Onderwijskrant
Conserveren en vernieuwen in coninuïteit
Inhoud blog
  • Ik pleit al decennia voor dringende optimalisring en bijsturing van ons kleuteronderwijs
  • Prof. William Brooks: Was Dewey a Marxist? Toch wel volgens auteur.
  • De regel dat men op school de kans loopt om niet te slagen en te moeten overzitten, maakt inherent deel uit van het schoolspel
  • Vlaamse kritiek in 1928 op indoctrinerend & communistisch onderwijs in Sovjet-Unie : haaks op de lovende getuigenissen van Dewey in boek van 1928, in brieven van Freinet
  • Pleidooi voor dingende optimalisering taalonderwijs in de kleuterschool
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    12-08-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ontscholer Jos Letschert, kopstuk Stichting LeerplanOntwikkeling (SLO-Nederland) in 2000 over ‘Naar een nieuwe basisschool’ : ontscholingsdruk bij eeuwwisseling in Nederland en Vlaanderen

    Ontscholer Jos Letschert, kopstuk Stichting LeerplanOntwikkeling (SLO-Nederland) in 2000 over ‘Naar een nieuwe basisschool’

    Jos Letschert, kopstuk SLO, pleitte o in 2000 voor een omwenteling, een paradigmawisseling in het SLO)boekje 'Naar een nieuwe basisschool?' Ook in een in 'Didaktief' hield Letschert opnieuw een vurig pleidooi voor 'het nieuwe leren'; dit was ook het geval in zijn opgemerkte oratie bij de aanstelling als deeltijdse hoogleraar curriculumontwikkeling aan de Universiteit Twente op 25 maart 2004: De kunst van de leerplanontwikkeling' In deze context vertolkte Letschert vooral de visie dat het onderwijs de richting uit moest van 'het nieuwe leren'. Hij pleitte dan ook voor een heel 'open' benadering die enorm veel inhoudelijke vrijheid laat aan de leerkracht en aan de leerlingen en die de ontwikkeling van elk kind volgt, gepersonaliseerd leren dus. Het belang van leerplannen, eindtermen, (centrale) toetsen… moest voortaan dan ook ten zeerste gerelativeerd worden.

    De visie van dit SLO-kopstuk stemde in sterke mate overeen met de visie van de Vlaamse DVO-directeur Roger Standaert in 'De uitgangspunten bij de eindtermen' e.d. Ook in de recentere onderwijsvisie van ZILL en Poolstervisie treffen we analoge opvattingen aan over gepersonaliseerd leren e.d. 

    Letschert kondigde in het boekje Naar een nieuwe basisschool zonder schroom het totale failliet van het onderwijs aan. Hij poneerde in de bijdrage Deugt het basisonderwijs? dat het absoluut niet deugt: Qua aard en inhoud is het basisonderwijs geworteld in een negentiende-eeuwse structuur. Een structuur van een voornamelijk traditionele vakkengerichte benadering van kinderen in een goeddeels strikte systematiek van leerstofjaarklassen. De samenleving waarin kinderen opgroeien is ondertussen wel behoorlijk dynamisch en complex geworden. Informatie is aan snelle veranderingen onderhevig, komt op velerlei wijze tot kinderen. … In het onderwijs is momenteel een bepaald gemeenschappelijk leerstofniveau de maat, maar in de toekomst moeten de kinderen de maat zijn waar we rekening mee houden. Het onderwijs heeft nood aan een paradigmawisseling. Onderwijs dus op maat van elk kind, gepersonaliseerd onderwijs.

    Letschert schreef verder dat hij zich aansloot bij de constructivistische leertheorie en bij de opvatting van Luc Stevens die de 'ontwikkeling' van het kind als het centrale paradigma poneert in plaats van het toewerken naar een extern opgelegde set eisen" uitgedrukt in eindtermen, leerplannen e.d.; het opleggen en nastreven van de huidige 'set communale opbrengsteisen' (eindtermen) is fundamenteel fout.: "Een standaardprogramma past niet meer in de nieuwe basisschool.’Letschert . beriep zich hierbij ook op de bijdrage van Roger Standaert – DVO-directeur – in hetzelfde boekje – waarin Standaert de meetbaarheid van ontwikkeling relativeert.

    We illustreren verderop Letscherts visie zoals we ze aantroffen in Didaktief : Het is onverstandig om tegenbewegingen als 'het nieuwe leren' schouderophalend af te doen. ... Het hele ‘funderend’ onderwijs heeft als manco dat het de instructie op een voetstuk plaatst. Dat blijkt niet goed te werken; bijvoorbeeld als het erom gaat leerlingen hoogwaardige en duurzame kennis bij te brengen en begrip van en inzicht in de stof aan te leren. Of om hen de mogelijke gebruikswaarde van het geleerde te doen inzien en ervaren. Het levert enkel verveelde en vervelende leerlingen op.

    Volgens L. ontbrak de durf om keuzes te maken en traditionele leerinhouden onder kritiek te stellen. Naar mijn mening moet de kern van het onderwijs zijn dat kinderen zich de kennis zelf eigen maken, puur omdat ze er nieuwsgierig naar zijn. Het te leren onderwerp moet iets van de leerlingen zelf worden. De leraar kan daarbij alleen maar de condities scheppen en faciliteiten bieden. Kinderen zijn nieuwsgierig, ze leren altijd, maar met onze geïnstitutionaliseerde onderwijssysteem slagen we er voorturend in om ze ongeïnteresseerd te maken. …

    Het gaat me veel meer om het proces ernaartoé, dan op het product (de leerprestatie) waar je op rekende. Ik heb liever dat leerlingen zo'n proces goed hebben doorlopen, dan dat ze zeggen: nou kunnen we dit. … Het kan mij niet schelen of groep 3 (eerste leerjaar) met Kerst al Aap, Noot en Mies kent of nog niet, als ze maar leren lezen." Onderwijs moet een onzeker avontuur worden. … Daarom vind ik dat er veel mag misgaan in het onderwijs, misgaan althans in de zin van het product waar je op rekende.

    Kritiek op jaarklassen, leerplannen, eindtermen en toetsen; pleidooi voor gepersonaliseerd leren

    Het leerstofjaarklassensysteem, de gangbare leerplannen en eindtermen… moesten volgens L. meteen opgedoekt worden, want elke standaard, hoe dan ook, levert problemen op. Als bijvoorbeeld de kerndoelen (= eindtermen) heel zwaar zijn, halen veel kinderen ze niet omdat de norm te hoog ligt. Versoepelt men de eisen dan vervelen anderen zich omdat de norm te laag ligt. Terwijl elk kind de norm moet zijn. Hoe groter juist de individuele verschillen, hoe beter ook het onderwijs. Ik geloof niet in standaardisering, omdat kinderen niet standaard zijn. We moeten ophouden het als lastig te ervaren dat kinderen verschillen; we moeten verschillen juist zien als een gegeven rijkdom … Het klassikale onderwijssysteem is natuurlijk het makkelijkste voor een school. Maar er ontstaan problemen als gevolg van de grote schommelingen tussen niveaus van leerlingen.

     Centraal gestuurde leerplannen deugden volgens Lerschert dan ook niet: Het lijkt alsof leerplannen van een hoger belang zijn dan het proces van het leren zelf, zoals zich dat afspeelt tussen de lerende en de leraar, of de lerenden onderling… Leerplannen verdringen het geïndividualiseerde en sociale proces van het leren naar de tweede plaats.  L. stelde volgende verschuivingen voor in de leerplanontwikkeling: van protocol naar zijnswijze; van aanbod naar vraag; van voorschrijvend naar uitdagend en inspirerend; van directief naar transformatief; van rationeel naar relationeel; van schoolgecentreerdheid naar samenlevingsoriëntatie. ...Leerplannen verdringen het geïndividualiseerde en sociale proces van het leren naar de tweede plaats.

    Wat deze nieuwe professor in curriculumdevelopment daaronder verstond blijft een raadsel; je krijgt zelfs de indruk dat hij zijn functie en deze van de Stichting voor Leerplanontwikkeling totaal ondergraaft; maar ook in het verleden ondersteunde de SLO de leerplanontwikkeling al te weinig.

    Letschert pleitte dan ook voor een verregaande autonomie van de scholen: De tot nu toe sterke centrale aansturing van de onderwijsinhoud en van de evaluatie past niet in een moderne aanpak van onderwijzen en leren. L. sloot zich aan bij de -promotoren van Het Nieuwe Leren die afwillen van centrale toetsen en van allerhande vergelijkende, kwantitatieve onderzoeken, leerstandaarden en normgerichte toetsen … Volgens L. kan enkel een consequent onderwijsbeleid dat zijn regelgeving sterk beperkt en zijn beheersingsstreven verlaat, een overgang bewerken van oud naar nieuw leren.

    Vakkennis is bijkomstig, leraar is coach

    In Letscherts optiek moest de leerkracht dan ook omschakelen van zijn rol van instructeur naar die van procesbegeleider. Hij opteede ook voor de lagere cyclus s.o. voor een 'generalistische groepsleraar', pas in de hogere cyclus s.o. is een meer vakspecialistische inrichting van het onderwijs verantwoord. … De leraar moet primair de functie van coach krijgen, die goed observeert wat de leerlingen doen. Pedagogiek moet dan ook de basis vormen van de nieuwe lerarenopleiding. Studenten moeten meer leren oog te hebben voor de leerlingen, te kijken hoe ze zich ontwikkelen. Natuurlijk is enige vakkennis in de lerarenopleiding ook nodig, maar heel specialistisch hoeft dit niet te zijn. 



    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Letschert
    12-08-2021, 08:58 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    10-08-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. Bewondering van John Dewey in 1928 voor de Russische Revolutie en voor het Russisch onderwijs in dienst van die revolutie Dewey praised the collusion of school an
    Bewondering van John Dewey in 1928 voor de Russische Revolutie en voor het Russisch onderwijs in dienst van die revolutie   Dewey praised the collusion of school and state!

    Zowel Dewey als Freinet trokken rond 1925 naar Sovjet-Rusland en spraken achteraf hun bewondering uit voor het Russsch  regime en het Russisch onderwijs, indoctrinatie inbegrepen Ook Dewey en Freinet wilden het onderwijs gebruiken/misbruiken om een nieuwe/marxistische maatschappij  te realiseren

    Passages uit :Impressions of Soviet Russia and the revolutionary world
    By JOHN DEWEY 1928

    Ik begrijp ook  niet al te best dat zovelen de voorbije jaren - en onlangs ook prof. Patrick Loobuyck- zich in hun pleidooi voor burgerschapsvorming/maatschappelijke vorming op school beroepen op de visie en inzet van John Dewey destijds.

    Woord vooraf

    Long out of print, here is the complete text of the above book through the first six chapters. These chapters cover Dewey’s visit to Soviet Russia in the summer of 1928.
    .
    A few words about the content of Dewey’s book follow.
    Lenin coined a phrase for the Western intellectuals who parroted Soviet propaganda: “useful idiots.” That phrase spoken for, what shall we call the intellectuals who praised what was true? Though Dewey was a “useful idiot,” believing the lies told by Soviet intellectuals, he could also be an accurate reporter of what actually was happening. In both cases he was full of praise.
    As is clear from Dewey’s gushing text, he arrived in Leningrad eager to admire the creation of what he calls a “collectivistic mentality.” To that end he excused, at times even admired, the methods of Lenin, Trotsky, and Stalin. Evil means to an evil end.

    The Bolsheviks returned Dewey’s admiration. As Dewey’s books appeared in the West they published Russian translations, even during the Russian civil war brought on by the revolution when their resources were scarce. “Dewey’s ideas were apparently judged as crucial to the revolution as any weapon in the arsenal of the Red Army.” – writes Paul Kengor in Dupes: How America’s Adversaries Have Manipulated Progressives for a Century, though in Dewey’s case he was as much fellow duper as one duped.

    Dewey praised the collusion of school and state.

    What Are the Russian Schools Doing?

    Dewey: I gave in my last article some reasons for believing that in the “transitional” state of Russia chief significance attaches to the mental and moral (pace the Marxians) change that is taking place; that while in the end this transformation is supposed to be a means to economic and political change, for the present it is the other way around. This consideration is equivalent to saying that the import of all institutions is educational in the broad sense—that of their effects upon disposition and attitude. Their function is to create habits so that persons will act coöperatively and collectively as readily as now in capitalistic countries they act “individualistically.”

    The same consideration defines the importance and the purpose of the narrower educational agencies, the schools. They represent a direct and concentrated effort to obtain the effect which other institutions develop in a diffused and roundabout manner. The schools are, in current phrase, the “ideological arm of the Revolution.” In consequence, the activities of the schools dovetail in the most extraordinary way, both in administrative organization and in aim and spirit, into all other social agencies and interests.

    The connection that exists in the minds of Soviet educators between the formulation of attitudes and dispositions by domestic, industrial and political institutions and by the school may perhaps be indicated by reference to the account given, by one of the leaders of the new education, of his own development. His efforts at educational reform date back to the early years of this century, when he joined with a fellow Russian in conducting a social settlement in the working men’s quarter of Moscow. …In 1911, wishing a broader field, he started an educational experimental station in the country, some eighty or a hundred miles distant from Moscow, getting assistance from well-to-do Russians of liberal temper. This school, so I was informed, was based on a combination of Tolstoy’s version of Rousseau’s doctrine of freedom and the idea of the educational value of productive work derived from American sources.

    The story thus far is of some historical significance in indicating some of the causal factors in the present Soviet educational system. But its chief value depends upon a further development; especially the effect upon the minds of educational reformers of the constant opposition of established authority to even the most moderate and non-political efforts at educational reform and amelioration of the condition of the working population. The educator of whom I am speaking began as a liberal reformer, not a radical but a constitutional democrat. He worked in the faith and hope that the school, through giving a new type of education, might peacefully and gradually produce the required transformations in other institutions. His pilgrim’s progress from reforming pedagogue to convinced communist affords a symbol of the social phase of the entire Soviet educational movement.
    In the first place, there was the striking and unescapable fact that those reforming and progressive endeavors which were hampered in every possible way by the Tsar’s régime, a fact that certainly influenced many liberal intellectuals to lend their coöperation to the Bolshevist government. One of them, not a party * member, told me that he thought those intellectuals who had refused to coöperate wherever they could with the new government had made a tragic mistake; they had nullified their own power and had deprived Russia of assistance just when it was most needed. As for himself, he had found that the present government cleared the way for just the causes he had had at heart in the old régime, and whose progress had always been hopelessly compromised by its opposition; and that, although he was not a communist, he found his advice and even his criticism welcomed, as soon as the authorities recognized that he was sincerely trying to coöperate. And I may add that, while my experience was limited, I saw liberal intellectuals who had pursued both the policy he deplored and the one he recommended. There is no more unhappy and futile class on earth than the first, and none more fully alive and happy—in spite of narrowly restricted economic conditions, living quarters, salaries, etc.—than the second.

    This first consideration, the almost unimaginable contrast between the career and fate of social aspirations under the old régime and under the Soviet government, is something to which I, at least, had not given due weight in my prior estimates of Bolshevist Russia. And I imagine there are many who, while they are aware in a general way of the repressive and despotic character of the Tsar’s government, unconsciously form their appraisal of the present Russian system by putting it in contrast with an imaginary democratic system. 


     They forget that for the Russian millions the contrast is with the system of which alone they have had actual experience. The Russian system of government at the present time is like that to which the population has been accustomed for centuries, namely, a personal system; like the old system, it has many repressive traits. But viewed in the only way which the experience of the masses makes possible for them, it is one that has opened to them doors that were formerly shut and bolted; it is as interested in giving them access to sources of happiness as the only other government with which they have any acquaintance was to keep them in misery. This fact, and not that of espionage and police restriction, however excessive the latter may be, explains the stability of the present government, in spite of the comparatively small number of communists in the country. It relegates to the realm of pure fantasy those policies for dealing with Russia that are based on the notion that the present government is bound to fall from internal causes if only it can be sufficiently boycotted and isolated externally. I know of nothing that is more indicative of the state of illusion in which it is possible for isolated groups to live than the fact that, of five or six Russian dailies published by the émigrés in Paris, three are devoted to restoration of the monarchy.

    I have become involved in a diversion, though one naturally suggested by the marvelous development of progressive educational ideas and practices under the fostering care of the Bolshevist government—and I am speaking of what I have seen and not just been told about. However, the second factor that operated in the transformation of the educator (whose history I regard as typical and symbolic) takes us out of the region of reforming and progressive ideas into that of communism proper. It is the factor that would, I am sure, be emphasized by every communist educator rather than that which I have just mentioned. The frustration of educational aims by economic conditions occupied a much larger place in the story of the pilgrim’s progress from pedagogy to communism than did explicit and definite political and governmental opposition. In fact, the latter was mentioned only as an inevitable by-product of the former. There
    are, as he puts it, two educations, the greater and the smaller.

    The lesser is given by the school; the larger, and the one finally influential, is given by the actual conditions of life, especially those of the family and neighborhood. And according to his own story, this educator found that the work he was trying to do in the school, even under the relatively very favorable conditions of his experimental school, was undone by the educative—or miseducative—formation of disposition and mental habit proceeding from the environment. Hence he became convinced that the social medium and the progressive school must work together, must operate in harmony, reinforcing each other, if the aim of the progressive school was not to be constantly undermined and dissipated; with the growth of this conviction he became insensibly a communist. He became convinced that the central force in undoing the work of socialized reform he was trying to achieve by means of school agencies was precisely the egoistic and private ideals and methods inculcated by the institution of private property, profit and acquisitive possession.

    The story is instructive because of its typically symbolic character; if it were expanded, it would also lead into an account of the definite content of Soviet school activities in the concrete. For as far as the influence of this particular educator is concerned, the subject-matter, the methods of teaching, and the spirit of school administration and discipline are all treated as ways of producing harmony of operation between concrete social conditions—taking into account their local diversity—and school procedures. My contacts were not sufficiently prolonged to enable me, even if space permitted, to give an adequate report of the structure and technique of this work of harmonization. But its general spirit may at least be suggested. During the transitional régime, the school cannot count upon the larger education to create in any single and whole-hearted way the required collective and coöperative mentality.

    The traditional customs and institutions of the peasant, his small tracts, his three-system farming, the influence of home and Church, all work automatically to create in him an individualistic ideology. In spite of the greater inclination of the city worker towards collectivism, even his social environment works adversely in many respects. Hence the great task of the school is to counteract and transform those domestic and neighborhood tendencies that are still so strong, even in a nominally collectivistic régime.

    In order to accomplish this end, the teachers must in the first place know with great detail and accuracy just what the conditions are to which pupils are subject in the home, and thus be able to interpret the habits and acts of the pupil in the school in the light of his environing conditions—and this, not just in some general way, but as definitely as a skilled physician diagnoses in the light of their causes the diseased conditions with which he is dealing.

    So this educator described his philosophy as “Social Behaviorism.” Whatever he saw, a mode of farming, farm implements, style of home construction, domestic industry, church building, etc., led him to ask for its probable effect upon the behavior of those who were subject to its influence. On the other hand the teacher strove to learn, whenever he was confronted with any mode of undesirable behavior on the part of a pupil, how to trace it back to its definite social causation. Such an idea, however illuminating in the abstract, would,of course, remain barren without some technique to carry it into effect.

    And one of the most interesting pedagogical innovations with which I am acquainted is the technique which has been worked out for enabling teachers to discover the actual conditions that influence pupils in their out-of-school life; and I hope someone with more time than I had at command will before long set forth the method in detail. Here I can only say that it involves, among other things, discussions in connection with history and geography, the themes of written work, the compositions of pupils, and also a detailed study throughout the year of home and family budgets. Quite apart from any economic theory, communistic or individualistic, the results are already of great pedagogical value, and promise to provide a new and fruitful method of sociological research.

    The knowledge thus gained of home conditions and their effect upon behavior (and I may say in passing that this social behaviorism seems to me much more promising intellectually than any exclusively physiological behaviorism can ever prove to be) is preliminary to the development of methods which will enable schools to react favorably upon the undesirable conditions discovered, and to reinforce such desirable agencies as exist. Here, of course, is the point at which the socially constructive work of the school comes in. A little something will be said about this later in detail, when I come to speak of the idea of “socially useful” work as a criterion for deciding upon the value of “projects”—for Soviet education is committed to the “project method.” But aside from its practical working out, it is also interesting in that it locates one of the burning points of present Russian pedagogical theoretical education. For there is still a school that holds that educational principles can be derived from psychology and biology—although the weight of citations from Marx is now eclipsing their influence—and that correct educational methods are bound to produce the desired effect independently of concrete knowledge of domestic and local environment.

    I have dwelt too long on certain general considerations, at the expense of any account of what schools are actually doing and how they are doing it. My excuse is that, in relation to the entire Russian situation, it is these generic points of social aspiration and contact that are significant. That which distinguishes the Soviet schools both from other national systems and from the progressive schools of other countries (with which they have much in common) is precisely the conscious control of every educational procedure by reference to a single and comprehensive social purpose. It is this reference that accounts for the social interlocking to which I referred at the outset. The point may be illustrated by the bearing of school activity upon the family institution as that is conceived by the orthodox Marxian socialists. That thorough-going collectivists regard the traditional family as exclusive and isolating in effect and hence as hostile to a truly communal life, is too familiar to require rehearsal. Apart, however, from the effect of the oft-recited Bolshevist modifications of marriage and divorce, the institution of the family is being sapped indirectly rather than by frontal attack; its historic supports, economic and ecclesiastical, are weakened. For example, the limitation of living quarters, enforced in Russia as in other countries by the War, is deliberately taken advantage of to create social combinations wider than that of the family and that cut across its ties. There is no word one hears oftener than Gruppe, * and all sorts of groups are instituted that militate against the primary social importance of the family unit. In consequence, to anyone who looks at the matter cold-bloodedly, free from sentimental associations clustering about the historic family institution, a most interesting sociological experimentation is taking place, the effect of which should do something to determine how far the bonds that hold the traditional family together are intrinsic and how far due to extraneous causes; and how far the family in its accustomed form is a truly socializing agency and how far a breeder of non-social interests.

    Our special concern here is with the rôle of the schools in building up forces and factors whose natural effect is to undermine the importance and uniqueness of family life. It is obvious to any observer that in every western country the increase of importance of public schools has been at least coincident with a relaxation of older family ties.

    What is going on in Russia appears to be a planned acceleration of this process. For example, the earliest section of the school system, dealing with children from three to seven, aims, in the cities, to keep children under its charge six, eight and ten hours per day, and in ultimate ideal this procedure is to be universal and compulsory. When it is carried out, the effect on family life is too evident to need to be dwelt upon—although at present even in Moscow only one-tenth of the children of this age are in such schools. Nor does the invasion of family life stop at this point in dealing with young children. There are in contemplation summer colonies in the country, corresponding to our fresh-air homes for children from slums, in which children from these all-day “kindergarten” schools will spend a large part of the summer months. Some of the summer colonies are already in existence; those visited compare favorably with similar institutions anywhere, with respect to food, hygiene, medical attention and daily nurture. Now, it would be too much to say that these institutions are deliberately planned with sole reference to their disintegrating effect upon family life; there are doubtless other more conspicuous causes. They are part of a whole network of agencies by means of which the Soviet government is showing its special care for the laboring class in order to gain its political support, and to give a working object-lesson in the value of a communistic scheme. One derives from this, as from many other social undertakings, the impression that the Soviet authorities are trying to forestall, in deliberately planned and wholesale manner, those consequences of industrialization which in other countries have crept upon society piece-meal and unconsciously. For every large industrial center in any western country shows that in fact the effect of machine industrialization has been to disintegrate the traditional family. *

    From this point of view, the Russian government is doing on a large scale what private philanthropy has done in our cities by means of crèches, etc. But even when these allowances are made, it remains true that we have here a striking exemplification of the conscious and systematic utilization of the school in behalf of a definite social policy. There are many elements of propaganda connected with this policy. But the broad effort to employ the education of the young as means of realizing certain social purposes cannot be dismissed as propaganda without relegating to that category all endeavor at deliberate social control.

    Reference to this phase of Soviet education may perhaps be suitably concluded by a quotation from Lenin that has become a part of the canonical scriptures of Bolshevist educational literature. For it indicates that, were it necessary, official authority could be cited for the seemingly extreme statements I have made about the central position of the schools in the production of a communist ideology as a condition of the successful operation of communist institutions. “The school, apart from life, apart from politics, is a lie, a hypocrisy. Bourgeois society indulged in this lie, covering up the fact that it was using the schools as a means of domination, by declaring that the school was politically neutral, and in the service of all. We must declare openly what it concealed, namely, the political function of the school. While the object of our previous struggle was to overthrow the bourgeoisie, the aim of the new generation is much more complex: It is to construct communist society.”

    The idea of a school in which pupils, and therefore, studies and methods, are connected with social life, instead of being isolated, is one familiar in educational theory. In some form, it is the idea that underlies all attempts at thorough-going educational reform. What is characteristic of Soviet education is not, therefore, the idea of a dovetailing of school activities into out-of-school social activities, but the fact that for the first time in history there is an educational system officially organized on the basis of this principle. Instead of being exemplified, as it is with ourselves, in a few scattering schools that are private enterprises, it has the weight and a authority of the whole régime behind it. In trying to satisfy my mind as to how and why it was that the educational leaders have been able in so short a time to develop a working model of this sort of education, with so little precedent upon which to fall back, I was forced to the conclusion that the secret lay in the fact that they could give to the economic and industrial phase of social life the central place it actually occupies in present life. In that fact lies the great advantage the Revolution has conferred upon educational reformers in Russia, in comparison with those in the rest of the world.

    I do not see how any honest educational reformer in western countries can deny that the greatest practical obstacle in the way of introducing into schools that connection with social life which he regards as desirable is the great part played by personal competition and desire for private profit in our economic life. This fact almost makes it necessary that in important respects school activities should be protected from social contacts and connections, instead of being organized to create them. The Russian educational situation is enough to convert one to the idea that only in a society based upon the coöperative principle can the ideals of educational reformers be adequately carried into operation.
    The central place of economic connections in the dovetailing of school work with social life outside the school is explicitly stated in the official documents of Commissar Lunacharsky. He writes: “The two chief present problems of social education are: (1) The development of public economy with reference to Socialist reconstruction in general and the efficiency of labor in particular; (2) the development of the population in the spirit of communism.” The aims of education are set forth as follows: “(1) The union of general culture with efficiency of labor and power to share in public life; (2) supply of the actual needs of national economy by preparation of workers in different branches and categories of qualifications; (3) meeting the need of different localities and different kinds of workers.” Like all formal statements, these propositions have to be understood in the light of the practices by which they are carried into effect.

    So interpreted, the fact that among the aims the “union of general culture with efficiency of labor” precedes that of supply of special needs through preparation of workers assumes a significance that might not otherwise be apparent. For perhaps the striking thing in the system is that it is not vocational, in the narrow sense those words often have with us, namely, the technical training of specialized workers. On the contrary, such training is everywhere postponed and subordinated to the requirements of general culture, which is, however, itself conceived of in a socially industrial sense; that is to say, as discovery and development of the capacities that enable an individual to carry on in a coöperative way, work that is socially useful, “socially useful” being conceived in the generous sense of whatever makes human life fuller and richer. Perhaps the easiest way to grasp the spirit of the industrial connections of school work with general social activities is to take the utterances of our own Manufacturers’

    Association on the same topic and then reverse them. Preparation for special occupations is deferred to the stage of special schools called Technicums, * which can be entered only after seven years of the public “unified” school ** have been completed. These schools are called “polytechnic,” but the word is a misleading one in its ordinary English associations. For with us it signifies a school in which individual pupils can select and pursue any one of a considerable number of technologies, while in the Russian system it signifies a school in which pupils, instead of receiving a “mono-technical” training, are instructed in the matters which are fundamental to a number of special industrial techniques. In other words, even in the definitely vocational schools, specialized training for a particular calling is postponed until the latest years, after a general technological and scientific-social foundation has been laid.

    As far as could be determined, there are two causes for the adoption of this broad conception of industrial education, in identification with the general culture appropriate to a coöperatively conducted society. One is the state of progressive educational theory in other countries, especially the United States, during the early formative years after the Revolution. For a leading principle of this advanced doctrine was that participation in productive work is the chief stimulus and guide to self-educative activity on the part of pupils, since such productive work is both in accord with the natural or psychological process of learning; and also provides the most direct road to connecting the school with social life, because of the part played by occupations in the latter. Some of the liberal Russian educators were carrying on private experimental schools on this basis before the Revolution; the doctrine had the prestige of being the most advanced among educational philosophies, and it answered to immediate Russian necessities.

    Thus from an early period the idea of the “school of work” (Arbeitschule, école du travail, escuela d’acción) was quite central in post-revolutionary school undertakings. And a main feature of this doctrine was that, while productive work is educative par excellence, it must be taken in a broad social sense, and as a means of creating a social new order and not simply as an accommodation to the existing economic régime.It gave the idea a definitely socialistic form by interpreting the idea of work on the basis of the new estate of the worker brought about by the proletarian revolution. The change was a more or less gradual one, and even now there is hardly a complete translation or fusion. But the spirit of the change is well indicated in the words of one of the leaders of educational thought: “A school is a true school of work in the degree in which it prepares the students to appreciate and share in the ideology of the workers—whether country or city.” And by the worker is here meant, of course, the worker made conscious of his position and function by means of the Revolution. This transformation of the earlier “bourgeois reforming idea” through emphasis upon the ideology of the labor movement thus continued and reinforced the earlier emphasis upon the general idea of the connection of the school with industry.

    In lieu of this account I can only pay my tribute to the liberating effect of active participation in social life upon the attitude of students. Those whom I met had a vitality and a kind of confidence in life—not to be confused with mere self-confidence—that afforded one of the most stimulating experiences of my life. Their spirit was well reflected in the inscription which a boy of fourteen wrote upon the back of a painting he presented me with. He was in one of the schools in which the idea just set forth is most completely and intelligently carried out, and he wrote that the picture was given in memory of the “school that opened my eyes.” All that I had ever, on theoretical grounds, believed as to the extent to which the dull and dispirited attitude of the average school is due to isolation of school from life was more than confirmed by what I saw of the opposite in Russian schools.

    There are three or four special points that call for notice in the identification established between cultural and industrial education. One of them is suggested by the official statement regarding the meeting by the schools of local conditions and needs. Soviet education has not made the mistake of confusing unity of education with uniformity: on the contrary, centralization is limited to the matter of ultimate aim and spirit, while in detail diversification is permitted, or rather encouraged. * (NVDR:Diversity in accidental details, conformity in ultimate aim; this was a Stalinist idea. – Editor.]
    Its province has its own experimental school, that supplements the work of the central or federal experimental stations, by studying local resources, materials and problems with a view to adapting school work to them. The primary principle of method officially laid down is that, in every topic, work by pupils is to begin with observation of their own environment, natural and social. (The best museum of natural and social materials for pedagogical purposes I have ever seen is in a country district outside of Leningrad, constructed on the basis of a complete exhibit of local fauna, flora, mineralogy, etc., and local antiquities and history, made by pupils’ excursions under the direction of their teachers.)

    This principle of making connections with social life on the basis of starting from the immediate environment is exemplified on its broadest scale in the educational work done with the minority populations of Russia—of which there are some fifty different nationalities. The idea of cultural autonomy that underlies political federation is made a reality in the schools. Before the Revolution, many, most of them had no schools, and a considerable number of them not even a written language. In about ten years, through enlisting the efforts of anthropologists and linguistic scholars—which branch of science Russia has always been strong—all the different languages have been reduced to written form, textbooks in the local language provided, each adapted to local environment and industrial habits, and at least the beginnings of a school system introduced. Aside from immediate educational results, one is impressed with the idea that the scrupulous regard for cultural independence characteristic of the Soviet régime is one of the chief causes of its stability, in of the non-communist beliefs of most of these populations. Going a little further, one may say that the freedom from race- and color-prejudice characteristic of the régime is one of the greatest assets in Bolshevist propaganda among Asiatic peoples. The most effective way to counteract the influence of that propaganda would be for western nations to abandon their superiority-complex in dealing with Asiatic populations, and thereby deprive Bolshevism of its contention that capitalism, imperialistic exploitation and race prejudice are so inseparably conjoined that the sole relief of native peoples from them lies in adoption of communism under Russian auspices.

    The central place of human labor in the educational scheme is made manifest in the plan for the selection and organization of subject-matter, or the studies of the curriculum. This principle is officially designated the “complex system.” Details appropriately belong in a special educational journal, but in general the system means, on the negative side, the abandonment of splitting up subject-matter into isolated “studies,” such as form the program in the conventional school, and finding the matter of study on some total phase of human life—including nature in the relations it sustains to the life of man in society. Employing the words of the official statement: “At the basis of the whole program is found the study of human work and its organization: the point of departure is the study of this work as found in its local manifestations.” Observations of the latter are, however, to be developed by “recourse to the experience of humanity—that is, books, so that the local phenomena may be connected with national and international industrial life.”

    It is worthy of note that, in order to carry out this conception of the proper subject-matter of study, it is necessary for the teachers themselves to become students, for they must conceive of the traditional subject-matter from a new point of view. They are compelled, in order to be successful, both to study their local environment and to become familiar with the detailed economic plans of the central government. For example, the greatest importance is attached in the educational scheme to natural science and what we call nature-study. But according to the ruling principle, this material must not be treated as so much isolated stuff to be learned by itself, but be considered in the ways in which it actually enters into human life by means of utilization of natural resources and energies in industry for social purposes. Aside from the vitalization of physical knowledge supplied by thus putting it in its human context, this method of presentation compels teachers to be cognizant of the Gosplan —that is, the detailed projects, looking ahead over a series of years, of the government for the economic development of the country. An educator from a bourgeois country may well envy the added dignity that comes to the function of the teacher when he is taken into partnership in plans for the social development of his country. Such an one can hardly avoid asking himself whether this partnership is possible only in a country where industry is a public function rather than a private undertaking; he may not find any sure answer to the question, but the continued presence of the query in his mind will surely serve as an eye-opening stimulus.

    In American literature regarding Soviet education, “the complex system” is often identified with the “project method” as that has developed in our own country. In so far as both procedures get away from starting with fixed lessons in isolated studies, and substitute for them an endeavor to bring students through their own activity into contact with some relatively total slice of life or nature, there is ground for the identification. By and large, however, it is misleading, and for two reasons. In the first place, the complex method involves a unified intellectual scheme of organization: it centers, as already noted, about the study of human work in its connection on one side with natural materials and energies, and on the other side with social and political history and institutions. From this intellectual background, it results that, while Russian educators acknowledge here—as in many other things—an original indebtedness to American theory, they criticize many of the “projects” employedthey do not belong to any general social aim, nor have definite social consequences in their train.

    To them, an educative “project” is the means by which the principle of some “complex” or unified whole of social subject-matter is realized. Its criterion of value is its contribution to some “socially useful work.” Actual projects vary according to special conditions, urban or rural, and particular needs and deficiencies of the local environment. In general, they include contributions to improvement of sanitation and hygienic conditions (in which respects there is an active campaign carried on, modelled largely upon American techniques), assisting in the campaign against illiteracy; reading newspapers and books to the illiterate; helping in clubs, excursions, etc., with younger children; assisting ignorant adults to understand the policies of local Soviets so that they can take part in them intelligently; engaging in communist propaganda, and, on the industrial side, taking some part in a multitude of diverse activities calculated to improve economic conditions. In a rural school that was visited, for example, students carried on what in a conventional school would be the separate studies of botany and entomology by cultivating flowers, food-plants, fruits, etc., under experimental conditions, observing the relation to them of insects, noxious and helpful, and then making known the results to their parents and other farmers, distributing improved strains of seed, etc. In each case, the aim is that sooner or later the work shall terminate in some actual participation in the larger social life, if only by young children carrying flowers to an invalid or to their parents. In one of the city schools where this work has been longest carried on, I saw, for example, interesting charts that showed the transformation of detailed hygienic and living conditions of the homes in a working men’s quarter effected through a period of ten years by the boys and girls of the school.

    A word regarding the system of administration and discipline of Soviet schools perhaps finds its natural place in this connection. During a certain period, the idea of freedom and student control tended to run riot. But apparently the idea of “auto-organization” (which is fundamental in the official scheme) has now been worked out in a positive form, so that, upon the whole, the excesses of the earlier period are obsolescent. The connection with what has just been said lies in the fact that as far as possible the organizations of pupils that are relied upon to achieve self-discipline are not created for the sake of school “government,” but grow out of the carrying on of some line of work needed in the school itself, or in the neighborhood.

    Here, too, while the idea of self-government developed in American schools was the originally stimulating factor, the ordinary American practice is criticized as involving too much imitation of adult political forms (instead of growing out of the students’ own social relationships), and hence as being artificial and external. In view of the prevailing idea of other countries as to the total lack of freedom and total disregard of democratic methods in Bolshevist Russia, it is disconcerting, to say the least, to anyone who has shared in that belief, to find Russian school children much more democratically organized than are our own; and to note that they are receiving through the system of school administration a training that fits them, much more systematically than is attempted in our fessedly democratic country, for later active participation in the self-direction of both local communities and industries.

    While an American visitor may feel a certain patriotic pride in noting in how many respects an initial impulse came from some progressive school in our own country, he is at once humiliated and stimulated to new endeavor to see how much more organically that idea is incorporated in the Russian system than in our own. Even if he does not agree with the assertion of communist educators that the progressive ideals of liberal educators can actually be carried out only in a country that is undergoing an economic revolution in the socialist direction, he will be forced into searchings of heart and mind that are needed and wholesome. In any case, if his experience is at all like mine, he will deeply regret those artificial barriers and that barricade of false reports that now isolates American teachers from that educational system in which our professed progressive democratic ideas are most completely embodied, and from which accordingly we might, if we would, learn much more than from the system of any other country. I understand now as I never did before the criticism of some foreign visitors, especially from France, that condemn Soviet Russia for entering too ardently upon an “Americanization” of traditional European culture.



    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Dewey
    10-08-2021, 07:24 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    09-08-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Paul Yperman, vurige voorstander en mede-architect van de hervorming secundair onderwijs wast de handen in onschuld & lamenteert over de nefaste gevolgen voor tso/bso, ...
    Paul Yperman, vurige voorstander en mede-architect van de
    hervorming secundair onderwijs wast de handen in onschuld & lamenteert over de nefaste gevolgen voor tso/bso, ...

    We staan nog even stil bij een recent Interview met Paul Yperman in de krant De Standaard 14 juni j.l : Meer leerlingen in het aso, dat is op zich geen goede zaak. Yperman lamenteert over de nefaste gevolgen van de hervorming: over het feit dat nu nog meer leerlingen naar het aso gaan en minder naar tso/bso, over het feit dat de nieuwe gemeenschappelijke eindtermen algemene vorming te weinig rekening hielden met de specificiteit van tso/bso waardoor de technische vorming in het gedrang komt, … Hij negeert ook de belangriijke fuctie van gemeenschappelijke eindtermen en pleit blijkbaar  ook voor Jezuïetenwiskunde.

    Yperman: geen niveaudaling, geen nivellerende Et en leerplannen

    Dat Yperman geen voorstander is van het verhogen van de onderwijslat is begrijpelijk. Yperman ontkende steeds de niveaudaling - samen met de twee kopstukken van de eigen koepel, Chris Smits en Lieven Boeve. De lat moest volgens hem dus niet hoger gelegd worden. Hij erkende dus ook de nivellerende invloed van de eindtermen en leerplannen niet. Op 24 januari 2013 stelde hij in de krant De Morgen: Onze leerlingen vandaag kennen misschien minder, maar kunnen meer. Welke kennis heeft een leerling nodig om toepassingsgericht te kunnen werken. Kennis is alleen maar vruchtbaar als je ze kan toepassen. en je kan pas iets toepassen als er kennis aanwezig is. Toen ik aan de universiteit zat, zeiden de proffen: 'in vergelijking met jullie voorgangers weten jullie niets meer' Vandaag zeggen sommigen net hetzelfde.

    Negatie belangrijke functies ET & Jezuïetenwiskunde

    Yperman stelt: Vanuit het opvoedingsproject van de Jezuïetenscholen is zo’n uitgebreide set van eindtermen een bedreiging voor onze autonomie. Als we de leraars geen mede-eigenaars maken van het leerproces, ben ik ervan overtuigd dat we niet alleen de motivatie, maar ook de kwaliteit zien afnemen. Yperman opteert net als Boeve voor minimale eindtermen en negeert zo de belangrijke functies van gemeenschappelijke leerdoelen. Hij wekt ook de indruk dat er zoiets bestaat als Jezuïetenwiskunde e.d.

    Architect hervorming s.o.: ik ben niet verantwoordelijk voor problemen in tso/bso, voor aso-isering

    Yperman is een van de vurige architecten van de structuurhervorming s.o. Hij is dus mede verantwoordelijk voor de aso-isering van het s.o., voor het feit dat men te weinig rekening hield met de specificiteit van tso/bso, en dus voor het feit dat vooral het tso/bso de dupe werd - ook van de nieuwe gemeenschappelijke eindtermen én leerplannen.
    Yperman, momenteel nog even hoofd van de Jezuïetencolleges, was destijds adviseur van het verbond van het katholiek secundair onderwijs, lid van de commissie Monard die in 2009 een eerste hervormingsplan opstelde. In de periode 2009-2014 werd hij - niet toevallig- adviseur van minister Pascal Smet en mede opsteller van de hervormingsplannen van de mininster Hij was destijds ook getipt als opvolger van Mieke Van Hecke.
    Hij was dus ook medewerker van het verbond van het katholiek secundair onderwijs dat in 2009 al gemeenschappelijke leerplannen oplegde, die te weinig rekening hielden met de specificiteit van veel tso/bso-leerlingen: te weinig afgestemd op de noden van de leerlingen van de meeste technische opties.

    Yperman lamenteert dat de hervorming leidde tot minder leerlingen voor tso/bso: Meer leerlingen in het aso, dat is op zich geen goede zaak. Hij erkent ook dat de hervorming, de aso-isering de specifieke technische vorming in het gedrang bracht. De krant De Standaard stelde Yperman op 14 juni dan ook de kritische vraag: U werkte toch zelf op het kabinet van minister Pascal Smet en bent een van de architecten van de modernisering van het secundair onderwijs. Het is nu bon ton te zeggen dat die is uitgedraaid op een flop.

    Yperman beantwoordde die stekelige vraag met een jezuïetenstreek: Op een bepaald moment vroegen we ons zelf af of de hervorming nog de moeite waard was. Op het moment dat je terug naar de tekentafel wil, komt de politieke druk. Men is meer tevreden met een slecht resultaat dan geen resultaat. Het trieste is dat de opvolger van onderwijsminister Smet, Hilde Crevits, nog eens die kameel erdoor gejaagd heeft. Wat er finaal uit is gekomen, was onherkenbaar

    Yperman, een belangrijke architect van de hervorming geeft wel openlijk toe dat de hervorming een flop is geworden; maar hij acht zich geenszins mede verantwoordelijk. Hij pakt uit met een uitvlucht voor de nefaste gevolgen van de hervorming, een uitvlucht die hij letterlijk overnam van Georges Monard die dit destijds ook als uitvlucht gebruikte: Stuur een renpaard (rapport-Monard, Yperman ...) door de onderhandelingen, en je mag blij zijn dat er een kameel uitkomt. Wat er finaal is uitgekomen, was onherkenbaar.

    Yperman voegt er aan toe: De laatste vijf ministers hebben geprobeerd om het tso en bso te waarderen door vooral van het aso af te blijven. Dat is een vergissing. Ik ben ervan overtuigd dat we aan alles moeten sleutelen om succesvol te hervormen.
    Heeft Yperman nog niet ingezien dat de structuurhervormingen s.o., eigenlijk al vanaf het VSO- steeds een aso-isering betekenden - en een aderlating kwantitatief en kwalitatief voor het tso/b.s.o.
    Bedreiging vrijheid van leraren!??

    Bevoogder Yperman over staatspedagogiek

    Yperman trekt nu als vertegenwoordiger van de Jezuïtencolleges samen met Lieven Boeve naar het Grondwettelijk Hof en dit in naam van de zgn. pedagogische vrijheid. Hij stelt: Vanuit ons opvoedingsproject is zo’n uitgebreide set van eindtermen een bedreiging. Als we de leraar geen vrijheid geven ben ik ervan overtuigd dat we niet alleen de motivatie, maar ook de kwaliteit zien afnemen.
    We toonde al aan dat de problemen met de eindtermen- vooral voor het tso/bso, in de eerste plaats een gevolg van de ook door hem gepropageerde hervorming en aso-isering van het s.o.

    Yperman legde zelf pedagogische aanpak op in hervormingsplannen s.o.

    Yperman schermt met de vrijheid van de leraren. maar zelf hield hij - net als Boeve - niet de minste rekening met het grote verzet tegen de hervorming s.o. vanwege de leraren.
    Yperman stelt nu dat de eindtermen wegens hun uitgebreidheid de pedagogische vrijheid van de leraren aantasten. Maar Yperman zelf had er in zijn beleidsperiode van 2004 tot 2013 geen problemen mee om in de hervormingsplannen die hij mede opstelde een pedagogische aanpak op te leggen, een vrij controversiële dan nog.

    *Als lid van de commissie Monard had Yperman geen problemen met het feit dat tegelijk gepleit werd voor het opleggen van de zachte didactiek, van het zgn. AVC-leren: Activerend, Vakoverschrijdend en Competentiegericht, een pedagogische aanpak, staatspedagogie die tevens een bedreiging betekent voor de kwaliteit van het onderwijs. 
     Het plan-Monard stelde: We geven nog les als in de vorige eeuw”. Ons s.o. is nog veel schoolser dan in andere landen. In de eerste graad komen de leerlingen in een totaal ander systeem terecht dan in het basisonderwijs. Het tempo is er te hoog, de invalshoek sterk cognitief (p. 39). 

    In de oriëntatienota Mensen doen schitteren - 2010 stellen Smet, Yperman en co dat ze ook een pedagogisch-didactische aanpak zullen opleggen. De geplande invoering van competentiegericht onderwijs e.d. is volgens de nota zelfs dé motor van de innovatie: Gelet op de belangrijke maat- schappelijke opdracht op vlak van competentie ontwikkeling voor ons Vlaams onderwijs, kiezen we voor ons toekomstige secundair onderwijs resoluut voor ‘competentieontwikkelend onderwijs’, niet alleen omwille van sociale en economische motieven, maar ook en vooral vanuit ontwikkelingspsychologische en onderwijskundige argumenten. Competentieontwikkelend onderwijs versterkt bijvoorbeeld de mogelijkheid dat leerlingen het eigen leren in handen kunnen nemen. In het kielzog van het competentiedebat is de vraag naar nieuwe vormen van leren op de voorgrond gekomen. Innovatieve leeromgevingen en nieuwe leerstrategieën komen daarmee volop in de belangstelling. Sommige auteurs zien projectwerk en een leren dat vertrekt vanuit reële problemen als dé sleutel tot een succesvolle implementatie van ‘competenties voor de 21e eeuw’.

    Bevoogder Yperman schermt nu met de vrijheid van de leraar, maar is blijkbaar vergeten dat precies de hervormingsplannen van de commissie Monard en van minister Smet die hij mede opstelde, de leerkrachten veel meer een pedagogische aanpak wilden opleggen, net overigens als de leerplannen van zijn eigen onderwijskoepel. Veel leerkrachten van het eigen onderwijsnet hebben hier de voorbije 20 jaar tegen geprotesteerd. Zijn eigen koepel legde in 2016 met de invoering van het nieuwe ZILL-leerplan eens te meer nog een pedagogische aanpak op: ontwikkelingsgericht/constructivistisch leren, vakkenoverschrijdend totaliteitsonderwijs., ...

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Yperman
    09-08-2021, 07:51 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Robert Peal in 'Progressively worse' in Engels onderwijs voorbije 50 jaar: historiek van progressivisme in Engels onderwijs The burden of bad ideas in British schools Zogenaamd progressief onderwijs was alles behalve progressief
    Robert Peal in 'Progressively worse' in Engels onderwijs voorbije 50 jaar: historiek van progressivisme in Engels onderwijs

    The burden of bad ideas in British schools

    Zogenaamd progressief onderwijs was alles behalve progressief

    Bedenking vooraf:: we maakten in Vlaanderen de voorbije 50 jaar een afgezwakte versie mee van wat zich in Engeland afspeelde: comprehensief secundair onderwijs en egalitaire ideologie, child-centred-onderwijs, anti-autoritair onderwijs, kennisrelativisme, constructivistisch onderwijs...
    In Vlaanderen was er de voorbije 50 jaar wel meer weerstand tegen beeldenstormerij en neofilie vanwege veel praktijkmensen, tal van lerarenopleiders uit de klassieke normaalscholen en regentaten, Onderwijskrant ... Dit verklaart ook waarom Vlaamse leerlingen voor PISA/TIMSS ... zoveel beter scoorden dan Engelse. Onze sterke Vlaamse onderwijstraditie heeft de progressieve storm iets beter doorstaan dan b.v. in Engeland - ook al was/is ook hier de averij aanzienlijk.

    Uit de inleiding van het boek:
    "Progressive education seeks to apply political
    principles such as individual freedom and an aversion
    to authority to the realm of education. As such, it
    achieved great popularity amongst an idealistic younger
    generation of teachers influenced by the ideas of the
    New Left and the counter-culture of the 1960s.
    Although often associated with the political left, it is wrong to
    see progressive education as its direct corollary. Many
    within the British Labour movement forcefully opposed
    progressive education during the 1960s and 1970s, and
    again during the 1990s.

    The idealism of progressive education had, and
    continues to have, a strong emotional appeal to modern
    sympathies. Freeing pupils from the overbearing authority
    of teachers, allowing them to follow their own interests,
    and making learning fun as opposed to coercive, all
    appear as sensible measures to the enlightened, liberalminded onlooker. However, as I hope to show, such anapproach has had a devastating effect on pupils’ education.
    There are four core themes that constitute progressive
    education, which have been increasingly influential on
    state education since the 1960s. They require some prior
    discussion.

    1 Education should be child-centred.

    Perhaps the most important of progressive education’s
    themes, child-centred learning states that pupils
    should direct their own learning. Set against
    a more traditional vision of teacher-led or
    whole-class teaching, child-centred learning
    relegates the role of the teacher from being
    a ‘sage on the stage’ to a ‘guide on the side’. It
    states that learning is superior when pupils find
    things out for themselves, and are not simply
    told information by a knowledgeable authority.
    To achieve this, teachers should play the role of
    ‘facilitators’, designing lessons that are active,
    relevant or fun in an environment where pupils
    can learn for themselves. 

    Child-centred advocatestypically have an aversion to practices ‘imposed’
    upon the pupils by the teacher, such as discrete
    subject divisions, homework, examinations, notetaking or rote-learning, preferring to organise lessons around topics, group work, activities and extended projects.
    The analogy of a child with agrowing plant is popularly used, suggesting thatno external input is needed to nurture a child’seducation, but simply the provision of the right
    environment in which they can flower.

    2 Knowledge is not central to education.

    This theme is set against the more traditional idea of
    education as the transfer of knowledge. Progressive
    educators parody this as rote-learning or filling
    buckets – a reference to the aphorism Education
    is not the filling of a vessel, but the lighting of a
    fire, often attributed to W. B. Yeats but actually
    from Plutarch. 

    Knowledge is re-characterised as a
    transitory component of education, only necessary
    for the ultimate aim of developing certain abilities
    or traits. These could be ‘critical thinking’,
    creativity or a love of learning. More recently,
    educationists have challenged the knowledge that
    the teacher seeks to impart as being politically or
    culturally partisan, for example promoting the
    work of ‘dead white men’ in the canon of English
    literature. Also, this aversion to knowledge has
    fused with the modern, managerial language of
    ‘skills’. Subjects now seek to equip pupils not with
    knowledge but with certain ‘transferable skills’,
    which will aid them in later life.

    3 Strict discipline and moral education are oppressive.

    Whilst the previous two themes
    challenge the teacher’s role as an authority in their
    subject, this theme challenges the teacher’s role as
    a moral authority. Strongly influenced by romantic
    idealism, which proclaims the innate good of a
    child, this theme leads to a greater leniency in
    dealing with poor pupil behaviour.

    The root of bad behaviour is seen not as the fault of the child, but
    the fault of the teacher or institution. Therefore,
    the pupil should not be punished, but the teacher
    or institution should amend their ways to become
    more aligned with the needs of the child. As
    such, this theme is related to the first theme, as
    there is an assumption that if a teacher makes
    a lesson sufficiently child-centred, the pupils
    will be willing to learn and coercion will become
    unnecessary. In addition, progressive educationists
    do not believe that schools have the moral
    authority to influence the character formation of
    the pupil. Instead, they take a rationalist view of a
    child’s moral formation, which suggests the school
    should give pupils the requisite information to
    reach moral conclusions independently, a change
    summed up by the mantra ‘teach, don’t preach’.
    4 Socio-economic background dictates success
    (En invoering comprehensief onderwijs!)
    This theme is really an addendum to the previous
    three. Whilst the other themes are concerned
    with a pupil’s education at school, this theme is
    aimed at explaining their subsequent academic
    performance. It is heavily influenced by the work
    of Basil Bernstein, a professor of Educational
    Sociology.

    In 1970, Bernstein wrote a seminal
    essay for New Society entitled ‘Education cannot
    compensate for society’. Such thinking caused
    generations of teachers to believe that schools can
    do little to change a pupil’s academic performance,
    as the overriding determinant of their success is
    their home background.

    This ‘sociological view’ links with the first theme as many educationistshave concluded that, instead of expecting working-class pupils to access curriculum content
    designed by middle-class interests, they should
    have schooling tailored to their own interests and
    needs. In America the ‘sociological view’ has led
    to the popularity of the saying ‘you cannot solve
    education until you solve poverty’. This theme has
    formed a convenient alliance with the previous
    three themes as a means of excusing, or deflecting
    attention away from, the problems they have
    caused.

    These four themes have become an orthodoxy within
    British state education over the past half a century. They
    may have been watered down at classroom level, but their
    underlying principles still govern the behaviour of many
    British teachers. This surrender of worldly knowledge to
    the existing interests of the child, and the dethroning of
    the teacher as both a moral and subject authority, have
    led to a profound dumbing down in our schools. As such,
    it is reasonable to conclude that progressive education is
    as close as one can get to the root cause of educational
    failure in Britain.

    It has become unfashionable to pose the ideas of
    progressive education against those of, for want of a better
    term, ‘traditional’ education.

    Education commentators are likely to say that such polarising rhetoric establishes
    false dichotomies, when in reality a sensible mixture
    of the two approaches is required. This is true. No
    one in education should be an absolutist, and the best
    ‘traditionalist’ teacher will still pay heed to the existing
    interests of their pupils, and know how to combine
    authority with friendliness.

    Such dichotomies (skills/knowledge, child-centred/teacher-led) are perhaps better thought of as sitting at opposite ends of a spectrum. If we are to decide what constitutes a sensible position on each spectrum, we need to appreciate better how far British schools currently gravitate towards the progressive ends.
    Whilst a wholesale move towards traditionalist modes of education would be harmful, a corrective shift in that direction is desperately needed.
    Some may protest that British teachers in the twentyfirst century are not wedded to such ‘ideological’ thinking as progressive education. Indeed, many within the profession may not even be familiar with the term ‘progressive education’. However, this merely goes to show how comprehensive its diffusion into the educational landscape has been. For many, progressive ideas are simply the received wisdom of how to teach, the very definition of best practice. To paraphrase J. M. Keynes, teachers who believe themselves to be quite exempt from any intellectual influence are usually the slaves of some defunct educationist.

    Progressive education was not a passing fad of the 1970s; its principles have endured and are now woven into the fabric of state education. Today’s teachers are surrounded by the vestiges of progressive education, from the design of textbooks to examinationcontent, from school architecture to teaching methods, from teacher-training workshops to the ‘gurus’ of the education conference circuit. Many teachers who entered the profession during the idealistic 1960s and 1970s have captured the commanding heights of the profession, and the education establishment – made up of teachertraining colleges, teaching unions, government agencies and local authorities – is largely defined by its attachment to progressive education. Until recently, it has been very hard for schools to stray from this orthodoxy.

    Within education, there will always be debate over issues such as length of holidays, teacher pay and school admissions – all important issues, but all unlikely to provoke fundamental change. It is the underlying philosophy of our state education system,the ideas that govern the teaching style of nearly half a million teachers and the curriculums of 24,000 schools across the country, which needs to change. It is not of ultimate importance whether a school is an academy, a free school, a comprehensive or a voluntary aided faith school: if they have a misguided pedagogical philosophy,
    they will underachieve regardless of their categorisation.
    Parliamentary legislation and changes in bureaucracy alone cannot triumph in what is essentially a culture war in the classroom.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Pail
    09-08-2021, 07:23 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    03-08-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Grote ontscholingsdruk tot voor kort vanwege inspectie Ook Dirk Van Damme (OESO) wees hier op

    Grote ontscholingsdruk tot voor kort vanwege inspectie

    Inspecteur-generaal Peter Michielsens poneerde in 1999: In de 21ste eeuw zullen individuen vanaf de jonge leeftijd hun eigen leerprocessen zelf sturen. Geen enkele overheid, onderwijzer of professor zal nog in staat zijn om dwingend anderen voor te schrijven wat geleerd moet worden.(Wat wil ik leren op school?, Impuls, juni 1999, p. 381). Ook het effectieve en efficiënte jaarklassensysteem moest volgens Michielsens de helling op.

    We bekijken wat uitvoeriger wat de inspectie schreef over de toestand van het Vlaams onderwijs in Onderwijsspiegel 2005-2006. We lezen: Met de introductie van de eindtermen wilde men meer aandacht besteden aan het leerproces en de leerlingen leren zelf dit proces te sturen. Het is de bedoeling dat ze in grotere mate er zelf verantwoordelijkheid voor leren dragen. De leerlingen dienen in de loop van het leerproces betekenisvolle en levensechte opdrachten te krijgen. In de meeste scholen is er echter nog altijd een spanningsveld tussen kennis- en productgericht leren enerzijds en constructivistisch en competentiegericht leren anderzijds. Constructivistisch lerenimpliceert dat de leerling als een actieve en zelfsturende partner in het onderwijsgebeuren optreedt, terwijl de leraar meer en meer de rol van coach en begeleider speelt. Competentiebetekent: het vermogen van een leerling om in levensechte situaties voor zich zelf bepaalde doelstellingen te formuleren en ze ook te bereiken, door functionele handelingen uit te voeren waarbij hij kennis en vaardigheden geïntegreerd inzet, de nodige attitudes verwerft en waarbij hij aan bepaalde kwaliteitseisen voldoet.

    Vanuit zo’n constructivistische en competentiegerichte visie formuleerde de inspectie tal van kritieken op het vigerende onderwijs. Veel leraren en scholen passen volgens de inspectie de officieel opgelegde ‘referentiekaders’ in de eindtermen en leerplannen niet toe: Vaardigheidsgerichte doel stellingen worden sterk uiteenlopend gerealiseerd. Dat wijst erop dat het belang van het vaardigheidsonderwijs, respectievelijk het competentieleren, nog niet algemeen is doorgedrongen. Het gaat erom dat leerlingen competenties in levensechte situaties oefenen en verwerven, waarbij ze ook zichzelf en elkaar leren evalueren. Dat veronderstelt een dynamisch en experimenteel leerproces, waarin de leraar veeleer als coach optreedt dan als kennisoverdrager en waarin de leerling zelf meer en meer het stuur in handen neemt. In de plaats van de officiële referentiekaders (de eid termen en leerplannen) worden in het Vlaamse onderwijs vaak leerboeken of eigen notities als leidraad voor de realisatie gebruikt. Daardoor worden de vaardigheidsdoelstellingen op de meeste scholen te weinig of op een te laag niveau gerealiseerd en worden principes als functionaliteit en vakkenintegratie onvoldoende gevolgd.

     Het gebruik van leerboeken/cursussen is volgens de inspectie vaak in strijd met de officiële onderwijsvisie. De inspectie pleitte ook voor vakken-clusters i.p.v. vakgericht werken. Vakkenclusters vormen volgens velen echter vaak een grote bedreiging van de kwaliteit.

    We lazen verder: Zowel in de basisvorming s.o. als in de specifieke vorming worden de vereiste leerinhouden nog vaak te theoretisch aangebracht, terwijl doe-activiteiten, vaardigheden en competenties onvoldoende worden aangeboden of ingeoefend. Dat is onder meer het geval in het talenonderwijs, hoewel de doelstellingen met betrekking tot b.v. spraakkunst in de eindtermen voor de communicatieve vaardigheden werden geïntegreerd.

     Volgens de inspectie is er dus ook nog steeds te veel aandacht voor grammatica en mag de beperkte grammatica slechts geïntegreerd en sporadisch aan bod komen en geïntegreerd in vaardigheidsonderwijs – en dat moest ook voor spelling. Er wordt ook verwacht dat veruit de meeste aandacht en punten besteed werden aan de zgn. vaardigheden. Volgens de taalvisie van het katholiek onderwijs mochten ook hoogstens 40% van de punten aan kennis toegekend worden. Vaak kregen leerkrachten lager en secundair onderwijs ook te horen dat ze te weinig luister- en spreeklessen organiseren en dat ze te veel aandacht besteden aan spelling, woordenschat en grammatica.

    Specifiek in verband met het basisonderwijs betreurt de inspectie vooreerst dat ook de lagere scholen en leerkrachten zich weinig bekommeren om deofficiële’visietekstUitgangspunten bij de ontwikkelingsdoelen en eindtermen en die opgelegde’ visie ook niet integreren in hun onderwijsstijl.

    Het didactisch handelen wordt dan ook meestal gereduceerd tot een aanpak overeenkomstig de individuele perceptie van de betrokken leraar op goed onderwijs. Een overheersend frontale, meestal klassikale onderwijsstijl en de geringe plaats van (inter)actieve werkvormen beperken in een ruime minderheid van de scholen de actieve betrokkenheid van de leerlingen. Zowel in het kleuter- maar vooral in het lager onderwijs krijgen de kinderen minder mogelijkheden om inhoudelijk mee vorm te geven aan het onderwijsgebeuren. Vooral in het niveau lager hebben leerkrachten het nog moeilijk om het curriculum flexibel te hanteren en bepalen ze meestal de doelen en inhouden binnen een eerder starre jaarplanning. In geringe mate benutten ze de interesses en de initiatieven van kinderen als motor voor het leren. Het kleuteronderwijs scoort goed inzake continuïteit in de klasinrichting. De organisatie van speelwerkhoeken is hierbij alvast de rode draad. In het niveau lager is de continuïteit in de klasinrichting nog niet zo uitgesproken. Verder overaccentueren de leerkrachten de technisch-cognitieve aspecten voor Nederlands en Frans. Deze scholen werken voor dit aanbod dan niet in de geest van het leerplan waar de communicatieve vaardigheden centraal staan.

    Uit de Onderwijsspiegel bleek dat de inspectie weinig begaan was i met de leerresultaten, maar vooral het leerproces controleert op basis van procescriteria die aansluiten bij de ontscholende  uitgangspunten en toelichtingen bij de eindtermen,bij constructivistische, competentiegerichte & ervaringsgerichte leeropvattingen. 

    Ook in het recentere inspectierapport 2017-2018 troffen we nog analoge kritieken aan. Die onderwijsvisie wijkt in sterke mate af van deze van de praktijkmensen. Gelukkig probeerden leerkrachten in de mate van het mogelijke lippendienst te bewijzen aan de opgedrongen ontscholingsvisie. Precies daardoor werd de niveaudaling afgeremd.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:inspectie
    03-08-2021, 07:55 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    02-08-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. 02-08-2021 Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. Mijn opiniebijdrage 29 jaar geleden in De Standaard over de grote kloof tussen vele beleidsbepalers en onderwijspraktijk en de gevaarlijke verlossingsideologie. Onz
    Mijn opiniebijdrage 29 jaar geleden in De Standaard over de grote kloof tussen vele beleidsbepalers en onderwijspraktijk en de gevaarlijke verlossingsideologie. Onze sterke Vlaamse onderwijstraditie werd radicaal in vraag gesteld.

    Ik maakte me 30 jaar geleden al grote zorgen over grote wordende kloof tussen de beleidsbepalers en de onderwijspraktijk en veldwerkers - gekoppeld aan de verlossingsideologie van beleidsverantwoordelijken en van het brede vernieuwings-establishment.

    Ik stelde vast dat onze sterke Vlaamse onderwijstraditie radicaal in vraag werd gesteld. Ons onderwijs van ‘absolute wereldtop’ was zogezegd totaal voorbijgestreefd. Zo bestempelden topambtenaar Georges Monard en co in het rapport Het educatief bestel en Belgi뒠van 1991 onze eerste graad als een grote kankerplek – en dit op basis van kwakkels over het grote aantal zittenblijvers in het eerste graad s.o.: 9 à 10% volgens dit rapport i.p.v. 3%. Uit PISA-2000 en PISA-2003 bleek nog dat onze eerste graad s.o. nabsolute wereldklasse was De recente hervorming van het s.o. is nog een gevolg van de stemmingmakerij van 30 jaar geleden.

    .Sinds Vlaanderen in 1989 volledig verantwoordelijk werd voor zijn onderwijs en de invloed van topambtenaren en het ondersteuningsestablishment toenam, zijn die praktijkver-vreemding en verlossingsideologie toegenomen. 

    Op een studiedag voor onderwijs ambtenaren in mei 1992 in Nieuwpoort verkondigde topambtenaar Georges Monard dat ons onderwijs op alle niveaus hopeloos verouderd was. Enkel copernicaanse hervormingen konden de verlossing brengen, Kurieren am Symptom niet. 
    Ik was er aanwezig voor een debat over de lerarenopleiding.
    Ik repliceerde dat ik me sgrote zorgen maakte over de stemmingmakerij tegen ons ondewijs en over de revolutionaire bevlogenheid. Monard antwoordde spottend dat het hem verwonderde dat een mei-68’er schrik had van revoluties.

    Sinds 1989 werden we meer dan ooit geconfronteerd met stemmingmakerij vanwege onheilsprofeten die uitpakten met hun verlossing uit de ellende. Vernieuwingsdrift alom.
    even.

    Als een reactie op de vele stammeningsmakerij – ook op 1 september vanwege Guy Tegenbos in De Standaard, tegen ons onderwijs, publiceerde ik een opiniebijdrage over mijn grote zorgen op 28 september 1992 in De Standaard. Ik citeer enkele belangrijke passages.

    Feys: Het aantal beleidsmakers, universitaire adviseurs en vrijgestelden allerhande voor de permanente vernieuwing van het onderwijs is sterk aan het toenemen. Het zijn die mensen die elkaar in Brus sel in allerhande clubs frequenteren, de spelregels bepalen en – spijts alle beloften voor meer autonomie voor de scholen en leerkrachten – regulerend en sterk moraliserend optreden. Zo wordt de kloof tussen de top en de basis, tussen de vele beleidsbepalers en de veldwerkers alsmaar groter. De macht van de praktijkvreemde en idealistische beleidsadviseurs neemt toe en de invloed van de meer realistische praktijkmensen wordt ingeperkt.

    De beleidsverantwoordelijken, vrijgestelden, universitaire adviseurs, … vormen een onderwijs vreemd, eng en gesloten clubje, met eigen club bladen als Klasse, goede contacten met supporters in kwaliteitsbladen, rapporten en hoorzittingen voorbehouden voor het eigen deelparlement. Het geheel van beleid, administratie en advisering wordt steeds meer een zelfreferentiële organisatie los van de ervaringswijsheid en visie van het onderwijsveld. De wereld van het onderwijsbeleid dreigt net als in Nederland een schijnwerkelijkheid te worden, een wereld van luchtspiegelingen. Zo negeren de beleidsmensen met hun plannen voor copernicaanse hervormingen al te vlug de sterke kanten van de Vlaamse onderwijstraditie en de nuttige ervaring.

    Er zijn volgens hen drastische hervormingen nodig – en dit op alle niveaus van het onderwijs. Onse sterke Vlaamse onderwijstraditie word radicaal in vraag gesteld.  Hervormingsdruk en neomanie nemen toe.
     Zo ontstaat er een onoverbrugbare kloof tussen de papieren onderwijsrealiteit van een aantal topambtenaren, bureaucraten & beeldenstormers, en de realiteit voor de grote rest van de betrok kenen, de scholen, leraren en directeurs. Naarmate de hovelingen van het onderwijsbeleid en het vernieuwingsestablishment talrijker en machtiger worden, neemt ook het open onderwijsdebat in sterke mate af. Het kritisch volgen van het beleid wordt zo ook moeilijker én gevaarlijker; de zelf censuur bij leraren en directeurs neemt toe.

    De vele vrijgestelden die werk zoeken voor de eigen (vernieuwings)winkel kunnen moeilijk erkennen dat onze klassieke aanpakken en onderwijsstructuren goed functioneren, dat het Vlaams onderwijs een heel sterke traditie kent, dat ons onderwijs in sterke mate democratisch is …, en dat het er dus in de eerste plaats op aankomt de sterke kanten te conserveren en verder te optimaliseren.
    Ons onderwijs van ‘absolute wereldtop’ was zogezegd totaal voorbijgestreefd. Ik maakten me in 1992 terecht grote zorgen over de toekomst. We waren er toen stellig van overtuigd dat ons lager en secundair onderwijs en onze lerarenopleidingen goed functioneerden – ook internationaal gezien.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:1992
    02-08-2021, 10:40 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    31-07-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jos Letschert, kopstuk Stichting LeerplanOntwikkeling (SLO-Nederland) in 2000 over ‘Naar een nieuwe basisschool’. Pleidooi voor totaal ander basisonderwijs

    Jos Letschert, kopstuk Stichting LeerplanOntwikkeling (SLO-Nederland) in 2000 over ‘Naar een nieuwe basisschool’

    Jos Letschert, kopstuk SLO, pleitte o in 2000 voor een om[1]wenteling, een paradigmawisseling in het SLO)boekje Naar een nieuwe basisschool?. Ook in een in Didaktief hield Letschert opnieuw een vurig pleidooi voor het nieuwe leren; dit was ook het geval in zijn opgemerkte oratie bij de aanstelling als deeltijdse hoogleraar curriculumontwikkeling aan de Universiteit Twente op 25 maart 2004. Zijn oratie droeg als titel De kunst van de leerplanontwikkelin'. 

    In deze context vertolkte Letschert vooral de visie dat het huidige onderwijs de richting uit moet van het nieuwe leren. Hij pleitte dan ook voor een heel open benadering die enorm veel inhoudelijke vrijheid laat aan de leerkracht en aan de leerlingen en die de ontwikkeling van elk kind volgt. Het belang van leerplannen, eindtermen, (centrale) toetsen… moest voortaan dan ook ten zeerste gerelativeerd worden.

    Letschert kondigde in het SLO-boekje Naar een nieuwe basisschool zonder schroom het totale failliet van het onderwijs aan. Hij poneerde in de bijdrage Deugt het basisonderwijs? dat het absoluut niet deugt: Qua aard en inhoud is het basisonderwijs geworteld in een negentiende-eeuwse structuur. Een structuur van een voornamelijk traditionele vakkengerichte benadering van kinderen in een goeddeels strikte systematiek van leerstofjaarklassen. De samenleving waarin kinderen opgroeien is ondertussen wel behoorlijk dynamisch en complex geworden. Informatie is aan snelle veranderingen onderhevig, komt op velerlei wijze tot kinderen. … In het onderwijs is momenteel een bepaald gemeenschappelijk leerstofniveau de maat, maar in de toekomst moeten de kinderen de maat zijn waar we rekening mee houden. Het onderwijs heeft nood aan een paradigmawisseling.

    Letschert schreef verder dat hij zich aansloot bij de constructivistische leertheorie en bij de opvatting van Luc Stevens die de 'ontwikkeling' van het kind als het centrale paradigma poneert in plaats van het toewerken naar een extern opgelegde set eisen uitgedrukt in eindtermen, leerplannen e.d.; het opleggen en nastreven van de huidige 'set communale opbrengsteisen' (eindtermen) is fundamenteel fout

    Een standaardprogramma past niet meer in de nieuwe basisschool

     Letschert . beriep zich hierbij ook op de bijdrage van Roger Standaert – DVO-directeur – in hetzelfde boekje – waarin Standaert de meetbaarheid van ontwikkeling in sterke mate relativeert. In zijn boekje laat L. ook de Ijslandse lerarenopleider G. Kristmundsson orakelen dat kennis vlug verouderd is en dat ICT en het internet voor een aardverschuiving zullen zorgen.

    We illustreren verderop Letscherts visie zoals we ze aantreffen in Didaktief : Het is onverstandig om tegenbewegingen als 'het nieuwe leren' schouderophalend af te doen. ... Het hele funderend onderwijs heeft als manco dat het de instructie op een voetstuk plaatst. Dat blijkt niet goed te werken; bijvoorbeeld als het erom gaat leerlingen hoogwaardige en duurzame kennis bij te brengen en begrip van en inzicht in de stof aan te leren. Of om hen de mogelijke gebruikswaarde van het geleerde te doen inzien en ervaren. … Het levert enkel verveelde en vervelende leerlingen op.

    Volgens L. ontbrak de durf om keuzes te maken en traditionele leerinhouden onder kritiek te stellen. Naar mijn mening moet de kern van het onderwijs zijn dat kinderen zich de kennis zelf eigen maken, puur omdat ze er nieuwsgierig naar zijn. Het te leren onderwerp moet iets van de leerlingen zelf worden. De leraar kan daarbij alleen maar de condities scheppen en faciliteiten bieden. Kinderen zijn nieuwsgierig, ze leren altijd, maar met onze geïnstitutionaliseerde onderwijssysteem slagen we er voortdurend in om ze ongeïnteresseerd te maken. …

    Het gaat me veel meer om het proces ernaartoé, dan op het product (de leerprestatie) waar je op rekende. Ik heb liever dat leerlingen zo'n proces goed hebben doorlopen, dan dat ze zeggen: nou kunnen we dit. … Het kan mij niet schelen of groep 3 - ons eerste leerjaar-  met Kerst al Aap, Noot en Mies kent of nog niet, als ze maar leren lezen." Onderwijs moet een onzeker avontuur worden. … Daarom vind ik dat er veel mag misgaan in het onderwijs, misgaan althans in de zin van het product waar je op rekende.

    Kritiek op jaarklassen, leerplannen, eindtermen en toetsen

    Het leerstofjaarklassensysteem, de gangbare leerplannen en eindtermen… moesten volgens L. meteen opgedoekt worden, want elke standaard, hoe dan ook, levert problemen op. Als bijvoorbeeld de kern[1]doelen (= eindtermen) heel zwaar zijn, halen veel kinderen ze niet omdat de norm te hoog ligt. Versoepelt men de eisen dan vervelen anderen zich omdat de norm te laag ligt. Terwijl elk kind de norm moet zijn. Hoe groter juist de individuele verschillen, hoe beter ook het onderwijs. Ik geloof niet in standaardisering, omdat kinderen niet standaard zijn. We moeten ophouden het als lastig te ervaren dat kinderen verschillen; we moeten verschillen juist zien als een gegeven rijkdom" … "Het klassikale onderwijssysteem is natuurlijk het makkelijkste voor een school. Maar er ontstaan problemen als gevolg van de grote schommelingen tussen niveaus van leerlingen.

    De  centraal gestuurde leerplannen deugden volgens L dan ook niet: Het lijkt alsof leerplannen van een hoger belang zijn dan het proces van het leren zelf, zoals zich dat afspeelt tussen de lerende en de leraar, of de lerenden onderling… Leerplannen verdringen het geïndividualiseerde en sociale proces van het leren naar de tweede plaats.  L. stelt volgende verschuivingen voor in de leerplanontwikkeling: van protocol naar zijnswijze; van aanbod naar vraag; van voorschrijvend naar uitdagend en inspirerend; van directief naar transformatief; van rationeel naar relationeel; van schoolgecentreerdheid naar samenlevingsoriëntatie.Leerplannen verdringen het geïndividualiseerde en sociale proces van het leren naar de tweede plaats.

    Wat deze nieuwe professor in'curriculumdevelopment'daaronder verstond blijft een raadsel; je krijgt zelfs de indruk dat hij zijn functie en deze van de Stichting voor Leerplanontwikkeling totaal ondergraaft; maar ook in het ver[1]leden ondersteunde de SLO de leerplanontwikkeling al te weinig.

    Letschert pleitte dan ook voor een verregaande autonomie van de scholen: "De tot nu toe sterke centrale aansturing van de onderwijsinhoud en van de evaluatie past niet in een moderne aanpak van onderwijzen en leren. L. sluit zich aan bij de -promotoren van Het Nieuwe Leren die afwillen van centrale toetsen en van allerhande vergelijkende, kwantitatieve onderzoeken, leerstandaarden en normgerichte toetsen … Volgens L. kan enkel een consequent onderwijsbeleid dat zijn regelgeving sterk beperkt en zijn beheersingsstreven verlaat, een overgang bewerken van oud naar nieuw leren.

    Vakkennis is bijkomstig

    In Letscherts optiek moest de leerkracht dan ook omschakelen van zijn rol van instructeur naar die van procesbegeleider. Hij opteede ook voor de lagere cyclus s.o. voor een generalistische groepsleraar, pas in de hogere cyclus s.o. is een meer vak - specialistische inrichting van het onderwijs verantwoord." … "De leraar moet primair de functie van coach krijgen, die goed observeert wat de leerlingen doen. Pedagogiek moet dan ook de basis vormen van de nieuwe lerarenopleiding. Studenten moeten meer leren oog te hebben voor de leerlingen, te kijken hoe ze zich ontwikkelen. Natuurlijk is enige vakkennis in de lerarenopleiding ook nodig, maar heel specialistisch hoeft dit niet te zijn



    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Nieuwe leren
    31-07-2021, 08:27 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    30-07-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Leuvense vakgroep ‘Educatie en samenleving’ (Masschelein, Simons, Agirdag …-vergaloppeert zich in strijd tegen nieuw beleid : ‘Vlaams onderwijs wordt volgens hen ernstig bedreigd’

    Leuvense vakgroep ‘Educatie en samenleving’ vergaloppeert zich in strijd tegen nieuw beleid : ‘Vlaams onderwijs wordt ernstig bedreigd’

    1 Gespreide aanvallen van acht professoren van de vakgroep Educatie en samenleving

    Niet minder dan acht professoren van de Leuvense vakgroep Educatie en Samenleving namen de voorbije twee jaar het voortouw in het bestrijden van het regeerakkoord en de beleidsverklaring van minister Ben Weyts: Jan Masschelein, Maarten Simons, Orhan Agirdag, Joris Vlieghe, Stefan Ramaekers, Wim Van Dooren, Eline Vanassche & prof. em. Marc Depaepe.

    De critici viseren het regeerakkoord en minister Weyts, maar verzwijgen dat de nieuwe wind in het beleid en in het onderwijslandschap aansluit bij het decennialange verzet van veel leerkrachten, professoren, Onderwijskrant,… tegen de ontscholing, de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs en van het meesterschap van de meester. Ze verzwijgen de concrete klachten van de vele klokkenluiders die al vele jaren de ontscholing en niveaudaling aan de kaak stellen en pleiten voor het herstel van het ‘meesterschap van de meester’ en dus ook tegen hun gedweep met de onderwijsvisie van de antipedagoog en constructivist Jacques Rançière in ‘De ‘onwetende meester’, een ondermijning van het meesterschap en de autonomie van de meester en van effectief onderwijs.

    In navolging van Rançière poneerde Joris Vlieghe in 2019 nog: “Het idee van de alleswetende leraar als wijze op de trede vooraan werd al door tal van auteurs ontmaskerd als een hoogst onnatuurlijke, inefficiënte pedagogie, als een vorm van geweld, en als een onderdrukking van de eigen stem van het kind en van zijn aangeboren capaciteiten. Er is dus behoefte aan een verschuiving van een eeuwenoud onderwijsmodel waarin de leraar centraal staat, naar een verlichte, leerlinggerichte kijk op het onderwijs. In die zin heeft de leraar geen autoriteit, maar geeft hij autoriteit aan het ding in kwestie.” (J. Vlieghe, P. Zamojski Education for Education’s Sake: The Idea of a Thing-Centred Pedagogy, Springer Nature in: Towards an Ontology of Teaching, Contemporary Philosophies and Theories in Education 11, 2019). We merken hier de sterke invloed van Rancière die de positie van de leerling vergelijkt met die van toeschouwer die zonder uitleg, en op zijn eigenzinnige wijze een toneelstuk of kunstwerk interpreteert; het ding (hier het kunstwerk) staat centraal; en ook in klas moet ‘het ding’(?) centraal staan.

    In aansluiting bij de antipedagogische visie van Rançière wordt het klassiek intellectueel en maatschappelijk gezag van de leerkracht afgewezen. Een lerarenopleider die een vormingssessie bij Jan Masschelein had gevolgd, concludeerde dat ze voortaan het best geen expliciete instructie meer gaf aan haar studenten. In haar masterscriptie schrijft pedagoge Lien Deweer: “Masschelein en Simons (2010) geven figuurlijk aan dat een school enkel democratisch is wanneer zowel leerlingen als de leerkracht als gelijken rond dezelfde tafel zitten met het ‘ding’ op tafel. De ongelijkheid tussen leerkracht en leerling wordt alleen al uitgedrukt door de klassieke opstelling van de banken.” (In: Gelijkheid als aanname: Een zicht op de Vlaamse onderwijspraktijk vanuit Rancières onwetende meester, 2011 univ. Gent, zie internet).

    De Leuvenaars draaien de rollen om en stellen zich in hun recente protest-opiniebijdragen voor als de grote verdedigers van de professionaliteit en de pedagogische autonomie van de leraar, die nu in het gedrang komen door de nieuwe wind in het beleid en in het onderwijs. Met het hoger willen leggen van de lat, willen Weyts en co volgens hen de leraar reduceren tot een kennisleverancier binnen een neoliberale kennis-is-macht-maatschappij.

    In 2007 namen de professoren Jan Masschelein en Maarten Simons ook al afstand van de O-ZON-camapgne-2007 van Onderwijskrant tegen de ontscholing, aantasting van de kwaliteit en niveaudaling, en voor het hoger leggen van de onderwijslat. 

    Kritieken op een rijtje

    De Leuvense kritieken van de voorbije twee jaar klinken allesbehalve mals; we gaan er in deze bijdrage uitvoerig op in. Vooraf alvast een voorsmaakje met volgende citaten.

    *De visie van minister Weyts is kapitalistisch en marktgericht: voor Weyts is onderwijs een productieproces waarin zoveel mogelijk ‘leerresultaten’ en ‘leerwinst’ moeten worden behaald door elke leerling. De rol van de leraar wordt herleid tot die van kennisleverancier & leren wordt nu in onze competitieve ‘kennis-is-macht’-samenleving duidelijk tot hoogste goed verheven. *De leerkrachten moeten zich volgens de recentste beleidsnota van de Vlaamse regering letterlijk begrijpen als kapitalisten, als ‘vermogensbeheerders’.

    *Exit vrijheid, exit gelijkheid & exit kwaliteit, aantasting van de vrijheid van het onderwijs en de pedagogische autonomie van de leraren. *Niet enkel het grote aantal eindtermen, maar ook het feit dat de eindtermen s.o. per graad zijn ingedeeld betekent een aantasting van de pedagogische vrijheid.

    Vergeet de regeerakkoord-leuze dat de leraar straks opnieuw aan belang zal winnen. Die keuzevrijheid wordt volledig uitgehold door de pedagogische vrijheid van onderwijzers aan banden te leggen.

    *Toen het Vlaams onderwijs nog wereldtop was, en dat is niet zo lang geleden, was er nog geen sprake van opgelegde eindtermen.( Red.:het leerplan Rijksonderwijs was toen richtinggevend!)

    *Nu wil de staat straks ook zelfs bepalen welke werken of auteurs we moeten leren door een zogenaamde canon in te voeren. Dus geen kritische George Orwell meer, maar enkel Hendrik Conscience.

    *De hogere eisen in de eindtermen en de invoering van centrale toetsen zullen niet leiden tot een verhoging van de kwaliteit en tot een bredere vorming, maar tot een afbraak ervan. De gestage uitbreiding van de functies van eindtermen heeft er toe geleid dat de eindtermen in toenemende mate hun stempel hebben gedrukt op de dagelijkse school- en klaspraktijk. Dat was aanvankelijk niet zo bedoeld.

    *De nieuwe eindtermen zijn vooral op maat geschreven van aso-leerlingen, terwijl tso- en bso -leerlingen grotendeels uit de boot vallen, (Red.: aldus pedagogen die in 2012 zelf voor brede eerste graad en aso-isering van het s.o. pleitten.)

    *De minister luistert niet meer naar ons, maar enkel naar ‘kritische onderwijsexperts’. Ook de kritiek op de pretpedagogie vanwege die kritische onderwijsexperts is niet terecht.

    In september 2019 al riepen socioloog Orhan Agirdag en collega’s van ‘Educatie en Samenleving’ in een opiniebijdrage op om de kritiek te weerleggen op de ’pedagogen’, op het feit dat gesteld werd dat een groot aantal universitaire onderwijsexperts mede verantwoordelijk waren voor de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs en voor de niveaudaling. Die oproep van Agirdag en co was vooral ook een reactie op de scherpe kritiek in de pers in die tijd vanwege Dirk Van Damme (OESO) en prof. Rik Torfs (KULeuven) … en op wat toen al uitlekte over het nieuwe beleid.

    Sindsdien publiceerden acht leden van de vakgroep een aantal opiniebijdragen waarin zij het vooral gemunt hebben op het regeerakkoord, de beleidsverklaring van minister Ben Weyts, recente kritische uitspraken over de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs vanwege Dirk Van Damme en de voorzitter van de commissie Beter Onderwijs Philip Brinckman, … Vandaag 30 juni 2021 betreurt Orhan Agirdag in Knack eens te meer dat minister Weyts niet meer naar hen luistert, naar de (bekri-tiseerde) onderwijsexperts & onderwijsbobo’s.

    Agirdag schrijft: “Vandaag wordt de minister vooral geadviseerd door experts die bij zijn beleid aanleunen. Op die manier wordt wetenschappelijk onderzoek niet ingezet om het beleid te ondersteunen, of te evalueren, maar om het te legitimeren.” Agirdag nam de voorbije 2 jaar het voortouw in de kritiek op het nieuwe beleid. In het verleden ontkende hij steeds de niveaudaling en in een opiniebijdrage van 2019 beweerde hij eens te meer dat de niveaudaling voor PISA en TIMSS geenszins het gevolg is van de toename van het aantal anderstalige leerlingen. Hij lanceerde destijds ook petities tegen de taaloproepen van de opeenvolgende ministers.

    We hebben de contesterende professoren van de vakgroep Educatie en Samenleving de voorbije decennia nog nooit betrapt op waardering voor onze sterke Vlaamse onderwijstraditie. Een van de centrale en fatalistische ideeën in de publicaties van de kopstukken Jan Masschelein en Simons luidt overigens: “De school is gewoon de speelbal van het doorgeschoten neoliberalisme en marktdenken”.

    Vanuit zo’n vooringenomenheid & fataliteit zijn ze dan ook blind voor onze sterke onderwijstraditie waarvan ze zelf een product zijn, en voor het democratisch karakter van ons onderwijs. Zo bestempelden ze ook onze O-ZON-actie-2007 tegen de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs … laatdunkend als “zich eveneens bewegend binnen de horizon van het doorgeschoten liberalisme en marktdenken”: vooral omdat we ons zorgen maakten over de leerresultaten (zie pag. 16).

    In Onderwijskrant nr.193 besteedden we veel aandacht aan hun onderwijsvisie. We wezen er ook op de spreidstand in hun opstelling, waardoor het moeilijk is om te achterhalen waar ze naar toe willen. Ze hebben het overigens ook steeds over een school die nog uitgevonden moet worden. Soms dachten we dat de Leuvenaars bondgenoten zouden worden in de strijd tegen de ontscholing. Maar tegelijk merkten we dat ze dweepten met de meest radicale ontscholers en dat ze campagnes tegen ontscholing & kennisrelativisme geenszins steunden.

    De Leuvenaars dwepen met de visie van de antipedagoog, constructivist & ontscholer Jacques Rançière. Ze pakken ook uit met Michel Foucault die de kennis- en cultuuroverdracht als een vorm van geweld bestempelde en positieve evoluties als de invoering van jaarklassen als een toename van de disciplinering, een middel om de leerlingen klein te houden. Een van hen, prof. Marc Depaepe beriep zich voor zijn kritiek op het jaarklassensysteem eveneens op Foucault.

    2 Masschelein & Simons: kapitalistische onderwijsvisie in regeerakkoord

    We bekijken eerst de aanval van de oudste professoren van de vakgroep, Jan Masschelein & Maarten Simons. In het tijdschrift Pedagogiek van dec. 2019 beweerden ze: De leerkrachten moeten zich volgens de recentste beleidsnota van de Vlaamse regering letterlijk begrijpen als kapitalisten, als ‘vermogensbeheerders.

    Ook in het middaggesprek van het Leuvens Metaforum van 5 november 2020 lanceerde Masschelein een aanval op minister Weyts. Prof. Ides Nicaise stelde er zijn veerkrachtplan i.v.m. het terugdringen van de Corona-leerachterstand voor. Masschelein mocht reageren. Hij ging niet in op de concrete voorstellen, maar stelde het economisch kompas in vraag dat doorschemerde in het veerkrachtplan van Nicaise om leerachterstanden weg te werken, en dat volgens hem nog meer nog meer dominant aanwezig is in de onderwijsvisie van minister Weyts.

    In de beleidsverklaring van minister Weyts staat het herstel van de kwaliteit van het onderwijs centraal, de herwaardering ook van basiskennis en van het meesterschap van de meester. Masschelein pakte uit met een karikatuur van de beleidsverklaring. 

    Hij poneerde: Ook de visie op onderwijs die achter het Corona-veerkrachtplan van prof. Nicaise schuilgaat lijkt ten gronde vooral een economische, ik zou zelfs willen zeggen: een kapitalistische visie. De Vlaamse Minister van Onderwijs draagt deze kapitalistische visie nog meer uit, zoals we in de inleiding van zijn beleidsnota 2019-2024 kunnen lezen. We lezen dat onderwijs ‘een investering is in menselijk kapitaal’; het gaat om ‘snelle investeringen die grote rendementen opleveren’. Door allerlei proeven in te richten belooft de Minister ons na te gaan of we ons ‘Vlaams kapitaal volledig verzilveren’. Onderwijs wordt hier beschreven als een productieproces waarin zoveel mogelijk ‘leerresultaten’ en ‘leerwinst’ moet worden behaald door elke lerende. Dit is een kapitalistische onderwijsvisie waarbij onderwijs echt als een productieproces wordt opgevat. Deze visie lijkt me een ontkenning van wat onderwijs is, een ontkenning van het ‘recht op school (als vrije tijd).

    Ides Nicaise had het over het aanpakken van de leerachterstand die vooral kansarmere leerlingen door Corona hadden opgelopen; maar dat was al voldoende om de visie van Nicaise als economisch te bestempelen. Masschelein en Simons bestempelden ook al onze O-ZON-campagne-2007 minachtend als zich bewegend binnen de horizon van het doorgeschoten liberalisme en marktdenken. Begin 2007 lanceerden we met Onderwijskrant een brede O-ZON-campagne: *tegen: de verschillende vormen van ontscholing: kennisrelativisme, constructivisme,d e neomanie, de aantasting van de kwaliteit, de plannen voor de invoering van een gemeenschappelijke & aso-iserende eerste graad, de invoering van grootschalige scholengroepen, …

    *en voor: de herwaardering van het intellectueel en moreel gezag van de school en de leraren, van basiskennis en basisvaardigheden, de herwaardering van onze sterke Vlaamse onderwijstraditie, …

    Masschelein en Simons vonden blijkbaar dat we ten onrechte veel aandacht besteedden aan leerprestaties, talentontwikkeling & niveaubewaking. Zelfs de Freinetscholen waren volgens hen in hetzelfde marktdenken-bedje ziek; en nu krijgen ook Nicaise en nog meer Weyts die kritiek te verduren.

    Ook het brede en belangrijke debat over het kennisrelativisme dat we met Onderwijskrant in 2007 op gang brachten, bestempelden de Leuvenaars als misleidend (In: Competentiegericht onderwijs: voor wie?; Ethische perspectieven, 2007, nr. 4.). In hun boek Apologie van de school van 2012 bestempelden de Leuvenaars eens te meer de bestrijders van de ontscholing, de herscholers, minachtend als “traditionalisten’ die toch de school, de leerkrachten en de leerlingen willen temmen, tam houden in dienst van de heersende maatschappij”.

    De voorbije 20 jaar sympathiseerde Masschelein voor zijn derde weg vooral met de visie van Michel Foucault en nog meer met die van de antipedagoog & constructivist Jacques Rançière, wiens boek ‘De onwetende meester’ hij zelf in 2003 vertaalde. Zijn derde weg kreeg dan de naam school als vrije tijd, een visie die volgens hem en Rançière oorspronkelijk centraal stond - in het Athene van de vijfde eeuw voor Christus, een school die volgens hen nu weer heruitgevonden moet worden.

    Masschelein & Simons publiceerden in 2019 de bijdrage Goed onderwijs is schools onderwijs (in VLOR-publicatie Spots op onderwijs). Afgaande op de titel zou je dan verwachten dat Leuvenaars nu zouden pleiten voor een herwaardering van schools onderwijs; maar de titel dekt die lading niet. Ook nu toonden ze niet de minste waardering voor onze sterke onderwijstraditie. Ze blijven ook sympathiseren met de ontscholende & antipedagogische onderwijsvisie van Rancière in het boek ‘De onwetende meester’. Ze bewegen zich met hun drieslag vrijheid, gelijkheid & (zelf)vorming, hun dinggecentreerd onderwijs, hun stellingen omtrent de nefaste greep van het zogezegd doorgeschoten neoliberalisme en marktdenken op het onderwijs … nog steeds in het vaarwater van Jacques Rancière en Michel Foucault (zie onze gestoffeerde bijdrage over hun visie in Onderwijskrant nr. 193).

    De nieuwe wind in het onderwijs en de visie in het regeerakkoord en in de beleidsverklaring, de herwaardering van basiskennis en leerprestaties, …sluiten in sterke mate aan bij onze sterke onderwijstraditie, bij de visie van de meeste leraren, Onderwijskrant, Wim Van den Broeck, Dirk Van Damme, Philip Brinckman … Masschelein en co bestempelen die visie als doorgeschoten liberalisme en marktdenken. Ze pleiten in hun eigen publicaties ook geenszins voor voldoende leerkrachtgestuurd onderwijs, voor het belang van het intellectueel en moreel gezag van de leerkracht, voor kennis- en cultuuroverdracht en expliciete instructie, maar b.v. voor ‘Thing-Centred Pedagogy’ à la Rançière.

    School als vrije tijd zoals in oude Athene?

    Op de al vermelde uitzending van het Leuvens Metaforum van oktober 2020 pakte Masschelein eens te meer uit met zijn eigenzinnige derde weg, de school als vrije tijd’, een verloren Grieks onderwijsparadijs, democratisch, zonder meesterschap van de meester, zelfsturing enz. De Leuvenaars pakken uit met de mythe van verloren onderwijsparadijs in de Griekse polis, en nemen de fabel van Jacques Rançière over. Iemand merkte o.i. terecht op dat Rancière zowel voor zijn onderwijsvisie, als voor zijn visie op politieke democratie “has reinvented mythology, with an Athenian Golden Age at the beginning which humanity has fallen from“; heimwee dus naar een verloren paradijs – zowel op het vlak van het onderwijs als van het politiek bestuur, een paradijs dat volgens Rançière. en de Leuvenaars ooit even zou bestaan hebben in de Atheense gouden eeuw.

    In'Een geschiedenis van het onderwijs in Nederland schrijft Piet de Rooy terecht: Het is een beetje wrang dat het Griekse woord σχολη(scholè) vooral betekende ‘rust, vrije tijd, liefhebberij’. Het stond voor de afwezigheid van verplichtingen, voor het ontbreken van de noodzaak te werken, de ontheffing van de strijd om het bestaan. Ingespannen arbeid was banaal, dat was iets voor slaven of ambachtslui. Een beschaafd mens veroorloofde zich alleen enige inspanning als het erom ging zichzelf te ontwikkelen of een vriend bij te staan. Dit aristocratisch ideaal gold uiteraard slechts een heel kleine groep Griekse intellectuelen.

    Leuvenaars ontkennen democratisering en pleitten in 2012 voor aso-isering s.o.

    De Leuvenaars lopen ten onrechte hoog op met het democratisch onderwijs in het oude Athene. Ze ontkennen echter niet enkel onze sterke Vlaamse onderwijstraditie, maar ook de sterke mate van democratisering van ons onderwijs. Masschelein en Simons beweren in Apologie van de school-2012 dat op school noch de aanname van de ongelijkheid van de leerlingen, noch de sociale maatschappelijke orde in vraag wordt gesteld, maar enkel wordt bevestigd” En verder klinkt het vernietigend: Onze beleidsmakers beschouwen het onderwijs als “een geschikt middel voor het behouden van privileges. De school uit het verleden en ook huidige school zouden dus de maatschappelijke ongelijkheid enkel maar bevestigen en versterken. Ook Goele Cornelissen, medewerkster van M. & S., stelde op de Sociale Week van het ACW de visie van Rancière voor als GOK-alternatief, een visie-waarin vrijheid en de zelfvorming van de leerling centraal staan.

    In Goed onderwijs is schools onderwijs-2019 stellen M. & S. eens te meer: De school wil de jongeren inschakelen in de heersende orde, vroegtijdig selecteren en inschakelen in de arbeidsmarkt. De school is een instantie die de maatschappelijke orde reproduceert. Ook de politieke belangstelling van het onderwijs is maar zelden ingegeven door een pedagogisch motief. Meestal gaat het erom het onderwijs, en dus de jongere generatie, ten dienste te stellen van het cultureel, sociaal of economisch beleid. Onderwijs is vaak een prioriteit voor de beleidsmakers omdat het een geschikt middel is voor het behouden van privileges dan wel voor het realiseren van een nieuwe identiteit en cultuur. (p. 197). M. & S. onderschreven dan ook in 2012 analoge Leuvense Metaforum-kritiek op onze 1ste graad s.o.

    Masschelein en Simons hanteren neoliberalisme, economisch individualisme, marktdenken … als containerbegrippen en passe-partout-verklaringen voor de meest verscheidene zaken. M. & S. overdrijven ten zeerste de totale greep van de maatschappij, van het nefaste neoliberalisme of losgeslagen kapitalisme op het onderwijs, de (re)productie van de sociale ongelijkheid, de nefaste selectievormen. Ze passen in een lange lijst van derde-weg-bepleiters als IIlich, Rogers, Biesta en vele anderen, van onheilsprofeten die tegelijk hun unieke en vage derde weg bepleiten - als de verlossing uit de ellende van het onderwijs in het verleden en in het heden.

    Noot. Jan Masschelein pleit al 35 jaar voor een eigenzinnige derde weg. Als jonge pedagoog pleitte hij vooral voor een school gebaseerd op de zgn. machtsvrije dialoog van Jürgen Habermas. Hij nam toen o.i. ten onrechte afstand van de visie van de Duitse pedagoog Klaus Mollenhauer, die volgens hem in zijn boek ‘De vergeten samenhang’ (1983) nog te sterk het belang van cultuuroverdracht en het gezag van de leraar beklemtoonde. Mollenhauer nam toen al terecht afstand van de vele ontscholers. De voorbije 20 jaar dweepten Masschelein en Simons vooral met de antipedagogiek van de Franse filosoof Jacques Rançière en met de visie van Michel Foucault - de voorbije jaren vooral met de ‘oudere’ Foucault.

    3. Vijf professoren: Exit vrijheid, exit gelijkheid, exit kwaliteit.

    Op 1 april 2021 noteerden we een nieuwe frontale aanval van de Leuvense groep Educatie en Samenleving: ‘Waarom de nieuwe eindtermen ons onderwijs in gevaar brengen’. Dit keer een opiniebijdrage op de VRT-website, ondertekend door volgende vijf professoren: Orhan Agirdag, Joris Vlieghe, Stefan Ramaekers, Wim Van Dooren & Eline Van-assche. Socioloog Agirdag & vier pedagogen pleiten o.a. voor maximale pedagogische vrijheid van de scholen en leerkrachten.

    3.1 Centrale bepaling leerdoelen leidde/leidt tot niveaudaling & beperkt de vrijheid

    Een belangrijk argument tegen de eindtermen luidt: Het Vlaams onderwijs was nog wereldtop toen er nog geen eindtermen waren. De centrale bepaling van leerdoelen leidt tot niveaudaling. De Leuvenaars maken de lezers wijs: Pro memorie: toen het Vlaams onderwijs nog wereldtop was, en dat is niet zo lang geleden, was er nog geen sprake van eindtermen. We hebben heel goede redenen om aan te nemen dat de correlatie tussen steeds preciezere eindtermen en de dalende kwaliteit niet berust op louter toeval. Wetenschappelijke studies laten immers heel duidelijk zien dat wanneer onderwijsdoelen meer centraal worden bepaald en leraren minder autonomie hebben, de gemiddelde leerprestaties van de leerlingen achteruitgaan. De poging om dalende onderwijskwaliteit op te krikken via centrale onderwijsdoelen is een futiele én contraproductieve poging.

    Wetenschappelijke studies? In de Aziatische PISA-toplanden als Singapore werkt men met centrale leerplannen - en vaak met methodes goedgekeurd door de overheid. De ‘pro memorie’ van de vijf professoren vertoont eveneens grote gaten. Ze wekken ten onrechte de indruk dat de overheid in het verleden veel minder leerstofeisen oplegde; ze vergissen zich. Pro memorie: vóór het Rijksonderwijs in 1989 autonoom werd, liet de minister van onderwijs een Rijksleerplan opstellen dat niet enkel verplichtend was voor het Rijksonderwijs, en richtinggevend voor de leerplannen profane vakken van het katholiek onderwijs. En zo garandeerde de overheid de gemeenschappelijkheid in het leeraanbod voor alle leerlingen. Er kwamen in het verleden geen grote klachten over die werkwijze, men vond het evident. De eindtermen werden vooral ingevoerd omdat het Rijksonderwijs in 1989 autonoom werd en er niet langer meer gemeenschappelijke ministeriële/lan-delijke leerstofeisen waren. Zonder gemeenschappelijke eindtermen dreigden de leerplannen al te sterk te verschillen en komt het gelijkheidsprincipe in het gedrag: het garanderen van gelijke kansen/leerinhouden voor alle leerlingen.

    Vóór de invoering van de nivellerende en vage eindtermen en van de leerplannen van de late jaren 1990 was de kwaliteit van het onderwijs wel nog opvallend hoger. Die kwaliteit werd precies aangetast door de invoering van nivellerende eindtermen en leerplannen, en de ermee verbonden opgelegde didactische visie als kennisrelativisme, constructivisme, kritiek op expliciete instructie e.d. Maar daar zwijgen de Leuvenaars over.

    Die opgedrongen pedagogische aanpakken betekenden een verregaande vorm van aantasting van de pedagogische autonomie van de leraren; maar daar zwegen de Leuvense pedagogen toen - en ook nu- over. Ook in de recente ZILL-visie van het katholiek onderwijs wordt meer dan ooit een pedagogische aanpak opgedrongen, maar de Leuvenaars vinden dat blijkbaar helemaal niet erg, en steunen nu onvoorwaardelijk de koepel in zijn verzet tegen de eindtermen.

    3.2 Ook indeling van eindtermen per graad= aantasting van vrijheid! ???

    De nieuwe eindtermen-operatie legt het hoe niet langer meer op, maar de Leuvenaars beweren het omgekeerde. Ze vinden zelfs dat met de indeling van de eindtermen per graad een pedagogische aanpak wordt opgelegd. De Leuvenaars vinden niet enkel het grote aantal eindtermen een vorm van staatspedagogie, maar zelfs het feit dat de eindtermen s.o. per graad zijn ingedeeld. Ze schrijven: Zo bestaat er bij voorbeeld ook een onoverkomelijke spanning tussen de visie van de Steinerpedagogiek op het ontwikkelen van een zin voor het historische, waarbij in elk leerjaar van het secundair onderwijs de hele geschiedenis opnieuw wordt bekeken, en de door de overheid opgelegde fasering van te behandelen tijdvakken, dit in chronologische volgorde. Zo bepaalt de overheid met de nieuwe eindtermen niet alleen ‘wat’ er geleerd moet worden (wat haar recht is), maar ook het ‘hoe’ Exit vrijheid.

     Als de leerlingen bv. in de eerste graad een sterk verschillend programma voor de verschillende vakken geserveerd krijgen en dan overstappen naar een andere school die een ander programma gevolgd heeft, dan schept dit o.i. grote problemen - en dit niet enkel voor het vak geschiedenis. In het vroeger richtinggevend Rijksleerplan van het ministerie was er overigens steeds een indeling van de leerinhoud per leeftijdsgroep, vaak jaarklas.

    De Leuvenaars hadden de voorbije decennia blijkbaar geen problemen met eindtermenoperatie van de jaren negentig die zelfs een (dubieuze) pedagogische aanpak opdrong: kennisrelativisme, constructivisme e.d. Dit keer is dit geenszins het geval, maar dit verheugt hen blijkbaar niet.

    3.3 Negatie belang gelijke onderwijskansen & leerinhouden voor alle lln. & niveaubewaking

    De Leuvenaars willen minimale eindtermen; de eindtermen tasten volgens hen de vrijheid aan: exit vrijheid. Ze negeren het belang van voldoende en concrete eindtermen en van de ordening per leeftijdsgroep, ze negeren de maatschappelijke opdracht van het onderwijs.

    Door het geven van een (te) grote autonomie inzake leerinhouden aan de onderwijsverstrekkers kan het garanderen van een minimale kwaliteit voor elke leerling problematisch zijn. Alle Vlaamse leerlingen hebben recht op kwaliteitsvol onderwijs, en ons inziens is het dan ook de taak van de overheid om dit te waarborgen, aldus Kim Bellens en Bieke De Fraine in Wat Werkt? (Acco 2012):

    Ook volgens ons en vele anderen waren er voor de meeste vakken meer en duidelijkere/concretere eindtermen nodig dan de vorige vage eindtermen: 

    (1)om te garanderen dat alle leerlingen in welke school of onderwijsnet ook volwaardige en gelijke ontwikkelingskansen krijgen;

    (2)en dus ook om voldoende steun te bieden bij de opstelling van de leerplannen. Die overeenstemming moet er ook zijn voor de vele leerlingen die van klas, school of schoolnet veranderen. In veel landen werkt men overigens met centraal opgelegde leerplannen voor de meeste vakken.

    (3) die overeenstemming is er ook nodig bij de overgangen naar een volgend leerjaar of onderwijsniveau

    (4) en ook voor het opstellen van methodes voor wiskunde e.d. is er een grote gemeenschappelijkheid nodig.

    De vorige eindtermen kregen de kritiek dat ze minimalistisch waren en te weinig steun boden, belangrijke brokken leerstof lieten vallen, de taalvakken uitholden ... Ook voor de niveaubewaking door de overheid en de inspectie waren er meer - en duidelijkere eindtermen nodig. De voorbije 20 jaar was er met de vage eindtermen al te weinig kwaliteitsbewaking door de overheid, en zo werd ook de niveaudaling niet tijdig gesignaleerd en ging de inspectie zich ten onrechte met de pedagogische aanpak bemoeien i.p.v. met de productcontrole, de leerresultaten.

    In het doorlichtingsrapport-Andersen van 8 maart 2002 werd ook gesteld dat de eindtermen onvoldoende duidelijk geformuleerd waren, en dat daardoor ook de inspectie haar controlerende rol van de leerresultaten onvoldoende kon uitoefenen. Zelfde kritiek vanwege het Rekenhof dat tegelijk ook stelde dat de inspectie dubieuze procescriteria hanteerde.

    De Leuvenaars vinden die belangrijke functies van gemeenschappelijke eindtermen & de gemeenschappelijkheid in de leerplannen blijkbaar niet zo belangrijk. Ze negeren tegelijk de maatschappelijke opdracht van de school en van de leerkrachten, die tegelijk het intellectueel en moreel gezag van de school als maatschappelijke instelling en van de leerkrachten legitimeert. Die negatie van het belang van een gemeenschappelijk aanbod, van het garanderen van gelijke en hoogwaardige kansen voor alle leerlingen, zal ook blijken uit het opiniestuk van Maarten Simons en Geert Kelchtermans dat we in punt 4 bekijken.

    3.4 Negatie van meesterschap van de meester in eigen onderwijsvisie

    Vlieghe, Agirdag ...beschouwen de vrijheid van de scholen (of schoolnetten?) als een absoluut recht. Ze stellen zich in hun opiniebijdrage ook voor als de grote verdedigers van de pedagogische autonomie en van het meesterschap van de meester. In punt 1 vermeldden we al dat een van hen, Joris Vlieghe, nog in 2019 poneerde Het idee van de alleswetende leraar als wijze op de trede vooraan werd al door tal van auteurs ontmaskerd als een hoogst onnatuurlijke, inefficiënte pedagogie, als een vorm van geweld, en als een onderdrukking van de eigen stem van het kind en van zijn aangeboren capaciteiten. Er is dus behoefte aan een verschuiving naar een verlichte, leerlinggerichte kijk op het onderwijs. In die zin heeft de leraar geen autoriteit, maar geeft hij autoriteit aan het ding in kwestie.

    Vlieghe en co sluiten zich aan bij de visie van de antipedagoog en radicale constructivist Jacques Rançière in publicaties als ‘De onwetende meester” e.d., een visie die leerkrachtgestuurd onderwijs en het intellectueel, moreel en maatschappelijk gezag van de leraren en van de school als maatschappelijke instelling radicaal in vraag stelt. En nu vinden ze dat zelf de indeling van de leerinhouden per graad, al een aantasting van de pedagogische vrijheid, als ’exit vrijheid’.

    3.5 Leuvenaars beschuldigen nu Weyts en co van discriminatie van tso/bso, van gevolgen van aso-isering waarop ze zelf aanstuurden

    Vage eindtermen betekent o.i. een aantasting van het gelijkheidsprincipe. Maar de Leuvenaars verstaan onder ’exit gelijkheid’ iets totaal anders. Zij stellen nu dat nieuwe eindtermen exit gelijkheid betekenen omdat ze het tso/bso en de tso/bso-leerlingen discrimineren: De nieuwe eindtermen zijn vooral op maat geschreven van aso-leerlingen, terwijl tso- en bso-leerlingen grotendeels uit de boot vallen. Nochtans vormen de leerlingen in tso en bso een meerderheid van de leerlingenpopulatie en hebben ook zij recht op kwaliteitsvol technisch en beroepsgericht onderwijs. Ongekwalificeerde uitstroom dreigt hiermee nog een groter probleem te worden dan het al het geval is. Exit gelijkheid.

    In de strijd tegen de ontscholing & nivellering pleitten de meeste leraren, wijzelf, Wim van den Broeck, Dirk Van Damme… voor het behoud van voldoende differentiatie in de eerste graad s.o., en tegen de aso-isering, die het meest nefast is voor het tso/bso. Precies daarom protesteerden we in 2009 ook al tegen de invoeren van gemeenschappelijke leerplannen voor wiskunde e.d. in de eerste graad: te moeilijk voor leerlingen uit bepaalde opties en te gemakkelijk voor andere leerlingen. Onze keuze voor het behoud van onze eerste graad en tegen de aso-isering, was ook een keuze voor het behoud ook van voldoende inhoudelijke differentiatie vanaf de eerste graad- zoals in de vroegere A en B-leerplannen het geval was.

    Onze sterke eerste graad vertoonde naast voldoende gemeenschappelijkheid ook voldoende differentiatie – met voldoende technische opties en lesuren voor de technische en beroepsgerichte vakken-met inbegrip van inbegrip van gedifferentieerde A- en B-leerplannen. Maar de Leuvenaars stuurden in 2012 zelf aan op aso-isering.

    We betreurden in 2012 dat ook Leuvense pedagogen van Educatie en samenleving als Masschelein, Simons … in het Metaforum-standpunt pleitten voor het invoeren/opleggen van een gemeenschappelijke lagere cyclus s.o. tot zelfs 15 jaar - ook al wisten ze dat de overgrote meerderheid van de leraren tegenstander waren. En het is precies zo’n hervorming en aso-isering die leidde tot de huidige chaos en tot de problemen met de gemeenschappelijke eindtermen en leerplannen algemene vorming voor het tso/bso.

    De Leuvenaars betreuren nu dat er te veel algemeen vormende eindtermen zijn ten koste van de specifieke technische - en beroepsgerichte , en dat die vaak ook te hoog gegrepen zijn voor veel leerlingen. Eigen schuld, denk je dan, maar de Leuvenaars wekken de indruk dat minister Weyts de grote schuldige is. De Leuvenaars steunen de kritiek van Boeve en co dat er nu te weinig ruimte is om nog aan specifieke vorming en beroepskwalificaties te werken in de arbeidsmarktgerichte opleidingen en de dubbele finaliteit. Die kritiek is niet ongegrond, maar is vooral een gevolg van de door hen gewilde aso-isering. Boeve en co stuurden overigens ook aan op de invoering van veel extra vakkenoverschrijdende eindtermen. Het invoeren van gemeenschappelijke leerplannen wiskunde in 2009 door de koepel van het katholiek onderwijs, het afschaffen dus van de A- & B-leerplannen van weleer, leidde overigens al tot analoge problemen: te moeilijk voor de ene leerlingen, te gemakkelijk voor de andere.

    3.6 Agirdag negeerde stem van leerkrachten, en raaskalt nu over aantasting van autonomie

    1 september 2019: onheilsprofetie Agirdag

    Socioloog Orhan Agirdag waarschuwde al op 1 september 2019 alle burgers voor het grote onheil dat ons onderwijs te wachten stond - ook indien minister Crevits weer onderwijsminister zou worden.

    Uw kroost gaat vandaag naar een school die u in principe zelf heeft gekozen, om pedagogische redenen, praktische redenen, of misschien wel om levensbeschouwelijke of filosofische redenen. Maar keuzevrijheid is alleen zinvol als er werkelijk ook iets te kiezen valt. Als alle scholen hetzelfde pedagogisch project zouden aanbieden en onder één staatsnet zouden vallen, zou u als ouder eigenlijk niet kiezen voor een school met een bepaald pedagogisch project, maar louter tussen staatspedagogie op adres A of staatspedagogie op adres B. Uw keuzevrijheid is dus enkel zinvol als de aanbieders van onderwijs (wie?) zelf ook de vrijheid hebben om te kunnen kiezen wat hun visie is, welke methoden ze hanteren of welke onderwijskoepel hen vertegenwoordigt.

    De onderwijsvrijheid wordt vandaag fundamenteel bedreigd door oprukkend nationalisme en staatspedagogie. Enerzijds wordt er in de startnota van de nieuwe regering gesproken over ‘opnieuw maximale vrijheid in de schoolkeuze voor ouders’. Vergeet ook maar de leuzen dat de leraar straks opnieuw aan belang zal winnen. Die keuzevrijheid wordt volledig uitgehold door de pedagogische vrijheid van onderwijzers aan banden te leggen. Dat gebeurt op drie manieren.

    Nationalistisch onderwijs

    Ten eerste: wat leerlingen moeten leren en hoe leerlingen moeten leren, is steeds minder iets waar scholen en leraren zelf over beslissen. De staat had zijn greep op onderwijsinhouden al versterkt door de invoering en uitbreiding van de eindtermen. Nu wil hij ook zelfs bepalen welke werken of auteurs we moeten leren door een zogenaamde canon in te voeren. Dus geen kritische George Orwell meer, maar enkel Hendrik Conscience.

    Staatspedagogie

    Ten tweede: de leraar en de klassenraad worden buitenspel gezet door de invoering van centrale examens. Staatspedagogie vertrouwt de leraren helemaal niet. Want niet meer de klassenraad – lees: de leraren – beslist over welke leerlingen slagen, maar wel de centrale examens van de staat(????).. Hoe meer de staat de onderwijsuitkomsten naar zich toe trekt, hoe meer de leraar gereduceerd wordt tot een uitvoerder van staatspedagogie.

    Ten derde, en dit is wat mij betreft de doodsteek: de staat gaat straks ook kunnen beslissen welke pedagogische projecten aanvaardbaar en financierbaar zijn. Een precedent hiervan hebben we vorige week gehad: een islamitische school in Genk kreeg op basis van ideologische redenen geen erkenning. (Terloops: een jaar later stelde Agirdag zelf dat hij geen voorstander is van Islamscholen in interview op website Thomas). Welke garanties hebben we dat later Freinet- of zelfs katholieke scholen niet als ongewenste, ja radicale pedagogische projecten zullen worden bestempeld?

    Ook als Crevits minister blijft, zal ze Nationalistische N-VA-agenda gedwee volgen

    Ook de hernieuwde aanval op de koepelverenigingen van de scholen moet vooral begrepen worden vanuit deze drijfveer. Voor nationalisten lijkt dit een gemakkelijke strijd te worden. Ze hebben wel de grondwet tegen, maar er is momenteel geen sprake van oppositie. Want voor de sociaaldemocraten en liberalen klinkt één staatsnet als muziek in de oren. Christendemocraten liggen intern overhoop. Zelfs als Hilde Crevits (CD&V) kan aanblijven als minister, zal ze een nationalistische agenda moeten uitvoeren. Helaas moet een progressief alternatief dat onderwijsvrijheid verdedigt tegen nationalisme nog uitgevonden worden.”

    Agirdag: Vandaag luistert minister enkel naar experts die bij zijn beleid aanleunen

    Vandaag wordt de minister vooral geadviseerd door experts die bij zijn beleid aanleunen. Agirdag, de actiefste criticaster van het nieuwe beleid, pleit in dit en andere opiniestukken voor maximale pedagogische vrijheid van de scholen en leerkrachten, en voor het vooral luisteren naar de praktijkmensen - en niet naar de populistische onderwijsexperts. Op 30 juni j.l. betreurde Orhan Agirdag in Knack eens te meer dat Weyts te veel luistert naar ‘kritische onderwijsexperts’ (Wim Van den Broeck, Dirk Van Damme, Philip Brinckman voorzitter commissie Beter Onderwijs, Onderwijskrant …).

    Agirdag verzwijgt dat het regeerakkoord nu wel meer rekening houdt met de visie van de leraren omtrent de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs en van de autonomie van de leraar, de negatie van de grote taalproblemen van veel anderstalige leerlingen door Agirdag en co, ..

    Uitgerekend Agirdag negeerde vaak die kritieken, en dus ook de visie van de leraren. Hij ontkende in het verleden ook steeds de aangeklaagde aantasting van de kwaliteit. In het VRT-programma Nachtwacht van 9 maart 2019 beweerde hij nog: Het is totaal onterecht om te beweren dat onze scholen de lat te laag zouden leggen. De verwachtingen die we van scholen hebben liggen net veel hoger dan pakweg 30 jaar geleden. We zien net dat de kennis en de inzichten van onze kinderen er op veel niet-traditionele vlakken op vooruit gaan – belangrijke gebieden als burgerschap bijvoorbeeld.

    Agirdag heeft ook steeds de grote taalproblemen en hun invloed op de PISA-score geminimaliseerd; klokkenluiders zelfs bestempeld als taalracisten en de taaloproepen van de ministers Vandenbroucke, Smet en Crevits bestreden.

    In een eigen studie van 2014 stelde Agirdag zelf vast dat niet enkel de Gentse leerkrachten (ook deze van Turkse afkomst), maar ook de Turkse ouders verwachten dat de leerlingen zoveel mogelijk Nederlands spreken in en buiten de lessen. De reactie van Agirdag luidde: de leerkrachten en de ouders vergissen zich, ze zijn geïndoctrineerd door de opvattingen van minister-president Geert Bourgeois en co omtrent het belang van de kennis van het Nederlands voor de integratie & de leerresultaten.

    4 Aanval Maarten Simons & Geert Kelchtermans: 20 maart 2021

    Op 20 maart 2021 was er ook nog de aanval op de eindtermen, centrale proeven e.d. in een opiniebijdrage van de professoren Maarten Simons en Geert Kelchtermans op de Knack-website: 'De nieuwe eindtermen: niet kiezen is verliezen'. Ze beweren net als hun zes collega’s in punt 2 en 3 dat de hogere eisen in de eindtermen en de invoering van centrale toetsen niet zullen leiden tot een verhoging van de kwaliteit, maar tot een afbraak ervan, en tot een sterke beperking van de pedagogische autonomie van de leerkrachten.

    4.1 Ook Simons en Kelchtermans negeren belangrijke functies van eindtermen

    Op de hoorzittingen in 2015 over de eindtermen poneerden Simons & Kelchtermans nog terecht: “Door het geven van een grote autonomie aan de onderwijsverstrekkers kan het garanderen van eenminimale kwaliteit voor elke leerling problematisch zijn”. Nu pleiten ze voor bijna absolute autonomie en vrijheid van de scholen en leerkrachten. Ze negeren de belangrijke maatschappelijke opdracht van het onderwijs: het niet enkel mede garanderen dat de grote investering in het onderwijs ook kwaliteit oplevert, maar ook het garanderen van voldoende gelijkheid en broederlijkheid.

    In punt 3.3 beschreven we de belangrijke functies van voldoende en concrete eindtermen, maar Simons en Kelchtermans negeren die bijna volledig. Ze zijn nu blijkbaar ook hun waarschuwing op de hoorzitting over de grenzen van de autonomie van de leraar vergeten. Ze pleiten nu voor een uiterst beperkte functie van eindtermen en voor bijna absolute autonomie voor de leerkrachten.

    4. 2 Pedagogische & grondwettelijke vrijheid sterker beknot door ET dan voorheen!??

    Simons en Kechtermans wekken vooreerst de indruk dat de vroegere eindtermenoperatie meer de pedagogische vrijheid respecteerde. Niets is minder waar: bij die eindtermenoperatie werd ten onrechte ook een pedagogische aanpak opgelegd - ook in de ‘Uitgangspunten van de eindtermen’ en de erbij aansluitende inspectiecriteria. In de meeste leerplannen was dit ook het geval. Dit betekende een aantasting van de pedagogische autonomie van de leraren en leidde tevens ook tot een aantasting van de kwaliteit van het onderwijs.

    Met de nieuwe eindtermen worden dit keer geen pedagogische aanpakken opgelegd, maar Simons en Kelchtermans verheugen zich daar niet over. Ze vinden nu ten onrechte dat de nieuwe eindtermen veel meer de pedagogische autonomie beperken dan de vroegere eindtermen.

    Negatie belangrijke functies van eindtermen en belang gemeenschappelijkheid in leeraanbod

    Simons en Kelchtermans schrijven: Eindtermen waren aanvankelijk een instrument in handen van de inspectie om de kwaliteit van het onderwijs te bewaken. Het waren criteria om de minimale kwaliteit van het curriculum (en de facto de leerplannen) in Vlaamse scholen te controleren. Ze waren dus niet bedoeld als een soort van nationaal curriculum. Geleidelijk aan hebben de eindtermen er echter een hele reeks functies bij gekregen. De eindtermen moeten nu gaan dienen als criteria voor het monitoren van de onderwijskwaliteit aan de hand van peilingen (bijvoorbeeld hoe presteren Vlaamse scholen wat de eindtermen voor wiskunde betreft?). Daarnaast werden ze voor veel scholen de standaarden om aan kwaliteitszorg te doen op schoolniveau: hoe doet onze school het in vergelijking met andere scholen? Waar eindtermen aanvankelijk een indicatie waren van wat het merendeel van de leerling moest bereiken, zijn ze ook stilaan gaan verwijzen naar de leerresultaten die elke individuele leerling geacht wordt te behalen. Daarbij komt dat dit telkens gepaard ging met nieuwe verwachtingen naar de vorm en de inhoud van die eindtermen.

