderwijskrant pakte ook geregeld uit met petities en grote campagnes. Zo werd de petitie van mei 2012 tegen de structuurhervorming van het s.o. door 13.000 mensen ondertekend en mede daardoor konden we die hervorming wat afremmen.)

    Nieuwe wind in het onderwijs en verzet

    Vorig jaar verscheen het Brinckmanrapport van de commissie ‘Beter onderwijs’ waarin het gezond verstand opnieuw aan bod mocht komen. Maar ontscholers en kletsmeiers van de Leuvense vakgroep Educatie en samenleving (Agirdag, Masschelein, Simons …) verzetten zich tegen de voorstellen in dit rapport . Zelf dwepen ze al sedert 2000 met de Franse ontscholer en antipedagoog Jacques Rançière. Rançière poneerde o.a.  Op elke plek waar een beroep wordt gedaan op deeigen kennis om anderen te overtuigen, waar iets wordt opgelegd, wordt per definitie ingegaan tegen het idee van de intellectuele gelijkheid en van de vrijheid en zelfvorming. Als een leraar instructie geeft, als een politicus vertelt hoe het met het land gesteld is, wordt telkens weer een hiërarchische positie ingenomen, en komt de emancipatie en gelijkheid in de verdrukking. Dit leidt tot een afstomping van de leerlingen, de burgers. Het evangelie van Rançière kende in Frankrijk geen succes, maar wel bij een aantal Leuvense pedagogen.

    Dirk Van Damme en andere nieuwlichters van weleer biechten vandaag op dat zij het onderwijsveld zodanig hebben omgeploegd dat het vol onkruid staat. De kentering is er en werd politiek verankerd in het regeerakkoord van de regering-Jambon, in de beleidsverklaring van Onderwijsminister Ben Weyts, in het rapport Brinckman van de commissie Beter Onderwijs. De Nederlandse professoren Jaap Scherens en Paul Kirschner analyseerden gelijklopend in hun recente Zwartboek Progressief achteruit de rampzalige neergang van het onderwijs in hun land, een onrechtstreekse ontleding van de pedagogische ziekte van Vlaanderen. Het gidsland Nederland, dat zich allang niet meer zo durft te noemen, is op onderwijsvlak een kankerplek. Wie voeling zoekt met Vlaamse onderwijsmensen van de daad moet internetten met Onderwijskrant (zie b.v. honderden bijdragen op www.onderwijskrant.be, en dagelijks fb Raf Feys en twitter @FeysRaf)


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    Tags:Doorbraak
    09-01-2023, 10:47 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    Archief per week
  • 04/03-10/03 2024
  • 19/02-25/02 2024
  • 12/02-18/02 2024
  • 29/01-04/02 2024
  • 15/01-21/01 2024
  • 11/12-17/12 2023
  • 04/12-10/12 2023
  • 20/11-26/11 2023
  • 13/11-19/11 2023
  • 06/11-12/11 2023
  • 30/10-05/11 2023
  • 16/10-22/10 2023
  • 02/10-08/10 2023
  • 18/09-24/09 2023
  • 31/07-06/08 2023
  • 24/07-30/07 2023
  • 17/07-23/07 2023
  • 26/06-02/07 2023
  • 19/06-25/06 2023
  • 12/06-18/06 2023
  • 05/06-11/06 2023
  • 29/05-04/06 2023
  • 22/05-28/05 2023
  • 15/05-21/05 2023
  • 17/04-23/04 2023
  • 10/04-16/04 2023
  • 27/03-02/04 2023
  • 20/03-26/03 2023
  • 06/03-12/03 2023
  • 20/02-26/02 2023
  • 13/02-19/02 2023
  • 06/02-12/02 2023
  • 30/01-05/02 2023
  • 23/01-29/01 2023
  • 16/01-22/01 2023
  • 09/01-15/01 2023
  • 02/01-08/01 2023
  • 26/12-01/01 2023
  • 19/12-25/12 2022
  • 12/12-18/12 2022
  • 05/12-11/12 2022
  • 28/11-04/12 2022
  • 21/11-27/11 2022
  • 31/10-06/11 2022
  • 03/10-09/10 2022
  • 01/08-07/08 2022
  • 13/06-19/06 2022
  • 06/06-12/06 2022
  • 30/05-05/06 2022
  • 23/05-29/05 2022
  • 09/05-15/05 2022
  • 18/04-24/04 2022
  • 11/04-17/04 2022
  • 04/04-10/04 2022
  • 28/03-03/04 2022
  • 21/03-27/03 2022
  • 14/03-20/03 2022
  • 07/03-13/03 2022
  • 21/02-27/02 2022
  • 07/02-13/02 2022
  • 31/01-06/02 2022
  • 24/01-30/01 2022
  • 10/01-16/01 2022
  • 03/01-09/01 2022
  • 26/12-01/01 2023
  • 06/12-12/12 2021
  • 29/11-05/12 2021
  • 22/11-28/11 2021
  • 08/11-14/11 2021
  • 01/11-07/11 2021
  • 25/10-31/10 2021
  • 18/10-24/10 2021
  • 11/10-17/10 2021
  • 04/10-10/10 2021
  • 27/09-03/10 2021
  • 20/09-26/09 2021
  • 13/09-19/09 2021
  • 06/09-12/09 2021
  • 23/08-29/08 2021
  • 16/08-22/08 2021
  • 09/08-15/08 2021
  • 02/08-08/08 2021
  • 26/07-01/08 2021
  • 05/07-11/07 2021
  • 28/06-04/07 2021
  • 21/06-27/06 2021
  • 14/06-20/06 2021
  • 07/06-13/06 2021
  • 31/05-06/06 2021
  • 24/05-30/05 2021
  • 17/05-23/05 2021
  • 10/05-16/05 2021
  • 03/05-09/05 2021
  • 26/04-02/05 2021
  • 19/04-25/04 2021
  • 12/04-18/04 2021
  • 05/04-11/04 2021
  • 29/03-04/04 2021
  • 22/03-28/03 2021
  • 15/03-21/03 2021
  • 08/03-14/03 2021
  • 01/03-07/03 2021
  • 22/02-28/02 2021
  • 15/02-21/02 2021
  • 08/02-14/02 2021
  • 01/02-07/02 2021
  • 18/01-24/01 2021
  • 11/01-17/01 2021
  • 04/01-10/01 2021
  • 28/12-03/01 2021
  • 21/12-27/12 2020
  • 14/12-20/12 2020
  • 07/12-13/12 2020
  • 30/11-06/12 2020
  • 23/11-29/11 2020
  • 16/11-22/11 2020
  • 02/11-08/11 2020
  • 26/10-01/11 2020
  • 31/08-06/09 2020
  • 17/08-23/08 2020
  • 10/08-16/08 2020
  • 20/07-26/07 2020
  • 13/07-19/07 2020
  • 06/07-12/07 2020
  • 29/06-05/07 2020
  • 22/06-28/06 2020
  • 01/06-07/06 2020
  • 25/05-31/05 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 09/03-15/03 2020
  • 02/03-08/03 2020
  • 24/02-01/03 2020
  • 17/02-23/02 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 03/02-09/02 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 13/01-19/01 2020
  • 06/01-12/01 2020
  • 30/12-05/01 2020
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 31/12-06/01 2019
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 24/09-30/09 2018
  • 17/09-23/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 30/04-06/05 2018
    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.

    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek

    Blog als favoriet !

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs