Nederlandse sociologen- Jaap Dronkers en co in studies
2012-& 2014 over onze succesvolle en faire-kansen eerste graad s.o. -haaks
op Vlaamse sociologen en pleitbezorgers structuurhervorming
Deel 1 We vermelden in deze bijdrage vooreerst belangrijke conclusies
voor Vlaanderen uit de studie The high performance of Flemish
15-year-old native pupils:
explaining country different math scores between highly stratified educational
systems (Tijana Prokic-Breuer & Jaap Dronkers, Maastricht Uni[1]versity, 2012)
De Nederlandse onderzoekers-sociologen Jaap Dronkers stelden in hun studie in 2012 (zie referentie
onderaan deze post) vast dat het Vlaams
onderwijssysteem gelijke/faire kansen tussen de leerlingen bevordert zonder daarbij
afbreuk te doen aan de effectiviteit (cf. b.v. Europese topscore voor PISA[1]2012-wiskunde). Ze stelden
dat dit bereikt werd wordt door het plaatsen
van een groot deel van de 12-jarige leerlingen in sterke opties bij de start van
het secundair onderwijs. Veel leerlingen
een 70% - kiezen in de eerste graad s.o.v oor de opties Latijn en Moderne
Wetenschappen vanaf de eerste graad).
Zij stellen verder: Een
uniek kenmerk van het Vlaams onderwijs is dat als gevolg van de relatief
beperkte selectiviteit bij de start van het s.o de meerderheid van de
leerlingen toegelaten wordt to enter highest educational track (= sterke
richtingen/opties). Een bepaalde
differentiatie selectie belet niet belet dat tegelijk heel veel leerlingen mogen starten in sterke richtingen die hoge eisen stellen, en dit is o.i. heel
belangrijk. En in tegenstelling tot comprehensieve onderwijssystemen - met een
gemeenschappelijke eerste graad/ lagere cyclus/ - is het tevens zo dat in
Vlaanderen het tegelijk bestaan van lagere onderwijsrichtingen/opties de mogelijkheid biedt van downward mobility
during secondary education (=tijdige
en soepele heroriëntering naar meer passende opties is mogelijk.)
Ondererzoekers: Naast
de voordelen die de grote deelname aan de sterkere richtingen oplevert - inzake
gelijkheid en sociale doorstroming, gaan we er tevens van uit dat de motivatie
van de leerlingen om in de sterke richtingen te blijven hoger is dan de motivatie
om een lagere richting te verlaten. Daardoor worden de onderwijsprestaties van
alle leerlingen bevorderd worden. (We argue that next to equity benefits related
to the bigger size of the highest tracks, the motivation of students to stay
in the highest track is higher than the
motivation to exit from the lowest track;
therefore, the educational performance
of all pupils can be increased.)
De eindconclusie luidt:
The high Flemish scores can be partly
explained by the high curriculum
mobility (as indicated by the highest level
of medium entrance selection). The Flemish educational system has
relatively open entrance at each
curriculum level in secondary school, but a high level of internal (downward)
curriculum mobility (cascade model) as well. The not too high but not too
low level of entrance selection (trying to combine the best of two solutions)
and the high level of curriculum mobility within schools and between tracks improve
the matching of pupils to their educational attainment and achievement.
This can improve efficient learning and
thus leads to high scores. Some entrance
selection by schools can be useful to
strengthen their ambition and quality, which influence the performance of their
pupils.
Refeerentie:The high performance of Flemish
15-year-old na
tive pupils: explaining country different math scores between highly stratified
educational systems (Tijana Prokic-Breuer & Jaap Dronkers, Maastricht University,
2012)
Deel 2: studie Dronkers 2014: gedifferentieerde lagere cyclus beter dan
gemeenschappelijke
We bekijken nu even een verdere studie van Dronkers uit 2014:
In wiens voordeel werkt selectie aan het
begin van het voortgezet onderwijs? Een nieuwe benadering van een oude vraag.
In deze studie komt de Nederlandse
socioloog Jaap Dronkers eens te meer tot de conclusie dat een gediffe-rentieerde lagere
cyclus zoals in Vlaanderen beter is dan een gemeenschappelijke. De bijdrage over deze studie verscheen in Mens en Maatschappij, 90 (1):
5-24, 2015.
Basisconclusie: ons
onderzoek laat zien dat de conclusie van de OESO (2010: 4) dat onderwijsstelsels
met weinig differentiatie (in lagere cyclus s.o.) beter functioneren dan
stelsels met veel dif-ferentiatie misleidend is door het ontbreken van gegevens
over vroege prestaties en curricula (ontbrekende variabelen) en door het niet
betrekken of fout interpreteren van schoolkenmerken (onjuiste analyse).
(Korthals vond overigens in haar
recent onderzoek dat leerlingen op scholen die selecteren op
eerdere prestaties beter presteerden in gedifferentieerde onderwijsstelsels:
zie deel 3.
Dronkers: Dit betekent
dus ook dat op empirische gronden
het nut van grootschalige veranderingen
in onderwijsstelsels (als invoering van comprehensief onderwijs) betwijfeld mag
worden. In gedifferentieerde onderwijsstelsels (zoals de Vlaamse) is sociale schoolsegregatie in het
s.o. (minder arbeiderskinderen in aso) vooral
een bijproduct van de selectie op grond
van vroege prestaties (= prestaties eind
lagere school) Het bestaan van sociale schoolsegregatie is dus
geenszins een voldoende indicatie voor de conclusie van selectie in het
s.o. (in onderwijsvormen) op basis van
ouderlijk milieu (sociale afkomst) -
zoals in PISA-studies vaak wordt beweerd.