    De nieuwe eindtermen moeten nu ook zo concreet zijn dat ze ook centrale, genormeerde en gevalideerde toetsing mogelijk maken. Ze worden nu ook de basis voor het opstellen van de leerplannen. Daarnaast moeten de eindtermen het mogelijk maken om de leerwinst van leerlingen op school te meten, en ze moeten onmiddellijk door leerkrachten te gebruiken zijn. Gecombineerd met centrale toetsen worden de eindtermen ook een middel om kwaliteitsverlies in het Vlaamse onderwijs weg te werken en uiteindelijk om te buigen naar winst. Niet langer de overheid als inspecteur maar de overheid als strategisch kwaliteitsmanager.”

    “De nieuwe functies van de eindtermen hertekenen zo de speelruimte voor de vrijheid van onderwijs helemaal. De relatie tussen een controlerende overheid en de vrijheid van onderwijs komt hierdoor in het gedrang. Aanvankelijk lieten de eindtermen wel toe om een systeem van kwaliteitsbewaking door de overheid te verzoenen met de grondwettelijke vrijheid van onderwijs. Dit systeem werd uiteindelijk bevestigd in de uitzonderingsprocedure die al in de jaren negentig voorzien werd naar aanleiding van het Steinerarrest. Deze procedure liet toe om alternatieve eindtermen te formuleren.”

    Uit de laatste zin blijkt nog duidelijker dat de auteurs de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de overheid voor de kwaliteit van het onderwijs heel sterk minimaliseren. Scholen moeten ook zelf alternatieve eindtermen kunnen bepalen zoals de Steinerscholen. Eindtermen moeten niet de gemeenschappelijkheid in het leeraanbod garanderen. Eindtermen moeten ook niet onmiddellijk door leerkrachten te gebruiken zijn, enz. We zijn het daar geenszins mee eens.

    Ook in de opiniebijdrage van hun vijf collega’s die we in vorig punt 3 bespraken werd er geschermd met de Steinerscholen die zich ook omwille van de indeling van de eindtermen per graad geraakt voelen in hun autonomie.

    5. Prof. em. Marc Depaepe: de leraar als kennisleverancier met de lat in de hand!??

    5.1 De lat hoger leggen = reductie van leraar tot kennisleverancier!???

    Op 2 april 2021 was het dan prof. em. Marc Depaepe die de fakkel overnam en op zijn beurt van leer trok tegen de plannen om het niveau van het onderwijs weer te verhogen, om de lat hoger te leggen– dit keer op de website van Thomas (faculteit theologie Leuven) Dirk Van Damme (OESO) getuigde op 4 juni j.l. in De Tijd: “Ben Weyts is de eerste minister die de dalende onderwijskwaliteit bovenaan op de agenda heeft gezet. De focus is vandaag dus zeker de juiste.” Volgens Depaepe is dit de foute focus.

    Vernietigende balans, zonder enige verwijzing naar tekst van regeerakkoord e.d.

    Depaepe pakt evenals de zeven andere collega’s van de vakgroep uit met een vernietigende balans van het regeerakkoord en de beleidsplannen om de onderwijslat hoger te leggen, e.d. Precies het hoger leggen van de lat en andere positieve punten die wij, een aantal leraren, Dirk Van Damme, Wim Van den Broeck … ten zeerste appreciëren in de beleidsverklaring, worden door Depaepe als negatief bestempeld.

    Depaepes belangrijkste kritiek aan het adres van minister Weyts en van al degenen die al jaren pleiten voor het hoger leggen van de onderwijslat luidt: “Zou er, nu de retoriek van een mogelijk onderwijsconflict over de eindtermen weer opwelt, al iemand een bijnaam hebben bedacht voor de onderwijsminister? Ik gok op: de lat. Wat niet enkel zou kunnen verwijzen naar diens ranke taille, waarmee Ben Weyts trouwens zijn ministerportefeuille voor sport alle eer aandoet, maar daarenboven ook naar het permanente stokpaardje van de beleidsman: “de lat hoger leggen. Weyts verdient de bijnaam ‘de lat’ omdat hij leren “in onze competitieve “kennis-is-macht”-samenleving duidelijk als het hoogste goed beschouwt, en zo de taak van de leraar beperkt tot die van kennisleverancier.

    Rol van leraar herleidt tot kennisleverancier!?

    Depaepe: Nu wordt volop de strijd aangeknoopt tegen de zogenaamde ‘leerachterstand’ die onder meer naar voren komt uit Vlaanderens zwakke resultaten in internationaal vergelijkende peilingen en blijkbaar wordt versterkt door bepaalde Corona-maatregelen, zoals het digitale afstandsonderwijs. “Leren” is in onze competitieve “kennis-is-macht”-samenleving duidelijk tot hoogste goed verheven. Precies alsof de school een hightech machine is waarbij een rechte lijn loopt tussen de vooraf programmeerbare doelstellingen en de reële effecten van het onderwijsleerproces. Historisch gezien wortelt het respect voor het werk van de leerkrachten echter eerder in hun rol als opvoeder, en nu wordt dat blijkbaar voor zijn rol als kennisleverancier.”

     Net als Jan Masschelein (zie punt 2) vindt Depaepe ook al de strijd tegen de corona-leerachterstand getuigen van een competitieve “kennis-is-macht”-samenleving (zie punt 2).

    Depaepe wekt de indruk dat de vele leerkrachten, Onderwijskrant e.d. die de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs en van het meesterschap van de meester aanklagen, de leerkracht willen herleiden tot kennisleverancier. Leerlingactiverende kennis-en cultuuroverdracht gaat ook best samen met het stimuleren van de interesse en de arbeidsvreugde van de leerlingen en met het realiseren van een goede relatie.

    Een humaan pleidooi voor meer ontwikkelingskansen en leerresultaten, voor alle leerlingen, voor een herwaardering van basiskennis getuigt volgens Depaepe en veel Leuvense collega’s … blijkbaar van een regelrecht marktdenken en van een streven naar een neoliberale kennis-is-macht samenleving.

    Depaepe formuleert net als de andere Leuvenaars ook kritiek zonder enige verwijzing naar de concrete voorstellen van het regeerakkoord en van minister Weyts. Niet enkel minister Weyts, maar de meeste leraren & docenten, Onderwijskrant, Philip Brinckman- voorzitter commissie Beter Onderwijs, professoren als Wim Van den Broeck en Dirk Van Damme en heel veel andere, pleiten overigens eveneens voor het verhogen van de lat, van de kwaliteit van het onderwijs.

    In onze analyse van het regeerakkoord in Onderwijskrant nr. 191 legden we in oktober 2019 een vrij positieve balans voor. We merkten veel overeenstemming met het memorandum dat we in april 2019 met Onderwijskrant presenteerden: *enerzijds, met onze kritieken op de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs en van het meesterschap van de meester die we de voorbije 30 jaar formuleerden

    *en anderzijds met de voorstellen die we formuleerden om die aantasting & de nefaste hervormingen in de mate van het mogelijke terug te draaien.

    5.2 Depaepe: critici van pretpedagogie opteren voor opvoeden met harde hand!??

    Depaepe beweert tegelijk dat we met het hoger leggen van de lat, het afstand nemen van de pretpedagogie, terug willen naar opvoeding met harde hand, met de lat in de hand. Depaepe stelt het zelfs voor alsof kritiek op de zgn. pretpedagogie een pleidooi inhoudt voor opvoeding met harde hand. Depaepe: De op vandaag vaak verguisde pret-pedagogie bracht ongetwijfeld historisch noodzakelijke correcties aan op de normatieve, autoritaire en disciplinaire opvoedingsmethoden van weleer; uitlopers van wat in Duitsland de zwarte pedagogiek werd genoemd, en waarbij de lat zeker niet werd gespaard om leerlingen te slaan… Zelf heb ik het meegemaakt dat een onderwijzer, die vroeger in de missiescholen van Congo actief was geweest en daar als broeder met den ijzeren arm door het leven ging, een leerling uit de klas haalde om hem in een belendend lokaal met de lat te keer te gaan… en dat terwijl fysieke straffen in principe al van in 1897 waren verboden. Of die jongen daar veel trauma’s heeft aan over gehouden weet ik niet. Wel dat hij carrière heeft gemaakt bij de gerechtelijke politie.

    Depaepe stelt de kritiek op de pretpedagogie, op het te laag leggen van de lat, totaal verkeerd voor, en hangt tegelijk een anekdotische karikatuur op van die relaties leerkracht-leerling tijdens zijn eigen schooljaren. De term pretpedagogie slaat op het te laag leggen van de lat, van de leerstofeisen en verwachtingen, maar niet op de relatie tussen leraar en leerlingen. Het hoger leggen van de inhoudelijke onderwijslat betekent uiteraard niet een oproep voor het opvoeden met hardere hand, met de lat in de hand.

    Depaepe spreekt zich nu ook plots positief uit over de humanisering van de relaties tussen leerkrachten en leerlingen van de voorbije decennia. Destijds ontkende hij nog ten onrechte die humanisering. Hij concludeerde in zijn boek ‘Orde in vooruitgang’ in 1999 dat er de voorbije 150 jaar weinig positiefs veranderd was in de omgang met de leerlingen en met de leerinhoud.

    Hij schreef op pagina 15: De vormingsprocessen in de schoolse ruimte worden nog steeds overwegend gekarakteriseerd door disciplinaire interventies. Men constateert er allerlei machtsinterventies waarmee kinderen worden kleingehouden: straf en beloning, dreiging, emotionele chantage, kleineren, enzovoort. De invloed van het gedachtegoed van Foucault - en vooral van zijn disciplineringsdenken - was overduidelijk. Vandaag 2 april 2021 laat Depaepe zich plots en ook terecht positief uit over de verbetering van de relaties leerkracht-leerling.

    5.4 Depaepe destijds: toename disciplinering, en nu: humanisering van relaties lkr./ll.

    Depaepe prijst nu de humanisering van de relaties leerkracht-leerling. Maar hij lamenteerde in zijn geschiedenis van het Vlaams onderwijs over de “toenemende disciplinering, verschoolsing en infantilisering, over opvoeden door kleinhouden” - in navolging van - en met een beroep op Michel Foucault .

    In ’1999 beweerde Depaepe ook dat het jaarklassensysteem enkel werd ingevoerd om de leerlingen beter te kunnen disciplineren en kleinhouden- en dit in navolging van de visie van Michel Foucault. Volgens Foucault evolueerde het onderwijs in de loop van de geschiedenis in negatieve zin, van zogezegd meer humaan hoofdelijk onderwijs van weleer naar meer dressuur en disciplinering in huidige onderwijs met zijn jaarklassensysteem e.d. (in Orde in Vooruitgang. 1999, Leuven Universitaire Pers).

    Foucault stelde belangrijke positieve evoluties binnen het onderwijs, het gevangeniswezen, de psychiatrie, … telkens als verdacht en als schijnhumanisering voorgesteld, enkel bedoeld om het individu verder te disciplineren, te normaliseren, te reglementeren. Helemaal in de denktrant van Foucault schreef Depaepe pagina 16 Ook de maatschappij werd hoe langer hoe schoolser (cf. Illich). Als ook de maatschappelijke evolutie aan een toenemende disciplinering en verknechting ten prooi is, dan zal die slechte evolutie in de maatschappij enkel een versterkend effect hebben op de disciplinering en verschoolsing van het onderwijs. Als meest essentiële kenmerk van de gepedagogiseerde, schoolse samenleving, valt de zucht naar orde en regelmaat op.

    6  Besluiten

    We hadden niet verwacht dat deze Leuvense vakgroep zoveel protest-opiniebijdragen zou publiceren. We vrezen dat hun krasse uitspraken hun geloofwaardigheid geenszins zal vergroten. Na al die jaren weten we ook nog niet wat volgens de Leuvenaars een goede school is. Hun gedweep met de antipedagoog Rançière verontrust ons - en ook het feit dat ze afstand namen van de herscholers.

    We betreuren dat Leuvense studenten pedagogie in hun opleiding de voorbije decennia kritiekloos dergelijke visies voorgeschoteld kregen. En daarnaast ook nog de vele propaganda voor de constructivistische aanpak vanwege professoren als Filip Dochy en co, het CEGO-zelfontplooiingsmodel van prof. Laevers, de egalitaire visie van Ides Nicaise, de manke studies over zittenblijven, recentelijk ook de eenzijdige visie van Orhan Agirdag, ...

    En dan is men verontwaardigd als b.v. gesteld wordt: “Progressieve onderwijsexperts hebben allerlei vernieuwingstendensen omarmd die niet op deugdelijk onderzoek waren gestoeld, en die de kwaliteitserosie mee hebben bewerkstelligd. Dit is dan ook een ongemakkelijke vaststelling voor de betroffen onderwijsexperts” (Dirk Van Damme in De Morgen, 24 mei, 2019).


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Educatie en samenleving
    30-07-2021, 08:59 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    28-07-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.GO!-Poolster-hervorming, gepersonaliseerd leren : hypewoordenpedagogiek?
    GO!-Poolster-hervorming, gepersonaliseerd leren : hypewoordenpedagogiek?

    1 Poolster-visie: het noorden kwijt

    Op 4 maart j.l. lazen we in De Tijd: Schoolmuren letterlijk afbreken, iedereen een gepersonaliseerd leertraject op de laptop en niet langer één juf of meester, maar een heel team voor de klas. Dat is hoe het gemeenschapsonderwijs GO! de toekomst ziet. We stemmen leeromgevingen af op individuele verschillen en ondersteunen elk leerproces op maat. We leren leerlingen om (geleidelijk aan) zélf de regie over eigen leerproces te nemen.

    De Poolster-visie is voor ons geen verrassing. Een paar jaar geleden poneerde de pedagogische GO!-hoofdadviseur al dat lesgeven totaal voorbijgestreefd was. We vonden dit een heel krasse uitspraak, en wisten dan ook al dat het GO! een groot project aan het uitwerken was. De voorbije twee jaar liet ook Dirk Van Damme (OESO) al een paar keer weten dat hij zich zorgen maakte over de pedagogische richting die het GO! al was ingeslagen.

    In 2015-2016 koos ook al de koepel van het katholiek onderwijs in zijn ZILL-visie voor een cultuuromslag. ZILL pleitte evenals de Poolstervisie voor gepersonaliseerd leren, geïndividualiseerd leren gericht op de allerpersoonlijkste ontwikkeling van elke leerling. In Onderwijskrant nr. 176 en nr. 188 besteedden we kritische bijdragen aan die visie. Wanneer je het noorden kwijt bent, vind je die makkelijk terug met de Poolster. Poolster is een vast oriëntatiepunt. Toch vrees ik dat nu ook het GO! met de Poolstervisie nog meer het noorden kwijt is, net als katholiek onderwijs met zijn ZILL-visie.
    Nieuwlichters pakken graag uit met een ronkend concept, en plakken een wervend en polariserend etiket op hun hervorming of methode. Zo’n wervend etiket wekt de indruk van een totale & beloftevolle hervorming. De koepel van het katholiek onderwijs pakte in 2016 uit met ‘Zin in leren! Zin in leven’ en belooft de leerlingen dat ze door dit nieuwe leerplan eindelijk ‘zin in leren’ zouden krijgen. Lieven Boeve schreef: "Zin in leren! Zin in leven! maakt de lerarenteams opnieuw eigenaar van het leren op school. Geïntegreerd over vakken en leergebieden heen, kunnen leraren creatief vorm geven aan hun onderwijs, rekening houdend met de specifieke leerlingen in de klas en context van de school.” Volgens Boeve zou die visie later ook doorgetrokken worden in de nieuwe leerplannen voor het secundair onderwijs. De schol moest ook in de eerste plaats een leefschool worden.

    2. Gepersonaliseerd leren op maat van elke leerling, zelfsturing & UDL!??

    De Poolstervisie wekt de indruk dat het gaat om evidente voorstellen; de opstellers doen alsof hun voorstellen als gepersonaliseerd leren wetenschappelijk verantwoord zijn: Zelfregulerend leren is een van de meest wetenschappelijk onderbouwde praktijken.

     Precies de basiskeuze voor gepersonaliseerd onderwijs met de eraan verbonden individualisering op maat van elke leerling , & UDL -Universal Design for Learning- en zelfsturing, zijn heel controversieel. Volgens velen staat dit precies haaks op effectief onderwijs. Zo’n keuze betekent ook dat het jaarklassensysteem wordt doorbroken.

    In een commentaar van Pedro De Bruyckere bij het interview met Raymonda Verdyck in De Tijd over de revolutionaire Poolster-hervorming lazen we: Het is wel gevaarlijk om b.v. gepersonaliseerd leren via digitale tools als een wondermiddel voor te stellen. Internationaal heb je een heus kerkhof aan gelijkaardige projecten die mislukt zijn, naast enkele succesvolle voorbeelden.

    Prof. Wim Van den Broeck bestempelde gepersonaliseerd leren op maat van elke leerling als een stoplap en als een nefaste onderneming. Hij twitterde op 22 juli 2018: Onderwijs op maat van het kind" is zowat de grootst mogelijke stoplap in onderwijsland. * Het bestaat nergens echt en is dus utopisch, * het komt in de praktijk vaak neer op onderwijs onder de maat, en * het ondergraaft de essentie van onderwijs, nl. het idee van vorming. En toch wordt 'onderwijs op maat' meer dan ooit gepromoot door de grote onderwijskoepels.

    Van den Broeck stelde op 3 december 2019 in de krant De Morgen: “De individualisering van het onderwijs is doorgeslagen en werkt de niveaudaling in de hand. De visie die sinds de jaren 90 steeds meer dominant werd is het constructivisme, met als kenmerken: nadruk op zelf-ontdekkend leren, op welbevinden als voorwaarde voor leren, op zogenaamde 21ste eeuwse vaardigheden, het relativeren van kennis, en vooral het onder onderwijskundigen nog erg populaire idee dat onderwijs zoveel mogelijk geïndividualiseerd moet worden. Er is nochtans wetenschappelijk ondubbelzinnige evidentie dat het precies leerkrachten zijn die deze visie koesteren en in de praktijk brengen, die ook zwakkere leerresultaten boeken bij hun leerlingen. Dit is niet zo verwonderlijk: als differentiatie verder gaat dan ervoor zorgen dat zoveel mogelijk leerlingen de gemeenschappelijke doelen halen, wordt onderwijs op maat algauw onderwijs onder de maat. Dan is de neiging immers sterk om ook de doelen te gaan afstemmen op (de zwakte van) de leerling. Een meer ingrijpende verandering heeft er zich sinds decennia in het onderwijs niet voorgedaan, en waarschijnlijk met desastreuze gevolgen”.
    Greg Ashman schrijft over UDL: UDL is a complicated way to teach. It involves giving multiple representations of the same information to students which they then choose from. Students also choose to work collaboratively or individually. And they decide how to demonstrate their learning through written work, a video, a poster or some other means. UDL vertoont veel gelijkenis met het inspelen op individuele leerstijlen, controversieel tot en met.

    3. Gedigitaliseerd gepersonaliseerd leren en gedigitaliseerde instructie

    Kritische profs Larry Cuban & Justin Reich over beloftes digitaal leren
    Het GO! schrijft in de Poolstervisie euforisch: Het GO! begon samen met het Britse bedrijf Century Tech in 2017 met de ontwikkeling van een eigen digitaal leerplatform, GO! IXZO. Daar zetten leerkrachten hun leerstof op, bijvoorbeeld met instructiefilmpjes en oefenmodules op verschillende niveaus.

    Prof. Larry Cuban is behoorlijk kritisch over de opkomst van de industrie van “gepersonaliseerd leren. Volgens Cuban is de bewijslast voor de effectiviteit van “personalized learning” in termen van studiesucces dun. Er zijn volgens hem weinig onafhankelijke studies naar adaptieve programma’s beschikbaar. (Research Counts for Little When It Comes to Adopting Personalized Learning)
    Beleidmakers zijn enthousiast, investeren fors in nieuwe technologie en proberen leraren te overtuigen om the new technological fad binnen het onderwijs toe te passen. 

    Ben Herold schreef in Education Week, October 18, 2016: The pushers of computer-based instruction want districts to buy products and then see if the product works. Students and teachers are being used for marketing research, unreimbursed research. Districts are spending money based on hype and tests of the educational efficacy of an extremely narrow range of products as if this is a reasonable way to proceed in this era of extreme cuts in budget.

    Beslissingen worden genomen op basis van onderzoek van producenten/leveranciers. Onderwijsmensen kijken vaak naar effectiviteit in de zin van testscores. Onderzoek naar de effectiviteit van die nieuwe aanpakken wijzen echter niet op hogere leerresultaten. Dit heeft veel scholen echter niet ervan weerhouden om fors te investeren in laptops, tablets en programma’s.”
    Justin Reich wijst ook in A Failure to Disrupt: Why Technology Alone Can’t Transform Education (9 oktober 2020) op een aantal dilemma’s. We vermelden er twee.

    The second dilemma is the EdTech Matthew Effect (Mattheus-effect): As we have seen in tragic ways throughout the pandemic, learning technologies tend to be most useful for affluent students with the financial, social, and technical resources to take advantage of new innovations. New technologies typically widen educational disparities rather than closing them.

    A third issue is that learning requires feedback, but technology designers are only good at evaluating human performance in domains where correct answers are highly structured. Computers can identify the correct answer to a math problem or even a correctly-pronounced word, but they cannot identify whether an essay shows a student effectively reasoning from evidence.The Trap of Routine Assess-ment observes that many education technologies rely on automated assessments, but computers can’t assess many of the most important things that our students learning. 

    4 Kernideeën van Poolster-visie-2030

    Onderwijs van de toekomst : de samenleving evolueert immers continu
    De samenleving evolueert continu. Een school is immers niet langer alleen dat stenen gebouw, waarbinnen via vaste tijdskaders wordt lesgegeven. In de visie van het GO! is ze in de eerste plaats een dynamische leer- en leefgemeenschap, met een open blik op de wereld. Bij het GO! maken we ons nu al klaar voor het onderwijs van de toekomst. In het strategisch plan GO! 2030 stellen we daarom onze poolstervisie centraal. We vormen de favoriete leergemeenschap, voor iedereen gepersonaliseerd, spiegel en bouwsteen van de samenleving.

    Leerproces op maat van elke leerling
    Met onze poolstervisie willen we als GO! een antwoord bieden op een almaar toenemende maatschappelijke diversiteit en werken we aan onderwijskwaliteit voor elke lerende. We stemmen leeromgevingen af op individuele verschillen en ondersteunen elk leerproces op maat. We leren leerlingen en cursisten om (geleidelijk aan) zélf de regie over eigen én gezamenlijke leerprocessen te nemen.
    Gepersonaliseerd betekent dat leerlingen voldoende zelfregulerende vaardigheden ontwikkelen, om hun leerproces en het samen leren richting te geven. Zo worden ze de influencers van hun leren!
    De ondersteuning van zelfregulerend leren blijkt een van de meest wetenschappelijk onderbouwde praktijken (?) om leerwinst te verhogen. De lerende neemt in dit proces een heel actieve rol op. Hij of zij is verantwoordelijk voor het deelnemen aan de lesactiviteiten, ervaringen en kansen, en bepaalt stap voor stap mee het leerproces. Zelfregulering verwijst naar een reeks specifieke vaardigheden die leerlingen steeds beter toelaten een eigen traject vorm te geven.. Hij of zij is verantwoordelijk voor het deelnemen aan de lesactiviteiten, ervaringen en kansen, en bepaalt stap voor stap mee het leerproces.

    Flexibele leertrajecten en leertijden
    Vanuit een duidelijke behoefte bij de lerende, evolueren we naar flexibele leertrajecten. In het basisonderwijs bijvoorbeeld, zien we dat sommige scholen al experimenteren met multileeftijdsklassen, waarbij leerlingen in graadklassen samenzitten en ondersteuning op maat krijgen. Andere scholen werken met flexibele niveaugroepen voor bepaalde ontwikkelingsdomeinen, zoals rekenen en taal. Daarbij worden vergaande vormen van binnenklasdifferentiatie, teamteaching en de principes van Universal Design for Learning (UDL) toegepast.

    In de Tijd van 3 maart j.l. lezen we i.v.m. deze nieuwe werkwijze :In het Technisch Atheneum Halle van directeur Maggy Vankeerberghen wordt dit als dé toekomst gezien. Haar eerste graad werkt in een klasgroep van 80 leerlingen. Ze zitten samen in één klaslokaal met verschillende zones voor verschillende werkvormen. Schoolboeken hebben ze niet meer, wel een laptop. Ook de opdeling in lesuren is grotendeels geschrapt: een week lang wordt rond een thema of project gewerkt, gekoppeld aan opdrachten die de leerlingen in hun eigen tempo afwerken. Ze combineren algemene vakken als Frans, Nederlands, geschiedenis en wiskunde.

    Teamonderwijs, klas- en schooloverstijgend
    De kernteams werken samen - in dynamische werkvormen zoals co-teaching, vaak ook over de leerjaren en vakken heen. De teams zijn leerlinggeoriënteerd. Gecostuurd en sociaal gestuurd leren houden in dat verband in dat lerenden hun kennis construeren samen met anderen en met de onderwijsprofessionals. Ze werken trouwens niet enkel in de klas en op school met elkaar samen, maar ook schooloverstijgend.

    Leren langs digitale weg
    Het GO! zet maximaal in op ‘blended learning’: een combinatie van online en offline leren. Om dergelijke innovatie te ondersteunen, begon GO! samen met het Britse bedrijf Century Tech in 2017 met de ontwikkeling van een eigen digitaal leerplatform, GO! IXZO. Daar zetten leerkrachten hun leerstof op, bijvoorbeeld met instructiefilmpjes en oefenmodules op verschillende niveaus

    Andere infrastructuur
    We staan voor een ruimtelijke transformatie. Zo denken scholengroepen en onderwijsinstellingen na over aanpassingen aan interieur en indeling, herbestemmingen en innovatieve gebouwen, ruimtes waar je op verschillende manieren kan leren.

    Onderwijsprofessionals coachen het leren
    Het curriculum blijft de context waarbinnen we gepersonaliseerd samen leren waarmaken. Leraren vertalen daarbij de eindtermen naar specifieke en meetbare leerdoelen op het niveau van de lerenden. Pas wanneer lerenden zich bewust zijn van specifieke leerdoelen, kan hun zelfregulering vorm krijgen. GO! onderwijsprofessionals zijn curriculum-experts met diepgaande kennis van de doelen en de vakkennis die daarvoor nodig zijn. Ze zijn ook pedagogisch-didactische experten met diepgaande kennis over het leren en de ontwikkeling van de lerende.

    5.Commentaar

    Elke school mag eigen koers bepalen!??
    Het GO! opteert duidelijk voor een revolutionair schoolproject, een ware cultuuromslag. Het verbaast ons wel dat het GO! tegelijk stelt dat elke school zelf zijn eigen karakter en evolutie moet bepalen. We lezen: Het GO! schuift trouwens niet één specifiek schoolmodel naar voren, maar ziet de traditionele en de toekomstgerichte benadering van school als uitersten op een continuüm, een innovatief spectrum. Daarbinnen kunnen scholen zichzelf positioneren en continu verder evolueren. De bedoeling is om zelf richting te geven aan hoe je hier als school kan in evolueren.

    Het GO! dringt naar eigen zeggen geen pedagogische aanpak op, maar stelt tegelijk dat de scholen moeten evolueren in de richting van de Poolstervisie; veel keuze hebben de scholen blijkbaar niet. Het doet ons denken aan de opstelling van de koepel van het katholiek onderwijs die ook voortdurend uitpakt met de vrijheid en autonomie van de scholen en leerkrachten, maar ook nog met het recent ZILL-project een perspectiefwisseling, een pedagogische aanpak oplegde.

    Ontscholingsdruk neemt nog toe

    De voorbije decennia werd ons onderwijs voortdurend geconfronteerd met tal van rages en hypes die ver afstonden van de onderwijspraktijk, van de vaste grammatica van schools onderwijs, en van de visie van de praktijkmensen. Telkens werd gepleit voor perspectiefwisselingen/cultuuromslagen. Ze leidden tot een aantasting van onze sterke Vlaamse onderwijstraditie.

    De ontwerpers van allerhande modes en nieuwlichterij werken veelal met simpele en halve waarheden die als wondermiddel, als makkelijk toepasbaar en veel belovend voorgesteld worden. Veel van die rages hanteerden een simplistisch en tegelijk gecompliceerd vakjargon, en trokken zo rookgordijnen op die de afstand tussen spreken en doen, tussen theorie en klaspraktijk deden toenemen.
    Veel onderwijshypes bleken achteraf geen praktijktheorieën te zijn, omdat ze niet vertrokken van de complexe realiteit en de basisgrammatica van schools onderwijs. Denk maar aan constructivisme, onderwijs op maat van elk kind, inclusief onderwijs, competentiegericht onderwijs, leerlandschap, leerstijlen, totaliteitsonderwijs ... Die hypes lokten veel lippendienst en verzet uit vanwege de praktijkmensen, en bleken overigens ook moeilijk realiseerbaar.

    In de context van het debat over de nieuwe leerplannen/eindtermen laaide in 2014-2016 de neomanie in Vlaanderen weer op. In de aanloop van de nieuwe eindtermen verschenen in de periode 2014-2016 een zevental rapporten als ‘De nieuwe school in 2030’ van 2014, het VLOR-advies-2015, het rapport over het populistische eindtermendebat Vanlerensbelang -2016,die alle aanstuurden op een pers-pectiefwisseling, een cultuuromslag. In de Poolstervisie en in ZILL treffen we veel van die ideeën aan.

    In de publicatie De Nieuwe school in 2030, Hoe maken we leren en werken aantrekkelijk? een gezamenlijk project van kopstukken van het Departement Onderwijs, VLOR & KBS, werd uitvoerig geschetst hoe een school er in de toekomst als een ‘learning park’ moet uitzien. We lazen o.a.: Het leer- en ontwerplab schetst een ander toekomstbeeld. Echt aansluiten bij de diversiteit van kinderen en jongeren kan maar als ze ook zelf de regie kunnen voeren en stuurlui kunnen zijn van hun eigen leren.
    In een Learning Park zullen de kinderen gecoacht worden om hun eigen leertraject aan te sturen in de richting van de competentieniveaus die ze nodig hebben en willen halen. Op een gewone dag kunnen leerlingen gedurende enkele uren in een vaste leergroep bijvoorbeeld talen en wiskunde leren, maar het grootste deel van de dag zijn ze bezig met projecten waarin ze hun competenties actief ontwikkelen.  Enzovoort.

