Ik pleit al decennia voor dringende optimalisring en bijsturing van ons kleuteronderwijs
Pleidooi voor dringende optimalisering en bijsturing van ons kleuteronderwijs (Onderwijskrant nr. 197)
In een VRT-uitzending over gelijke/optimale onderwijskansen in 1971 poneerde ik al dat ik geen heil verwachtte van GOK-structuurhervormingen s.o. als het VSO, maar wel van een prioritaire investering in het optimaliseringen van de kwaliteit van het kleuteronderwijs en van het lager onderwijs. Ik nam er ook uitdrukkelijk afstand van het kindvolgend ontplooiingsmodel in de Engelse kleuterscholen- cf. ministeriële Plowden rapport van 1967. De voorbije 20 jaar nam men in Engeland afstand van dit kindvolgend ontplooiingsmodel. Een Vlaamse directeur onlangs op bzoek in een school in Birmingham getuigde vorige week in de krant: de kinderen derde kleuterschool kennen hier precies evenveel als onze Vlaamse kinderen einde eerste leerjaar lager onderwijs.
Sinds mijn oproep van 1971 ging ons kleuteronderwijs jammer genoeg de verkeerde richting op. Vanaf de lancering van het EGKO, het ervaringsgericht keuteronderwijs van prof. Ferre Laevers in 1976 nam ik radicaal afstand van zijn kindvolgende child-development-visie, zijn zelfontplooiingsmodel. Laevers beweerde in 1993 nog: Ons EGKO heeft aangetoond dat in een kleuterklas van 25 en meer kinderen het praktisch haalbaar is de individuele kleuter grotendeels zelfstandig te laten beslissen over de aard, de duur en de frequentie van zijn leeractiviteiten. De kleuters kunnen (bijna) moment na moment bepalen wat ze gaan doen. De kinderen weten wat goed is vanuit hun innerlijke groeidrang. Begeleide activiteiten (bv. verhaal vertellen) mogen niet als verplichte activiteiten gepresenteerd worden (Pedagogische Periodiek, oktober 1993). Een andere basisstelling luidde: Een kleuter kan evengoed schoolrijp, leesrijp en rekenrijp worden door het spelen met poppen dan door gerichte activiteiten met letters, cijfers ... Er was dus geen nood aan aanbodgerichte en leerkrachtgestuurde activiteiten voor het woordenschatonderwijs, voor voorbereidend lezen, rekenen
Ik stelde de voorbije 40 jaar dat in zon ontwikkelingsgerichte aanpak al te weinig aandacht besteed wordt aan voorschoolse geletterdheid: aan leren lezen en rekenen, aan systematisch woordenschatonderwijs (+ extra NT2-lessen voor anderstalige leerlingen), aan het oefenen van executieve functies als concentratie-en doorzettingsvermogen, leren luisteren naar leerkracht en andere leerlingen, zelfbeheersing, emotieregulatie i.p.v. b.v. het laten afreageren van agressie zoals ook het CEGO propageerde, enz. In wetenschappelijke publicaties maakt men veelal een onderscheid tussen twee aanpakken: de zgn. child-evelopment of developmental-constructivist approach, de activity-oriented kleutertuin en anderzijds de meer uitgebalanceerde aanpak. De voorstanders van een ontwikkelingsgerichte en kindvolgende aanpak vinden dat het vooral moet gaan om spel met materialen (leerling-materiaal interactie), simulatiespel, muzisch bezig zijn, exploreren, ... In dergelijke programmas krijgen gericht woordenschatonderwijs en schoolse vaardigheden als letterkennis en klankbewustzijn & voorbereidend rekenen al te weinig aandacht. Vrij initiatief en vrij spel in speelhoeken met materiaal staan centraal, with openended activities. Teachers roles are primarily supportive rather than directive (R. Slavin).
In de ontwikkelingsdoelen en in de ontwikkelingsplannen van de onderwijskoepels-1998 - en ook in ZILL-cuuriculum- stond de visie van Laevers jammer genoeg te centraal. Het ontwikkelingsplan van het katholiek onderwijs-1998 stelt bv. ook expliciet dat kinderen tot 7 jaar zich op een incidentele en speelse, minder gerichte wijze ontwikkelen en dat men moet inspelen op de individuele noden en rijpheid van elk kind. Het tellen werd er beperkt tot tellen tot 5. Een inspecteur bekritiseerde eens van onze Brugse kleuterleidsters omdat ze een klassikale les tellen gaf. Volgens de inspecteur was dit in strijd met de ontwikmelingsdoelen en met het ontwikkelingsplan van de koepel. Ook de recente ZILL-leerplanoperatie van de katholieke koepel loopt nog steeds hoog op met de ontwikkelingsgerichte aanpak en met het ontwikkelingsplan van het kleuteronderwijs van 1998.
De voorbije jaren publiceerden we in Onderwijskrant een aantal bijdragen over de dringende optimalisering van het kleuteronderwijs (zie nr. 196 en nr.176) We lezen in de al vermelde studie van P.L. Slot: De grootschalige en invloedrijke EPPSEstudie in Engeland concludeerde: De kwaliteit van het curriculumaanbod gericht op ontluikende geletterdheid en gecijferdheid bleek een belangrijke voorspeller van leeruitkomsten, zowel op de korte termijn, in de vorm van betere pre-academische vaardigheden bij aanvang van de lagere school als op de langere termijn in termen van betere schoolprestaties op 11-jarige leeftijd (Sylva et al., 2006 & 2011). Uit onze studie blijkt eveneens dat Nederlandse ouders en het meest nog de lager opgeleide ouders - het voor kleuters vanaf drie jaar belangrijk vinden dat er ook aandacht is voor de ontwikkeling van pre-academische vaardigheden, zoals ontluikende geletterdheid en gecijferdheid. Er is ook sprake van een kleine incongruentie in wat ouders verwachten en verlangen en wat leerkrachten belangrijk vinden in wat zij de kinderen aanbieden.
Ook Slavin en Co pleitten in 2001 tegen het eenzijdige child developmentmodel en voor een gebalanceerde énén aanpak: Balanced programs are intended to use the best aspects of both developmentalconstructivist and skills-ocused approaches. Some of the day is devoted to whole-class or smallgroup activities specifically focused on building language and early reading skills, ... Further, balanced programs are likely to regularly assess childrens progress and to carefully plan both teacher-directed and childinitiated activities that contribute to progress toward specific language and literacy goals. But they also organize childinitiated activities, activity stations, art, and music. Activities are likely to be organized in themes, and are likely to provide many opportunities for make believe, experimentation, andunstructured group play (Slavin, Chambers, Chamberlain & Hurley 2001)
Besluit : Ik pleit dus voor een grondige aanpassing van ons kleuteronderwijs, voor een meer gebalanceerde aanpak zoals al in de meeste landen het geval is.
Prof. William Brooks: Was Dewey a Marxist? Toch wel volgens auteur.
St. Lawrence Institute for the Advancement of Learnin :WAS DEWEY A MARXIST?
William Brooks
Dewey & Marx
Om een vluchtige analyse te beginnen van het denken van John Dewey en zijn relatie tot het marxisme, zou ik willen terugkeren naar een beschouwing van zijn twee vroege werken over onderwijs, The Child and the Curriculum en The School and the Society. De eerste ging in 1950 door vijfentwintig afzonderlijke oplages, en zoals Leonard Carmichael opmerkte in zijn inleiding tot de gecombineerde editie van 1956: Deze twee verhandelingen waren niet voorbereid om te worden gelezen in stille, gesloten studies door geleerde artsen. Ze waren gecomponeerd om gehoord te worden. Ze zijn geschreven om naar te handelen. Ze waren niet alleen bedoeld om te informeren, maar ook om te overtuigen.
Net als Marx was Dewey nooit alleen maar een academicus. Hij wilde invloed uitoefenen op de gebeurtenissen en praktijken van zijn tijd, en hij was het gelukkigst als hij zag dat zijn ideeën in daden werden omgezet. Hoe kunnen we beter begrijpen wat John Dewey beschouwde als de leidende uitgangspunten van zijn eigen leven en werk? Hoe gaan we om met het begrijpen van deze auteur zoals hij zichzelf begreep? We leren waarschijnlijk het meest over een groot schrijver door zorgvuldig te lezen wat hij schreef in de context van de tijd waarin het werd geschreven. Dewey zelf wees erop dat hij de traditionele politieke filosofie verwierp. Hij zei dat het leidde tot een lege "beschouwing van de logische relatie van verschillende ideeën tot elkaar" en weg van wat hij beschouwde als "de feiten van menselijke activiteit". Dewey was van plan een filosofie te ontwikkelen die het brede terrein van menselijke activiteit waarmee hij zich bezighield, zou omvatten. Vanaf het begin was zijn filosofie 'politiek programmatisch'. Hij richtte zich op de sociale vooruitgang, die hij beschouwde als het enige ware doel van de filosofie.
Zoals ik al heb opgemerkt, speelden de ideeën van Karl Marx een centrale rol in de visies op sociale vooruitgang die intellectuelen in Dewey's tijd nastreefden, en Dewey's eigen visie lijkt geen uitzondering te zijn geweest. Dewey begreep zeker de essentie van de Hegeliaanse tegenstelling op dezelfde manier als Marx dat deed. Dewey's taal lijkt onlosmakelijk verbonden te zijn met deze specifieke premisse van het marxistische denken. Het kind en het leerplan begint met de ontdekking van een inherente tegenstrijdigheid in het onderwijsproces en de verwoording ervan in dialectische termen. Dewey verklaarde dat: Diepgaande verschillen in theorie zijn nooit gratuit of verzonnen. Ze komen voort uit tegenstrijdige elementen in een echt probleem - een probleem dat reëel is alleen omdat de elementen, zoals ze zijn, tegenstrijdig zijn. Elk significant probleem heeft te maken met omstandigheden die elkaar op dit moment tegenspreken.
In het hele werk van Dewey is het belangrijke conflict in het onderwijsproces tussen het kind en het curriculum; tussen onschuldig potentieel en de geaccumuleerde cultuur van een gebrekkig volwassen werk; tussen de energie en het talent van de leerlingen en de structuren van een archaïsch schoolsysteem; tussen de 'productiekrachten' die ons vooruit kunnen helpen en de 'productieverhoudingen' die ons tegenhouden. Voor John Dewey zaten het kind en het curriculum gevangen in een ongeschikt huwelijk dat ontbinding zou vereisen en vervolgens een oplossing door middel van 'wederopbouw' en 'groei'. Het traditionele curriculum - beladen met formele vakken, religie en morele lessen - was ontworpen om te onderwijzen en te inspireren, maar de fundamentele irrelevantie ervan voor de onmiddellijke, actieve ervaring van het kind, maakte de inhoud ervan ongeïnspireerd en onleerbaar. Het idee van een kind dat zich niet alleen verveelt door ontoereikend onderwijs, maar systematisch van zijn studie wordt gescheiden door een inherente tegenstrijdigheid in het leerproces, is waarschijnlijk afgeleid van de marxistische dialectische analyse. Het dialectische perspectief bracht Dewey ertoe het traditionele onderwijsproces te beschrijven als "tegenstrijdig" omdat hij vond dat het zich ontvouwde op een manier die zowel noodzakelijk als destructief was voor het proces zelf. Het conflict tussen het kind en Dewey's karikatuur van het traditionele curriculum is een dramatische saga van spanning en vervreemding. Dewey's kinderen zijn vervreemd van schoolwerk door een tegenstrijdigheid die bestaat tussen hun werkelijke belangen en die van de school. Net als het proletariaat van Marx zijn ze gevangen in een wereld die geconditioneerd is door de interactie van tegengestelde krachten. De fundamentele tegengestelde factoren in het proces waren een onvolwassen onontwikkeld wezen en bepaalde sociale doelen, betekenissen, waarden geïncarneerd in de volwassen ervaring van de volwassene. Gespecialiseerde studies verdeelden en braken de wereld van het kind. Feiten werden geabstraheerd en geanalyseerd vanuit verschillende gezichtspunten of herschikt om te passen bij principes die buiten het begrip van het kind lagen. De banden van genegenheid en "de verbindende banden van activiteit" werden vernietigd.
Dewey zag de scholen van zijn tijd als intellectuele slagvelden tussen de krachten van reactie en verlichting. De eersten richtten hun aandacht uitsluitend op "het belang van de leerstof van het leerplan". Ze negeerden de inhoud van de eigen ervaring van het kind. Hun studies pretendeerden een "groot wijd universum" te onthullen met "volheid en complexiteit". Maar het "onderwijzen van uiterlijke en algemene waarheden" werd slechts een opium voor de opvoeder en een obstakel voor de werkelijke groei en ontwikkeling van het kind. Net zoals Marx het eindproduct van het kapitalistische systeem, de waar zelf, had gekozen om zijn analyse van het kapitalisme te beginnen, koos Dewey het kind, het eindproduct van de school, als uitgangspunt voor zijn analyse van het onderwijs. Van hieruit lanceerde hij een revolutionaire aanval op niet-progressieve leraren. Zijn legioenen schreven op hun banieren: Het kind is het beginpunt, het middelpunt en het einde. Zijn ontwikkeling, zijn groei, is het ideaal. Enkel dit verschaft de standaard. Aan de groei van het kind zijn alle studies op school ondergeschikt; Het zijn instrumenten die gewaardeerd worden omdat ze de behoeften van groei dienen. Persoonlijkheid, karakter, is meer dan onderwerp. Niet kennis of informatie, maar zelfrealisatie, is het doel. De kinderen hadden niets anders te verliezen dan de ketenen van het leerplan. Zelfverwerkelijking was een wereldse transcendentie die het kind zou herscheppen tot een volmaakt model van de nieuwe socialistische mens.
Dewey's andere vroege essay over onderwijs, The School and Society, gaat in dezelfde geest verder. De meeste hoofdstukken zijn ontworpen om op zichzelf te staan als lezingen in het onderwijs, dus ze hebben de neiging om bekende thema's in Dewey's werk te herhalen en uit te werken. In een hoofdstuk over De school en sociale vooruitgang worden lezers eraan herinnerd dat de school veel meer is dan een verzameling individuen. Studenten moeten niet alleen binnenkomen om kennis op te doen, zoals een zakenman de markt betreedt om winst te maken. De vooruitgang van een individu kan alleen worden gezien in relatie tot de behoeften van de gemeenschap.
Dewey beweerde dat in de school individualisme en socialisme één zijn en dat het vooral noodzakelijk was om de bredere kijk te nemen op de enge en hebzuchtige koers. Net als Marx informeerde Dewey zijn lezers dat er onvermijdelijke veranderingen op komst waren in de vormen van industrie en handel en, opnieuw zoals Marx, was Dewey ervan overtuigd dat zijn voorspellingen gebaseerd waren op wetenschappelijke wetten die werden gegenereerd door de methoden van het dialectisch materialisme. Inderdaad, in een van zijn latere werken was Dewey heel openhartig in het verklaren dat we in zijn voor een soort socialisme, noem het hoe we maar willen, en het maakt niet uit hoe het zal heten wanneer het wordt gerealiseerd, economisch determinisme is nu een feit en geen theorie. In het licht van zijn overtuigingen probeerde Dewey een nieuwe onderwijsfilosofie te bedenken. Dewey's school zou nauw verbonden zijn met de ontvouwing van de materialistische geschiedenis of, zoals Dewey het uitdrukte, een essentieel onderdeel van de hele sociale evolutie.
De nieuwe school zou een instrument van ontvreemding worden. Dewey herhaalde de marxistische bewering dat de innige band tussen mensen en hun beroepen, die in pre-industriële samenlevingen had bestaan, verloren was gegaan in en door de kapitalistische productiewijze. Hij waarschuwde zijn lezers voor de concentratie van de industrie en de arbeidsverdeling die de huishoudelijke en buurtberoepen praktisch had geëlimineerd". De nieuwe missie van de school was om een oefenterrein te worden voor coöperatieve arbeid, in plaats van een aparte plek om lessen te leren. Het louter absorberen van feiten, waarschuwde Dewey, was een egoïstische daad waarin hij geen verlossende waarde kon zien: Er is geen duidelijk sociaal motief voor het verwerven van louter leren; Er is geen duidelijke maatschappelijke winst te behalen in het succes daarvan.
Dewey was ervan overtuigd dat de invoering van handenarbeid en de activiteitsmethode een krachtige beroepsgeest in het onderwijsproces zouden creëren. De school zou zich verbinden met het leven van het kind en de gemeenschap. Het zou een embryonale socialistische gemeenschap worden. De nieuwe schoolgemeenschappen zouden broedplaatsen worden voor een vreedzame sociale revolutie. Dewey zag de nieuwe school als een uniek en onweerstaanbaar alternatief voor de kapitalistische samenleving, omdat het doel ervan niet de economische waarde van het product was, maar de ontwikkeling van sociale macht en inzicht. De school, bevrijd van de godsdienstige invloeden, die hij evenals Marx als middeleeuws bijgeloof beschouwde, zou aan allen aantonen, dat noch God noch de Voorzienigheid, maar de aarde en de arbeid van de mens verantwoordelijk waren voor alle vooruitgang.