Omdat in cross-sectionale data als PISA geen vroege prestaties van de
leerlingen bekend zijn, is het niet
mogelijk om op basis van PISA rechtstreeks een onderscheid te maken tussen
selectie op grond
van vroege prestaties (start
s.o.) of
op grond van ouderlijk milieu.
Korthals (2012) maakt
in een recente studie indirect wel dit onderscheid door scholen in PISA op te
splitsen in scholen die selecteren op basis van eerdere prestaties (eind lager
onderwijs) en scholen die selecteren op niet-academische gronden. Zij vond met
dit onderscheid dat leerlingen op scholen die selecteren op eerdere prestaties
beter presteerden, juist in gedifferentieerde onderwijs-stelsels. De
bevestiging van de eerste hypothese betekent ook steun aan haar
cross-sectionale analyse met PISA data
en een indirecte meting van selectie op prestaties.
Dronkers en Co komen dus tot resultaten die haaks staan op
deze van de PISA-OESO-studies van Hanusek en Wößmann die ten onrechte geen
rekening hielden met de prestaties van de leerlingen eind lager onderwijs/begin
secundair onderwijs.
Dronkers: Nu de
tweede hypothese bevestigd is, betekent dit dat prestaties op 15- jarige
leeftijd geen gevolg zijn van het ouderlijk milieu van de leerlingen, sociale
of intellectuele schoolsegregatie, maar van de leerresultaten aan de eind van het
basisonderwijs en het
gevolgde onderwijstype. Cross-nationale data als PISA meten het
gevolgde curriculum en vroege prestaties niet of slecht, waardoor het lijkt dat
verschillen in leerprestaties veroorzaakt worden door ouderlijk milieu of
sociale schoolsegregatie.
Dunne stelde in zijn
studie van 2010 al vast dat in
onderwijsstelsels met weinig differentiatie het intra-school effect van
ouderlijk milieu groter is dan in gedifferentieerde onderwijsstelsels. Die vaststelling wordt door de bevestiging
van onze derde hypothese ondersteund. De bevestiging van onze derde hypothese,
bete-kent dat er in onderwijstypen waarin de selectie nog niet voltooid is
(=met meer gemeenschappelijkheid) het effect van ouderlijk milieu op latere
prestaties inderdaad groter is. Tegelijkertijd is het effect van vroege prestaties
(begin s.o.) in alle enkelvoudige onderwijstypen (in alle onderwijsvormen)
ongeveer even groot.
De bevestiging van
alle drie hypothesen betekent dat de uitkomsten van het drie-niveau model
(systeem, school, leerling) een betere beschrijving geeft van de werking van de
onderwijsstelsels dan het conventionele twee-niveau model (systeem-leerling).
Ook laat dit zien dat de sociale school- segregatie in hoofdzaak een bijproduct
is van de selectie op vroege prestaties.
Ons onderzoek toont
ook aan dat de conclusie van de OESO
(2010: 4) dat onderwijsstelsels met weinig differentiatie beter functioneren
dan stelsels met veel differentiatie misleidend is - door het ontbreken van
gegevens over vroege prestaties en curricula (ontbrekende variabelen) en door
het niet betrekken of fout interpreteren van schoolkenmerken (onjuiste
analyse).
Dit verklaart dan ook
waarom analyses die wel rekening houden met het belang van vroege prestaties
bij de toelating voor scholen (Korthals, 2012) heel andere uitkomsten met
betrekking tot onderwijsstelsels vinden (zie punt 4). Deze uitkomsten betekenen
niet dat hiermee het debat volledig is afgesloten. Maar het
betekent wel dat op empirische gronden het nut van grootschalige
veranderingen in onderwijsstelsels.
Deze toetsing van het
drie-niveau model met longitudinale data zonder ontbrekende variabelen be-treft
uitsluitend Nederland. Deze toetsing kan ook uitgevoerd worden in andere landen
waarin midden-scholen en meervoudige
schooltypen (gedeeltelijk) zijn
ingevoerd. Op dit
moment zijn verschillende groepen
onderzoekers (Esser & Relikowski; Dron-kers & Skopek) bezig deze
toetsing van het drie-niveau model op longitudinale Duitse data uit te voeren.
De eerste uitkomsten daarvan bevestigen deze studie met Nederlandse data.
Wat betekent dit voor de vraag over selectie
aan het begin van het voortgezet onderwijs? Gegeven de uitkomsten van deze
analyse en het analyse model waarop het gebaseerd is, is het antwoord dat geen
enkel onderwijsstelsel in het voordeel is van alle leerlingen ongeacht hun
ouderlijk milieu en vroege prestaties. Vroege selectie is in elk geval in het
voordeel van leerlingen met hoge
vroege prestaties, ongeacht
hun ouderlijk milieu.
De CPNer Markus
Bakker (communistische partij) had dus gelijk toen hij destijds in het debat over de contourennota de regering
verweet dat zij het gymnasium (aso) wou afschaffen op het moment dat
arbeiderskinderen daar eindelijk naar toe konden en daar sociale promotie
konden maken. De VVDster Van Someren-Downer had gelijk met het verwijt dat de
middenschool tot een socialistische eenheidsworst zou leiden, want de
prestaties op meervoudige combinaties van onderwijstypen (zoals de
middenschool) zijn lager dan op enkelvoudige onderwijstypen.
|