    Het GO! begon samen met het Britse bedrijf Century Tech in 2017 met de ontwikkeling van een eigen digitaal leerplatform, GO! IXZO. Het GO! verwacht hier o.i. al te veel heil van. In punt 3 plaatsten we een aantal kritische bedenkingen. n het verleden verwachtte men veel heil van nieuwe technische middelen en van het gebruik van ICT in het bijzonder. Tot nog toe vielen die verwachtingen tegen. Sommigen stellen zelfs dat daardoor het onderwijsniveau eerder is gedaald. We vrezen dat ook van het Century Tech-project al te veel heil wordt verwacht.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Poolstervisie
    28-07-2021, 09:24 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    06-07-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Merkwaardige stellingen over ons onderwijs in VLOR-memorandum van april 2019 : vertegenwoordigers koepels e.a. formuleren al kritiek op verwachte wending in onderwijsbeleid, verhogen van lat en centrale toetsen, afzwakking M-decreet, hogere eindtermeneise
    Merkwaardige stellingen over ons onderwijs in VLOR-memorandum van april 2019
    De VLOR nam toen al afstand van de kritiek op de aantasting en 'aantasters' van de kwaliteit van het onderwijs (onderwijsexperten, onderwijskoepels ...) en op pleitbezorgers van het verhogen van de onderwijslat, het invoeren van centrale toetsen, het dringend aanpassen van het M-decreet in de minder radicale richting, ...

    *VLOR negeerde in verleden steeds de niveaudaling en minimaliseerde die nog steeds in VLOR-memorandum van april 2019 :De Vlaamse 15-jarigen beschikken over uitstekende competenties lezen, cijferen, wetenschap en behoren tot de wereldtop. Dit zegt iets over kwaliteit van het secundair. maar ook van het basisonderwijs.

    *Iedere lerende heeft recht op kwaliteitsvol onderwijs. Dit recht reikt verder dan ambitieuze onderwijsdoelen en ZEKER DAN CURRICULUMDESIGN DOOR DE OVERHEID.V LOR formuleerde toen al kritiek op aangekondigde nieuwe eindtermen & op hoger leggen van de lat door overheid.

    *De VLOR ziet toenemende spanning tussen meetbaarheid, controleerbaarheid, en communiceerbaarheid van de leerresultaten en de specifieke vormingsdoelen die de school vooropstelt. De VLOR bekritiseerde de toenemende vraag naar de invoering van centrale toetsen, dezelfde voor alle scholen, ...

    *De VLOR opteerde voor een meer radicale structuurhervorming s.o., voor heel brede eerste graad en meer gemeenschappelijkheid in de zin van aso-isering van de eerste graad (ten koste o.i. vooral van tso.bso) ... De reactie op de afgezwakte structuurhervorming luidt nu : 
    De verschillen in leerresultaten en schoolloopbanen van leerlingen in het Vlaamse basis- en secundair onderwijs zijn nog steeds te verklaren op basis van achtergrondkenmerken, nl. migratie- of socio-economische status (SES). De VLOR negeert nog steeds de factor intellectuele aanleg en wekt ten onrechte de indruk dat het onderwijs zomaar de milieu-invloed - minder stimulering thuis, niet spreken van Nederlands thuis ... -kan wegwerken.)

    VLOR: Fenomenen zoals watervallen (waterval of eerder vlotte heroriëntering), een al te lage doorstroom naar het hoger onderwijs, spijbelgedrag en ongekwalificeerde uitstroom zijn zeer opvallende gevolgen van deze ongelijke onderwijskansen. In al deze fenomenen zijn jongeren die scoren op SES-indicatoren oververtegenwoordigd.
    Het beleid voor gelijke onderwijskansen (GOK) boet in aan kracht en aan impact, zowel bij de overheid als bij de scholen. Het punt staat veel minder prominent op de beleidsagenda zowel van de overheid als van de scholen dan in het begin van de jaren 2000 

    (De de structuurhervormingsplannen van commissie-Monard-2009, de koepel katholiek onderwijs ... waren inderdaad radicaler; gelukkig werden ze wat afgeslankt.

    VLOR: Het gelijke onderwijskansenbeleid stimuleert onderwijsinstellingen om een structureel! beleid uit te werken dat resulteert in concrete doelen: een participatie van 100% aan het kleuteronderwijs,
    maximale ontplooiing in het basisonderwijs door ontwikkelingsgericht (!) en geïntegreerd (!) werken, meer positieve studiekeuzes in het secundair onderwijs 
    VLOR-memorandum april 2019 stuurt in functie van gelijke/optimale onderwijskansen aan op "maximale ontplooiing in het basisonderwijs door (meer) ontwikkelingsgericht (!) en geïntegreerd (!) werken" cf. ZILL-visie katholiek onderwijs.
    Precies twee zaken die haaks staan op degelijk onderwijs en op optimale leerkansen. Ook ZILL pleitte voor de invoering van ontwikkelingsgericht onderwijs in het lager onderwijs zoals in het kleuteronderwijs & in de ontwikkelingsdoelen.

    *VLOR-memorandum over M-decreet en inclusief onderwijs pleitte voor radicalere inclusie i.p.v gevraagde aanpassing/minder radicale inclusie
    VLOR: Het M-decreet zette een vernieuwing op gang. Dit is een eerste stap op weg naar inclusief onderwijs. Er is nood aan een verder consequent doordenken van inclusie op alle onderwijsniveaus: basis- en secundair onderwijs, hoger onderwijs en levenslang leren.



    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:VLOR
    06-07-2021, 11:15 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    29-06-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.KLASSE en Cor Meijer maakten in december j.l. nog propaganda voor meer radicaal inclusief onderwijs = radiale individualisatie= totale ontwrichting van effectief onderwijs. Ook VLOR-memoradum & standpunt ond.koepels in 2015

    KLASSE en Cor Meijer maakten in december j.l. nog propaganda voor meer radicaal inclusief onderwijs = radiale individualisatie= totale ontwrichting van effectief onderwijs

    In het regeerakkoord lezen we omtrent de bijsturing van het M-decreet: We schaffen het M-decreet af en voeren een begeleidingsdecreet voor kinderen met zorgnoden in. De doelstellingen ervan geven we voortaan een pragmatische en realistische invulling: buitengewoon onderwijs indien nodig, inclusief onderwijs indien mogelijk. Het buitengewoon onderwijs blijft voor veel leerlingen met speciale noden het meest geschikt om hen de best mogelijke omkadering te bieden. Gelet op de grote deskundigheid, blijven we het Buitengewoon Onderwijs een volwaardige plaats in het onderwijsaanbod geven. We versterken de kwaliteit.

    Kyra Fastenau die voor Klasse al een tijdje het M-decreet opvolgt, heeft het regeerakkoord en de beleidsverklaring van minister Weyts blijkbaar niet aandachtig gelezen. Zij stuurt in Geslaagd inclusief onderwijs vraagt grote stappen van 3 december j.l. aan op radicaal inclusief onderwijs.

     Fastenau: Het M-decreet was een eerste poging om ons onderwijssysteem inclusiever te maken. Binnenkort komt er een nieuw begeleidingsdecreet voor in de plaats, en er is debat over welke richting dat moet uitgaan. Op termijn moeten alle leerlingen kwalitatief onderwijs in hun eigen omgeving krijgen, samen met leeftijdsgenoten. Hoe realiseer je dat ambitieuze doel? Ik vroeg het aan Cor Meijer, directeur van het European Agency for Special Needs and Inclusive Education (EASNIE).

    10-jarige inclusieleerling met niveau derde kleuter met leeftijdsgenoten in 4de leerjaar!??

    Meijer: Inclusief onderwijs betekent dat elke leerling kwalitatief onderwijs volgt in zijn eigen omgeving, samen met leeftijdsgenootjes (dus in zelfde klas). Lange busritten naar speciale scholen of internaten, dat is niet meer van deze tijd. We moeten de zorg naar de leerling brengen, niet de leerling naar de zorg. (Commentaar: dus ook 10-jarige inclusieleerling met een niveau derde kleuterklas moet optrekken met medeleerlingen in het vierde leerjaar!??)

    Buitengewoon onderwijs afschaffen!?,

    Meijer: Zolang het buitengewoon onderwijs een ‘uitweg’ blijft, stimuleer je gewone scholen niet om écht in te spelen op diversiteit. Als je vertrekt van het idee dat wie ‘anders’ is ook naar een andere school moet, kantelen de dominosteentjes al snel richting het buitengewoon onderwijs.

    Maar ook gewoon onderwijs afschaffen

    Voor landen werk kunnen maken van inclusief onderwijs, moeten ze eerst een reflectieoefening doen. Hoe gaat hun onderwijssysteem om met diversiteit? In een onderwijssysteem dat erg homogeen is georganiseerd, krijgen die natuurlijke verschillen tussen leerlingen onvoldoende plaats. Wil je inclusief onderwijs haalbaar maken, dan moet je afscheid nemen van organisatievormen die weinig ruimte laten voor diversiteit, zoals jaarklassen, zittenblijven en vroege selectie. Leerlingen van dezelfde leeftijd heterogeen groeperen werkt het best. Om inclusie echt te doen slagen, moet het hele onderwijssysteem veranderen.

    Reactie van prof. Wim Van den Broeck

    Cor Meijer wordt voorgesteld als een man met een helikopterperspectief”. Dit is geen helikopterperspectief, maar de opvatting van iemand met een radicale visie op inclusie. Dat mag natuurlijk, maar het is niet deze visie die landen en regio’s, zoals Vlaanderen, dichter zal brengen bij een meer inclusief onderwijs, integendeel, de radicaliteit ervan stoot eerder af.

    Wat we hier voorgeschoteld krijgen is een visie die wel sterk overeenkomt met wat er in de general comments’(GC) staat bij het VN-verdrag. Waar het VN-verdrag zelf nog heel wat interpretatieruimte open liet, is dat in de GC niet meer het geval. Ook daar wordt, net als in dit betoog van Meijer, zeer duidelijk dat dit inclusieconcept meteen een hele rits van onderwijsopvattingen impliceert die op z’n zachtst uitgedrukt erg controversieel zijn en haaks staan op wat door vele anderen als goed onderwijs wordt gezien.

    Men bepleit een radicaal ander onderwijsconcept waarbij uitgegaan wordt van de ‘natuurlijke verschillen’ tussen kinderen. Het jaarklassensysteem moet er dan aan geloven, een systeem echter dat universeel wordt toegepast en gezorgd heeft voor de hoge kwaliteit van het onderwijs in vele landen. Uitgaan van diversiteit wordt als iets positiefs voorgesteld, maar bij nader inzien blijkt het niets anders te zijn dan een hyperindividualistisch onderwijsconcept, wat in de praktijk vaak leidt tot heel wat leerlingen met allerlei exclusieven’(labeltjes, aparte maatregelen, etc.). Het relativeren, dus minder belangrijk maken, van leerprestaties ten voordele van meer nadruk op welbevinden is een simplistisch recept.

    De verzekering die Meijer ons denkt te kunnen geven, nl. dat deze radicale ommekeer niet hoeft gepaard te gaan met een algemene kwaliteitsdaling overtuigt niet meer nadat we de onderwijskwaliteit in vele landen hebben zien dalen, precies door het toepassen van dit recept. Het moet Meijer ongetwijfeld ontgaan zijn dat er sinds kort een nieuwe wind waait in onderwijsland, waarbij onderwijskundigen de waarde van degelijk klassikaal onderwijs opnieuw weten te waarderen.

    In een dergelijk onderwijs is er zeker ook plaats voor een meer realistisch concept van inclusie, maar dan een waarbij gebleken kwaliteitskenmerken niet zomaar overboord worden gegooid.

    Reactie van Raf Feys: niet enkel buitengewoon, maar ook gewoon onderwijs afschaffen!?

    Het verwondert me ten zeerste dat de Klasse-redactrice de indruk wekt dat de bijsturing van het M-decreet de richting moet en zal uitgaan van meer radicaal inclusief onderwijs, en in die context een propagandist van radicaal inclusief onderwijs Cor Meijer uitnodigde voor een interview. Volgens Meijer vereist inclusief onderwijs niet enkel het afschaffen van het buitengewoon onderwijs, maar tegelijk ook het afschaffen van het gewoon onderwijs, van de basisgrammatica van gewoon en effectief onderwijs: We moeten afscheid nemen van organisatievormen die weinig ruimte laten voor diversiteit, zoals jaarklassen, zittenblijven en vroege selectie. Leerlingen van dezelfde leeftijd heterogeen groeperen werkt het best, daar is het EASNIE van overtuigd.

    Meijer staat niet alleen met zijn opvatting. Ook andere voorstanders van radicaal inclusief onderwijs poneren dat inclusief onderwijs niets minder dan het afschaffen van de basisgrammatica van klassiek (én effectief!) onderwijs vereist: m.a.w. radicaal geïndividualiseerd onderwijs

    In het Unesco-rapport A guide for ensuring inclusion and equity in education van 2017 wordt even[1]eens gesteld: Inclusief onderwijs vereist een totaal geïndividualiseerd leerproces vereist waarin elke leerling can work at his own pace and in his own way – met de leerkracht als coach.

    Ook volgens prof. Geert Van Hove, hét Vlaams boegbeeld van inclusief onderwijs, vereist inclusief onderwijs een totale omwenteling: “Inclusie gaat niet om het toevoegen van iets bij een onveranderbaar geheel, maar over een totaal herdenken van het schoolgebeuren, om ecologische aanpassing van curriculum, didactiek en instructie“ (Inclusief onderwijs, Impuls, maart 2005). In de PANO-uitzending van 28 maart 2018 pleitte ook prof. Martin Valcke

    De Vlor-platformtekst van 2005 stelde eveneens:  Inclusief onderwijs staat haaks op het huidige leerstofgerichte karakter van het onderwijssysteem. Het onderwijs moet ook bereid zijn zich aan te passen aan de behoeften van elke leerling in plaats van de leerling te dwingen zich aan te passen.

     In het Vlor-memorandum van april 2015 stuurden de Vlor-kopstukken eens te meer aan op radicaal inclusief onderwijs: Het huidige model van inclusief onder[1]wijs ligt onder vuur van internationale organisaties. Het maatschappelijke denken over inclusie reikt veel verder dan het huidige model dat wordt uitgetekend door het M-decreet. Het M-decreet is maar een eerste stap op weg naar inclusief onderwijs.”

    Ook de koepels van de onderwijsnetten en van de CLB’s pleitten in februari 2015 nog euforisch voor meer inclusief onderwijs. De koepels sloten zich zonder meer aan bij het VN-verdrag dat stelt dat een kind een bijna absoluut recht heeft op inclusief onderwijs. Ze poneerden dat inclusief onderwijs een radicale shift in het denken van de praktijkmensen vereist. Voortaan mag de vraag niet meer zijn wat is er mis met deze leerling, maar hoe moet de school zich aanpassen aan deze leerling. Er zullen dus ook leerlingen zijn voor wie het niet mogelijk is om het gemeenschappelijk curriculum te volgen. Voor hen wordt een individueel, aangepast curriculum uitgetekend. Het gaat hier om maatwerk, volgens de onderwijsbehoeften van deze specifieke leerling. De (inclusie)leerling heeft gewoon een specifieke onderwijsbehoefte. De vraag wordt dus: ‘Wat heeft deze leerling nodig om in deze school de leerplandoelen te bereiken.’

    Conclusie

    Het verwondert ons dat Klasse in het perspectief van de herziening van het M-decreet uitpakt met de radicale visie van Cor Meijer. De bijsturing van het M-decreet belooft nog een moeilijke klus te worden.

    .


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:M-decreet, inclusief onderwijs
    29-06-2021, 13:31 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    28-06-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Volgens Unesco (en ook VN) vereist echt inclusief onderwijs een radicaal geïndividualiseerd leer-proces: elke leerling ‘can work at his own pace and in his own way, dus: quasi nergens echt inclusief onderwijs. Totale ontscholing vereist.

    Volgens Unesco (en ook VN) vereist echt inclusief onderwijs een radicaal geïndividualiseerd leer-proces: elke leerling ‘can work at his own pace and in his own way, dus: quasi nergens echt inclusief onderwijs. Totale ontscholing vereist.

    Spaanse niet-gouvernementele organisaties  vroegen het VN-Comité van het Verdrag Rechten Personen met een Handicap (VRPH) te onderzoeken of Spaanse scholen systematisch en op grote schaal artikel 24 van het VRPH schenden, waarin het recht op inclusief onderwijs staat.

    Het VN-comité stelde in zijn rapport van 4 juni 2018 vooreerst dat Spanje nog te veel kinderen en jongeren met verstandelijke beperkingen, gedragsproblemen door ADHD en stoornissen in het autismespectrum nog te vaak naar scholen voor speciaal onderwijs stuurt: zo’n 20%. Dit is volgens het comité tevens in strijd met de Spaanse wet, waarin het recht op inclusief onderwijs wordt erkend en dus gewaarborgd moet worden. Scholen moeten aanpassingen doen, opdat alle kinderen onderwijs kunnen volgen op reguliere scholen.

    Het VN-comité stelde wel vast dat het aantal inclusieleerlingen is toegenomen, maar de kritiek luidt dat zelfs die leerlingen geen echt inclusief onderwijs genieten, maar veelal uitgesloten worden van het gewone lesgebeuren en met aparte taken bezig zijn in aparte klassen of bij inclusie in gewone klassen.

    Inclusieleerlingen krijgen volgens het comité ook in gewone klassen nog veelal een apart curriculum; ze nemen dus niet echt deel aan de gewone lessen voor rekenen, taal … Ze krijgen er aparte taken die veelal zelfs geen verband houden met de gewone les. Ook dit is volgens het comité in strijd met het VN-verdrag. We citeren: Students with disabilities, particularly those with intellectual or psychosocial disabilities, who attend mainstream schools con-tinue to be separated from their classmates, who view their presence in the classroom as an exception. The Committee observed that in the majority of cases where students with disabilities were taught in ordinary classrooms in ordinary schools, they were usually given work that was different from that given to the rest of the students and that was not necessarily related to the lesson, reinforcing their exclusion, denying their right to an inclusive and quality education.

    Volgens dit rapport geniet Maxim met Down in het vierde leerjaar van de school in Schoten ook geen echt inclusief onderwijs omdat hij meestal niet participeert aan de gewone lessen en taken, maar apart les krijgt. En ook onze ondersteuningsnetwerken deugen volgens dit rapport niet.

    Een andere merkwaardige kritiek luidt dat er grote verschillen zijn tussen het leerplan op gewone scholen en het leerplan op scholen buitengewoon onderwijs. The Committee also observed that the legislative framework allows the mainstream and special education systems to coexist with different educational standards. As a result, pupils with dis-abilities can find themselves left by teachers and the administration in a setting that offers very poor or very few prospects for the pupil and for his or her performance.

    Het comité betreurde eveneens dat een medisch model nog dominant aanwezig is. Een andere kritiek slaat op de willekeur bij de diagnose van de problemen van kinderen met een handicap. Dit werkt volgens het comité discriminatie in de hand op grond van handicap - en dit op alle onderwijsniveaus, in de handelingen van de leerkrachten, en in juridische procedures.

    Voor de diagnose en de toelating tot het gewoon onderwijs zijn er ook geen duidelijke procedures en afspraken – en dat leidt tot “a range of different practices with regard to the profile of the profes-sionals involved and the methods applied.”

    We lezen: There are no clear guidelines on how to conduct an assessment.This disparity has serious consequences for the children concerned; generally speaking, it is very difficult to challenge the initial diagnosis or to have it reviewed. We lezen verder ook: In practice, the Committee observed that the identification and assessment of the pupil’s educational needs are still undertaken at the initiative of the professional (leerkrachten) involved.

    Het VN-comité stelt ten slotte dat inclusief onderwijs een totale transformatie van het gewone onderwijs vereist - doorgedreven differentiatie e.d., en dat die transformatie nog niet heeft plaatsgevonden: The Committee took note of initiatives to move towards educational inclusion. These come in addition to existing mechanisms and practices but have not led to any major transformation in the education system. It appears that the difficulties pupils with disabilities encounter are resolved on an ad hoc basis. In most cases, the future of a student with disabilities depends on the will of his or her parents and that of the administrative, educational and inspection personnel involved, rather than on the realization of his or her right to an inclusive and quality education.” Dit zijn de belangrijkste conclu-sies uit het rapport van het VN-comité.

    Commentaar

    De kritiek op het inclusief onderwijs in Spanje is verre van uniek. In rapporten over de toestand in andere landen treft men steeds dezelfde kritieken aan. Geen enkel land slaagt er volgens de bezoe-kende VN-comités in echt inclusief onderwijs te bieden.

    In het VN-verdrag wordt het recht op inclusief onderwijs nogal vaag beschreven - b.v. ook in een passage in termen van recht op passend onderwijs. Maar we merken dat de VN- inspectiecomités,  in rapporten van  Unesco-rapporten, Vlaamse inclusie-hardliners, de Vlaamse rechter omtrent Maxim met Down in Schoten … dit VN-verdrag radicaal en eigenzinnig interpreteren. Dit is precies het gevaar dat verbonden is met de ondertekening van zulke verdragen. Dat is ook de reden waarom sommige landen dit verdrag niet ondertekenden.

    Unesco-rapport over inclusie van 2017 : radicaal geïndividualiseerd leerproces vereist

    In 2017 publiceerde ook de Unesco een nieuw rapport over inclusief onderwijs: A guide for ensuring inclusion and equity in education. Ook volgens dit rapport was er in de meeste landen nog geen sprake van echt inclusief onderwijs. En ook volgens Unesco vereist echt inclusief onderwijs een totaal ander onderwijsconcept, een totaal geïndividualiseerd leerproces waarin elke leerling can work at his own pace and in his own way – met de leerkracht als coach.

    Net zoals in tal van VN-evaluatierapporten betreurde de Unesco dat nog weinig of geen landen kiezen voor echt inclusief onderwijs: inclusive schools in mainstream settings (inclusieleerlingen dus in gewone klassen). In veel landen werkt men nog met ‘special classes in integrated schools’: veelal zitten inclusieleerlingen in aparte & kleine klasjes binnen gewone scholen zoals in Finland, Italië e.d. In Vlaanderen werd vóór invoering van de wet van 1970 in 1974 ook grotendeels zo gewerkt. Maar volgens de Unesco zijn dergelijke aparte klasjes geen vorm van echte inclusie, maar van segregatie.

    Daarnaast wordt volgens de Unesco ook nog al te vaak gewerkt met education for these children in different settings: special schools = aparte scholen voor buitengewoon onderwijs. In landen met een lage bevolkingsdichtheid kan/kon men zo’n scholen moeilijk organiseren, maar wel in Vlaanderen, Nederland ...

    Volgens Unesco (en ook VN) vereist echt inclusief onderwijs dus een radicaal geïndividualiseerd leer-proces: elke leerling can work at his own pace and in his own way. We lazen: Zolang men leren eng en klassiek definieert als de verwerving van kennis die aangeboden wordt door de leerkracht, worden scholen opgesloten in strak georganiseerde curricula en onderwijsaanpakken.” In sterk contrast hiermee gaan inclusieve curricula uit van de veronderstelling dat leren plaats vindt wanneer elke leerling actief betrokken is en zelf de leiding neemt in het zinvol maken van zijn specifieke ervaringen. Vanuit die nieuwe visie krijgt de leraar de rol van begeleider die het engagement en het leren van de lerende stimuleert.

    De Unesco voegde er uitdrukkelijk aan toe dat men zo’n echt inclusief onderwijs ook niet kan bereiken door voor de begeleiding van de inclusieleerlingen de aanpak in het buitengewoon onderwijs te transporteren naar gewone klassen, en de inclusie-leerlingen aparte ondersteuning te bieden. Aparte ondersteuning binnen de klas deugt dus ook niet.

    Als men aparte ondersteuning van inclusieleerlingen in klas toestaat, dan merken we volgens het recente Unesco-rapport:

    *dat bij het wegvallen van die ondersteuning de leerkrachten niet weten wat ze moeten doen; *dat bovendien de scholen dan geneigd zijn om ook voor andere leerlingen zo’n ondersteuning te vragen in functie van individuele curricula. En dan krijgen we volgens de Unesco geen echt inclusief onderwijs en wordt inclusief onderwijs onbetaalbaar. Ook het Vlaams ondersteuningsnet-werk zou dus ook door de VN en Unesco afgekeurd worden.

    Bijlage: kritiek van includie-hardliners op inclusief onderwijs in Vlaanderen in maart 2018

    Op 30 maart 2018 lazen we in de kranten: Vlaams onderwijs moet inclusiever volgens Europees comité voor Sociale Rechten; en ook volgens GRIP en andere hardliners. Nadat we in de PANO-reportage van 28 maart geconfronteerd werden met het feit dat de toename van de probleemleerlingen tot een ontwrichting van het gewoon onderwijs leidt, vernamen we een paar dagen later dat ons onderwijs nog niet inclusief genoeg is.

    Ook volgens journaliste Inge Ghijs in De Standaard gaat de invoering van inclusief onderwijs ‘tergend traag’. In een Nederlands rapport van het College voor rechten van de mens van december 2017 wordt eveneens gesteld dat het Nederlands onderwijs inclusiever moet & dat er veel problemen zijn met het zgn. ‘passend onderwijs’.

    Eens te meer stuurden de inclusie-hardliners, GRIP... niet enkel aan op de afschaffing van het bui-tengewoon onderwijs,maar ook van het gewoon onderwijs met zijn jaarklassen, leerplannen, instruc-tie …

    Ook volgens prof. Geert Van Hove, hét Vlaams boegbeeld van inclusief onderwijs, vereist inclusief onderwijs een totale omwenteling: Inclusie gaat niet om het toevoegen van iets bij een onveran-derbaar geheel, maar over een totaal herdenken van het schoolgebeuren, om ecologische aanpassing van curriculum, didactiek en instructie “(Inclusief onderwijs, Impuls, maart 2005).

    En ook volgens de VLOR-platformtekst van 2005 staat inclusief onderwijs haaks op het huidige leerstofgerichte en meritocratische karakter van het onderwijssysteem. Het onderwijs moet bereid zijn zich aan te passen aan de behoeften van elke leerling in plaats van de leerling te dwingen zich aan te passen aan de onderwijsstructuren en leerinhouden.

    De Vlaamse actiegroep ‘docenten voor inclusie’ opteerde voor radicale inclusie van alle leerlingen – ook type 2- en type-3-leerlingen met ernstige gedragsstoornissen. Dat is volgens hen enkel mogelijk indien elk kind in het gewoon onderwijs een eigen leertraject kan volgen, in zijn eigen tempo en aansluitend bij zijn mogelijkheden, behoeften en interesses.

     Annelies D’Espallier die als juriste veel mocht publiceren over de draagwijdte van het VN-verdrag, stelde in Tertio: Cru gesteld, het is volgens het VN-verdrag volstrekt aanvaardbaar dat in een klas een leerling zijn veters leert knopen terwijl zijn klasgenoten zich over integralen buigen. Maar dat laatste klopt niet: in het Spaans VN-rapport staat dat inclusieleerlingen hetzelfde curriculum moeten krijgen en met dezelfde taken moeten bezig zijn als de gewone kinderen.

    Ook het M-decreet geeft eigenlijk aan scholen de bevoegdheid en zelfs plicht om in sterke mate af te wijken van dat gemeenschappelijke curriculum: voor individuele leerlingen doelen toevoegen of individuele leerlingen vooraf vrijstellen van het bereiken van doelen (= dispenseren).

    De tekst van het M-decreet stelt overigens letterlijk dat “inclusie de eerste optie is” en dat het gaat om een totaal andere kijk op passend en moreel verantwoord onderwijs voor leerlingen met een handicap, om een ware cultuuromslag: Vroeger lag de klemtoon op de medische benadering, ondertussen is deze verschoven naar de sociale benadering. De nadruk ligt nu meer op het sociale defect, op de samenleving/school die niet is aangepast, dan op het medische defect. De nieuwe visie op handicap ziet handicap als een afstemmings-probleem tussen de klas- en schoolcontext en de specifieke onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de jongeren. Er zijn blijkbaar geen probleemleerlingen meer, maar enkel scholen die problemen veroorzaken.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:M-decreet
    28-06-2021, 13:47 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    26-06-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rector Sels lamenteert over niveaudaling, maar Leuvense profs medeverantwoordelijk, en veel Leuv. profs bestrijden nu pogingen om niveau terug te verhogen
    Luc Sels (rector KU Leuven) in Trends : Wij voelen de achteruitgang van de geletterdheid en gecijferdheid van onze jeugd

    Rector Sels lamenteert terecht over de niveaudaling maar vergeet dat Leuvense professoren mede verantwoordelijk zijn voor de niveaudaling, en dat ook de voorbije 2 jaar opvallend veel Leuvense professoren het voortouw namen tegen de pogingen van minister Weyts en vele anderen om terug het niveau van het onderwijs te verhogen.

    Sels: Dat probleem maakt mij diep bezorgd. Wij voelen de achteruitgang van de geletterdheid en gecijferdheid van onze jeugd.  Dat probleem maakt mi diep bezorgd. Dat vertaalt zich onder andere ook in een toegenomen uitval bij de studenten. Niet alleen vallen meer studenten uit, ze hebben ook meer tijd nodig om hun studie te voltooien. De vraag is ook hoelang de professoren het niveau van hun cursussen zullen kunnen behouden nu de leerlingen in ons middelbaar onderwijs alsmaar slechter scoren op internationale vergelijkende testen.

    Commentaar

    De voorbije decennia illustreerden we uitvoerig hoe ook professoren van de KULeuven onze sterke Vlaamse onderwijstraditie niet waardeerden en volop de ontscholing propageerden. Denk maar aan het ontplooiingsmodel dat prof. Ferre Laevers en CEGO al sinds 1976 propageren,  onderwijskundigen als F. Dochy en co die volop het constructivisme en de zelfsturing propageerden - en aderen in iets mindere mate, de  uitholling van het taalonderwijs waarvoor het Leuvens Taalcentrum van de profs. Kris Van den Branden, Koen Jaspaert en anderen verantwoordelijk zijn, de sociologen Nicaise e.a. en de pedagogen die een radicale  structuurhervorming s.o. propageerden (cf. bv. Metaforum-standpunt  van 2012) ; onderwijskundigen als prof. Roland Vandenberghe e.a.  die het jaarklassensysteem wilden afschaffen,  ...

    Het is ook opvallend dat uitgerekend de onderwijsexperten van de Leuvense vakgroep 'Educatie en maatschappij' al vanaf het regeerakkoord het voortouw namen in de strijd tegen de plannen om precies de aantasting van de kwaliteit terug te draaien via verhogen van leerstofeisen, de invoering van centrale toetsen, het afstappen van ontscholende hypes als zelfsturing en constructivisme ...
    en als alibi' aanvoeren dat Weyts en co
    *de pedagogische vrijheid van de scholen en leerkrachten aan banden willen leggen.
    *een kapitalistisch, neoliberaal, marktgericht ... beleid voeren.

    Zo poneerde b.v. Jan Masschelein op het Leuvens Metaforum van 5 november 2020: De Vlaamse Minister van Onderwijs draagt een kapitalistische visie uit, zoals we in zijn beleidsnota 2019-2024. In die nota lezen we dat onderwijs ‘een investering is in menselijk kapitaal. Door allerlei proeven in te richten belooft de Minister ons na te gaan of we ons ‘Vlaams kapitaal volledig verzilveren’.

     De vakgroep Educatie en maatschappij' stelde ook  in een drietal opiniebijdragen in de media dat de nieuwe eindtermen een aantasting betekenen van de pedagogische vrijheid van de leerkrachten. Vooral ook Orhan Agirdag nam het voortouw in de strijd tegen het (herstel)beleid. Ik illustreer dat even.