Training in sociale richtingen zou het bewustzijn van het kind verhogen en hem in staat stellen de bron van ons economisch kwaad te lokaliseren. Het kwaad was verborgen in de structuren van het late kapitalisme, en net als Marx zag Dewey een herschrijving van de geschiedenis als het belangrijkste instrument van de exorcist. Voor Dewey waren er geen redenen om klassieke geschiedenis in het curriculum op te nemen, maar: niet zo wanneer de geschiedenis wordt beschouwd als een verslag van de krachten en vormen van het sociale leven ... Wat de geschiedenis ook moge zijn voor de wetenschapshistoricus, voor de opvoeder, het moet een indirecte sociologie zijn een studie van de maatschappij die haar wordingsproces en haar organisatiewijzen blootlegt.
Dewey's hele hoofdstuk over De doelstellingen van de geschiedenis in het basisonderwijs beveelt niets minder dan een marxistische geschiedenis aan voor het nieuwe curriculum. Als de geschiedenis dynamisch en bewegend moest worden, moest de nadruk worden gelegd op de economische en industriële aspecten ervan. Dit alleen al zou de neiging kunnen voorkomen om de geschiedenis te overspoelen met mythen, sprookjes en louter literaire weergaven van de burgerlijke cultuur die hij probeerde in te luiden.
Toch ontkende John Dewey wel zijn aantrekkingskracht op de ideeën van Karl Marx en maakte hij veel van wat hij verklaarde dat Marx' fundamentele fout was: het geloof dat een gewelddadige klassenstrijd een middel was tot sociale vooruitgang. Achteraf gezien moet men zich afvragen of Dewey's toewijding aan vreedzame evolutie, de methode van intelligentie en het concept van groei echt veel ideologische afstand heeft genomen tussen hemzelf en het marxisme. Dewey was geen Lenin. Hij werkte niet met een bruut randje, aangescherpt door de herinnering aan een gemartelde broeder. Maar Marx ook niet. In Sidney Hook's evaluatie van Marx' bijdragen (Marx & the Marxists) herinnert hij ons eraan dat, hoewel Marx sceptisch was over de waarschijnlijkheid dat heersende sociale groepen vreedzaam de teugels van de macht zouden overgeve", hij ook ruimte zag voor progressieve ontwikkelingen in bepaalde staten. Marx gaf specifiek aan dat, gezien het bestaan van democratische tradities in landen als Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, de overgang naar het socialisme met vreedzame en legale middelen zou kunnen worden bewerkstelligd.
Professor Haak wees er ook op dat Marx zich slechts kort bezighield met de strategie van de mars naar het socialisme. Hij geloofde dat de arbeidersklasse in verschillende landen op verschillende manieren aan de macht zou komen en zijn eigen revolutionaire rol was in de eerste plaats katalyserend. Samengevat beweerde Hook: .. Marx zag zijn partij niet als een samenzweerderig georganiseerd ondergronds leger, noch als een groep die erop uit was de dictatuur over het proletariaat op te leggen, en zelfs niet als een speciale politieke partij. De functie ervan was in de eerste plaats het uitoefenen van onderwijskundig leiderschap.Dewey's eigen toewijding aan het socialisme door middel van onderwijs was even enthousiast en behoorlijk boven boord.
Dewey en het socialisme Ondanks zijn uitgesproken afschuw van revolutionair geweld, liet Dewey zich er niet van weerhouden om ook nog eens in de zomer van 1928 de kans te aanvaarden om de Sovjet-Unie van Stalin te bezoeken. Hij ging als lid van een onofficiële delegatie van vijfentwintig Amerikaanse onderwijzers onder de sponsoring van de American Society for Cultural Relations with Russia. Zijn filosofische invloed op socialistische opvoeders in Rusland is terug te voeren tot de revolutie van 1905, maar aangezien zijn meest prominente volgelingen daarna in tsaristische gevangenissen verbleven, werden zijn ideeën pas na 1917 nieuw leven ingeblazen. Niettemin zeiden zijn vroege Sovjet-discipelen dat ze veel waarde hechtten aan het werk van John Dewey. Een prominente Sovjet-pedagoog, Albert P. Pinkervich, vergeleek Dewey met hedendaagse Duitse opvoeders en zei: Dewey komt oneindig veel dichter bij Marx en de Russische communisten. Er zijn weinig aanwijzingen dat Dewey dit soort vergelijkingen extreem of oncomplimenteus vond.
Dewey publiceerde tussen 1920 en 1928 een reeks lovende impressies van Sovjet-Rusland in The New Republic, waarvan de meeste een minder dan voorzichtig themanieuwe wereld in wording voor Sovjet-Rusland ontwikkelden. Gedurende de jaren 1930 nam Dewey's verliefdheid op de Sovjetstaat echter af in directe verhouding tot de eigen teleurstelling van het Centraal Comité van de Communistische Partij over de slopende effecten van progressief onderwijs op Russische afgestudeerden. Blijkbaar vonde men de producten van Dewey's projectmethode steeds slechter toegerust om Stalins vijfjarenplannen te vervullen. In het licht van de ietwat gênante suggestie dat misschien alleen kapitalistische samenlevingen de veerkracht hadden om Dewey's progressieve onderwijshervormingen te overleven, heeft hij misschien gereageerd met de toorn van de geminachten. In 1937 aanvaardde hij de leiding van het Trotski-onderzoek dat Stalins doodsvijand vrijpleitte van alle beschuldigingen van de Sovjetstaat. Zijn betrokkenheid bij de onderzoeks-commissie naar de aanklachten tegen Leon Trotski resulteerde in een communistische campagne van persoonlijke laster die Dewey bestempelde als een verdediger van het kapitalisme en de imperialistische reactie.
Dewey's (late) ruzie met Stalin en de Communistische Partij heeft vermoedelijk veel gedaan om zijn reputatie als een crackerbarrel Vermont-pragmaticus te behouden en generaties westerse opvoeders af te leiden van het stellen van serieuzere vragen over de bronnen van zijn denken. In de Encyclopedia Americana schildert William Brickland John Dewey af als de meest invloedrijke Amerikaanse denker van zijn tijd die "nooit ophield met zijn strijd om het lot van de mensheid in alle delen van de wereld te verbeteren
Maar Dewey's filosofie wordt enigszins vaag beschreven als "het idealisme van Hegel gevolgd" en geleidelijk afgedreven "in de richting van het pragmatisme van William James". Er wordt gesuggereerd dat zijn onderwijstheorie gebaseerd was op een persoonlijke filosofie die "instrumentalisme" of "experimentalisme" werd genoemd en dat de "progressieve onderwijsbeweging" (ook ongedefinieerd) de ideeën van Dewey eenvoudigweg overnam en vaak vervormde.
Een verslag van Dewey's betrokkenheid bij socialistische organisaties - zoals de People's Lobby in Washington en de League for Industrial Democracy - wordt verstrekt, maar niet als zodanig beschreven. Toch lijkt de auteur zijn uiterste best te doen om te suggereren dat Dewey in de jaren 1930 brak met de Teacher's Union "vanwege wat hij voelde als linkse tendensen".
De regel dat men op school de kans loopt om niet te slagen en te moeten overzitten, maakt inherent deel uit van het schoolspel
De regel dat men op school de kans loopt om niet te slagen en te moeten overzitten, maakt inherent deel uit van het schoolspel
De universitaire onderzoekers van Leuven e.a., de kopstukken van het GO! ... hielden de voorbije jaren bij hun controversiële uitspraken over de zinloosheid van het zittenblijven ook helemaal geen rekening met de belangrijke preventieve en motiverende functie van zittenblijven. (Achteraf erkenden de Leuvense onderzoekers na kritiek van mij en van prof. Wim Van den Broeck wel dat ze grote methodologische fouten maakten, b.v. enkel de lichte gevallen van overzitten bekeken en vergeleken, en niet de leerlingen met grote tekorten. Maar intussen was het kwaad geschied.)
De regel dat men op school de kans loopt om niet te slagen, maakt inherent deel uit van het schoolspel. Veel leerlingen zouden minder presteren als ze beseffen dat ze in elk geval en los van hun einduitslag naar een volgend leerjaar mogen overstappen.
Als er geen attesten en sancties (overzitten, andere richting kiezen ) meer zijn, dan worden de leerlingen veel minder uitgedaagd en onder enige druk gezet om hun best te doen.
Gewoon het feit dat leerlingen weten dat er bij onvoldoende inzet en/of resultaten sancties (kunnen) volgen, beïnvloedt in sterke mate hun inzet en leermotivatie.
In Franstalig België werd het zittenblijven in de eerste graad s.o. quasi verboden in de hervorming Ecole de la réussite van 1995. Een Waalse onderzoeker stelde in 2006 vast dat de Waalse leerkrachten gefundeerde argumenten hadden voor het zittenblijven. Een van die argumenten luidde: En labsence du redoubelement (in eerste graad s.o.) les enseignants se plaignent en effet du défaut de motivation induit auprès les élèves. Il devient (encore plus) difficile de les faire travailler.
De Duitse ondervoorzitster van de liberale FDP-partij drukte het zo uit: Wenn das Sitzenbleiben in der Schule verschwindet, gibt es für Schüler keinen Grund mehr, sich anzustrengen. Denn die nächste Klasse wird auf jeden Falle er- reicht. Kinder und Jugendliche brauchen Herausforderungen. Ihnen vorzumachen, dass es Erfolge ohne Anstrengung und Leistung gibt, betrügt sie um ihre Zukunftschancen (Wir wollen dass kein Kind verloren geht, Die Welt).
In landen waar zittenblijven quasi verboden is, voelen leerlingen én leerkrachten zich minder aangespoord om zich in te zetten en goed te presteren. De druk op de ketel neemt in sterke mate af. Dit verklaart o.i. mede waarom in een land als Zweden waar de leerlingen tot 15 jaar quasi automatisch overgaan, de leermotivatie en de leerresultaten te wensen overlaten.
Vlaamse kritiek in 1928 op indoctrinerend & communistisch onderwijs in Sovjet-Unie : haaks op de lovende getuigenissen van Dewey in boek van 1928, in brieven van Freinet
Vlaamse kritiek in 1928 op indoctrinerend &
communistisch onderwijs in Sovjet-Unie : haaks op de lovende getuigenissen van
Dewey in boek van 1928, in brieven van Freinet
In bijdragen in het Vlaams Opvoedkundig tijdschrift -VOT,
in 1919 opgericht door Torhoutse pedagoog Alberic Decoene, verschenen
in 1928 striemende kritieken op het
communistische en indoctrinerend onderwijs in de Sovjet-Unie. Ik ga er straks
uitvoerig op in: Onderwijs en Opvoeding
in Sowjet-Rusland & Kommunistische Paedagogiek.
De Vlaamse kritiek in het VOT staat haaks op John Deweys publicatie van 1928 over zijn reizen naar de
Sovjet-Unie waarin hij ten zeerste sympathiseert met het onderwijs in de
Sovjet-Unie. We lezen in de VOT-bijdrage
een gelijkaardige beschrijving van het Russisch onderwijs, maar een totaal andere
beoordeling dan in de lovende brieven van Dewey, Freinet over hun reizen naar
Rusland en onderwijsbezoeken in de periode 1925-1928.
Na de Russische revolutie van 1917 formuleerde Dewey
nogmeer kritiek op hetAmerikaanse kapitalisme en hij sympathiseerde
met hetcommunistisch experiment van
Lenin en co. Leninnodigde Dewey overigens uit om Rusland te
bezoeken en vroeg zijn advies voor de hervorming van het onderwijs. In zijn
verslagboek van 1928over zijn
onderwijsbezoeken in R. prees Dewey deweldaden van de Russische revolutie. En hetRussische onderwijs stond volgens hemrechtstreeksin dienstvan de verbetering en
opbouw van de maatschappij.De ideale
maatschappij (coöperatief, socialistisch) zou men vooralkunnen bereikendoor opvoeding en onderwijs waarin coöperatie
centraal stond Deweyschreef o.a. in 1928:De scholen zijn
'ideologische arm van de revolutie in Rusland. Ze sluiten terecht aan in doel
en geest, op alle andere sociale instellingen en maatschappelijke belangen .Onderwijs moet collectieve gewoontencreëren, zodat mensen net zo gemakkelijk
coöperatief & collectief zullen handelen als mensennu in kapitalistische landen die
individualistisch handelen. Dit wijst op het grote belang van zo'n doelstelling
inRussische scholen. Het onderwijs
heeft ookde belangrijketaak de invloeden/de individualistische
ideologie te bestrijdenvan de
thuissituatie en van debuurt -die nog steeds zo sterk aanwezig zijn, zelfs
in het Russischcollectivistisch regime.
Kritiek op sovjet-aanpak van onderwijs en opvoeding in Vlaamsch Opvoedkundig tijdschrift in 1928
Ik citeervooreerst
aantal belangrijke passages uit de bidjrage Onderwijs
en Opvoeding in Sowjet Rusland.
De kinderen moeten vanuit de kommunistische gedachte voortdurend
en rechtstreeks in verband worden gebracht met het kommunisme en hiervoor moet ook de slechte (individualistische)
invloed van de familie bestreden worden.
Man en vrouw hooren met hun kinderen toe aan den staat. Vóór de revolutie
hadden de ouders het gezag over de kinderen, dat is nu uit! en het ABC van het
kommunisme geeft de reden aan: Van
socialistische standpunt beschouwd, zijn de rechten van vader en moeder over de
kinderen, zonder de minsten grond. Het kind als eigendom van de staat, vereist
een echte kommunistische opvoeding; omdat alleen zon opvoeding een nieuwen
mensch vormen kan, een, die er in berusten wil als onpersoonlijk element
ingeschakeld te worden in het machien der proletarische maatschappij.
Het ideaal dat de kommunisten voor de opvoeding nastreven,
en naar zij hopen, binnen afzienbaren tijd zal uitgevoerd zijn, bestaat erin de kinderen aanstonds aan de ouders te
ontnemen en naar bewaarscholen te brengen ook tijdens de vakanties. We lezen: De
kommunistische overtuiging moet de ouders die enge liefde afleeren, die bestaat
in de kinderen bij zich willen houden. Niet alleen blijven door zulke wijze van
opvoeding thuis, de burgerbegrippen voortleven bij de kinderen. De staat neemt
dus de kinderen op en zuigelingen worden
er in kinderkribben verzorgd. Daar zal schrijft een dagblad, den invloed
door de familie op het kind uitgeoefend kunnen verlammen. Het gezin is een
gesel zegt Sabsovith (1930) die het bestaan der volwassenen en der kinderen
kwelt.
De opbouw van dien geheel nieuwen staat wordt dus aangevat
met de opvoeding van de kinderen en zo jong mogelijk: zijn de fundamenten
stevig, dan rijst het geheel hoog op en zal sierlijk zijn in vormen en rustig
harmonisch zijn in zijn lijnen, heerlijk uitkomen boven de kapitalistische
staten die met hun bekrompen begrippen van egoïsme en zedelijkheid in enge
straatjes en steegjes gebracht, geen breed plan meer zullen kunnen opzetten
laat staan uitvoeren.
We moeten eene jeugd vormen, zeide Lenin, die in geenen
deele op de oude generatie gelijkt. Het programma derleerstof, de opvoedingsmethode, zal daarop
dus gericht worden; m.a.w. de politiek wordt het hoofddoel van het onderwijs.
Zelfs in het vakonderwijs komt het kommunisme als theorie op de eerste plaats,
vakken als moedertaal, rekenen zijn een middel om dat hoofddoel aan te
leeren. Voor het rekenen kan men b.v. vragen stellen als deze: De parijsche
kommunebegon op 22 Maart 1871 en duurde tot 22 mei. Hoeveel dagen heeft ze
bestaan. Praktisch heeft wetenschap op de scholen niet zo veel belang, het is belangrijker het handboek ABC
van het kommunisme te kennen. Zo moesten zelfs 17 leerlingen op een school te Rostov in 1925 de klas overdoen omdat hun antwoord niet voldeed op deze vraag:
--------
In andere bijdrage Kommunistische Paedagogiek uit die tijd
geschreven door dr. M. Dewijn lezen we: Pistrak
stelt: Wilt ge met succes in de nieuwe sovjet-school werken, dan moet U
overtuigd zijn van deze twee stellingen: (1)Zonder revolutionaire
paedagogische leer geen revolutionaire pedagogische praktijk. Ieder methodebeginsel
moet eerst en vooral onderzocht worden
in t licht van de kommunistische opvoedingsleer. (2) De kommunistische
paedagogische leer zal alleen aktief en
doeltreffend worden, wanneer de onderwijzer ook tot een aktief-strijdende
apostel zal heropgevoed worden.
De nieuwe werkschool
steunt op twee pijlers: actualiteit en auto-organisatie
van de leerlingen. Actualiteit d.w.z. datgene wat leeft in de zegevierende
sociale revolutie die de meester beleven en bewegen en de kinderen zo ook opleiden.
Die actualiteit zal bestudeerd worden, en t verleden zal alleen beschouwd
worden in zijn ruïnen, veroorzaakt door den strijd van het proletariaat.
Auto-organisatie van de leerlingen betekent
vooral: de bekwaamheid om collectief te werken en zijn gelukkige plaats te vinden
in datzelfde werk.
Geen leerschool, maar een werkschool. De mensch kan alleen
zijn wondere scheppingskracht toonen door den produktieven arbeid en daarin zijn
zaligheid vonden, daarom moeten de kinderen dus opgeleid worden tot echte en
perfekte voortbrengmachienen. Vanaf de kindertuin tot aan de universiteit moet
de leerling in een atmosfeer leven van arbeid; binst zijn arbeid zal hij de
ideologie van het proletariaat aanwerven; maar vooral zal hij moeten
aankweeken: arbeidsgewoonten en produktievermogen; hij zal vooral leeren
waarnemen met de ogen van den arbeider, als een proletariër, als een kampvechter
van de nieuwe orde. Naar het woord van Choulguiine moet geheel de
kommunistiche opvoedingspoging eerste en vooral gericht worden op de
produkdieven arbeid, omdat de arbeid de grondbasis is van de Sovjet-Unie.
Pleidooi voor dingende optimalisering taalonderwijs in de kleuterschool
Pleidooi voor dingende optimalisering taalonderwijs in de kleuterschool
(Ter attentie van opstellers van nieuwe eindtermen/leerplannen voor het basisonderwijs)
De voorbije 30 jaar pleitte ik in Onderwijskrant voor een meer gerichte aanpak van het taalonderwijs op de kleuterschool -( en ook voor extra NT2-lessen vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs)
Dat is nog iets anders dan de visie die de universitaire GOK-Steupunten propageerden.; anders dan de aanpak van het CEGO-Leuven dat vooral heil verwacht van toevallige dialogen binnen vrij- spelactiviteiten, anders ook dan het leren van woordenschat e.d. al doende volgens het Leuvens taalcentrum van Kris Van den Branden,...
Ik verwees de voorbije decennia in mijn bijdragen ook naar analoge standpunten van andere auteurs/onderzoekers. Ik verwijs er nog en naar.
(1)Onderzoek van Tizard, Hughes, :al te weinig gerichte taalinteractie met kleuterleerkracht
CEGO-Leuven en andere GOK-Steunpunten pleiten voor de ervaringsgerichte aanpak waarbij de vrije (spel) activiteiten van de kleuters en het zelfgestuurd leren centraal staan.
Dit heeft ook veel gevolgen voor het taalonderwijs: de leerkracht als taal-model, child direct speach, het imiteren van goed en veelvuldig taalgebruik van de leerkracht, instructie krijgen zo al te weinig aandacht. Dit zijn ook die zaken die we missen in het hoofdstuk 'Mondelinge taalvaardigheden' van de directeur van Leuvens GOK-Steunpunt Kris Van den Branden in b.v. zijn Acco-handboek van 2004.
(In verband met veel meer aandacht voor het leren van algemene kennis in het kleuteronderwijs verwijs ik naar het Amerikaanse Core Knowledge-curriculum à la Hirsch. Ik weet dat bepaalde mensen in Nederland en Vlaanderen daar nu aandacht aan besteden en er inspiratie in zoeken.)
De onderzoekers B. Tizard en M. Hughes schrijven in hun studie van het taalonderwijs dat in ervaringsgerichte kleuterklassen waarin het vrij spel veel aandacht krijgt, de taalontwikkeling én de algemene kennis van de leerlingen te weinig gestimuleerd worden omdat er veel te weinig gerichte taalinteractie is met de kleuterleidster. De beperkte dialogen over spel en speelgoed bevorderen te weinig de woordenschat- en taalverwerving en de algemene kennis. Aan de hand van bandopnames van goede taalinteractie tussen ouders en kinderen illustreren de onderzoekers dat de taalverwerving veel te weinig gericht en direct gestimuleerd wordt. Er is te weinig aandacht voor 'child direct speech', voor imitatie van rijke taal, enz. 'Young children learning, Talking and thinking at home and at school' (Fontana Paperbacks,London, 1984).
Ook J. Lems, coördinatrice van de werkgroep 'Identiteit Kleuteronderwijs', wees op het zorgwekkende van de evolutie in de richting van individualisatie en vrij kinderinitiatief binnen de kleuterscholen. Volgens Lems wordt de (taal)ontwikkeling van de kleuters en vooral van deze met taalachterstand vooral bepaald door de gerichte dialoog en 'direct speach' tussen kleuterleidster en de kleuters. In een klas waar kinderen overal verspreid in hoeken aan het spelen zijn, fungeert de kleuterleidster veel te weinig als medium tot het leren van de taal e.d. (School, april 1985).
Taalstimuleringsideeën à la Tizard, Hughes, Lems, Cor Knowledge waarbij de leerkracht een heel actieve rol speelt en waarbij het imiteren van het taalgebruik van de kleuterleerkracht belangrijk gevonden wordt, treffen we niet aan in de publicaties van het Leuvens Taalcentrum/Steunpunt NT2 van weleer, en nog minder in de publicaties en visie van het CEGO.
Ook inzake het domein van de 'beginnende geletterdheid' (voor het leren lezen) moet de kleuterjuf een heel actieve en directieve rol spelen. Dit is ook de visie in de publicatie 'Tussendoelen beginnende geletterdheid' van L. Verhoeven en C. Aarnoutse ( Expertisecentrum Nederlands, Nijmegen, 1999). De auteurs verkiezen terecht de term 'beginnende geletterdheid' boven 'ontluikende geletterdheid', lees- en schrijfvaardigheid ontluiken niet vanzelf. Met zelfontdekkend leren hebben leren lezen en schrijven weinig te maken. Ferre Laevers (CEGO) schreef destijds dat kleuters evengoed 'leesrijp' konden worden via spel in de poppenhoek dan via de letterhoek. Gerichte aanpak van eerste stappen in het leren lezen is volgens het CEGO overbodig.
(2) visie van S. Neuman en Esther Quintoro over spreek-en woordenschatonderwijs.
Een van de beter gedocumenteerde feiten in het onderwijs is dat leerachterstanden al heel vroeg kunnen ontstaan en dat kinderen die niet de kans krijgen om een goede start te maken, later meestal niet gedijen. Een goede mondelinge taalbasis kan echter het leerveld voor alle kinderen verbeteren en de niveauverschillen doen afnemen. . Taal is de sleutel tot al het latere leren; Het is de deur naar de wereld van kennis en ideeën voor jonge kinderen. Maar hoe ziet goed mondeling taalonderwijs eruit? De volgende korte uitspraken vertegenwoordigen mythes die in stand zijn gehouden over mondelinge taalontwikkeling en feiten (of sleutelprincipes) die kenmerkend zijn voor woordenschatonderwijs van hoge kwaliteit.
Een aantal mythes
1. Teachable moments or informal opportunities to engage children in word learning are sufficient for explaining word meanings (=mythe die ook verspreid werd door CEGO, Steunpunt NT2/CTO van Kris Van den Branden e.a.: kinderen leren a.h.w. vanzelf en al doende de taal).
Leraren moeten veel strategischer, gerichter omgaan met woordenschatonderwijs. De meeste leraren proberen kinderen wel bewust te betrekken bij actieve ervaringen waarbij de hele dag door veel wordt gepraat., maar dit is onvoldoende. Leermomenten zijn informele gelegenheden om kinderen te betrekken bij het leren van woorden, vergelijkbaar met de soorten taaluitwisselingen die plaatsvinden tussen ouders en kinderen. Maar herhaling is hier de sleutel - en leraren hebben, in tegenstelling tot ouders, deze luxe niet altijd. Leraren moeten een veel strategischere benadering van woordenschatonderwijs hanteren dan nu veelal het geval is.
Kinderen hebben geplande, geordende en systematische woordenschatinstructie nodig. Dit betekent dat je vanaf het begin woorden, concepten en ideeën selecteert die er het meest toe doen en je daar in de eerste jaren op concentreert.
2. Mythe: Leraren hoeven niet opzettelijk woorden te kiezen om les te geven, zodat kinderen hun woordenschat kunnen opbouwen.
Leerkrachten moeten zorgvuldig de woorden kiezen die ze van plan zijn te onderwijzen. Het is het beste om je te concentreren op nuttige maar verfijnde woorden zoals b.v. 'gelukkig' in plaats van tevreden.
Ook moeten leraren al heel vroeg rekening houden met inhoudgerelateerde woorden; Dergelijke woorden zullen dienen als ankers voor het ontwikkelen van kennis op belangrijke vakgebieden. Bijvoorbeeld ook wetenschappelijke woordenschatwoorden zoals vergelijken, contrasteren, observeren en voorspellen;Dit zijn fundamentele onderzoekswoorden die in verschillende vakgebieden worden gebruikt. Door leerlingen kennis te laten maken met deze woorden, kunnen ze kennis opbouwen die essentieel is om systematisch uit teksten te leren. (Voor het opsteken van wereldoriënterende kennis in het kleuteronderwijs verwijs ik ook naar het Core Knowlegde-curriculum voor kleuters. Ik besteedde er de vorobije 10 jaar ook af en toe aandacht aan in mijn fb.)
3. Mythe: het voorlezen van verhalenboeken is voldoende voor mondelinge woordenschatontwikkeling.
Confrontatie met woorden door het gewoon voorlezen van boeken is niet krachtig genoeg. Het voorlezen van boeken aan kinderen is een frequent toegepaste strategie voor de ontwikkeling van woordenschat, maar recente studies beginnen zich af te vragen of de techniek substantieel genoeg is om de taalontwikkeling van alle kinderen te stimuleren. Verschillende meta-analyses hebben slechts kleine tot matige effecten van het voorlezen van boeken op de groei van de woordenschat gemeld, wat suggereert dat blootstelling aan woorden via verhalenboeken mogelijk niet krachtig genoeg is, vooral voor risicoleerlingen.
Dit betekent dat leraren voorleeservaringen moeten uitbreiden met meer opzettelijke strategieën waarbij kinderen woorden op diepere begripsniveaus moeten verwerken.
4 De omvang en volgorde van de woordenschat in kernleesprogramma's hebben over het algemeen een goede selectie van woorden voor mondelinge woordenschatinstructie.
Veel programma's hebben echter een lukrake benadering van woordenschatonderwijs. Neuman & co onderzochten de prevalentie van mondelinge woordenschatinstructie in kernleesprogramma's op kleuterniveau, en vonden een gebrek aan instructiebegeleiding voor leraren, ondanks enige "vermelding" van woorden. Tot geschikt materiaal is ontwikkeld en consequent beschikbaar wordt gesteld, zullen leerkrachten moeten vertrouwen op op onderzoek gebaseerde principes om ervoor te zorgen dat leerlingen het mondelinge taalonderwijs krijgen dat ze nodig hebben.
5. Myteh: Kinderen hebben alleen impliciete instructie nodig om de betekenis van woorden te leren. Kinderen hebben zowel expliciete als impliciete instructie nodig.
Voorafgaand aan het begin van een verhaal kan een leraar bijvoorbeeld beginnen met het introduceren van verschillende woorden die een integraal onderdeel van het verhaal zijn. Hoewel de toename van de woordenschat groter is wanneer woorden expliciet worden geïdentificeerd, wordt de grootste winst geboekt wanneer leraren zowel expliciete als impliciete instructie geven. Met andere woorden, wanneer leerkrachten kinderen bewust maken van de betekenis van de woorden en hen betrekken bij het gebruik van die woorden in een specifieke relevante context.
6. Myte: Kinderen zijn talsponzen.
Het leren van woorden vereist veel blootstellingen gedurende een langere periode.
Kinderen lijken woorden zo wonderbaarlijk en moeiteloos op te pikken dat te vaak wordt aangenomen dat het leren van woorden op natuurlijke wijze gebeurt.
Maar er is voldoende bewijs om te suggereren dat het leren van woorden complex en stapsgewijs is. Denk aan de worsteling van kinderen om kleurwoorden te begrijpen. Pas rond de leeftijd van vier jaar passen de meeste kinderen nauwkeurig individuele kleurtermen toe. Meestal kunnen woorden zoals rood of geel al vroeg in de woordenschat van kinderen voorkomen; Maar de toepassing van deze woorden kan lukraak en uitwisselbaar zijn. Het leren van woorden vereist veel blootstellingen gedurende een langere periode. Met elke extra blootstelling kan het woord stapsgewijs dichter bij volledig geleerd worden.
7. Woorden moeten in categorieën worden onderwezen, gebaseerd op hun opname in een grotere categorie.
Kinderen leren echter het beste wanneer woorden worden gepresenteerd in geïntegreerde contexten die voor hen zinvol zijn (cf. ook visie in Core Kowledge-curriculum à la Hirsch).
Woorden vertegenwoordigen het topje van de ijsberg; Aan de basis daarvan ligt een reeks toenmende onderlinge verbanden en concepten. Het is het rijke netwerk van concepten en feiten die bij deze woorden horen dat helpt bij het begrip van kinderen. Het is aangetoond dat het helpen van kinderen om nieuwe woorden te leren in clusters die kennisnetwerken vertegenwoordigen, het inferentiële redeneren en begrijpen van kinderen sterk ondersteunt (cf. aanpak binnen Core kowledge curriculum à la Hirsch). Het op deze manier onderwijzen van woorden helpt ook bij het onthouden, waardoor het leren van woorden wordt versneld.
Kinderen leren het beste wanneer woorden worden gepresenteerd in geïntegreerde contexten die voor hen zinvol zijn.
8. Mythe: Een kind hoeft een woord maar drie keer te horen om het te leren.
Kinderen hebben veel meer ontmoetingen met nieuwe woorden nodig dan eerder werd vermoed. Kinderen hebben de meeste kans om de woorden te leren die ze het meest horen. Bevindingen van een groot aantal correlationele studies over taal hebben aangetoond dat de frequentie van blootstelling het leren van woorden sterk voorspelt.
Alhoewel deze bevinding wordt vaak genoemd in de literatuur, wat nieuw is, is dat we de hoeveelheid frequentie die nodig is om woorden te leren misschien hebben onderschat. Onderzoek van Pinkham, Neuman en Lillard (2011) suggereert dat kinderen veel meer ontmoetingen met nieuwe woorden nodig hebben dan eerder werd vermoed. Naast herhaling en uitgebreide uitleg van nieuw aangetroffen woorden, kunnen video en dynamische beelden/geluiden kinderen helpen leren door meer informatie te verduidelijken en toe te voegen.
9 .Mythe: Er is een periode van woordenschatexplosie in de taalontwikkeling van een kind.
Neen: het leren van woorden is cumulatief.
Het leren van woorden begint nogal langzaam, en na ongeveer 16 maanden of wanneer een kind ongeveer 50 woorden leert, lijkt er plotseling een "woordenschatexplosie" of "woordspurt" te zijn - een tijd waarin kinderen hun vermogen om nieuwe woorden te verwerven dramatisch vergroten.
Recent bewijs ondersteunt deze opvatting echter niet. Daarentegen suggereert het dat kinderen woorden in een constant tempo verzamelen en dat het het schriftelijke en verbale gebruik van deze woorden is dat versnelt.
Het leren van woorden heeft dus weinig te maken met explosies, uitbarstingen of spurten; Het leren van woorden is constant en cumulatief. Dit betekent dat de optimale tijd voor mondelinge woordenschatinstructie en -ontwikkeling niet beperkt is tot de peuterjaren; Het komt voor voor, tijdens en na die jaren.
P.S.: If you are interested in learning more about the research supporting these ideas, check out All About Words (2013) by Susan B. Neuman and Tanya S. The Albert Shanker Institut, 555 New Jersey Ave. N.W.Washington, DC 20001. (Een deel van het boek staat op het internet bij Google books.)((
Franse inspecteur-generaal bevestigde mijn visie op wiskundonderwijs en kritiek op zowel 'Moderne' als constructivistische wiskunde
21 mesures pour lenseignement des mathématique en France: wiskundevisie die we al vele decennia in Vlaanderen verkondigen , par Cédric Villani, inspecteur général de léducation nationale France Rapport 12 février 2018
Vooraf
De Franse beleidsmakers voerden de voorbije jaren een grote campagne om het wiskundeonderwijs weer op het juiste spoor te krijgen. In voorliggende publicatie worden opvallend veel ideeën verkondigd die we zelf in onze publicaties al vele decennia propageren. Ze wijken sterk af van de constructivistische en ontdekkende visie van het Freudenthal Instituut, van de VS-Standards (1989), van de visie in onze leerplannen wiskunde eerste graad s.o. , van de recente nefaste ZILL-optie voor ontdekkend en contextueel leren.
De inspecteur-generaal bevestigt mijn kritische analyses van zowel de Moderne wiskunde vanaf 1972 als van het contextueel en constructivistisch rekenen vanaf 1987. Ik heb dus tijdig gewaarschuwd.
Hij wijst er ook op dat de vermastering van de lerarenoleidingen in 1989 geleid heeft tot een gevoeligee aantasting van de kwaliteit van de lerarenopleidingen. Vanaf 1989 nam ik in Vlaanderen het voortouw in het verzet tegen de vermasteringsplannen van topambtenaar Georges Monard & de universitaire lerarenopleidingen van 1990 en tegen recentere vermasteringsplannen.
-------
Het rapport van de inspecteur-generaal
1. Moderne wiskunde was een mislukking en extreme formalistische visie, maar het andere extreem, de constructivistische wiskunde is evenzeer nefast
Als het project van de Moderne Wiskunde van de jaren 1960 en 1970, een inhoudelijke hervorming voortkomend uit de Bourbakistische beweging theoretisch en op een eerste gezicht lovenswaardig leek, moet toch worden erkend dat de implementatie ervan in het secundair en lager onderwijs een klinkende mislukking was.
(In de periode 1970-1998 voerde ik een lange kruistocht tegen de moderne wiskunde. Mijn campagne Moderne wiskunde: een vlag op eeen modderschuit van 1982 deed het wiskundetij keren. In de eindtermen en leerplannen van de jaren 1990 verdween de moderne wiskunde. Tegelijk publiceerde ik tal van bijdragen en 3 boeken over effectief wiskundeonderwijs voor de lagere school: Rekenen tot honderd, Meten en Metend Rekenen en Meetkunde. Ik merk dat nu ook de Franse inspecteur-generaal een analoge visie op effectief wiskundeonderwijs propageert.)
Rapport: Als alternatief voor de formalsitische 'moderne wiskunde' werd een andere aanpak ingevoerd, van eerder pedagogische aard: de constructivistische aanpak, het constructivistisch en contextueel rekenen. De leerling moest voortaan wiskunde doen (doing mathematics in Standards van 1989). Het is waar dat een wiskundige expert 'wiskunde doet', en zijn praktijk is origineel in de zin dat hij iets nieuws creëert. Maar we vergaten dat om wiskunde te doen, je het eerst wiskunde moet hebben geleerd (Knowing Math).
De invoering en toename van allerlei activiteiten die de leerling in het centrum van zijn leerproces plaatst, van de constructie van zijn eigen kennis en vanuit contexten, kwam voort uit een op het eerste gezicht lovenswaardige intentie. Maar het is echter duidelijk dat de positieve resultaten uitbleven en dat vooral de meest sociaal kwetsbare leerlingen de dupe zijn.
(Vanaf 1987 voerde ik na de kruistocht tegen de moderne wiskunde een nieuwe kruistocht tegen de constructivistische, ontdekkende en contextuele wiskunde à la Freudenthal Instuut en Amerikaanse Standards.)
2. Nefaste contextuele & ontdekkende wiskunde vertrekkende van complexe probleemsituaties
Rapport:Sinds het begin van de jaren 1990 hebben we de vervanging van de klassieke lessen gezien door de invoering van verschillende activiteiten : ontdekkingsactiviteiten, complexe taken die verondersteld worden transversale vaardigheden te ontwikkelen, onderzoeksaanpak, projectbenadering, interdisciplinaire activiteiten, enz.) . De wens om van leerlingen onderzoekers te maken kan natuurlijk relevant zijn, maar we kunnen qua effectiviteit vraagtekens zetten bij de keuze van momenten, duur, thema's van dit onderzoek, of zelfs de manier waarop het wordt uitgevoerd.
Ontdekkingsactiviteiten en contextueel/realistisch rekenen zijn te vaak omslachtig en kunstmatig.
Vertrekken van de echte wereld, van zgn. realistische contexten en probleemsituaties is veel moeilijker te vatten voor de leerlingen dan de wiskundige modellen die gebruikt worden om wiskunde te beschrijven. Vaak hinderen de gekozen contexten & moeilijke probleemopdrachten leerlingen in plaats van hen te helpen. En deze zgn. realistische situaties/contexten zijn meestal ook zo vereenvoudigd dat ze geen echte toegevoegde waarde bieden aan de disciplines waaruit ze zijn ontleend zijn.
Evenzo hebben complexe taken niet altijd een duidelijk wiskundig leerdoel. Hun ontwerp is extreem tijdrovend voor leraren en de probleemaanpak ook voor leerlingen, zonder veelal bevorderlijk te zijn voor het leren, vooral voor de zwaksten in de wiskunde. Ze staan veelal ook te ver af van wiskunde als vakdiscipine en cultuurproduct.
Over het algemeen zijn deze activiteiten gericht op doen in plaats van leren. Zeer moeilijk om efficiënt uit te voeren. Ze kunnen soms geschikt zijn, maar mogen op geen enkele manier een echte formaliserings- en abstraheringsfase of regulier trainingswerk vervangen.
Om wiskunde effectief te kunnen gebruiken, vooral in complexe situaties, moet men kennis en methoden hebben verworven en gevoelig zijn voor probleemoplossende strategieën die specifiek zijn voor de vakdiscipline. Al deze dingen moeten ook onderwezen worden. Sterke vaardigheden worden alleen ontwikkeld door voort te bouwen op solide kennis. Meer in het algemeen moeten we streven naar meer efficiëntie en onszelf afvragen wat elke leerling aan het einde van een sessie heeft geleerd.
3. De rol van de leraar: uitleg van de leerinhoud/ instructie
De leraar moet zijn plaats vinden in de momenten van presentatie en commentaar van kennis". Wie beter dan de leerkracht kan stap voor stap een tekst van definitie, stelling, eigenschap blootleggen, die de ins en outs uitlegt, het waarom van zo'n kwantificeringselement, het belang ervan, de noodzaak van de precisie van zo'n term? De leraar moet dus weer trots worden op zijn kennis en zijn vermogen om deze bloot te leggen en uit te leggen. Dit kan zijn legitimiteit en het respect dat zijn leerlingen hem tonen alleen maar versterken.
4. Belang van berekening en automatisering
4.1. Rekenen: een centrale plaats intelligente berekening
Sinds een aantal jaren lijkt er een misverstand te bestaan tussen de aanbevelingen in officiële documenten over de plaats van het rekenen en de praktijken die worden waargenomen in de wiskundeklas.
Het berekenen is ernstig in diskrediet gebracht in het niet zo verre verleden en uiteindelijk gedeeltelijk gerehabiliteerd in de recente programma's van de school, sinds de wiskundestrategie in 2014 aankondigde: De kennis en het begrip van getallen, evenals rekenen, vooral hoofdrekenen, zullen een centrale plaats innemen in de nieuwe wiskundeprogramma's. De missie neemt de conclusies over van de consensusconferentie die Unesco in 2015 organiseerde, in het bijzonder over de essentiële verwerving en memorisatie van tabellen (optellen en vermenigvuldigen).
De mening van de Academie van Wetenschappen van 2007 en de interpretatie van Thierry Dias hieromtrent zijn interessant zowel voor de basisschool als op de universiteit. "Berekening moet worden gezien als een spel op getallen, dus het moet als zodanig worden gepresenteerd vanaf de lagere klassen in verschillende taken die deze dimensie centraal stellen. Tegelijkertijd moet b.v. ook een gelijktijdige praktijk van nummering en de vier bewerkingen worden aangemoedigd door CP, zoals we leren van observaties van internationaal succesvolle systemen Rekenen met getallen bouwt de fundamenten op die nodig zijn voor alle wiskundige kennis en dit vereist leertijd in de klaslokalen. De effectiviteit van dit leren is ook gebaseerd op de noodzakelijke verwerving van automatismen.
Het is duidelijk geen kwestie van haast maken om de bewerkingen te stellen, zonder begrip of context, maar eerder van het verkennen van situaties die betekenis geven aan de acties die verband houden met de vier operaties, ze in actie brengen en vervolgens geleidelijk evolueren naar wiskundig beschrijven. De modaliteiten van de ontwikkeling van computationele vaardigheden zijn divers en complementair
Hoofdrekenen blijft echter een onvoldoende uitgewerkte modaliteit op de basisschool (vooral in vergelijking met Aziatische landen) en zefs op de universiteit. Hetzelfde geldt ook voor de geschatte berekening, die beperkt blijft tot enkele te sporadische activiteiten. Aan de andere kant is de tijd die wordt besteed aan het repeteren van zogenaamde "geposeerde" berekeningsalgoritmen vaak onevenredig, vooral met betrekking tot vermenigvuldiging. Aan de andere kant wordt een algoritme dat zo wiskundig interessant is als dat van deling te vaak door studenten als te moeilijk voorgesteld. De diversiteit van de algoritmen die worden gebruikt om dezelfde bewerking uit te voeren, moet ook het onderwerp zijn van meer terugkerende praktijken.
4.2 Vastzetten van de kennis
Bovendien heeft de wens om de wiskundige handeling niet te reduceren tot eenvoudige repetitieve technieken, om de betekenis van de stappen ten volle te benutten, geleid tot totale misverstanden, zeker bij gebrek aan voldoende ondersteuning. Zo zijn we soms aangekomen bij het volledig verdwijnen van ankeractiviteiten, maar toch essentieel.
Berekeningsrituelen, automatiseren, maken het mogelijk om kennis, methoden en strategieën te bedienen en te stabiliseren. Routinematige berekeningsactiviteiten maken het mogelijk om gemak, vloeibaarheid, flexibiliteit te verkrijgen, om automatismen te verwerven (bedoeld om cognitieve belasting en werkgeheugen vrij te maken). Met een beetje oefening slagen leerlingen in dit soort activiteiten, wat hun plezier in wiskunde ontwikkelt en hen helpt vooruitgang te boeken. Het succes van leerlingen is een factor in de tevredenheid van hun leraren. Het is essentieel om een balans te vinden die essentieel is voor het succes van studenten en dit geldt voor het hele curriculum tot het laatste jaar. Als het wordt uitgesloten om de training van leerlingen te beperken om rekenvaardigheid te oefenen, maakt de te zeldzame aanwezigheid ervan voor velen de praktijk van het oplossen van problemen ontoegankelijk, omdat de geringste berekening een obstakel is.
4.3 Automatisering
Het is uiteraad belangrijk betekenis te geven aan een berekening, maar we moeten niet vergeten dat de berekening op zichzelf ook betekenis heeft. Het is zelfs betekenisgever omdat de constructie van getallen in kleine klassen verschillende leuke activiteiten omvat en deze spellen op getallen de essentie van berekening zijn. Het is met dit in gedachten dat we de aanbeveling van de Academie van Wetenschappen van 2007 (zie 3.2.1) moeten uitvoeren, waarin wordt aanbevolen om gelijktijdig nummering en de vier bewerkingen te leren.
.De spelactivisteiten van groeperen en delen die vanaf de kleuterschool worden beoefend, openen de weg naar multiplicatieve decomposities van getallen, naast additieve ontbindingen.
Deze implementatie is fundamenteel en het is noodzakelijk om de nodige tijd te nemen om de vier bewerkingen te installeren door het werk aan de betekenis af te wisselen (begrijpen waarom het wordt gedaan, het in daden om te zetten en vervolgens in woorden) en dat op de noodzakelijke verwerving van automatismen. Het uitstellen van dit leren is dus net zo schadelijk voor het begrip als voor het automatiseren van de berekeningen zelf. .
Automatisering mag niet op een mechanistische manier worden geïnterpreteerd, het automatiseren bevrijdt het denken van cognitieve geheugenbelasting, terwijl het mentale representaties faciliteert die bevorderlijk zijn voor het oplossen van problemen.
5.Belang van degelijke wiskunde-methodes
Een effectieve methode om wiskunde te onderwijzen is vooral een progressie, vaak opgebouwd over meerdere jaren, in de presentatie van concepten, in de representatie van getallen, in de overgang van concreet naar abstract, in de herhaling van leren, training en praktijken. Het leerboek moet dus garant staan voor deze samenhang, zonder inbreuk te maken op de pedagogische vrijheid van de leerkracht.
Ten slotte, als we denken aan bepaalde situaties van vervanging van leraren, is de handleiding de eerste (en misschien wel de enige) bron voor de nieuwe leraar die zijn dienst ontdekt, soms een paar uur voor zijn eerste sessie.
6.Nesfaste gevolgen van invoering universitaire lerarenopleiding in 1989
De verschillende hervormingen van het lerarenopleidingssysteem sinds de oprichting van universitaire lerarenoplei-dingsinstituten (IUFM, 1989) hebben veeleer geleid tot een geleidelijke verslechtering van dit essentiële instrument in het onderwijsstelsel.
Het univeritair maken van de lerarenopleidingen in 1989 heeft geen toegevoegde waarde toegevoegd aan de professionele dimensie van de opleiding, en alle actoren zijn het er over eens dat het een aanzienlijke verslechtering betekende - in vergelijking met de vroegere normaalschoolopleidingen De invoering van de zogenaamde vermastering heeft de opleiding van onze leraren in sterke mate verzwakt.
John Dewey vol lof over zijn studiereizen naar Rusland over zijn bezoek aan Russische scholen in 1925-1928 - in zijn boek: Impressions of Soviet Russia and the revolutionary world - van 1929.
Lovend relaas van prof. en reformpedagoog John Dewey vover zijn
studiereizen naar Rusland over zijn bezoek aanRussische scholen in 1925-1928 - in zijn boek: Impressions of Soviet
Russia and the revolutionary world - van 1929.
Rond 1925 was er in Europa en de VS heel veel kritiek op het
politieksovjet-systeem in Rusland en op
de indoctrinatie in het Russisch onderwijs. Maar Reformpedagogen als John Dewey
en Célestin Freinet legden die kritiek
naast zich. Ze bezochten meermaalsRusland en het onderwijs in de Sovjet-unieen spraken zich achteraf vrij lovend uit over
de evolutie in Rusland en vooral over het Russisch onderwijs.
John Dewey, boegbeeld van de reformpedagogiek,prees in een bundeling van zijn verslagen
over die studiereizen in een publicatie
van1929 de Russische revolutie enschoolsysteem m.i.v.politieke indoctrinatie en van vooralvanhetscheppen van eencollectief bewustzijn - alsbelangrijke vorm van burgerschapsvorming. Dewey
geloofde grotendeels de fabels die door
Sovjet-intellectuelen werden verteld. Hij was tegelijkeen nauwkeurige verslaggevervan wat er werkelijk gebeurde. In beide
gevallen was hij vol lof. Zoals zal blijken uit Dewey'stekst arriveerde hij in Leningrad gretig om
de creatie te bewonderen van wat hij een 'collectivistische mentaliteit' noemt.
Daartoe verontschuldigde hij de methoden van Lenin, Trotski en Stalin, en
geregeld bewonderde hij ze zelfs.
Ik druk een aantal stukken af uit Deweys boek, vooral uit de hoofdstuk 4 en 5.
Wonderbaarlijke
ontwikkeling van progressieve onderwijsideeën en -praktijken onder de
koesterende zorg van de bolsjewistische regering
Ik kwam de voorbije jaren onder de indruk van de
wonderbaarlijke ontwikkeling van progressieve onderwijsideeën en -praktijken
onder de koesterende zorg van de bolsjewistische regering - en ik spreek in
mijn verslagen over wat ik heb gezien en niet alleen over wat ikheb gehoord.
Ik heb in mijn
laatste artikel, hoofdstuk 3, enkele
redenen gegeven om te geloven dat in de "overgangstoestand" van
Rusland in de richting van hetmarxismeheel veelbelang gehechtwordt aan de mentale en morele marxistische
verandering die plaatsvindt.Deze
transformatie van de scholen is op korte
termijn een middel voor de economische en politieke verandering; maar het
geldt ook andersom. Dit betekent dat het belang van alle instellingen eigenlijk
educatief moetzijn in de brede zin
dat ze alle de collectieve gezindheid
en attitudes moeten bevorderen. Hun functie is om gewoonten te creëren, zodat
mensen net zo gemakkelijk coöperatief en collectief zullen handelen als
mensennu in kapitalistische landen die
'individualistisch' handelen. De scholen zijn de 'ideologische arm van de communistische
revolutie'. Ze leveren een directe en
geconcentreerde inspanning om het effect te verkrijgen dat andere instellingen
op een diffuse en omslachtige/indirecte manier ontwikkelen. Bijgevolg sluiten
de activiteiten van de scholen op de meest buitengewone manier, zowel in de administratieve organisatie als in doel en
geest, aan op alle andere maatschappelijke instellingen en belangen.
Het grote verband dat in de visie van sovjetleekrachten
bestaat tussen de door politieke instellingen en school geformuleerdeattitudes en ingesteldheden kan verduidelijkt worden dooreen verwijzing naar het verhaal dat een van
de leiders van het nieuwe onderwijs van zijn eigen ontwikkeling imij verteld. Zijn inspanningen voor onderwijshervorming
dateren uit de vroege jaren van de 20ste eeuw, toen hij samen met een mede-Rus
een sociale actie uitvoerde in de arbeiderswijk van Moskou. Natuurlijk werden
ze gedwongen om te opereren langs niet-politieke lijnen en op de neutrale
gebieden van kinderclubs, recreatie, gezondheid, enz. . Toch stuitten ze op
constante tegenstand en onwil van het oude regime.In 1911 begon hij een educatief experiment in
het land, zo'n tachtig of honderd mijl van Moskou verwijderd, waarbij hij hulp
kreeg van welgestelde Russen met een liberale ingesteldheid. Deze schoolwas dus gebaseerd op een combinatie van
Tolstojs versie van Rousseau's vrijheidsleer en het idee van de educatieve
waarde van productief werk ontleend aan Amerikaanse bronnen.