    Orhan Agirdag, Joris Vlieghe, Stefan Ramaekers, Wim Van Dooren, Eline Vanassche, Joris Vlieghe op 1 april 2020 op VRT-website : Exit vrijheid, exit gelijkheid, exit kwaliteit: waarom de nieuwe eindtermen ons onderwijs in gevaar brengen.

    De nieuwe eindtermen brengen de vrijheid, de gelijkheid en de kwaliteit van ons onderwijs in het gedrang. Dat stellen 5 professoren pedagogiek in deze opinie
    De nieuwe eindtermen houden feitelijk in dat het grondwettelijke recht op autonomie (inrichtingsvrijheid) wordt beknot én dat de school herleid wordt tot een instrument van vooraf bepaalde kwalificaties. Hoe waardevol dit doel ook moge zijn, het betekent in de feiten wel dat de vormende betekenis van opvoeden en onderwijzen - het doorgeven van een wereld vanuit een welbepaalde visie op die wereld - in het gedrang komt. 

    Met de nieuwe eindtermen bepaalt de overheid zo niet alleen "wat" er geleerd moet worden (wat haar recht is), maar ook het "hoe" (???) Commentaar: de 'oude 'eindtermen en de zgn. 'Uitgangspunten bij de eindtermen-1996  en evenzeer de oude leerplannen van de onderwijskoepels  legden de leerkrachten  een nefaste pedagogische aanpak op. Dit is niet meer het geval met de nieuwe eindtermen. Merkwaardig is wel dat de Leuvense profs destijds niet protesteerden tegen het opleggen van een pedagogische aanpak door de overheid en de onderwijskoepels; ze participeerden er overigens aan binnen de ontwikkelcommissies voor de eindtermen en leerplannen.

    Dezelfde Leuvense profs. beweren verder: De nieuwe eindtermen vormen ook een groot gevaar voor de gelijkheid - of beter - de gelijke onderwijskansen. Dit heeft onder andere te maken met het opzet van de bijgestelde eindtermen: die zijn niet opgesteld als minimale aanbodsdoelen (onderwijsdoelen waarmee alle leerlingen – los van hun schoolkeuze – in aanraking zouden moeten komen), maar als gedifferentieerde beheersingsdoelen. Commentaar: dat was ook niet het geval met de oude eindtermen en toen hadden de Leuvense profs hier geen problemen mee. 
    -----
    Op 20 maart 2020 was er de aanval op de eindtermen, centrale proeven e.d. in een opiniebijdrage van de professoren Maarten Simons en Geert Kelchtermans op de Knack-website.

    Ze beweerden dat de hogere eisen in de eindtermen en de invoering van centrale toetsen niet zullen leiden tot een verhoging van de kwaliteit, maar tot een afbraak ervan. Hun centrale gedachte luidt: De eindtermen worden meer en meer een tactisch beleidsinstrument voor de Vlaamse overheid om aan kwaliteitsmanagement te doen. Gecombineerd met centrale toetsen worden de eindtermen een middel om kwaliteitsverlies in het Vlaamse onderwijs weg te werken en uiteindelijk om te buigen naar winst. De eindtermen verwijzen niet langer naar de basiskwaliteit die men in alle scholen gegarandeerd wil zien, maar worden een instrument om een permanente, door de overheid aangestuurde, kwaliteitsverbetering te organiseren. Niet langer de overheid als inspecteur maar de overheid als strategisch kwaliteitsmanager. Opnieuw werd de keuze voor die extra functies nauwelijks bediscussieerd. Opnieuw zullen die functies de speelruimte voor de vrijheid van onderwijs helemaal hertekenen."
    -----

    -----
    Op 5 april 2019 verscheen er al opiniestuk van Orhan Agirdag, Maarten Simons, Wim Van Dooren, Pol Ghesquière en Jan Masschelein – in de krant De Standaard: DE KWALITEIT VAN HET ONDERWIJSDEBAT 2019 
    waarin de opstellers de kritiek op het kennisrelativisme van veel onderwijsexperts proberen te weerleggen en meteen al veel kritiek formuleren op de aangekondigde kentering in het onderwijsbeleid. We citeren even.

    *Voor De Wever & Rutten is het simpel. De eindtermen zijn al twintig jaar hetzelfde, maar toch gaat het katholiek onderwijs achteruit. De oorzaak ligt dus bij het katholiek onderwijs: dat heeft de lat lager gelegd. Een oneerlijke gevolgtrekking. Kan het zijn dat het onderwijs op andere vlakken vooruitgaat? …

    * (De Leuvenaars sloten zich graag aan bij de kritiek van Lieven Boeve op de nieuwe eindtermen) Eindtermen en leerplannen lopen elkaar voor de voeten, sommige eindtermen moeten door iedereen behaald worden, andere niet. Dit verklaart allicht de vreemde reactie van Lieven Boeve van het katholiek onderwijs: met de nieuwe eindtermen ligt de lat te hoog om in het onderwijs de lat echt hoger te kunnen leggen (Later publiceerden ze opiniebijdragen over de aantasting van de pedagogische vrijheid.)

    *(Ze formuleerden kritiek op aangekondigde centrale toetsen).Pedagogisch onderzoek toont aan dat de voordelen van centrale examens niet opwegen tegen de nadelen. Merk ook op dat het Vlaamse onderwijs behoorde tot de wereldtop zonder centrale examens. Een centraal examen is op het eerste gezicht een ‘makkelijke’ manier om iets te doen. Maar het heeft mogelijk desastreuze gevolgen: ‘eaching to the test kan leiden tot nivellering naar beneden
    -------
    Op 30 mei 2020 lanceerden de Leuvense prof. Kris Van den Branden en co in een opiniebijdrage een aanval op de expertengroep 'Toekomst onderwijs' o.l.v. Philip Brinckman. De opiniebijdrage werd ondertekend door een aantal professoren en lerarenopleider.

    Op 28 mei 2020 interviewde de krant De Standaard Philip Brinckman, de voorzitter van de expertengroep Toekomst onderwijs van minister Weyts. In dit interview betreurde Brinckman o.a. de nefaste invloed van het constructivisme en kennisrelativisme zoals dit ook gepropageerd werd door onderwijskundigen en lerarenopleiders (vooral universitaire).
    .
    De uitspraken van Brinckman sluiten aan bij het regeerakkoord en bij de beleidsverklaring van minister Weyts. Daar lezen we o.a.: “We werken aan de opwaardering van het aspect kennis, naast vaardigheden, attitudes en persoonlijkheidsvorming.“

    In een scherpe reactie op Brinckmans’ kritiek publiceerde de Leuvense prof. Kris Van den Branden op 30 mei zijn ontkennings- en apologiebrief Directe instructie zaligmakend?  Hij ontkende en onrechte  dat hij, een aantal onderwijskundigen, lerarenopleiders en onderwijsbegeleiders ... ooit het constructivisme, zelfontdekkend leren en kennisrelativisme gepropageerd hadden. . Van den Branden en draait de rollen om. Niet Van den Branden en co propageerden een eenzijdige visie, maar Brinckman en co.

    --------
    Ook het tijdschrift Impuls (voor onderwijsbegeleiders) dat in het verleden mede de ontscholing propagandeerde, is de koerswijziging niet genegen en Roger Standaert e.a. lamenteren over de centrale proeven e.d. Ook in het nieuwe nummer schrijft de hoofdredacteur: Centrale examens vergroten de prestatiedruk en duwen vormingsprocessen naar achtergrond. Scholen worden toetsinstituten. Nog nooit iets positiefs over regeerakkoord en huidige beleid aangetroffen in Impuls.


    Noot: In Frankrijk krijgt minister Blanquer die eveneens de aantasting van de kwaliteit van het niveau bestrijdt analoge kritiek te verduren van universitaire onderwijsexperts.  Prof. P Terrail drukt het zo uit: L’attitude de la gauche pédagogique à l’égard de la dynamique du ministre Blanquer est claire :le médiocre rendement actuel de nos écoles est oublié, le seul argument qui vaille est celui de la défense de la liberté pédagogique des enseignants.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Sels
    26-06-2021, 13:01 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    21-06-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Merkwaardig interview met Paul Yperman, mede-architect en vurige voorstander van structuurhervormingsplannen s.o (2004-2013) in DS van 14 juni j.l. : wast handen in onschuld en enkel kritiek op Weyts.

    Merkwaardig interview met Paul Yperman, mede-architect en vurige voorstander van structuurhervormingsplannen s.o. (2004-2013) in De Standaard van 14 juni j.l., en vroegere ontkenner van de niveaudaling

    Dirk Van Damme  erkent als ex-kabinetschef van minister Vandenbroucke dat zij zich destijds hebben vergist inzake hervorming s.o., kwaliteit onderwijs e.d.. Paul  Yperman wast  in recent interview de handen in onschuld. 

    Dirk Van Damme, geen N-VA-er, stelt dat het verdienste van minister Weyts nieuwe beleid is dat dat kwaliteit nu bovenaan op de politieke agenda staat, maar Yperman bekampt eerder het nieuwe beleid.

    Paul Yperman, gedurende 10 jaar mede-architect en vurige voorstander van de structuur-hervormingsplannen s.o. wast nu eigen handen in onschuld. 

    De ex-beleidsman ( koepel katholiek onderwijs 2004-2009, commissie Monard 2008-2009 en minister Smet 2009-2013) neemt nu zelfs afstand van de uiteindelijke hervorming. Hij wekt ook ten onrechte de indruk dat hij tegenstander was van die aso-isering en een pleitbezorger was van het tso/bso. Hij neemt – in tegensteling met b.v. Dirk Van Damme - ook afstand van het beleid van minister Weyts en vecht nu ook de eindtermen bij het Grondwettelijk Hof aan.

    In 2013 loochende Yperman ook nog de niveaudaling – samen met de koepel van het katholiek onderwijs. Yperman stelde: Onze leerlingen vandaag kennen misschien minder, maar kunnen meer. Welke kennis heeft een leerling nodig om toepassingsgericht te kunnen werken. Kennis is alleen maar vruchtbaar als je ze kan toepassen. en je kan pas iets toepassen als er kennis aanwezig is. Toen ik aan de universiteit zat, zeiden de proffen: 'in vergelijking met jullie voorgangers weten jullie niets meer'. Vandaag zeggen sommigen net hetzelfde. Als dat echt waar zou zijn, dan weet iedereen minder dan niets.

    Yperman omtrent de nefaste hervorming s.o.

    Paul Yperman, destijds een vurige propagandist voor - en medearchitect van de structuur-hervormingsplannen voor het s.o. wast nu eigen handen in onschuld en gewaagt van ‘onherkenbare hervorming’. Hij bekritiseert tegelijk minister Weyts en diende ook klacht in omtrent de eindtermen bij het Grondwettelijk hof. Hij ontkende in 2013 nog de niveaudaling.

    Yperman, was destijds directeur van een Jezuïetencollege, daarna adviseur van het verbond van het katholiek secundair onderwijs - en ook lid van de commissie onderwijs die hervormingsplan s.o.-2009 opstelde, en vanaf september 2009-2014 adviseur voor het secundair onderwijs bij minister Pascal Smet. Hij was dus nauw betrokken bij de opstelling van de hervormingsplannen voor het s.o. Hij steunt de klacht van Boeve en co bij het Gondwettelijk Hof omtrent de nieuwe eindtermen.

    De krant De Standaard stelde hem op 14 juni in een interview de kritische vraag : U werkte zelf op het kabinet van minister Pascal Smet en bent een van de architecten van de modernisering van het secundair onderwijs. Het is nu bon ton te zeggen dat die is uitgedraaid op een flop. Spreekt u dus uit ervaring? 

    Yperman: Op een bepaald moment vroegen we ons af ( kabinet van minister Smet?): is het nog de moeite waard? Op het moment dat je terug naar de tekentafel wil, komt de politieke druk. Men is meer tevreden met een slecht resultaat dan geen resultaat. In de politiek hoor je vaak: stuur een renpaard (radicale hervormingsplan van de commissie Monard – en dus ook van Yperman) door de onderhandelingen en je mag al blij zijn dat er een kameel uitkomt (ontleend overigens aan uitspraak van Georges Monard). 

    Yperman voegt eraan toe: Het trieste is dat de volgende minister van onderwijs, Hilde Crevits, nog eens die kameel erdoor gejaagd heeft. Wat er finaal uit is gekomen, was onherkenbaar.

    Yperman verzwijgt ook dat in de hervormingsvoorstellen waaraan hij meewerkte, ook gepleit werd voor het gelijk invoeren van de 'zachte didactiek', zelfsturing e.d.,  die haaks staat op de kwaliteit van het onderwijs.

    Ook Yperman koos voor aso-isering van s.o.

    Een van de belangrijkste kritieken op de hervormingsplannen van het s.o. en de invoering van een meer gemeenschappelijke eerste graad is precies dat dit leidt tot een aso-isering ten koste van het tso/bso, net zoals destijds het geval was met het VSO. We wezen er in tal van bijdragen vanaf 2002  ook op dat dit tot minder leerlingen voor tso zou leiden. 

    En nu stelt Yperman plots: Meer leerlingen in het aso, dat is op zich geen goede zaak. Hij voegt eraan toe: De laatste vijf ministers van onderwijs hebben geprobeerd om het tso en bso op te waarderen, door vooral van het aso af te blijven.  Vanaf de invoering van het VSO 50 jaar geleden betekenden de comprehensieve structuurhervormingen steeds een aanslag op het tso/vso - en dus ook deze waarvan Yperman een mede-architect en vurige voorstander was.    

     Heeft Yperman nu plots ingezien dat de structuurhervormingen s.o. vanaf het VSO van 1970 steeds een aso-isering en een aderlating betekenden voor het tso/bso. Yperman was zelf lid van het Verbond van het katholiek s.o. dat al in 2007 besloot om in 2009 gemeenschappelijke leerplannen algemene vorming voor de eerste graad op te stellen in het vooruitzicht van de nabij geachte hervorming s.o. Die gemeenschappelijke leerplannen vielen te moeilijk uit voor tal van leerlingen uit tso/bso-opties en te gemakkelijk  voor andere leerlingen. Dit is eveneens het geval met de nieuwe gemeenschappelijke leerplannen en eindtermen voor de eerste graad, maar daar geeft Yperman blijkbaar geen problemen mee.

    Yperman verzet zich tegen de nieuwe eindtermen 2de en 3de graad, maar niet tegen leerplannen die nog meer de vrijheid van de leraar beperken, en vroegere leerplannen die zelfs een didactische aanpak oplegden.

    Yperman: Als we leraar geen vrijheid geven en mede-eigenaars maken van het leerproces, ben ik ervan overtuigd dat we niet alleen de motivatie, maar ook de kwaliteit zien afnemen

    DS: U verwijst hier naar de eindtermen. Jullie stappen ook mee naar het grondwettelijk hof

    Yperman: Ja, we hebben niet getwijfeld. Vanuit ons opvoedingsproject is zo’n uitgebreide set eindtermen een bedreiging.

     Yperman heeft blijkbaar geen bezwaar de vorige en nieuwe leerplannen van het katholiek onderwijs die nog meer leerdoelen opleggen, en dus volgens de logica van Yperman nog meer de vrijheid van de leraars bedreigen. Yperman was destijds medewerker van het verbond van het katholiek secundair onderwijs dat samen met de leerplannen-2009 ook een didactische aanpak oplegde, een constructivistische in het leerplan wiskunde e.a.

    Yperman neemt afstand van beleid van minister Weyts

    DS: U hebt het over het gebrek aan staatsmanschap: is dat ook directe of indirecte kritiek op het discours van minister Weyts? Yperman: Het heeft volgens mij weinig zin om zoals Weyts cognitief psychologen (lees Wim Van den Broeck, Wouter Duyck), uit te spelen tegen onderwijssociologen . Je moet die mensen en hun inzichten samenbrengen. (Red.: de 2 visies stonden haaks op elkaar, en Weyts en co namen inzake kwaliteit nog meer afstand van de visie van universitaire onderwijskundigen, onderwijskoepels, inspectie, begeleiders ….)

    DS: Volgens OESO-topman Dirk Van Damme is het toch wel de verdienste van minister Weyts dat kwaliteit nu bovenaan op de politieke agenda staat. Terecht?

    Yperman antwoordt: Ik wil daar gerust in meegaan (red.: in 2013 loochende hij nog de niveaudaling-zie bijlage), al ben ik nog nooit iemand tegengekomen die tegen kwaliteit in het tonderwijs is. Mijn voornaamste probleem met dit discours is : je kunt niet decreteren dan kinderen plots slimmer moeten zijn. Er komt een taaltest bij kleuters, er komen centrale toetsen. Maar daarmee alleen verhogen we de kwaliteit niet. Zo werkt het niet.” (Red.: Yperman reduceert hier  ten onrechte de beleidsvoornemens tot die twee toetsen.)

    ---------


    jlage uit 2013: ontkenning van niveaudaling

    'Je moet een evenwicht zoeken tussen kennen en kunnen'

    De Morgen, 25 januari 2013,

    Het onderzoek naar de algemene kennis van de leraren in wording (DM 24/01), geeft volgens de Paul Yperman, adviseur van minister van Onderwijs Pascal Smet (sp.a) een vertekend beeld. Dit waren echte weetjesvragen, opgemaakt als een quiz.'

    AT VOND U VAN DE RESULTATEN VAN HET RAPPORT?

    Paul Yperman: Ze zeggen dat het gaat over algemene kennis, maar het waren toch heel specifieke kenniselementen van geschiedenis en aardrijkskunde. Ander onderzoek heeft al aangetoond dat onze leerlingen in het secundair onderwijs daar niet goed op scoren. Het waren echte weetjesvragen, opgemaakt als een quiz. Die vragen evalueren niet of de leerlingen van vandaag al dan niet de eindtermen behalen.

    WAAR CHINA OF RUSLAND LIGGEN, ZIJN DAT WEETJESVRAGEN?

    Dat zouden ze moeten weten, dat klopt. Daar wil ik niet over discussiëren. Maar je kunt je afvragen of ze de partijlogo's moeten herkennen.

    MOETEN MENSEN MET STEMPLICHT DE VERSCHILLENDE PARTIJEN NIET KENNEN?

    Kijk, ik wil het niet verbloemen, maar er werd steeds naar een bepaald aspect gevraagd. Ze hadden ook algemene kennisvragen kunnen stellen, inhoudelijke vragen. Hoe zit de Europese Unie in elkaar? Hoe werkt het federaal systeem?

    DAAR VERWACHT U BETERE ANTWOORDEN OP?

    Nee, dat zeg ik niet. In die eindtermen staat niet welke politieke partijen er zijn in België. Er staat wel: 'Ze moeten inzicht hebben in het Belgisch staatsbestel'. Dat is heel erg algemeen geformuleerd. Het zijn de netten en koepels die de leerplannen maken. Op basis van die leerplannen geven ze een concrete invulling aan de eindtermen en daar gaan ze mee aan de slag.

    ER IS DUS GEEN CANON, GEEN OVERZICHT VAN WAT LEERLINGEN PRECIES MOETEN KENNEN ALS ZE AFSTUDEREN?

    Nee. Een student die zijn diploma haalt, heeft de eindtermen gehaald, en dus ook de leerplandoelstellingen op basis van die eindtermen. Het heeft geen zin om een bepaald onderwijsniveau de zwartepiet door te spelen, want we zitten in een gesloten systeem. De lerarenopleidingen moeten werken met de leerlingen die ze uit de secundaire scholen krijgen, en die nieuwe leraren staan daar opnieuw voor de klas.

    HOE DOORBREEK JE DAT?

    We moeten onder andere kijken naar de lerarenopleiding. Daar zijn we ook mee bezig. En we moeten ook nagaan wat we precies verwachten van een algemene vorming. Wat is algemene kennis? Vinden we het belangrijk dat een leerling de minister-president van Vlaanderen kent, of niet? Dat moet niet alleen het onderwijs beslissen, maar de hele samenleving.

    IS DAT EEN OEFENING DIE JULLIE MAKEN?

    Ja, je moet toch altijd een evenwicht zoeken tussen kennis en kunnen. Onze leerlingen vandaag kennen misschien minder, maar kunnen meer. Welke kennis heeft een leerling nodig om toepassingsgericht te kunnen werken. Kennis is alleen maar vruchtbaar als je ze kan toepassen. en je kan pas iets toepassen als er kennis aanwezig is.

    Toen ik aan de universiteit zat, zeiden de proffen: 'in vergelijking met jullie voorgangers weten jullie niets meer'. Vandaag zeggen sommigen net hetzelfde. Als dat echt waar zou zijn, dan weet iedereen minder dan niets. Dat is eigen aan alle generaties. Je moet dat nuanceren
    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Yperman
    21-06-2021, 18:45 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    16-06-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn blijkbaar terechte waarschuwing voor aso-isering van het s.o. ten koste van tso/bso precies 10 jaar geleden
    Mijn blijkbaar terechte waarschuwing voor aso-isering van het s.o. ten koste van tso/bso precies 10 jaar geleden

    In mijn reactie op het instemmend VLOR-advies-2011 met de plannen van minister Smet voor radicale structuurhervorming s.o., gemeenschappelijke eerste graad e.d., poneerde ik dag op dag 10 jaar geleden dat het ging om een aso-isering van het s.o. ten koste van tso/bso. En nu blijkt dit ook zo uit te draaien - ook al slaagden we erin de hervormingsplannen achteraf af te zwakken. Vorige week betreurde nu ook Dirk van Damme de aso-isering waarvoor het duo Vandenbroucke-Van Damme mede verantwoordelijk is.

    Ik waarschuwde en betreurde10 jaar geleden in Onderwijskrant en op fb o.a. : De tso/bso-leerlingen werd destijds ook in het VSO in een theoretisch aso-keurslijf geduwd, in plaats van begeleid te worden op basis van hun specifieke talenten. Daarom kwam ook de meeste weerstand van leerkrachten van het technisch en het beroepsonderwijs. Ook directies van tso- en bso- en kso-scholen formuleerden de voorbije maanden analoge kritiek op de structuurhervormingsplan . De specifieke leerinhouden van de tso/bso- en kso-opties vallen weg en/of worden sterk gereduceerd. In de plaats komen meer theoretische (aso)vakken & remedieerlessen voor wiskunde ...

    Velen betreuren dan ook dat de tso/bso/kso-leerlingen in een theoretisch (aso-)keurslijf geduwd worden, in plaats van begeleid te worden op basis van hun specifieke talenten en uitgesproken belangstelling. Na de eerste graad zullen die leerlingen ook veel moeilijker kunnen uitmaken voor welk studiegebied en technische/kunstzinnige sector ze het best kiezen. 

    Een gemeenschappelijke/brede eerste graad met vooral aso-ingrediënten die afgestemd zijn op hoger secundair aso-onderwijs, wekt bij de leerlingen en ouders ook de indruk dat het tso/bso minderwaardig is. De hervorming zal ook tot meer schoolmoeheid bij veel leerlingen leiden.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:aso-isering
    16-06-2021, 14:35 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tekort aan plaatsen in b.o.Tine Gheysen: met VCLK-koepel remden we toegang tot b.o. af, en nu krijgen we inhaalbeweging. G. blijft kiezen voor afremmening van toegang tot b.o.. we toegang naar b.o.
    Tine Gheysen (Vrij CLB-netwerk) ziet verschillende mogelijke verklaringen voor de tekorten aan plaatsen in buitengewoon onderwijs: Gheysen & CLB-koepel remden toegang tot b.o. af , weigerden attesten, maar nu komt inhaaloperatie. Maar Gheysen pleit nog steeds voor radiaal inclusief onderwijs en haar eigenzinnige adviezen aan de CLB-centra.

    (Ik merk dat Gheysen en VCLB-koepel ook nu nog het M-decreet eigenzinnig en radicaal interpreteert. Verzetten Gheysen en VCLB-koepel zich straks ook tegen afzwakking van het M-decreet?)

    Gheysen: Een mogelijke verklaring zou een soort terugslageffect kunnen zijn na de eerste jaren van het Vlaamse M-decreet, dat bepaalde dat leerlingen met een beperking zoveel mogelijk kansen in het gewone onderwijs moeten krijgen.

    Gheysen:  Bij de start van het M-decreet is er bij (scholen en) CLB's wat terughoudendheid geweest om tot een verslag te komen dat toegang geeft tot het buitengewoon onderwijs.  Daardoor zagen we eerst in de cijfers een daling van het aantal leerlingen dat instapte in het buitengewoon onderwijs. Mogelijk krijgen we nu toch wat een inhaalbeweging van leerlingen die in gewone onderwijs gebleven zijn, maar bij wie het toch niet blijkt te lukken, waardoor ze alsnog de stap zetten.
    Daar komt nog eens bovenop dat er voor kinderen met een verstandelijke beperking bij de overgang van het buitengewoon secundair onderwijs (BUSO) naar meerderjarigenzorg wachtlijsten zijn. Daardoor blijven die kinderen soms nog als twintiger in het BUSO hangen en ontstaat daar een flessenhals die zich overal laat voelen.

    Dat zorgt er natuurlijk voor dat er minder plek is voor andere kinderen om in te stromen, zegt Gheysen. Dat begin je nu zelfs al te voelen in het lager onderwijs, waardoor ze ook daar kinderen soms al 1 of 2 jaar verlenging moeten geven, omdat er geen plek is in het buitengewoon secundair onderwijs.
    Wat moet er nu gebeuren? Gheysen:  In eerste instantie moeten we blijven inzetten op het belang van die inclusieve trajecten in het gewone onderwijs. We moeten scholen handvatten geven en blijven pleiten om leerlingen daar een kans te geven met de ondersteuning die daar voorzien is. Misschien moet voor bepaalde groepen meer steun voorzien worden, om die druk op buitengewoon onderwijs te verlichten.

    In Onderwijskrant nr. 174 (augustus 2015) formuleerden we kritiek op de opstelling van de koepel VCLB en de visie van Tine Gheysen. Terecht blijkbaar. ik citeer nog even mijn kritiek.
    "De kopstukken van de koepel van de vrije CLB’s wekten de voorbije maanden geregeld de indruk dat het M-decreet een goed-nieuws-verhaal is. Zo onderschreven ze op 13 februari 2015 het gemeenschappelijk en enthousiast pro M-decreet-standpunt van de koepels van de onderwijsnetten en begeleidingsdiensten. Het M-decreet werd er in de titel bestempeld als Goed nieuws voor iedereen.
    Ook CLB-koepel-kopstukken als Tine Gheysen kiezen voor een zgn. radicale mindshift en verwachten alle heil van een handelingsgerichte aanpak.

    In hun publicaties in Caleidoscoop en elders besteedden de koepelkopstukken tegelijk weinig of geen aandacht aan de grote zorgen van leerkrachten, ouders en van de eigen achterban. In de
    bijdrage M-decreet: vraag en antwoord in Caleidoscoop van februari 2015 besteedt Tine Geysen aandacht aan het M-decreet als vrijgestelde binnen de koepel. Zij doet dat ook in het tijdschrift Impuls van maart 2015.

    In beide bijdragen manifesteert ook Gheysen zich als een enthousiaste pleitbezorgster van het M-decreet. Ze beweert o.a. dat de leerkrachten er al te veel kinderen naar het b.o. verwijzen en dat veel van die kinderen nu door het M-decreet “meer kansen zullen krijgen binnen het gewoon onderwijs” (Impuls, p. 142).

    Gjeysen verwijst hierbij al te vlug naar de toename van het aantal b.o.-kinderen in het verleden. Ze vermeldt er niet bij dat dit vooral een gevolg is van de sterke toename van (anderstalige) allochtone leerlingen en niet van de neiging van de scholen om meer kinderen naar het b.o. te verwijzen.
    Vanuit de grote sympathie voor het M-decreet nemen de CLB-koepel en Geysen ook duidelijk de stelling in dat de gangbare praktijk inzake het opstellen van diagnoses en verslagen aanzienlijk ingeperkt zal en moet worden.

    Eigenzinnige interpretatie vanwege VCLB koepel & Tine Gheysen

    Uit recente bijdragen van Tine Geysen, verantwoordelijke voor het M-decreet binnen de Vrije CLB koepel, blijkt alvast dat zij en haar CLB-koepel het M-decreet op een eigenzinnige wijze interpreteren en deze interpretatie blijkbaar ook opleggen aan de lokale CLB’s. In de punten 5 & 6 illustreren we die vrije interpretatie.
    We merken tegelijk dat bepaalde CLB-directeurs het M-decreet wel wat anders en minder strak willen interpreteren en toepassen dan Tine Gheysen en CO., maar de koepel denkt daar blijkbaar anders over.
    In de ‘Impuls’-bijdrage de rol van het CLB binnen het M-decreet poneert Geysen vanuit de CLB koepel resoluut dat de CLB’s in de toekomst principieel veel minder vlug geneigd zullen zijn om een diagnose (voor toelating tot GON of b.o.) uit te schrijven. Vanuit de eigen keuze voor inclusief onderwijs en voor het sterk verminderen van het aantal type1-& 8-leerlingen, verantwoordt (rationaliseert) ze dit zo: De CLB-sector verkiest eerder (i.p.v. attestering en verslag) om voortaan sterk in te zetten op handelingsgerichte diagnostiek en handelingsgericht werken. Een classificatie (b.v. ADHD, ASS, dyslexie, ...) kan hier deel van uitmaken, maar indiceren welke hulp nodig is kan ook losstaan van classificatie.

    De CLB’s zullen volgens Geysen dus voortaan het aantal attesten en verslagen in sterke mate beperken en de klemtoon leggen op handelingsgericht werken en op welke hulp nodig is om tegemoet te komen aan de noden van de probleem leerlingen (in het gewone onderwijs). Ze schrijft verder dat bij de beoordeling van een leerling de kennis van de eindtermen en leerplannen belangrijk is en dat die kennis bij de school zit. In die zin is het belangrijk dat de school en het CLB die afweging samen maken. We lezen elders: het CLB moet bekijken of de gewone school de extra zorg k an bieden die het kind nodig heeft en/of die school die geboden heeft.

    We vragen ons in dit verband af of de CLB-mensen (nieuwe stijl) die taken en verantwoordelijkheid kunnen waarmaken. Zijn ze wel voldoende leerinhoudelijk en didactisch onderlegd voor het onder steunen van de leerkrachten bij het ‘indiceren wel ke hulp leerlingen nodig hebben’ en bij het beoordelen of een leerling voldoende profijt haalt uit het gevolgde onderwijs. Hoe kunnen CLB-mensen uitmaken welke leerhulp een leerling nodig heeft als ze zelf over te weinig kennis omtrent eind termen, leerplannen en methodische aanpak beschikken. Hierbij aansluitend vragen we ons af of de CLB-centra wel voldoende onderlegd zijn om als scheidsrechter uit te maken of het oordeel van de school over het niet voldoende kunnen volgen van het gemeenschappelijk curriculum al dan niet verantwoord is? En is het oordeel van 1 CLB-er belangrijker dan dit van een schoolteam dat veel beter kan oordelen over de wenselijkheid van inclusie voor een bepaalde leerling.