Zijn verhaal en evolutie is van historische betekenis bij
het aangeven van enkele van de oorzakelijke factoren vanhet huidige Sovjet-onderwijssysteem. De leraar
over wie ik spreek, begon als een liberale hervormer, geen radicaal maar een
constitutionele democraat. Hij werkte vanuit het geloof dat de school, door het
geven van een nieuw soort onderwijs, vreedzaam en geleidelijkde vereiste transformaties in andere
instellingen zou kunnen realiseren. De evolutievan deze hervormingspedagoog tot overtuigd communist vormt een symbool
van de sociale fase van de hele Sovjet-onderwijsbeweging.
In de eerste plaats was er het onontkoombare feit dat vóór
de revolutie zijn hervormingsgezinde en progressieve inspanningenop alle mogelijke manieren werden belemmerd door
het regime van de tsaar,een feit dat
zeker veel liberale intellectuelen ertoe aanzetteom naderhand hun medewerking te verlenen aan
de bolsjewistische regering.
Een van hen vertelde me dat hij dacht dat de intellectuelen die hadden
geweigerd om samen te werken met het nieuwe regime een tragische fout hadden
gemaakt; ze hadden hun eigen macht/invloed verkwanselden het nieuwe Russische regime van hun medewerkingberoofd net op het moment dat hun land hun medewerking
het hardst nodig had. Wat hemzelf betrefthadhij ontdekt dat de huidige
regering, de communistische partijde
weg vrij gemaakt hadvoor de zaken die
hij in het oude regime voor ogen had en waarvan de vooruitgang altijd hopeloos
werd tegen gewerkt door de huidige oppositie tegen het nieuwe Sovjet-regime. De
vermelde leraar was zelf aanvankelijk
geen communist, maar stelde vast dat zijn onderwijsadvies welkom was van zodra de autoriteiten erkenden
dat hij oprecht probeerde met hensamen
te werken.
Ik trof in Ruslandtwee
soortenliberale intellectuelen
aan:zij die zich opstelden voor het
nieuwe regime als hij en zij die het tegenovergestelde deden en in de oppositie
gingen. Er is geen ongelukkiger en futieler klasse op aarde dan de tweede
soort, de opposanten van de hervormingen, en geen enkele meer levendiger en gelukkiger dan de eerste
ondanks de eng beperkte economische omstandigheden, woonruimten, salarissen,
enz.
Het bijna onvoorstelbare contrast tussen de carrière en het
lot van sociale aspiraties van mensen onder het oude regime en nu onder de
Sovjetregering, is iets waaraan ik in ieder geval niet voldoende gewicht had
toegekend in mijn eerdere inschattingen van bolsjewistisch Rusland. En ik kan
me voorstellen dat er velen zijn die, hoewel ze zich in het algemeen bewust
zijn van het repressieve en despotische karakter van de regering van de tsaar,
onbewust hun beoordeling van het huidige Russische systeem vormden en dit
eveneens als despotisch voorstelden door het ten onrechte in contrast te
stellen met een denkbeeldig democratisch systeem.
De opposanten tegen het nieuwe regime vergeten dat er voor
de vele miljoenen Russische mensener een groot contrast bestaat met het tsaristisch systeem. Het Russische
regeringssysteem vertoont ook wel repressieve trekken, maar het nieuwe systeem
heeft voor de burgers deuren geopend die voorheen gesloten waren. Het nieuwe
regime biedt de burgers toegang tot de bronnen van geluk, terwijlhet vorige regime hen in de ellende wou
houden.
Dit feit, en niet dat
van politiebeperking, spionage en propaganda, verklaart de stabiliteit van de
huidige regering, ondanks het betrekkelijk kleine aantal communisten in het
land. Het verzettegen het beleid in Rusland, dat gebaseerd is
op het idee dat de huidige regering gedoemd is om interne steun te verliezen,
als die regering maar voldoende kan
worden geboycot en extern geïsoleerd, berust op pure fantasie. Dit is ook het
geval van de verspreide fantasie door de vijf of zes Russische dagbladen die
door Russische emigranten/opposanten in Parijs worden uitgegeven.
De tweede reden die de transformatie van de al vermeldeleerkracht tot medewerker van het regimeheeft veroorzaakt, brengt ons van het gebied van hervormingsgezinde en
progressieve ideeën van die leerkracht naar de onderwijsideeën van het eigenlijke communisme.
Het is een belangrijke factor die ook door elke communistische leraar zouworden benadrukt. Het niet kunnen bereiken van hun
onderwijsdoelen doelen door slechte economische omstandigheden nam een veel
grotere plaats in in het verhaal van de pelgrimsovergang van pedagogie naar
communisme dan expliciete en duidelijke politieke en bestuurlijke propaganda.
In feite werd het laatste alleen genoemd als een onvermijdelijk bijproduct van
het eerste.
De kleinere vorming/opvoeding wordt door de school gegeven;
de grotere, en meest invloedrijke, wordt
gegeven door de feitelijke levensomstandigheden, vooral die van het gezin en de
omgeving. En volgens zijn eigen verhaal ontdekte deze al vermelde leraar dat
het werk dat hij destijds op school probeerde te realiseren, zelfs onder de
relatief zeer gunstige omstandigheden van zijn experimentele school, ongedaan
werd gemaakt door de invloed van nefaste educatieve vorming van de
ingesteldheden en mentale gewoontesbinnen de gezinsopvoeding en de invloed van de omgeving..
Belangrijke taak van
de school om de nefaste invloeden te bestrijdenvan de thuissituatieen van de
omgeving -die nog steeds zo sterk zijn,
zelfs in eencollectivistisch regime. En
belang van sociaal behaviorisme
Zo geraaktede leraar
ervan overtuigd dat het sociale/politieke systeem en de progressieve school
moesten samenwerken, in harmonie moesten opereren, elkaar moesten versterken,
om te voorkomen dat het doel van de progressieve school voortdurend zou worden
ondermijnd en verdreven door de invloed van de opvoeding thuis en in de omgeving
van de kinderen.Naarmate deze
overtuiging groeidewerd hij onbewust
een communist. Hij raakte ervan overtuigd dat de centrale kracht in het
ongedaan maken van de egoïstische en particuliere idealen die jongeren werden
ingeprent door de instelling van privé-eigendom (winst en verworven bezit)precies bereikt kondenworden doorgesocialiseerde heropvoeding
die hij probeerde te bereiken door middel van deschool.Het verhaal van die evolutie bij die leerkracht is leerzaam het wijst op
de positieve invloed van volgehouden
sovjetschoolactiviteiten.
Tijdens het overgangsregime dat Rusland momenteel
meemaaktkan de school ernog niet ten volle op rekenen dat het bredere
onderwijs opeen oprechte manier de
vereiste collectieve en coöperatieve mentaliteit bij de leerlingen creëert. De
traditionele gebruiken, de negatieve invloed van thuis en van de kerk,de toestandvan de landbouwers, hun kleinelandbouwoppervlakte creërenalle automatisch een individualistische
ideologie. Ondanks de grotere neiging van de stadsarbeider tot collectivisme,
werkt zelfs zijn sociale omgeving in veel opzichtendit nog tegen. Daarom is het de belangrijke
taak van de school om de nefaste invloeden te bestrijdenvan de thuissituatieen vanbuurt -die nog steeds zo sterk
zijn, zelfs in eencollectivistisch
regime.
Om dit doel te bereiken, moeten de leraar in de eerste
plaats preciesachterhalenwat de omstandigheden zijn waaraan leerlingen
thuis worden onderworpen,zodat hij in
staat isom de handelingen van de
leerling op school te interpreteren in het licht van dieomgevingsomstandigheden - en dit, niet alleen
op een algemene manier, maar zo trefzeker als een bekwame arts diagnosticeert
in het perspectief van de oorzaken vande zieke aandoeningen waarmee hij te maken heeft.
(Commentaar:Deweybeschreef
zijnfilosofie als "Sociaal
Behaviorisme. Wat De leraar ook zag , een manier van landbouw,
landbouwwerktuigen, stijl van woningbouw, huishoudelijke industrie, kerkgebouw,
enz.,moestleiden naar de vraag om het waarschijnlijke
effect ervan op het gedrag leerlingen die onderworpen waren aan de invloed.
Anderzijds moest de leraarbij
confrontatie met een vorm van ongewenst gedrag van de kant van een leerling
ernaar strevente achterhalen hoe
ditterug te voeren was op zijn sociale
oorzakelijk verband. De overheid gebruikte spionage en verklikking op ouders ook om hen politiek te controleren.
)
Dewey: Een van de meest interessante pedagogische
vernieuwingen die ik ken, is de techniek om leraren in staat te stellen de
feitelijke omstandigheden te ontdekken die leerlingen in hun buitenschoolse
leven beïnvloeden. Hier kan ik alleen maar zeggen dat het onder andere gaat om
kritisch onderzoek van geschiedenis en
aardrijkskunde,van de themas inhet geschreven werk van de leerlingen, en ook
een gedetailleerde studie gedurende het hele jaar van de huis- en
gezinsbudgetten. Nog afgezien van elke economische theorie, communistisch of
individualistisch, zijn de resultaten al van grote pedagogische waarde en
beloven ze een nieuwe en vruchtbare methode van sociologisch onderzoek te
bieden.
De aldus opgedane kennis van de thuisconditie en vanhun effect op het gedrag (en ik kan terloops
zeggen dat dit sociaal behaviorisme mij intellectueel veel veelbelovender lijkt
dan enig exclusief fysiologisch behaviorisme ooit kan blijken te zijn) is een
voorbode van de ontwikkeling van methoden die scholen in staat zullen stellen
gunstig te reageren op de ontdekte ongewenste leefomstandigheden,entegelijk om aanwezigewenselijke
omstandighedente versterken. Hier is
natuurlijk het punt waarop het sociaal constructieve werk van de school tot
uitdrukking komt. Straks meer hier overwanneer ik het zal hebben over de idee van "sociaal nuttig werk
als een criterium voor het beslissen over de waarde van "projecten" -
want Sovjet-onderwijs is afgestemd opde
"projectmethode". Maar afgezien van de praktische uitwerking, is het
ook interessant omdat het gaat om eenvan de centrale ideeën van het huidige Russische pedagogische
onderwijsstudie. Er is wel nog
steedseen denkschool die stelt dat
onderwijsprincipes kunnen worden afgeleid uit psychologie en biologie hoewel
het belang van citaten van Marx nu hun invloed overschaduwt en dat correcte
onderwijsmethoden het gewenste effect zullen produceren, onafhankelijk van
concrete kennis van de huiselijke en lokale omgeving. Niets is minder waar.
(Hier neemt Dewey vermoedelijk afstand van de psychologische visie van mensen
als Vygotsky.)
Ik heb te lang stilgestaan bij bepaalde algemene
overwegingen, ten koste van wat scholen eigenlijk doen en hoe ze dat doen. Maar
met betrekking tot de hele Russische situatie, zijndeze generieke punten van sociale aspiratie
heel belangrijk. Dat wat de Sovjetscholen onderscheidt van zowel andere
nationale systemen als van de progressieve scholen van andere landen (waarmee
ze veel gemeen hebben) is precies de bewuste maatstaf van elke
onderwijsprocedure, hun verwijzing naar een enkel en alomvattend
maatschappelijk doel (de communistische maatschappij).
Dat verklaart de sociale/maatschappelijke verwevenheid van
het onderwijs waar ik het in het begin over had. Dat overtuigde collectivisten
het traditionele gezin beschouwen als exclusief en isolerend/individualistischen dus als vijandig tegenover een echt
gemeenschappelijk leven, isbekend.
Afgezien echter van het effect van de vaak gereciteerde bolsjewistische
opvattingen inzake huwelijk en echtscheiding, wordt het instituut van het gezin
eerder indirect dan door frontale aanvallen ondermijnd; de historische steun,
economisch en kerkelijk, isimmers al verzwakt. Zo wordt de beperking van
woonruimte, die in Rusland net als in andere landen door de oorlog werd
afgedwongen, bewust misbruikt om sociale combinaties te creëren die breder zijn
dan die van het gezin en die de gezinsbanden overschrijden. Er is geen woord
dat men in Ruslandmeer hoort dan het
woord groep, en allerlei actiegroepen pleiten tegen het primaire sociale
belang van de gezinseenheid. Voor iedereen die de zaak nuchter bekijkt, vrij
van sentimentele associaties rondde historische
familie-instelling, vindt er dus een zeer interessant sociologisch experiment
plaats, waarvanhet effect zou
moetenkunnen uitwijzenin hoeverre de banden die het traditionele
gezin bij elkaar houden intrinsiek zijn en in hoeverre ze te wijten zijnaan externe oorzaken; en in hoeverre het gezin in zijn gebruikelijke vorm
anti-sociale belangen voedt.
De centrale positie
van de scholen in de productie van een communistische ideologie als voorwaarde
voor het succesvol functioneren van communistische instellingen.De brede inspanning om opvoeding en
onderwijs van de jeugd vanaf de geboorte te gebruiken als middel om bepaalde
sociale/maatschappelijke doelen te bereiken
Onze bijzondere aandacht gaat hier uit naar de rol van de
scholen bij het opbouwen van krachten en factoren waarvan het natuurlijke
effect is dat het belang en het unieke karakter van het gezinsleven wordt
ondermijnd. Het is voor elke waarnemer duidelijk dat in elk westers land de
toename van het belang van openbare scholen op zijn minst samenvalt met een
versoepeling van de invloed van de oude familiebanden. Wat er in Rusland aan de
hand is, lijkt een geplande versnelling van dit proces te zijn. Het vroegste
deel van het schoolsysteem bijvoorbeeld (kleuterschool), dat zich bezighoudt
met kinderen van drie tot zeven jaar, heeft tot doel om in de steden kinderen
zes, acht en tien uur per dag onder zijn hoede te houden. Hoewel het hier gaat
om initiatieven op beperkte schaal, moet op termijn deze aanpakuniverseel en verplicht te worden. Waar het al wordt
uitgevoerd, is het effect op het gezinsleven enorm, hoewel in Moskou slechts
een tiende van de kinderen van deze leeftijd op dergelijke scholen zit. De
inbreuk op het gezinsleven stopt niet in de omgang met jonge kinderen. Er
worden ookzomerkolonies gepland,
overeenkomend met onze frisse luchthuizen voor kinderen uit sloppenwijken,
waarin kinderen van deze "kleuterschool" die de hele dag open is, een
groot deel van de zomermaanden zullen doorbrengen. Sommige van de zomerkolonies
bestaan al. Nu zou het te ver gaan om te zeggen dat deze instellingen
opzettelijk zijn gepland met alleen verwijzing naar hun desintegrerende effect
op het gezinsleven. Zij maken ook deel uit van een heel netwerk van
instellingen, waardoor de Sovjetregering haar bijzondere zorg voor de
arbeidersklasse toont, om haar politieke steun te verwerven en om een
praktische les te geven in de waarde van een communistisch plan. Vanuit dit
oogpunt doet de Russische regering op grote schaal wat particuliere filantropie
in onze steden heeft gedaan door middel van crèches en dergelijke. Maar
daarnaast is het vooral een treffend
voorbeeld hebben van het bewuste en systematische gebruik van de school ten
behoeve van een bepaald maatschappelijk doel en beleid. De brede inspanning om
de opvoeding van de jeugd te gebruiken als middel om bepaalde sociale/maatschappelijke
doelen te bereiken, kan niet zomaar worden afgedaan als propaganda zonder alle
pogingen tot opzettelijke sociale controle als propaganda te degraderen.
De verwijzing naar deze fase van de Sovjet-opvoeding/onderwijs
kan misschien op passende wijze worden
afgesloten met een citaat van Lenin, dat deel is gaan uitmaken van de canonieke
geschriften van de bolsjewistische onderwijsliteratuu. Lenin: De school, los van het leven, los van de
politiek, is een leugen, een hypocrisie. De burgerlijke maatschappij gaf zich
over aan deze leugen en verdoezelde het feit dat zij de scholen gebruikte als
een middel tot overheersing, door te verklaren dat de school politiek neutraal
was en in dienst van alle mensen. We moeten openlijk verklaren wat zo'n visie
verhulde, namelijk de politieke functie van de school. Terwijl het doel van onze
vorige strijd was om de bourgeoisie omver te werpen, is het doel van de nieuwe
generatie nog veel complexer: het is om de communistische samenleving op te
bouwen. Dit citaat ondersteuntofficieel mijn schijnbaar extreme uitspraken die ik heb gedaan over de
centrale positie van de scholen in de productie van een communistische
ideologie als voorwaarde voor het succesvol functioneren van communistische
instellingen. (Commentaar: Lenin uitte
vaak dergelijke ideeën over onderwijs. Een ander voorbeeld, uit zijn toespraak
op het Eerste Al-Russische Onderwijscongres, 28 augustus 1918: "Wij zeggen
dat ons werk op het gebied van onderwijs deel uitmaakt van de strijd voor de
omverwerping van de bourgeoisie. We verklaren publiekelijk dat onderwijs
gescheiden van leven en politiek een leugen en hypocrisie is." V. I.
Lenin, Verzamelde werken: Deel XXIII, 1918-1919, p. 215.)
Voor een nieuw
maatschappij zijn nieuwe en totaal
andere scholen nodig, arbeidsscholen totaliteitsonderwijs
Het idee van school waarin leerlingen, en dus ook
leerinhouden en methoden, verbonden zijn met het sociale leven, in plaats van
geïsoleerd te zijn, is een bekend idee in de onderwijstheorie.In een of andere vorm is het ditidee dat ten grondslag ligt van alle pogingen
tot grondige onderwijshervormingen. Wat kenmerkend is voor het Sovjetonderwijs
is niet het idee van een combinatie van schoolactiviteiten enbuitenschoolse sociale activiteiten, maar het
feit dat er voor het eerst in de geschiedenis een onderwijssysteem is dat
officieel op basis van dit principe is georganiseerd. In plaats van te worden
beoogdin een paar verspreide scholen
die particuliere ondernemingen zijn zoals in de VS,wordt zon schoolconcept in Ruslandgepromoot doorhet hele politieke regime.Dat de Russische beleidsmakers erin
slaagdenomin een korte tijd dit soort onderwijs te
ontwikkelen,is te danken aan het feit
dat ze aan het onderwijs inde
economische en industriële fase van het sociale leven zoncentrale plaats toekenden.In dat feit ligt het grote voordeel dat de
revolutie heeft toegekend aan onderwijshervormers in Rusland, in vergelijking
met onderwijshervormersin de rest van
de wereld.Een eerlijke
onderwijshervormer in westerse landen kan moeilijk ontkennen dat het grootste
praktische obstakel in de weg om op scholen die verbinding met het sociale leven
te introduceren die hij wenselijk acht, de grote rol is die persoonlijke
concurrentie en het verlangen naar privé-gewin in ons economisch leven spelen.
De Russische onderwijssituatie is voldoende om me in te zettenvoor het idee dat alleen in een samenleving
gebaseerd op het coöperatieve principe de idealen van onderwijshervormers
adequaat in werking kunnen worden gesteld.(Commentaar: alleen in een communistische samenleving kunnen
onderwijshervormers dus volgens Deweyhun idealen realiseren. Cf. ook Deweys bijdrageninde Social Frontier).
De centrale plaats van economische doelen in de afstemming
van schoolwerk op het sociale leven buiten de school wordtoverigens expliciet vermeld in deofficiële documenten van Sovjet-commissaris
Loenatsjarski. Hij schrijft: "De twee belangrijkste huidige
vraagstukkenvan sociale opvoeding zijn:;
(1) de ontwikkeling van de bevolking in de geest van het communisme." (2)
De ontwikkeling van de openbare economie met betrekking tot de socialistische
wederopbouw in het algemeen en de efficiëntie van arbeid in het bijzonder.
Zoals alle formele verklaringen moeten deze stellingen
begrepen worden in het licht van de
praktijken waarmee ze gerealiseerd worden . De "vereniging van algemene
cultuur met efficiëntie van arbeid" gaat vooraf aan die van een school die
rechtstreeks de leerlingen vormt voor specifieketechnische noden/ beroepen.
Polyvalente technische
scholen tot 13 jaar
Het meest opvallende in het Russische onderwijssysteem is
preciesdat het niet beroepsmatig is in
de enge zin die die woorden vaak bij ons hebben, namelijk eentechnische opleiding van gespecialiseerde
werknemersop het oog heeft. Integendeel,
een dergelijketechnische opleiding
wordt overal uitgesteld en ondergeschikt gemaakt aan de eisen van de algemene
cultuur, die echter zelf in sociaal industriële zin wordt opgevat; dat wil
zeggen, als ontdekking en ontwikkeling van de capaciteiten die een individu in
staat stellen om op een coöperatieve manier te werken, en aanwerk dat sociaal nuttig is, "sociaal
nuttig" wordt opgevat- in de
genereuze zin van alles wat het menselijk leven voller en rijker maakt.Voorbereiding op speciale beroepen wordt
uitgesteld tot het stadium van speciale scholen - genaamd Technicums,die pas kunnen
worden ingevoerd nadat zeven jaar van de openbare "eenheidsschoolzijn voltooi (tot 13 jaar dus). Deze scholen
worden "polytechnisch" genoemd, maar het woord is misleidend in de
gewone Engelse betekenis. Want bij ons betekent het een school waarin individuele
leerlingen een van een aanzienlijk aantal technologieën kunnen selecteren en
volgen, terwijl het in het Russische systeem een school betekent waarin
leerlingen, in plaats van een "monotechnische" opleiding te krijgen,
worden onderwezen in de zaken die fundamenteel zijn voor een aantal speciale
industriële technieken. Met andere woorden, zelfs in de scholen voor
beroepsonderwijs wordt de gespecialiseerde opleiding voor een bepaalde roeping
uitgesteld tot de laatste jaren, nadat een algemene technologische en
wetenschappelijk-sociale basis is gelegd.
Voor zover kan worden vastgesteld, zijn er twee redenen voor
de goedkeuring van deze brede opvatting van industrieel onderwijs, in
identificatie met de algemene cultuur die geschikt is voor een collectief
geleide samenleving. Een daarvan is de staat van de progressieve
onderwijstheorie in andere landen, met name de Verenigde Staten, tijdens de
vroege vormende jaren na de revolutie. Want een leidend beginsel van deze
geavanceerde leer was dat deelname aan productief werk de belangrijkste
stimulans en gids is voor zelfopvoedende activiteiten van de kant van
leerlingen, aangezien dergelijk productief werk zowel in overeenstemming is met
het natuurlijke als psychologische leerproces; en biedt ook de meest directe
weg om de school te verbinden met het sociale leven, vanwege de rol die
beroepen in de laatste spelen. Sommige van de liberale Russische opvoeders
voerden op deze basis particuliere experimentele scholen uit vóór de revolutie;
de leer had het prestige van de meest geavanceerde onder de onderwijsfilosofieën,
en het beantwoordde aan onmiddellijke Russische behoeften.
Zo stond vanaf een vroege periode het idee van de "arbeidsschool"
(Arbeitschule, école du travail, activiteitsschool)vrij centraal in postrevolutionaire
schoolondernemingen. En een belangrijk kenmerk van deze doctrine was dat, hoewel
productief werk bij uitstek educatief is, het in een brede sociale zin moet
worden opgevat en als een middel om een sociale nieuwe orde te creëren en niet
alleen als een aanpassing aan het bestaande economische regime. Deze factor
verklaart echter alleen de eerdere periode van de groei van het
Sovjet-onderwijs, bijvoorbeeld tot 1922 of 1923, een periode waarin de
Amerikaanse invloed, samen met die van Tolstoj, over het algemeen overheersend was.
Toen kwam er een sscherpe reactie, vanuit een marxistisch standpunt.
De reactie nam echter niet de vorm aan van het verwerpen van
het idee van productief werk als centraal op scholen. Het gaf het idee alleen
een uitgesproken socialistische vorm door het idee van arbeid te interpreteren
op basis van de nieuwe nalatenschap van de arbeider die door de proletarische
revolutie tot stand werd gebracht. De verandering verliep min of meer
geleidelijk, en zelfs nu is er nauwelijks nog een volledige vertaling of fusie.
Maar de geest van de verandering wordt goed aangegeven in de woorden van een
van de leiders van het educatieve denken: "Een school is een echte werk-schoolin de mate waarin het de leerlingen voorbereidt om de ideologie van de
arbeiders te waarderen en te delen of het nu een school te lande of stad
is." En met de arbeider wordt hier natuurlijk bedoeld dat de arbeider
zich bewust is geworden van zijn positie en functie door middel van de
Revolutie. Deze transformatie van het vroegere "burgerlijke
hervormingsidee" door de nadruk te leggen op de ideologie van de
arbeidersbeweging legde dus de nadruk op het algemene idee van de verbinding
van de school met de industrie en versterkte deze idee.
Dit verslag beperkt zich noodzakelijkerwijs tot een verklaring
van algemene beginselen. Maar ikwil
vooral ookook mijn hulde brengen aan
het bevrijdende effect van actieve deelname aan het sociale leven op de houding
van leerlingen. De leerlingen die ik
ontmoette hadden een vitaliteit en een soort vertrouwen in het leven niet te
verwarren met louter zelfvertrouwen, een
van de meest stimulerende ervaringen van mijn leven. De ingesteldheid van die
leerlingen kwam goed tot uiting in de
inscriptie die een jongen van veertien schreef op de achterkant van een
schilderij dat hij me voorlegde: de "school die mijn ogen opende.Die jongenzat op een van de scholen waar de nieuwe onderwijsvisienet was ingevoerd.
Alles wat ik ooit, op theoretische gronden had geloofd over
de mate waarin de saaie en moedeloze ingesteldheid van de gemiddelde leerling te wijten is aan
het isoleren van school van het leven, werd meer dan bevestigd door het
tegenovergestelde dat ik zag op Russische scholen.
Er zijn drie of vier speciale aandachtspunten bij de
identificatie tussen cultureel en industrieel onderwijs. Een daarvan wordt
gesuggereerd door de officiële verklaring met betrekking tot de bijeenkomst
door de scholen van lokale omstandigheden en behoeften. Het Sovjetonderwijs
heeft niet de fout gemaakt om eenheid van onderwijs te verwarren met uniformiteit:
integendeel, centralisatie is beperkt tot de kwestie van het uiteindelijke doel
en de geest, terwijl diversificatie in detail is toegestaan, of liever
aangemoedigd.
The central place of
human labor in the educational scheme is made manifest in the plan for the
selection and organization of subject-matter, or the studies of the curriculum.
Deze aanpak wordt officieel de 'totale onderwijsaanpak'/totaliteitsonderwijs
genoemd. Ditbetekent het opdoeken van
het opsplitsen van leerinhouden in geïsoleerde studies/disciplines, zoals in de
conventionele school, en het vervangendoor totaliteitsonderwijsover
het totalemenselijk leven - inclusief
de natuur in de relaties die de natuur heeft methet leven van de mens in de samenleving.
Inde officiële
verklaring klinkt het zo: "Aan de basis van het hele programma ligt de
studie van de menselijke arbeid en de organisatie ervan: het uitgangspunt is de
studie van alles wat te maken heeft met arbeid in zijn lokale manifestaties.
Observaties van de laatste moeten echter mede worden ontwikkeld door "een
beroep te doen op de ervaring van de mensheid dat wil zeggen ook boeken,
zodat de lokale verschijnselen van de arbeid verbonden kunnen worden met het
nationale en internationale industriële leven."
Om deze opvatting van het juistestudieonderwerp uit te voeren ishet noodzakelijk dat de leraren zelf weer
leerling worden. Ze zijn verplichtom
zowel hun lokale omgeving te bestuderen als om vertrouwd te raken met de
gedetailleerde economische plannen van de centrale overheid. Zo wordt in het
onderwijsprogramma het grootste belang gehecht aan natuurwetenschap en wat wij
natuurstudie noemen. Maar volgens het heersende principe moet dit materiaal
niet worden behandeld alsgeïsoleerde
leerinhouddie op zichzelf moet worden
geleerd, maar worden beschouwd op de manieren waarop de arbeid daadwerkelijk in
het menselijk leven komt door middel van het gebruik van natuurlijke
hulpbronnen en energieën in de industrie voor sociale doeleinden.
Afgezien van de vitalisering van fysieke kennis die wordt
geleverd door het zo in zijn menselijke context te bekijken, dwingt deze manier
van presenteren leraren om op de hoogte te zijn van het zgn. Gosplan, meerjarenplan
van de regering, vande
gedetailleerdemeerjarenprojecten, van
de regering voor de economische ontwikkeling van het land. Een opvoeder uit een
burgerlijk land als de VS kan jaloers zijn op de extra waardigheid die de
functie van de leraar krijgt wanneer hij wordt beschouwd als partner in plannen
voor de sociale ontwikkeling van zijn land. Zo iemand ontkomt er nauwelijks aan
zich af te vragen of dit partnerschap alleen mogelijk is in een land waar de
industrie een publieke functie heeft in plaats van een particuliere
onderneming; hij vindt misschien geen zeker antwoord op die vraag, maar de voortdurende
aanwezigheid van de vraag in zijn geest zal zeker dienen als een eye-opener.
Totaliteitsonderwijs
anders dan ons totaliteitsonderwijs en projectonderwijs
In de Amerikaanse literatuur over Sovjet-onderwijs wordt
" de totale onderwijsaanpak (totaliteitsonderwijs) vaak geïdentificeerd
met de zgn."projectmethode"
omdat dat het gelijkt op de aanpak ontwikkeld in ons eigen land, in de VS.Voor zover de project-aanpakken in beide
landen afstand doen vanhet starten met
vaste lessen in geïsoleerde studies, en ze dit vervangen door een poging om
leerlingen door hun eigen activiteit in contact te brengen met een relatief
totaal deel van het leven of de natuur, is er sprake van gelijkenissen. Over
het algemeen is de vergelijking met projecten in de VSechter misleidend , en ditom twee redenen. In de eerste plaats omvat
het bij totaliteitonderwijs in Ruslandgaat om de studie van menselijk werk in zijn
verbinding aan de ene kant met natuurlijke materialen en energieën, en aan de
andere kant met de sociale en politieke geschiedenis en instellingen. Vanuit
deze achtergrond betekent dit datRussische leraren weleen
oorspronkelijke schatplichtigheid aan de Amerikaanse theorie erkennen, maar dat
ze tegelijkveel van de
"projecten" die op onze scholen worden gebruikt, bekritiseren als
casual en als triviaal, omdat ze niet eenalgemeen maatschappelijk doel nastreven,geen duidelijke sociale gevolgen
hebben.Voor Russische leraren is een educatief "project" het
middel waarmee het principe van een "complex" of verenigd geheel van
sociale zaken worden gerealiseerd. Het criterium van dewaarde van projectwerkis de bijdrage aan 'maatschappelijk nuttige
werken en doelen'. De werkelijke projecten variëren naargelang van de
bijzondere omstandigheden, in de stad of op het platteland, en naargelang van
de specifieke behoeften en tekortkomingen van het plaatselijke milieu. In het
algemeen omvatten ze bijdragen tot de verbetering van sanitaire voorzieningen
en hygiënische omstandigheden, die helpt bij de campagne tegen analfabetisme;
het voorlezen van kranten en boeken aan analfabeten;het helpen in clubs, excursies, enz.,Jongere kinderen &onwetende volwassenen dus helpen om
intelligentte kunnen deelnamen aanhet beleid van lokale Sovjets, zich bezighouden
met communistische propaganda en, aan de industriële kant, deelnemen aan een
veelheid van uiteenlopende activiteiten die bedoeld zijn om de economische
omstandigheden te verbeteren.
In een plattelandsschool die werd bezocht, bijvoorbeeld,
observeerden en bestudeerden leerlingenonder experimentele omstandighedende relatie van bloemen e.d.met
insecten , schadelijk en nuttig, om vervolgens de resultaten bekend te maken
aan hun ouders en andere boeren, verbeterde zaadstammen te verdelen, enz. . In
elk geval is het de bedoeling dat het werk vroeg of laat eindigt in een
daadwerkelijke deelname aan het grotere sociale leven, al was het maar door
jonge kinderen die bloemen dragen naar een invalide of naar hun ouders. In een
van de stadsscholen waar dit werk het langst is uitgevoerd, zag ik bijvoorbeeld
interessante grafieken die de transformatie toonden van gedetailleerde
hygiënische en leefomstandigheden van de huizen in een arbeiderswijk, een
studie gedurende een periode van tien jaar door de jongens en meisjes van de
school.
Een woord over het betrokkenheid van leerlingen in schoolbestuur en zelfdiscipline op Sovjetscholen
Gedurende een
bepaalde periode had het idee van vrijheid en discipline van leerlingen de
neiging om op hol te slaan. Maar blijkbaar is het idee van
"auto-organisatie" (dat fundamenteel is in het officiële schema) nu
in een positieve vorm uitgewerkt, zodat over het algemeen de bekritiseerde
excessen van de eerdere periode verleden tijd zijn.Het verband met wat zojuist is gezegd, ligt
in het feit dat de organisatie van leerlingen waarop wordt vertrouwd om
zelfdiscipline te bereiken, zoveel mogelijk niet zijn gecreëerd in het belang
van de school of overheid , maar groeien uit het voortzetten van een of andere
lijn van werk die nodig is in de school zelf, of in de buurt. Ook hier, terwijl
het idee van zelfbestuur ontwikkeld in Amerikaanse scholen de oorspronkelijk
stimulerende factor was, wordt de gewone Amerikaanse praktijk bekritiseerd als
te veel imitatie van volwassen politieke vormen (in plaats van te groeien uit
de eigen sociale relaties van de leerlingen), en dus als kunstmatig en extern.
In het licht van het ten onrechte heersende idee inandere landen over het totale gebrek aan
vrijheid en de totale veronachtzaming van democratische methoden in het
bolsjewistische Rusland, is het op zijn zachtst gezegd verontrustend voor
iedereen die in dat geloof heeft gedeeld, dat Russische schoolkinderen veel
democratischer georganiseerd zijn dan de onze; en om op te merken dat ze via het
systeem van schoolbestuur een training krijgen die bij hen pastvoor latere actieve deelname aan de
zelfsturing van zowel lokale gemeenschappen als industrieën.
Eerlijkheid vereist dat ik tot slot moet zeggen dat hetbeschreven onderwijssysteem op dit moment
kwalitatief bestaat in plaats van kwantitatief. Statistisch gezien is de
realisatie ervan nog steeds zeer beperkt maar eigenlijk ookniet verrassend wanneer men rekening houdt
met de zowel de externe moeilijkheden van oorlog, hongersnood, armoede,
metleraren destijds opgeleid metvreemde ideeën en idealen, als met de interne
moeilijkheden van het initiëren en ontwikkelen van een onderwijssysteem op een
nieuwe sociale basis gebaseerd. Gezien deze moeilijkheden ben ik inderdaad
nogal verbaasd over de geboekte vooruitgang.
Valse rapporten over Russisch
onderwijsssyteem
Terwijl een Amerikaanse bezoeker als ik een zekere
patriottische trots kan voelen om te merken in hoeveel opzichten een eerste
impuls kwam van een progressieve school in ons eigen land, wordt hij tegelijk
vernederd en gestimuleerd tot nieuwe pogingen om te zien hoeveel organischer
dat idee in het Russische systeem is opgenomen dan in het onze.
Hoe dan ook, als de ervaring van een Amerikaanse bezoeker ook maar enigszins op de mijne lijkt, zal hij zich bewust worden van de kunstmatige
barrières en valse rapporten die Amerikaanse leraren nu isoleren van het
Russisch onderwijssysteem. Hij zal beseffen dat onze beleden progressieve democratische ideeën
het meest volledig zijn belichaamd in Russische scholen, en waarvan we dus veel
meer zouden kunnen leren dan van het systeem van enig ander land. Ik begrijp nu
als nooit tevoren de kritiek van sommige buitenlandse bezoekers, vooral uit
Frankrijk, die Sovjet-Rusland veroordelen omdat het volgens hen te vurig ingaat op een "Amerikanisering"
van de traditionele Europese cultuur.
Het grote experiment
en de toekomst
Het samenvatten van de indrukken over Rusland is
noodzakelijkerwijs het aangaan van speculaties over de toekomst van Rusland.
Niettegenstaande mijn geloof dat het belangrijkste aspectvan de verandering in Rusland moreel en
psychologisch is ongetwijfeld vooralte
verklaren is door contacten met mensen
uit het onderwijs, niet met politici en economen, lijkt het toch geloofwaardig.Lenin zelf bracht het idee tot uitdrukking
dat met de voltooiing van de revolutie de Russische situatie een grote verandering
onderging. Voor die politieke verandering had plaatsgevonden, was het utopisch,
zei hij, om te veronderstellen dat we met onderwijs en vrijwillige samenwerking iets
belangrijks konden bereiken. De arbeiders moesten eerst de macht grijpen. Maar
toen ze de teugels van de regering in handen hadden, vond er "een radicale
verandering plaats in ons standpunt ten opzichte van het socialisme. H Vroeger
moest het zwaartepunt in de politieke strijd en de verovering van de macht
moest worden gelegd. Nu wordt dit zwaartepunt verplaatst in de richting van
vreedzaam cultureel/intellectueel werk., ware het niet dat we genoodzaakt
blijven onze positie in het
internationale systeem te verdedigen. Lenin vervolgde, dat de zaak van het
socialisme nu economisch gezien identiek is aan die van de bevordering van de
coöperatie, en voegde er de veelbetekenende woorden aan toe: "Volledige
coöperatie is niet mogelijk zonder een intellectuele revolutie."
Een ander getuigenis van dezelfde strekking ontwikkelde zich
in een onderhoud dat sommigen van ons hadden met Kroepskaja, de weduwe van
Lenin, hoofd van het
regeringsdepartement van onderwijs, en natuurlijk een persoon met groot
aanzien. Zij vatte de taak van het huidige regime samen: Het doel ervan is, zei
ze, ieder mens in staat te stellen persoonlijke cultivatie te verkrijgen. De
economische en politieke revolutie die had plaatsgevonden was niet het einde.
Het was het middel en de basis voor een nog te realiseren culturele
ontwikkeling. Het was een noodzakelijk middel, want zonder economische vrijheid
en gelijkheid kan de volledige ontwikkeling van de mogelijkheden van alle
individuen niet worden bereikt. De economische verandering was en is bedoeld om
ieder mens in staat te stellen ten volle te delen in alle dingen die waarde
geven aan het menselijk leven.
Zelfs in de economische situatie is de kern van het probleem
nu intellectueel en educatief. Dit betekent in engere zin dat het huidige
industriële plan en andere plannen onmogelijk kunnen worden uitgevoerd zonder
de voorbereiding van bekwame technici in alle sectoren, industrieel en
administratief. Maar het is ook waar dat het economische en sociale plan niet kan worden
uitgevoerd zonder verandering in de verlangens en overtuigingen van de massa's.
Het lijkt mij inderdaad dat de eenvoudigste en meest nuttige manier om te
kijken naar wat er nu in Rusland aan de hand is, is om het te zien als een
enorm psychologisch experiment in het transformeren van de motieven die
menselijk gedrag inspireren.
De fanatiekeling van de individuele kapitalistische handel
voor persoonlijk gewin en de marxistische dogmatische fanaticus hebben beide
het antwoord bij voorbaat klaar. Volgens de eerste is het economische plan
gedoemd te mislukken; het is voorbestemd om, in de woorden van de heer Hoover,
een "economisch vacuüm" te creëren. Volgens de laatste is de overgang van
individualisme naar collectivisme van het handelen het absolute en
onvermijdelijke resultaat van de werking van wetten die voor de sociale 'wetenschap' evengoed gelden als bijvoorbeeld de wet van de zwaartekracht
tot de natuurwetenschap. Ik vind het leerzamer om het Russischexperiment te beschouwen als een experiment waarvan de
uitkomst nog niet volledig gekend is, maar dat is, net als een ander experiment, in alle opzichten het
interessantste is dat er de voorbije decenniaop onze aardbol plaatsvindt.
De eerst overtuiging de 'individualistische' filosofie heeft de
mensen in staat gesteld het kwaad van de huidige orde van dingen te verdragen.
Als dit zo vast is als de menselijke natuur, en als de menselijke natuur is
gebouwd op het patroon van de huidige economische orde, dan zit er niets anders
op dan zo goed mogelijk stand te houden. De marxistische filosofie gaf de
mensen geloof en moed om dit regime uit te dagen.
Als ik beide daarnet
vermelde dogmatische religies negeer, zou ik zeggen dat wat er in Rusland is,
een experiment is met twee doelen. Het eerste en meer directe doel is om te
zien of mensen zulke garanties kunnen hebben van zekerheid tegen gebrek,
ziekte, ouderdom, en voor gezondheid, ontspanning, een redelijke mate van materieel
gemak en comfort, dat ze niet hoeven te strijden voor puur persoonlijke
verwerving en accumulatie, zonder kortom gedwongen te worden de spanning van de
concurrentiestrijd voor persoonlijk gewin te ondergaan. In de verste uithoeken
is het een experiment om te ontdekken of de vertrouwde democratische idealen
althans bekend in woorden van vrijheid, gelijkheid en broederschap zullen
niet het meest volledig worden gerealiseerd in een sociaal regime dat gebaseerd
is op vrijwillige samenwerking, op gezamenlijke arbeiderscontrole en -beheer
van de industrie, met een daarmee gepaard gaande afschaffing van privé-eigendom
als een vaste instelling een iets andere zaak natuurlijk dan de afschaffing
van privébezit als zodanig.
Het eerste doel is het duidelijk economische doel. Maar het
verderop idee is dat wanneer economische zekerheid voor iedereen is
gewaarborgd, en wanneer arbeiders de industrie en de politiek beheersen, er
voor iedereen de mogelijkheid zal zijn om vrij en volledig deel te nemen aan een
gecultiveerd leven. Dat een natie die streeft naar een privécultuur waarvan
velen door economische stress worden uitgesloten, geen gecultiveerde natie kan
zijn, was een idee dat vaak ook bij ons uit de mond van zowel opvoeders als werkende
mensen werd gehoord.
Het was op dit punt dat mijn eigen vroegere opvattingen/vooroordelenhun meest complete omkering ondergingen. Ik
had het idee dat het socialistisch communisme in wezen een puur economische
zaakwas. Het idee werd gevoed door de
bijna exclusieve aandacht van socialisten in westerse landen voor economische
kwesties, en door het luid zelfverklaarde 'economisch materialisme' van
marxistische communisten. Ik was daarom bijna totaal niet voorbereid op wat ik
eigenlijk in Rusland aantrof: namelijk dat de ontwikkeling van "cultivatie"
en het besef van de mogelijkheid dat iedereen erin deelt, de dominante noot
was. Het bleek, het meest verbazingwekkende, dat alleen in
"burgerlijke" landen socialisten vooral bezig zijn met het verbeteren
van de materiële omstandigheden van de arbeidersklasse, alsof ze bezig zijn met
een soort publiek in tegenstelling tot particuliere filantropie in het verhogen
van lonen, het verbeteren van de huisvestingsomstandigheden, het verminderen
van arbeidsuren, enz. Natuurlijk is het niet zodat het huidige Russische regime niet ook met dergelijke zaken bezig is,
maar het is wel ook zo dat het tegelijk begaan ismet het uitbreiden en vergroten van de
werkelijke inhoud van het leven. Ik kon inderdaad niet anders dan het gevoel
hebben dat buitenlandse bezoekers die de nadruk hebben gelegd op wijdverspreide
armoede als grond voor het voorspellen van de ondergang van het huidige regime,
het verkeerd voor hebben. In de eerste plaats wordt de armoede vooralervarenals het historische erfgoed van de massa's , en in de tweede plaats zijn
er er veel mense , vooral van de jongere
generatie, die zo toegewijd zijn aan het menselijke en morele Sovjet-ideaal van
hetbevorderen van en universele
cultivatie universeel dat ze bereid zijn een offer te brengen.
Dat de maatschappelijke revolutie in Rusland intrinsiek
religieus is, was iets wat ik vaak had gehoord en waarvan ik dacht dat ik het
begreep en geloofde. Maar toen ik oog in oog stond met de werkelijke
omstandigheden, werd ik gedwongen om te zien dat ik dit helemaal niet had
begrepen. En voor deze misvatting waren er twee oorzaken. Een daarvan was dat
ik, nooit eerder getuige geweest wasvan
een wijdverspreide en ontroerende religieuze realiteit, en dus niet wist wat
die eigenlijk was.De andere redenwas dat ik het idee van het Sovjetcommunisme
als religie, te veel associeerde met intellectuele theologie, het geheel van
marxistische dogma's, met zijn beleden economisch materialisme, en te weinig
met een ontroerende menselijke aspiratie en toewijding. Maar nuhebik
het gevoel dat ik voor het eerst enig idee heb van wat debegeestering en kracht van het primitieve christendom kan zijn
geweest..
Ik ben best bereid te horen dat ik deze fase van de zaken
overdrijf; Ik ben bereid te geloven dat ik, vanwege de onverwachtheid van de
indruk, het relatieve belang ervan heb overdreven. Maar ik ben ik er nog steeds
zeker van dat niemand de huidige revolutie in Ruslandkan begrijpen die geen rekening houdt met
deze religieuze vurigheid. Dat mannen en vrouwen
Nederlandse sociologen- Jaap Dronkers en co â in studies 2012-& 2014 over onze succesvolle en faire-kansen eerste graad s.o. -haaks op Vlaamse sociologen en pleitbezorgers structuurhervorming
Nederlandse sociologen- Jaap Dronkers en co in studies
2012-& 2014 over onze succesvolle en faire-kansen eerste graad s.o. -haaks
op Vlaamse sociologen en pleitbezorgers structuurhervorming
Deel 1 We vermelden in deze bijdrage vooreerst belangrijke conclusies
voor Vlaanderen uit de studie The high performance of Flemish 15-year-old native pupils:
explaining country different math scores between highly stratified educational
systems (Tijana Prokic-Breuer & Jaap Dronkers, Maastricht Uni[1]versity, 2012)
De Nederlandse onderzoekers-sociologen Jaap Dronkersstelden in hun studie in 2012 (zie referentie
onderaan deze post) vast dat het Vlaams
onderwijssysteem gelijke/faire kansen tussen de leerlingen bevordert zonder daarbij
afbreuk te doen aan de effectiviteit (cf. b.v. Europese topscore voor PISA[1]2012-wiskunde). Ze stelden
dat dit bereikt werd wordt door het plaatsen
van een groot deel van de 12-jarige leerlingen in sterke opties bij de start van
het secundair onderwijs. Veelleerlingen
een 70% - kiezen in de eerste graad s.o.v oor de opties Latijn en Moderne
Wetenschappen vanaf de eerste graad).
Zij stellen verder: Een
uniek kenmerk van het Vlaams onderwijs is dat als gevolg van de relatief
beperkte selectiviteit bij de start van het s.o de meerderheid van de
leerlingen toegelaten wordt to enter highest educational track (= sterke
richtingen/opties). Een bepaalde
differentiatie selectie belet niet belet dat tegelijk heel veel leerlingen mogen starten in sterke richtingen die hoge eisen stellen, en dit is o.i. heel
belangrijk. En in tegenstelling tot comprehensieve onderwijssystemen - met een
gemeenschappelijke eerste graad/ lagere cyclus/ - is het tevens zo dat in
Vlaanderen het tegelijk bestaan van lagere onderwijsrichtingen/opties de mogelijkheid biedt van downward mobility
during secondary education (=tijdige
en soepele heroriëntering naar meer passende opties is mogelijk.)
Ondererzoekers: Naast
de voordelen die de grote deelname aan de sterkere richtingen oplevert - inzake
gelijkheid en sociale doorstroming, gaan we er tevens van uit dat de motivatie
van de leerlingen om in de sterke richtingen te blijven hoger is dan de motivatie
om een lagere richting te verlaten. Daardoor worden de onderwijsprestaties van
alleleerlingen bevorderd worden. (We argue that next to equity benefits related
to the bigger size of the highest tracks, the motivation of students to stay
inthe highest track is higher than the
motivation to exitfrom the lowest track;
therefore, the educationalperformance
of all pupils can be increased.)
De eindconclusie luidt:
The highFlemish scores can be partly
explained by the highcurriculum
mobility (as indicated by the highest levelof medium entrance selection). The Flemish educational system has
relatively open entrance ateach
curriculum level in secondary school, but a high level of internal (downward)
curriculum mobility (cascade model) as well. The not too high but not too
low level of entrance selection (trying to combine the best of two solutions)
and the high level of curriculum mobility within schools and between tracks improve
the matching of pupils to their educational attainment and achievement.
Thiscan improve efficient learning and
thus leads to highscores. Some entrance
selection by schools can beuseful to
strengthen their ambition and quality, which influence the performance of their
pupils.
Refeerentie:The high performance of Flemish 15-year-old na
tive pupils: explaining country different math scores between highly stratified
educational systems (Tijana Prokic-Breuer & Jaap Dronkers, Maastricht University,
2012)
Deel 2: studie Dronkers 2014:gedifferentieerde lagere cyclus beter dan
gemeenschappelijke
We bekijken nu even een verdere studie van Dronkers uit 2014:
In wiens voordeel werkt selectie aan het
begin van het voortgezet onderwijs? Een nieuwe benadering van een oude vraag.
In deze studiekomt de Nederlandse
socioloog Jaap Dronkers eens te meer tot de conclusie dat een gediffe-rentieerde lagere
cyclus zoals in Vlaanderen beter is dan een gemeenschappelijke.De bijdrage over deze studie verscheen in Mens en Maatschappij, 90 (1):
5-24, 2015.
Basisconclusie: ons
onderzoek laat zien dat de conclusie van de OESO (2010: 4) dat onderwijsstelsels
met weinig differentiatie (in lagere cyclus s.o.) beter functioneren dan
stelsels met veel dif-ferentiatie misleidend is door het ontbreken van gegevens
over vroege prestaties en curricula (ontbrekende variabelen) en door het niet
betrekken of fout interpreteren van schoolkenmerken (onjuiste analyse).
(Korthals vond overigensin haar
recentonderzoekdat leerlingen op scholen die selecteren op
eerdere prestaties beter presteerden in gedifferentieerde onderwijsstelsels:
zie deel 3.
Dronkers: Dit betekent
dus ook dat op empirischegronden
hetnut van grootschalige veranderingen
in onderwijsstelsels (als invoering van comprehensief onderwijs) betwijfeld mag
worden. In gedifferentieerde onderwijsstelsels (zoals de Vlaamse) is sociale schoolsegregatie in het
s.o.(minder arbeiderskinderen in aso) vooral
een bijproductvan de selectie op grond
van vroegeprestaties (= prestaties eind
lagere school)Het bestaan van socialeschoolsegregatieisdus
geenszins een voldoende indicatie voor de conclusie van selectie in het
s.o.(in onderwijsvormen) op basis van
ouderlijkmilieu (sociale afkomst) -
zoals in PISA-studies vaak wordt beweerd.Omdat in cross-sectionale data als PISA geen vroege prestaties van de
leerlingen bekend zijn, is hetniet
mogelijk om op basis van PISA rechtstreeks een onderscheid te makentussenselectieopgrondvan vroegeprestaties (start
s.o.)ofopgrondvan ouderlijk milieu.
Korthals (2012) maakt
in een recente studie indirect wel dit onderscheid door scholen in PISA op te
splitsen in scholen die selecteren op basis van eerdere prestaties (eind lager
onderwijs) en scholen die selecteren op niet-academische gronden. Zij vond met
dit onderscheid dat leerlingen op scholen die selecteren op eerdere prestaties
beter presteerden, juist in gedifferentieerde onderwijs-stelsels. De
bevestiging van de eerste hypothese betekent ook steun aan haar
cross-sectionaleanalyse met PISA data
en een indirecte meting van selectie op prestaties.
Dronkers en Co komen dus tot resultaten die haaks staan op
deze van de PISA-OESO-studies van Hanusek en Wößmann die ten onrechte geen
rekening hielden met de prestaties van de leerlingen eind lager onderwijs/begin
secundair onderwijs.
Dronkers: Nu de
tweede hypothese bevestigd is, betekent dit dat prestaties op 15- jarige
leeftijd geen gevolg zijn van het ouderlijk milieu van de leerlingen, sociale
of intellectuele schoolsegregatie, maar van de leerresultatenaan de eind vanhetbasisonderwijsenhetgevolgdeonderwijstype.Cross-nationale data als PISA meten het
gevolgde curriculum en vroege prestaties niet of slecht, waardoor het lijkt dat
verschillen in leerprestaties veroorzaakt worden door ouderlijk milieu of
sociale schoolsegregatie.
Dunne stelde in zijn
studie van 2010 al vastdat in
onderwijsstelsels met weinig differentiatie het intra-school effect van
ouderlijk milieu groter is dan in gedifferentieerde onderwijsstelsels.Die vaststelling wordt door de bevestiging
van onze derde hypothese ondersteund. De bevestiging van onze derde hypothese,
bete-kent dat er in onderwijstypen waarin de selectie nog niet voltooid is
(=met meer gemeenschappelijkheid) het effect van ouderlijk milieu op latere
prestaties inderdaad groter is. Tegelijkertijd is het effect van vroege prestaties
(begin s.o.) in alle enkelvoudige onderwijstypen (in alle onderwijsvormen)
ongeveer even groot.
De bevestiging van
alle drie hypothesen betekent dat de uitkomsten van het drie-niveau model
(systeem, school, leerling) een betere beschrijving geeft van de werking van de
onderwijsstelsels dan het conventionele twee-niveau model (systeem-leerling).
Ook laat dit zien dat de sociale school- segregatie in hoofdzaak een bijproduct
is van de selectie op vroege prestaties.
Ons onderzoek toont
ook aandat de conclusie van de OESO
(2010: 4) dat onderwijsstelsels met weinig differentiatie beter functioneren
dan stelsels met veel differentiatie misleidend is - door het ontbreken van
gegevens over vroege prestaties en curricula (ontbrekende variabelen) en door
het niet betrekken of fout interpreteren van schoolkenmerken (onjuiste
analyse).
Dit verklaart dan ook
waarom analyses die wel rekening houden met het belang van vroege prestaties
bij de toelating voor scholen (Korthals, 2012) heel andere uitkomsten met
betrekking tot onderwijsstelsels vinden (zie punt 4). Deze uitkomsten betekenen
niet dat hiermee het debat volledig is afgesloten.Maar hetbetekent wel dat op empirische gronden het nut van grootschalige
veranderingen in onderwijsstelsels.
Deze toetsing van het
drie-niveau model met longitudinale data zonder ontbrekende variabelen be-treft
uitsluitend Nederland. Deze toetsing kan ook uitgevoerd worden in andere landen
waarin midden-scholen en meervoudigeschooltypen(gedeeltelijk)zijningevoerd.Opditmomentzijn verschillende groepen
onderzoekers (Esser & Relikowski; Dron-kers & Skopek) bezig deze
toetsing van het drie-niveau model op longitudinale Duitse data uit te voeren.
De eerste uitkomsten daarvan bevestigen deze studie met Nederlandse data.
Wat betekent dit voor de vraag over selectie
aan het begin van het voortgezet onderwijs? Gegeven de uitkomsten van deze
analyse en het analyse model waarop het gebaseerd is, is het antwoord dat geen
enkel onderwijsstelsel in het voordeel is van alle leerlingen ongeacht hun
ouderlijk milieu en vroege prestaties. Vroege selectie is in elk geval in het
voordeel van leerlingenmethogevroegeprestaties,ongeachthunouderlijkmilieu.
De CPNer Markus
Bakker (communistische partij) had dus gelijk toen hij destijdsin het debat over de contourennota de regering
verweet dat zij het gymnasium (aso) wou afschaffen op het moment dat
arbeiderskinderen daar eindelijk naar toe konden en daar sociale promotie
konden maken. De VVDster Van Someren-Downer had gelijk met het verwijt dat de
middenschool tot een socialistische eenheidsworst zou leiden, want de
prestaties op meervoudige combinaties van onderwijstypen (zoals de
middenschool) zijn lager dan op enkelvoudige onderwijstypen.
Ontscholer Kris Van den Branden pleitte in 2011 in Impuls (septembernummer) voor radicale ontscholing, constructivisme, open leerplannen, ... en opdoeken van de sterke kanten van onze Vlaamse onderwijstraditie.
Ontscholer Kris Van den Branden pleitte in 2011 in Impuls (septembernummer) voor radicale ontscholing, constructivisme, open leerplannen, ... en opdoeken van de sterke kanten van onze Vlaamse onderwijstraditie.
Een hedendaags onderwijs voor de toekomst zal er anders moeten uitzien dan het onderwijs van de voorbije eeuw. Het oude, kennisreproducerende frontale onderwijs loopt onherroepelijk tegen zijn grenzen aan. Het klassikale onderwijs waarbij veelal frontaal en klassikaal kennis wordt doorgegeven en van de leerling wordt gevraagd deze te reproduceren , en waarbij allerlei algoritmes worden ingeoefend, in contextloze oefeningen, is nog in veel klassen aanwezig. Het Vlaams onderwijs is zwak in het opbouwen van hedendaagse competenties.
Terwijl Europa en Vlaanderen zelf uitschreeuwen dat onze toekomst afhankelijk is van de mate waarin we innoverend willen zijn, vormen de momenten waarop de leerlingen op school echt moeten leren (innoveren), nog steeds een minderheid binnen de onderwijstijd. Er wordt ook niet geëvalueerd hoe leerlingen in complexe , (semi-)authentieke situaties functioneren.
Wereldwijd is het bewustzijn gegroeid dat het onderwijs van de 21ste eeuw primair moet toewerken naar de ontwikkeling van sleutelcompetenties; de leerlingen in staat stellen om in uiteenlopende, levensechte situaties complexe problemen op te lossen. Deze tendensen zijn ook duidelijk in het huidige werk van de overheid rond de Vlaamse overheid rond de Vlaamse kwalificatiestructuur.
Er moet dus in het onderwijs voldoende tijd en ruimte zijn om leerlingen te laten leren uit betekenisvolle, levensechte situaties, probleemgestuurde casussen, waarbij (zoals in het echte leven) de schotten tussen vakken en groepen opgeheven worden en waarbij expliciete focus op deelaspecten wort ingebed in handelen, holistisch leren. (bv. geen systematisch onderwijs meer voor woordenschat, spelling, grammatica).
Binnen het (toekomstig) kerncurriculum moeten sleutelcompetenties worden opgenomen zoals geletterdheid, gecijferdheid en taalvaardigheid, omgaan met moderne technologieën en multimedia, creatief en flexibel handelen in allerlei situaties, samenwerken met anderen, ,positief omgaan met diversiteit en et ontwikkelen van actieve burgerzin. Er is ook nood aan open leerplannen die de leerkracht meer ruimte bieden om allerlei differentiatievormen toe te passen, al nargelang de noden van de leerlingen.
Een lange (gemeenschappelijke) en sterke basisvorming voor alle leerlingen tot 14-15 jaar bevordert zowel de effectiviteit als de sociale gelijkheid van het onderwijssysteem. Differentiatie is hierbij cruciaal: dit houdt in dat als bepaalde onderwijsmethoden slecht werken voor bepaalde leerlingen, er naar variatie gezocht moet worden.
Vooraleer de scheur tussen het huidige onderwijs en de voortsputtterende samenleving helemaal openbarst moeten alle betrokken partijen samen nadenken over de meest opportune maatregelen om de duurzaamheid van het onderwijs op te krikken. (Lees: om de duurzaamheid van de klassieke onderwijsgrammatica op te doeken.)
Van den Branden ontving met zijn Leuvens GOK-steunpunt in de periode 1991-2010 een 500.000 euro. Hij stelde in 2011: Wat hebben twintig jaar investeringen in het bevorderen van gelijke onderwijskansen uiteindelijk opgeleverd? ... Anderstalige leerlingen hebben hun achterstand bij instroom in het eerste leerjaar niet kunnen goedmaken... Ook zijn er aanduidingen dat een aantal jongeren in het s.o. schoolmoe geraakt, afhaakt. Commentaar: precies Van den brandens Leuvens Steunpunt NT2 heeft zich steeds verzet tegen de invoering van een aantal extra NT2-lesuren vaanf de eerste dag van het kleuteronderwijs!
Grote investering in taalonderwijs maar weinig effect!
In de afgelopen jaren werden heel wat schoolteams, onder impuls van het overheidsbeleid gesensibiliseerd over onder meer taalonderwijs en taalbeleid .Het Vlaamse onderwijsveld heeft de voorbije twintig jaar dus voldoende beweging gekend, maar de bovenvermelde cijfers lijkten te suggereren dat die beweging (o.a. enorme investering in de drie universitaire GOK-Steunpunten) niet altijd heeft geresulteerd in een krachtdadige vooruitgang op leerlingenniveau.
(Aangezien de universitaire GOK-Steunpunten het constructivisme, de uitholling van het taalonderwijs, het ontplooiingmodel hebben gepropageerd was het effect eerder nefast, contraproductief.)
Van den Branden: Krijtlijnen voor duurzaam onderwijs, Impuls, september 2011.
Een eerste commentaar bij het door rector Sels op twitter bejubelde rapport De toekomst van het leraarschap : Een perspectief 'voorbij de tekorten!' van een Leuvense Metafourm-werkgroep o.l.v. Orhan Agirdag. Gewogen en al te licht gevonden.
Een eerste commentaar bij het door rector Sels op twitter bejubelde rapport De toekomst van het leraarschap : Een perspectief 'voorbij de tekorten!' van een Leuvense Metafourm-werkgroep o.l.v. Orhan Agirdag
(Later zal ik een gestoffeerde analyse opstellen.)
Ik lees : Een perspectief voorbij de tekorten, maar de Metaforum-werkgroep werd uitgerekend gecoördineerd door Orhan Agirdag die nog in 2019 beweerde : Het is totaal onterecht om te beweren dat onze scholen de lat te laag leggen. De verwachtingen die we van scholen hebben liggen net veel hoger dan pakweg 30 jaar geleden In het VRT-programma -Nachtwacht van 9 maart 2019.
Enkele leden/pedgogen van de werkgroep namen in 2007 ook al afstand van onze O-ZON-campagne-2007 tegen de niveaudaling, tegen de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs.
En precies ook Agirdag en andere opstellers-pedagogen van het rapport van de vakgroep Educatie en samenleving namen de voorbije jaren ook het voortouw in bestrijden van de nieuwe wind in de beleidsverklaring-2019 en elders om niveaudaling terug te draaien (zie bijdrage in nummer 198 http://onderwijskrant.be).
Het verwondert ons dan ook niet dat het rapport niet ingaat op de belangrijkste oorzaken van de niveaudaling en ook tussendoor die niveaudaling en de vele getuigenissen hieroltrent van de prkatijkmensen relativeert.
In de bibliografische verwijzingen treffen we dan ook nergens verwijzingen aan naar teksten van auteurs die de niveaudaling en de oorzaken tijdig signaleerden uitvoerig beschreven. Ook nergens een verwijzing naar de regeringsverklaring-2019, en naar rapporten en mensen die de voorbije jaren pleitten voor een nieuwe wind in het onderwijs en in de lerarenopleidingen.
We vernemen in het rapport (ookt heel weinig over hoe een degelijke lerarenopleiding er in de toekomst zou moeten uitzien. De opstellers pleiten wel voor het invoeren van masteropleidingen net als de universitaire lerarenopleiders al in 1990 bepleitten. Ze blijven in dit verband merkwaardig genoeg op de vlakte omtrent de concrete uitwerking, en precies dat hadden we van zon rapport verwacht.
De opstellers reppen ook met geen woord over de vele kritiek op hun eigen universitaire lerarenopleidingen. Ze gaan er blijkbaar ook vanuit dat we nooit een sterke Vlaamse onderwijstraditie en sterke lerarenopleidingen/normaalscholen gekend hebben. Ze wijzen dus niet op de sterke kanten van die Vlaamse onderwijstraditie en van de klassieke geïntegreerde lerarenopleidingen die in ere hersteld moeten worden - met inbegrip ook van de oefenscholen. Een klassieke, geïntegreerde lerarenopleiding waarbij b.v. de lerarenopleider wiskunde tegelijk begaan is met de wiskundige theorie, de vakdidactiek én de oefenpraktijk verloopt totaal anders dan een universitaire lerarenopleiding. Dit voorkomt een vervreemding van de alledaagse klaspraktijk en zorgt ervoor dat de lerarenopleiders zich via die talrijke praktijkcontacten voortdueend kan verder professionaliseren. Zelf bracht ik als lerarenopleider wekelijks heel wat uren door in het lager onderwijs en ik begeleidde de lesvoorbereidingen van de studenten,. Dat was een heel belangrijke inspiratiebron voor mijn lessen en voor mijn vakdidactische publicaties over leren lezen, rekenen... Die voortdurende praktijkbetrokkenheid is voor een lerarenopleider veel belangrijker dan het volgen van cursussen.
De opstellers pleiten wel voor masteropleidingen, maar verzwijgen in dat verband b.v. n de nefaste gevolgen van de invoering van de universitaire lerarenopleidingen voor onderwijzers/regenten in 1989 in Frakrijk. De Franse lerarenopleiding vervreemdden in sterke mate van de klaspraktijk en de studenten werden er vooral geconfronteerd met foute visies als constructivisme, egalitaire onderwijsideologie van Bourdieu, Freinet e.d. De Franse 15-jarigen toonden in de PISA-studies 1 tot 2 jaar achterstand op de Vlaamse 15-jarigen. Niettegenstaande de invoering in Finland destijds van universitaire opleidingen kende men er de voorbije 15 jaar spectaculaire niveaudalingen niet enkel voor PISA, maar nog meer op de Finse eindtermentoetsen. Bij bezoek van Finse lerarenopleiders in 2001 op onze normaalschool merkte ik dat ze er volop modieuze visies als constructivisme propageerden; ik wist hoe laat het was en nu blijken er de nefaste gevolgen.
De rapportopstellers verzwijgen uiteraard ook dat ze in sterke mate mede verantwoordelijk zijn voor de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs & van de lerarenopleidingen. De door hen opgeleide lerarenopleiders (pedagogen en vakleraren) werden misleid door het door hen gepropageerde constructivisme, eenzijdige visie op didactiek voor taalvakken, wiskunde e.d. Daardoor evolueerden de lerarenopleidingen in een nefaste richting en ontstonden er ook veel wrijvingen en conflicten met oudere lerarenopleiders.
Veel universitaire lerarenopleiders pakten destijds ook uit met de nefaste & constructivistische 'Basiscompetenties voor toekomstige leraren' & stelden in koor dat de normaalscholen hun aanpak radicaal in die richting drastisch moesten omturnen. Bij de doorlichting-2001 betreurden de topambtenaren Georges Monard en Roger Standaert dat veel opleiders die opgelegde koerswijziging niet genegen waren.