    Tine Gheysen: Liefst ook geen verwijzing naar b.o. in de loop van het schooljaar

    In de Caleidoscoop-bijdrage behandelt Tine Gheysen ook de vraag: Kan een leerling verwezen worden naar het type ‘basisaanbod’ in de loop van het schooljaar? Geysen schrijft: Een eerste verwijzing in de loop van het schooljaar (b.v. in een eerste leerjaar) kan, al moet steeds goed overwogen worden of dit wel wenselijk is. Streefdoel is om een overstap naar buitengewoon onderwijs te laten ingaan op 1 september  Een kind kan volgens het  M-decreet pas overstappen naar het b.o.-basis aanbod als aangetoond wordt dat het weinig kan opsteken in b.v. het eerste leerjaar. Voor een aantal leerlingen waarvan men al in de kleuterschool weet dat het gewoon onderwijs moeilijk haalbaar is, zal uiteraard al heel vlug blijken dat het volgen van het eerste leerjaar niet wenselijk is. Bij zo’n afweging na 1 of een paar maanden speelt vooral ook mee dat men er ten zeerste van overtuigd is dat dit kind ook in de erop volgende maanden weinig zal opsteken in dit eerste leerjaar en dat dus het verder volgen van dit leerjaar geenszins zinvol is. We begrijpen niet waarom volgens Geysen het streefdoel van het CLB is om een overstap naar het buitengewoon onderwijs voor kinderen als Flo en Co pas te laten ingaan op 1 september van het volgend schooljaar.

    CLB: Enkel kritische partner van de school en enkel verslag voor b.o. als ouders akkoord gaan!

    Geysen beklemtoont in de Impuls-bijdrage o.i. ook al te zelfbewust en ostentatief dat de eind verantwoordelijkheid steeds ligt bij het CLB en dat het CLB zich ‘als kritische partner van de school moet opstellen’: het CLB en de school zijn partners, maar partners mogen elkaar kritisch bekijken.”
    Het CLB is niet alleen een partner van de school, maar ook een partner van ouders ‘en’ leerling. Dat vraagt van scholen het nodige begrip omdat bepaalde situaties ervoor zorgen dat het CLB als partner van de leerling en de ouders stappen zet waar scholen het mogelijk niet mee eens zijn.

    Ze schrijft verder: Zo kiest het VCLB koepel) er uitdrukkelijk voor om enkel een verslag op te maken wanneer ouders zich hier ook kunnen in vinden. Slechts in heel uitzonderlijke omstandigheden kan hiervan afgeweken worden.” Geysen wekt de indruk dat bij betwistingen tussen scholen en ouders het CLB bijna onvoorwaardelijk aan het oordeel van de ouders voorrang moet geven. Volgens de koepel mogen de CLB’s dus het gefundeerd oordeel van de leerkrachten/school zomaar naast zich neerleggen, en moeten ze anderzijds wel het oordeel van de ouders respecteren.

    Als de ouders van meet af aan een overstap weigeren, dan zullen de CLB’s volgens Geysen in principe dus zelfs geen verslag opstellen. Moet het CLB ook niet de ‘kritische’ partner van de ouders zijn? Waarom zou het oordeel van de school niet meer in het belang kunnen zijn van het kind dan het oordeel van zijn ouders? Getuigt dit alles niet van teveel vrij eingenzinnige interpretatie van het M-decreet?

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:M-decreet
    16-06-2021, 14:12 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    10-06-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ZILL-kopstukken katholiek onderwijs willen af van klassieke leerinhouden per leerjaar en van klassieke methodes/handboeken per leerjaar!???

    Leerkrachten lager onderwijs willen klassieke leerplannen en methodes behouden, en niet ‘elke dag schoolwerkplannen/puzzelen  zoals ZILL-kopstukken propageren

    (Bijdrage uit Onderwijskrant nr. 176, 2016)

    1 ZILL: Geen gesneden brood meer, enkel nog puzzelstukken, geen klassieke leerplannen en klassieke methodes meer!

    De leerkrachten lager onderwijs die het werken met vakdisciplinaire leerplannen uiterst belangrijk vinden, begrijpen niet dat de koepelverantwoordelijken zowel de klassieke leerplannen als de klassieke methodes willen opdoeken. Er komen volgens ZILL een soort raamleerplannen met puzzelstukken: Wij geloven sterk in het idee dat het leerplan de puzzelstukken levert waarmee scholen en leerkrachten schooleigen puzzels kunnen leggen. De leerkrachten moeten telkens de leerinhouden bepalen die inspelen op de specifieke ontwikkeling van elke leerling. Gesneden brood kan en zal het nieuwe leerplan echt niet ge)ven. Daarvoor is de schoolpopulatie ook te divers geworden.

    *ZILL stuurt aan op sterke individualisering van het leergebeuren: b.v. de tafels van x voor de sterke leerlingen al in het eerste leerjaar, voor de middenmoters in het tweede leerjaar en voor de zwakke leerlingen in het derde leerjaar. Vanuit die optiek is het opstellen van klassieke methodes voor wiskunde e.d. niet meer mogelijk. En als straks ook nog de leerplannen van de verschillende onderwijsnetten meer verschillen, wordt het opstellen van (rendabele) methodes ook nog moeilijker.

     *ZILL stuurt daarenboven ook aan op totaliteitonderwijs, en dat is eveneens in strijd met het werken met klassieke methodes voor wiskunde e.d. 

    De kwaliteit van het Vlaams onderwijs van de voorbije eeuw is voor een aanzienlijk deel te wijten aan het gebruik van degelijke leerplannen en methodes/leerboeken. Leerkrachten lager onderwijs moeten ook  veel vakken geven en aangezien veel leerkrachten niet fulltime werken zijn er vaak ook 2 leerkrachten betrokken bij het geven van b.v. wiskunde in een bepaalde leerjaar. Zonder het gebruik van een klassieke methode worden afspraken heel moeilijk en vergroot de planlast aanzienlijk. De lagere kwaliteit van het onderwijs in b.v. Franstalig België wordt door velen in verband gebracht met de overschakeling destijds op vage competentie-leerplannen, en met het feit dat er veel minder gewerkt wordt met methodes, mede door gebrek aan centen. Het is enkel jammer dat de recentste methodes soms te veel franjes bevatten die het werken ermee bemoeilijken. We zouden opnieuw moeten streven naar meer sobere methodes.

    De bezorgdheid om het opdoeken van de klassieke leerplannen en methodes bleek ook uit kritische vragen van vertegenwoordigers van directeurs op de DCBAO-vergadering van 17 juni 2015. Een directeur stelde de vraag: Is er dan vanuit het leerplan-concept geen ruimte meer voor methodes? Daarmee werken de leerkrachten toch wel heel vlot. Een andere: Uitgeverijen spelen toch ook wel een belangrijke rol bij de vormgeving en de praktische toepassing van de leerplannen.

    Leerplanverantwoordelijke Ria De Sadeleer repliceerde aldus op de kritiek van de directies: Gesneden brood kan en zal het nieuwe leerplan echt niet geven. Daarvoor is de schoolpopulatie te divers geworden. We moeten ook verder evolueren van leermethodes naar databanken met inspiratiebronnen. Wat wij van de uitgeverijen verwachten is anders dan in het verleden. Wij verwachten van de uitgevers dat zij enkel inspiratiemateriaal aanmaken dat gekoppeld wordt aan de persoonsgebonden en aan de cultuurgebonden ontwikkelvelden. Wij verwachten dus dat de uitgeverijen een toegankelijke tool ontwikkelen die kan aangesloten worden op de centrale rooter die ontwikkeld wordt door de koepel en die gratis ter beschikking wordt gesteld aan al onze scholen. Hun deel kan betalend zijn. Maar onze scholen moeten steeds de vrije keuze hebben en er kan geen sprake zijn van koppelverkoop. Op dit moment is het antwoord van de uitgeverijen nog niet voldoende wat het VVKBaO betreft. Op dit moment is het zeer stil! 

     Het is o.i. duidelijk dat de uitgevers en ook de koepelmensen niet weten wat het uitgeven van inspiratiemateriaal concreet zou betekenen. Dit zou voor die uitgevers ook financieel niet haalbaar zijn.

    Leerkrachten en lerarenteams beschikken overigens niet over de tijd en de deskundigheid om uit te zoeken welke leerinhouden voor al die vakken belangrijk zijn, in welke volgorde en voor welk leerjaar. Leerkrachten en scholen moeten zich vooral ook kunnen beroepen op het gezag van de vakdisciplines en de erbij aansluitende leerplannen. Leerkrachten kunnen moeilijk onderwijzen en gezag verwerven zonder de verantwoording vanuit de referentieleerplannen en de erbij horende vakdisciplines als cultuurproducten (zie ook pagina 43 e.v.)

    20 jaar geleden beweerden DVO-directeur Roger Standaert en Co dat de leerkrachten en de scholen voldoende houvast hadden aan de eindtermen. Leerplannen en methodes waren overbodig en zelfs nefast. Jan Saveyn, pedagogisch coördinator katholiek onderwijs, repliceerde toen terecht dat de leerkrachten aan eindtermen al te weinig steun hadden om uit te maken welke leerinhouden in elk leerjaar aangeboden moesten worden. Als mede-ontwerper van het leerplan wiskunde lager onderwijs deden we twintig jaar geleden nog ons uiterste best om per graad/leerjaar de leerinhoud heel precies en extensief te omschrijven. We bestudeerden hierbij de vakdiscipline wiskunde zoals ze gestalte kreeg in de leerplannen, in de praktijk & methodes van de 20ste eeuw. De huidige opvolgers van Saveyn vinden de klassieke leerplannen echter niet langer waardevol en willen ze zelfs opdoeken.

    De optie voor raamleerplannen i.p.v. klassieke leergebieden, heeft vérstrekkende gevolgen. Het betekent ook dat resoluut afgestapt wordt van de klassieke en ‘afgebakende’ leerplannen en methodes/leerboeken en vaak ook van klassieke leerinhouden. Het betekent ook ‘eke dag schoolwerkplannen’ voor de leerkrachten ( zie 4.2).

    2 Elke dag schoolwerkplannen - als gevolg afschaffing klassieke leerplannen & methodes. Utopisch en enorme belasting

    Het werken met beperkte raamleerplannen en het doorbreken van de koppeling aan de vakdisciplines en methodes, hebben als gevolg dat de school en de leerkrachten dan veel meer zelf de leerinhouden en lesuitwerking moeten zoeken en ook onderling veel moeten afspreken en invullen. De scholen en leerkrachten moeten volgens de koepel met de aangeboden puzzelstukken schooleigen’ puzzels leggen. De koepel kiest voor open raamleerplannen, maar die keuze gaat wel gepaard met het promoten van het werken met een uitgebreid schoolwerkplan, van ‘elke dag schoolwerkplannen’.

    De titel van de recente bijdrage ‘Elke dag schoolwerkplannen’ liegt er niet om. In school+ visie’ van december j.l. pleiten leerplanverantwoordelijke Ria De Sadeleer en Ludo Guelinx ervoor dat elke school een specifiek en uitgebreid schoolwerkplan zou opstellen:  We willen schoolwerkplanning herwaarderen als instrument voor de schoolontwikkeling en onderwijsvernieuwing. Het decreet op het basisonderwijs (1997) stelt dat elk schoolbestuur voor elk van zijn scholen een schoolwerkplan moet opmaken. Dat betekent meteen dat geen twee scholen hetzelfde schoolwerkplan kunnen voorleggen.

    Alleen al het wegvallen van de klassieke leerplannen en methodes zou inderdaad voor de leerkrachten betekenen: Elke dag schoolwerkplannen’en daar veel tijd en energie aan besteden. Een te sterke toename dus van de werk- en planlast. En daarnaast verwacht de koepel nog veel ander schoolwerkplan-werk.

    Vanuit de praktijk van het doordeweekse onderwijs en vanuit slechte ervaringen met zo’n ambitieuze en onrealistische projecten binnen het ‘Vernieuwd lager onderwijs’ van weleer en in Nederland, weten we dat dergelijke schoolwerkplan-verwachtingen totaal utopisch zijn en al te veel taak- en planlast opleveren. De auteurs zouden moeten beseffen dat de scholen die decreet-opdracht steeds minimalistisch hebben ingevuld omdat die ambities niet realistisch waren. De auteurs beseffen wel dat de huidige schoolwerkplannen niet uitgebreid zijn en veelal pas ‘bij een nakende doorlichting gereanimeerd’ worden, maar trekken daar de verkeerde conclusie uit.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:methodes, ZILL
    10-06-2021, 13:06 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    09-06-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Prof. Jan Masschelein op Leuvens Metaforum: eens te meer karikatuur van vigerende (zogezegd kapitalistisch, marktgericht) onderwijs en beleidsverklaring minister Weyts & pleidooi voor hun vage en utopische 3de weg: de school als vrije tijd zoals zogezegd
    Prof. Jan Masschelein op Leuvens Metaforum 5 nov. 2020 : karikatuur van vigerende onderwijs en van beleidsverklaring minister Ben Weyts

    Het Metaforum-debat ging over het aanpakken van de leerachterstanden van kinderen als gevolg van Corona. Prof. Nicaise formuleerde enkele voorstellen en daarna mocht prof. Jan Masschelein hierop reageren. We citeren de belangrijkste passages.

    Prof. Jan Masschelein ging vooreerst helemaal niet in op het aanpakken van de opgelopen leerachterstanden - vooral bij kansarmere leerlingen. 

    Masschelein pakte wel eens te meer uit met een karikatuur van de beleidsverklaring van minister Ben Weyts en van het huidige ('kapitalistische') onderwijs.
    Alles wat ruikt naar bewaken van leerprestaties, centrale toetsen, eindtermen,  gedifferentieerde eerste graad s.o;, e.d. is volgens Masschelein en zijn groep 'Educatie en maatschappij' verdacht; ze tonen dan ook weinig of geen  waardering voor onze sterke Vlaamse onderwijstraditie,  voor onze strijd tegen kennisrelativisme en niveaubewaking ... 

    Masschelein en co bestempelden de voorstanders van het behoud van  voldoende differentiatie in de eerste graad ook al als meritocraten die voorstander zijn van de maatschappelijke opdeling en ongelijkheid. Ze ondertekenden in 2012 dan ook het Metaforumstandpunt over de hervorming van het s.o.. , een pleidooi voor een gemeenschappelijke lagere cyclus s.o. tot 15 jaar.   

    Maschelein pakken zelf al lange tijd uit met hun eigenzinnige en uiterst vage derde weg, de school als vrije tijd zoals zogezegd in het oude Athene van 5 eeuwen voor Christus. 

    Als alternatief pakte Masschelein op 20 nov. 2020 eens te meer uit  met zijn eigenzinnige, utopische en uiterst vage 3de weg van het onderwijs als vrije tijd, een school die nog (terug) uitgevonden zou moeten worden.
    --------
    Passages uit verslag

    JAN MASSCHELEIN: RECHT OP SCHOOL. ANTWOORD OP IDES NICAISE

    In het middaggesprek van Leuvens Metaforum van 5 november 2020 zette Ides Nicaise zijn veerkrachtplan voor het onderwijs tijdens corona uiteen. Jan Masschelein reageerde en stelde het pedagogisch kompas in vraag dat niet alleen in het Vlaams onderwijsbeleid dominant aanwezig is, maar ook doorschemert in het veerkrachtplan van Nicaise.

    Onderwijs als productieproces 
    (karikatuur van ons onderwijs en beleidsverklaring minister Weyts)

    Masschelein:  Ik vind de leerachterstand en de kwestie van inhalen van de achterstand niet eens zo belangrijk. Ook de visie op onderwijs die achter het veerkrachtplan van Ides Nicaise schuilgaat lijkt ten gronde vooral een economische, ik zou zelfs willen zeggen: een kapitalistische visie. (Dus zelfs de visie van socioloog Nicaise  is gebaseerd op kapitalistische visie.)

     De Vlaamse Minister van Onderwijs Ven Weyts draagt deze visie ook uit, zoals we in de inleiding van zijn beleidsnota 2019-2024 met de veelzeggende titel ‘Ons kapitaal’ kunnen lezen. 
    In die nota lezen we dat onderwijs ‘een investering is in menselijk kapitaal’; het gaat om ‘snelle investeringen die grote rendementen opleveren’; ‘leerkrachten zijn vermogensbeheerders die het maximum moeten halen uit het startkapitaal’ (dat zijn de leerlingen); ‘de leerkracht mag geen tijd verliezen en moet zoveel mogelijk “leerwinst” halen’; door allerlei proeven in te richten belooft de Minister ons na te gaan of we ons ‘Vlaams kapitaal volledig verzilveren’. We mogen deze Minister naar eigen zeggen afrekenen op de Europese Pisa-vergelijking. Op die ranking wil hij scoren.

    Onderwijs wordt hier beschreven als een productieproces waarin zoveel mogelijk ‘leerresultaten’ en ‘leerwinst’ moet worden behaald door elke lerende. Dit proces moet zo efficiënt en snel mogelijk gebeuren in de strijd om het Europese podium. Dit lijkt me inderdaad een kapitalistische onderwijsvisie waarbij onderwijs echt als een productieproces wordt opgevat. Scholen moeten het proces zo efficiënt mogelijk inrichten, met de meest geavanceerde (digitale) technieken. Moderne (online) productieprocessen lopen bovendien de klok rond en zijn alomtegenwoordig: ook buiten de schoolpoort, ook thuis.  Deze visie lijkt me uiteindelijk een ontkenning van wat onderwijs is, en een ontkenning van het ‘recht op school’.

    Recht op school in een digitale omgeving

    School zie ik daarentegen als een specifiek soort tijd. Het is geen productieve tijd, niet de tijd van de productie, maar een tijd om te studeren, te oefenen of zorg te dragen voor iets. Het is een tijd waarin jonge mensen collectief en fysiek samenkomen en een tijd die te maken heeft met een ontmoeting tussen een oudere en een nieuwe generatie. Het ‘recht op school’ is precies het recht op deze tijd en de school is een plaats die de jongere juist bevrijdt van de familie en de sociale realiteit. Ze worden even losgetrokken van hun thuis, opdat ze kunnen ervaren dat hun toekomst niet volledig door hun verleden en achtergrond bepaald wordt. De leerlingen wordt ook de mogelijkheid geboden om stil te staan bij hetgeen de oudere generatie hun op school aanbiedt. Het gaat dus niet om de snelst mogelijke, frictieloze overdracht van kennis en vaardigheden, maar om een vertraagde en zorgzame overdracht, zodat er ook vragen bij die inhouden gesteld kunnen worden

    Commentaar van Raf Feys

    School niet zomaar in greep van neoliberale maatschappij, nieuw kapitalisme….

    Maschelein, Simons .... hanteren neoliberalisme, economisch individualisme, marktdenken … als containerbegrippen en passe-partout-verklaringen voor de meest verscheidene zaken - ook voor  hun kritiek op de van bestrijders van de ontscholing, het kennisrelativisme en niveaudaling als Onderwijskrant e.d. Op het Metaforum van 20 november j.l. werd nu ook de visie van socioloog Ides Nicaise in de zak van het kapitalisme gestopt. 

    De huidige school is volgens hen zomaar de speelbal van het doorgeschoten neoliberalisme en marktdenken. We zijn het daar geenszins mee eens. De Leuvense pedagogen wezen de voorbije 40 jaar ook nooit op onze sterke Vlaamse onderwijstraditie en op de sterke kanten die behouden moeten worden. De passe-partout-verklaringen van M.&. S. vertonen ook veel gelijkenis met uitspraken van psychiater-professor Paul Verhaeghe die ook alle mogelijke problemen & stoornissen - stress, burn-out, enz. - op naam schrijft van het neoliberalisme, het nieuw kapitalisme.

    M. & S. overdrijven ten zeerste de totale greep van de maatschappij, van het nefaste neoliberalisme of losgeslagen kapitalisme op het onderwijs, de (re)productie van de sociale ongelijkheid, de nefaste selectievormen. Ze erkennen dan ook geenszins onze sterke Vlaamse onderwijstraditie en de sterke pijlers van effectief onderwijs,  maar pleiten al decennia  voor hun eigenzinnige & vage derde weg, utopie, de school als vrije tijd zoals in Athene in de vijfde eeuw voor Christus, een school die nog moet uitgevonden worden.  

    In hun uitspraken klinken de visie van Michel Foucault en van Jacques Rancière door, waarop ze zich ook voortdurend beroepen. 

    Volgens Foucault schrijft 'Hét Bestel' (de commercie, het neoliberalisme, …) de mens voor hoe te produceren, te leven, te onderwijzen en te studeren, te consumeren, te denken. De macht van de (economische … ) structuren onderdrukt de mens en vervreemdt de mens van 'zichzelf'. Alle maatschappelijke sectoren zouden volgens veel foucaultianen volledig geëconomiseerd zijn, ook de politiek en het onderwijs. Het schoolsysteem is dan een apparaat in dienst van de sociale dominantie vanwege het heersende maatschappelijke (economische) bestel. 

     Foucault, Rancière en hun volgelingen lopen ook niet hoog op met de morele & intellectuele autoriteit en met de professionaliteit van de leerkracht. Een leerkracht is voor hen een radertje in het disciplinerend systeem, iemand van wie geen enkel werkelijk initiatief mag verwacht worden. Een leerkracht is een gezagsgetrouwe functionaris, passief radertje in een goed geoliede dresseringsmachine, in de greep van de biopolitiek van de maatschappelijke instellingen.

    Luuk van Middelaar schrijft in zijn boek 'Politicide' dat Foucault en zijn volgelingen de politiek en de burgers volledig laat verdwijnen. In hun wereld is er geen burger, geen maatschappelijk debat, geen wet en geen (democratische) staat te bekennen. Er is alleen macht uitgeoefend door netwerken en praktijken. In tegenstelling met Khoumeny-sympathisant Foucault en met Rancière geloofde b.v. Hannah Arendt heel sterk in de rol van de politieke democratie die volgens haar de verscheidenheid en uiteenlopende belangen tussen meerdere mensen en groepen organiseert en overstijgt en aldus ruimte voor de vrijheid en inbreng van de burgers creëert. Arendt geloofde ook sterk in de emanciperende kracht van het onderwijssysteem . 

    Galen Watss schreef : “For Foucault, the modern school system is not a public service designed to increase the autonomy of individuals, but a bureaucratic surveillance system that disciplines individuals into accepting the oppressive conditions of modernity.”

    Het economische bestel lijkt ons ook geen monoliet te zijn zoals Foucault en M. & S. het voorstellen; in de Westerse wereld zijn er diverse (liberale, … ) opvattingen over het functioneren van de economie, de markt, de staat e.d. Het politieke systeem, het schoolsysteem … zijn ook niet zomaar een apparaat in dienst van de sociale dominantie vanwege het heersende maatschappelijke (economische) bestel. Ze beschikken over een mate van autonomie en een eigen dynamiek. Scholen zijn ook zelfreferentiële, zichzelf organiserende systemen en staan niet zomaar in dienst van het onderdrukkende (economische) bestel. Ook individuen (leerkrachten, leraars …) beschikken over een bepaalde mate van autonomie en zelfsturing. Het onderwijs is ook een soort zelfreferentieel instituut dat over een behoorlijke mate van autonomie, relatieve zelfstandigheid en eigen grammatica beschikt. 

    Het feit dat de grammatica van schools onderwijs niettegenstaande de evolutie van de maatschappij vrij bestendig is gebleven, wijst er ook op dat de school niet zomaar de speelbal is van de maatschappij, en dus ook niet doorgeschoten neoliberale of nieuw kapitalisme. Hannah Arendt schreef in 1956: Education is an autonomous sphere, distinguished from other dimensions of life. Dit lijkt ons grotendeels terecht, maar anderzijds ook beetje overdreven omdat de school uiteraard niet volledig autonoom is en ook moet rekening houden met de noden van de maatschappij.

    De Leuvense pedagogen Masschelein, Simons en Vlieghe schrijven wel terecht dat onderwijs ook een doel op zich moet zijn, en niet louter in functie mag staan van de economie, latere allocatie e.d. De school moet inderdaad over de nodige autonomie beschikken en mag niet zomaar in dienst mag staan van maatschappelijke doelen, en van het marktdenken in het bijzonder. Maar volgens ons is dit ook grotendeels het geval; maar mag de maatschappij ook verwachtingen stellen aan het onderwijs en b.v. eindtermen opleggen. 

    We zijn het ook geenszins eens met hun stelling dat ons onderwijs de sociale ongelijkheid in de hand werkt en zomaar de speelbal is van de gevestigde en volgens hen totaal verwerpelijke maatschappelijke orde. We schreven hier de voorbije 20 jaar veel bijdragen over (zie www.onderwijskrant.be).

    M. & S. tonen ook weinig of geen waardering voor de grote inspanningen van de overheid, de vakbonden, de leerkrachten … om het onderwijs te democratiseren, om gelijke onderwijskansen te bieden, om zorgverbreding te voorzien voor kansarmere leerlingen… 

     Volgens M. & S. willen ook de Vlaamse beleidsmensen via het bieden van gelijke onderwijskansen enkel iedereen zijn juiste plaats toewijzen in de sociale orde op basis van zijn talenten en interesses. Dit was destijds ook de kritiek van M. & S. op het beleid van minister Frank Vandenbroucke. M. & S. vonden dat het beleid van Vandenbroucke nog sterk beïnvloed was door het doorgeschoten neoliberalisme en marktdenken. Wij vonden dat het willen invoeren van een gemeenschappelijke eerste graad eerder getuigde van een overtrokken egalitair denken. Sinds de jaren 1960 stond in het onderwijsbeleid  eerder een doorgeschoten gelijkheidsdenken centraal dan de poging om de maatschappelijke ongelijkheid te (re)produceren.

    Ook klassiek onderwijs & strijd tegen ontscholing ‘in greep van economisch bestel !???

    Masschelein en Simons manifesteerde zich in 2007 als vurige aanhangers van de onderwijsvisie van ontscholer, anti-pedagoog & anarchist Jacques Rancière. Vanuit hun eigenzinnige & alternatieve Rancière-visie namen ze ook afstand van de brede strijd tegen de ontscholing. M. & S. schreven in 2007 in een reactie op onze O-ZON-campagne van Onderwijskrant “De zorg om de benutting van talenten wordt ook door O-ZON nog sterk beklemtoond. Zelfs Freinetscholen bewegen zich in dit opzicht binnen dezelfde horizon” - de horizon van het doorgeschoten liberalisme en marktdenken” (Ethische Perspectieven 17 (2007) 4
    M. & S. stelden in dit verband ook: “De brede discussie die gevoerd werd over vaardigheden en kennis, is dan ook ‘misleidend.” M. & S. bestempelden dus ook ook onze brede strijd tegen kennisrelativisme,   ontscholing, niveaudaling ... en  voor het herstel van het gezag van de school en de leerkrachten,  … als behoudsgezind en maatschappijbevestigend.

    Ook leerlinggestuurd onderwijs & do-it-yourself-filosofie … in dienst van individugericht liberalisme!?

    Merkwaardig is ook dat volgens M. & S. niet enkel de klassieke leerkrachten en de bestrijders van de ontscholing zich bewegen “binnen de horizon van het doorgeschoten liberalisme en marktdenken”. Ook de ontscholers, de propagandisten van de zelfsturing van de leerlingen, van het constructivisme … zijn volgens hen geïnspireerd door de ideologie van het economisch individualisme en het marktdenken. In het boekje 'Globale Immuniteit' (2003), stellen Masschelein en Maarten Simons b.v. dat volgens de modieuze onderwijsvisie momenteel de leerling 'in de eerste plaats individueel en gescheiden van anderen wordt aangesproken'. Volgens hen staat in het heersende denken over economie, maatschappij en onderwijs het eenzijdige beeld van de mens/leerling als een ondernemer van zichzelf centraal. Dat komt in het onderwijs tot uiting “in uitdrukkingen als zelfsturing, zelfstandig leren, individualisering, onderwijslandschap, modularisering, competentieleren, leren leren, selfassessment en portfolio, employability (brede inzetbaarheid), , ….” Ze herleiden ook het competentiegericht denken tot “de kapitalistische ethiek voor het lerende individu” ( zie o.a. Ethische perspectieven, 2007, nr. 4.).

    Dus zowel de bestrijders van de ontscholing als de ontscholers & Freinet-sympathisanten, zowel de voorstanders van constructivisme als de tegenstanders, zijn in hetzelfde maatschappelijk bedje ziek. Ze bewegen zich binnen de horizon van het doorgeschoten liberalisme en marktdenken.

    We schreven in 2003 in Onderwijskrant dat we het deels eens waren met de wijze waarop Masschelein en Simons de wending van het onderwijs in de richting van individualisering en do-it-yourself-filosofie beschreven; en dat dit een bevestiging betekende van onze kritiek en strijd tegen de ontscholing en de leerlinggecentreerde onderwijsvisie. We voegden er wel tegelijk aan toe dat het ons wel ten zeerste verwonderde dat M. & S. hierin bijna uitsluitend de hand zagen van het 'koude' doorgeschoten liberalisme; en dat zij de rol van de vele pedagogische praatjesmakers en van 'naïef links' in de propaganda van de do-it-yourself-filosofie niet expliciet vermelden. De heropflakkering van de pleidooien voor zelfsturing en zelfstandig leren en voor de leraar al coach betekent/betekende o.i. vooral een heropleving van het oude reformpedagogisch gedachtegoed. Het werd een eeuw geleden vooral gepromoot door reformpedagogen, maar geenszins vanuit het marktdenken. De do-it-yourself-filosofie, het zelfontplooiingsmodel en vrij initiatief van de leerling die hun Leuvense collega Ferre Laevers en het CEGO sinds 1976 propageren is, kan men niet zomaar toeschrijven aan de invloed van het 'koude' doorgeschoten liberalisme. Het zelfontplooiingsdenken en het leerlinggestuurd onderwijs, is overigens al meer dan een eeuw oud, ook Rousseau, pleitte er al voor. Het werd overigens sinds de jaren 1960 ook ten zeerste gepropageerd door de anti-autoritaire en anti-pedagogische pedagogen.

    Masschelein, Simons, … wijzen o.i. ook te weinig op de weerstand tegen de opkomst van modieuze opvattingen, de toegenomen ontscholingsdruk, het oprukkende constructivisme & do-it-yourself-denken, e.d. Precies door weerstand en lippendienst konden we in Vlaanderen tot nu toe de cultuuromslag en niveaudaling afremmen. Veel 'do-it-yourself' theorietjes en hervormingen bots(t)en op weerstand vanuit het onderwijs als instelling met een eigen wetmatigheid (zelforganisatie) en vanuit de leerkrachten en ouders. We kenden b.v. een snelle opkomst van het leerpsychologisch constructivisme, maar dit betekent niet dat de meeste leerkrachten en docenten die uitgangspunten zomaar overnemen. Zo hebben ook de jaarklas en de klassikale instructie al meer dan 100 jaar de orkaan doorstaan. We kunnen dus niet stellen dat pedagogische opvattingen en praktijken zomaar genormeerd worden door (externe) sociaal-economische krachten. Indien meer academici zich zouden inlaten met het onderwijsdebat en met het doorprikken van de zeepbellenfraseologie van veel van hun collega's, dan zouden we beter het heersende/modieuze denken kunnen ombuigen.

    De heropleving van het naïeve reformpedagogisch gedachtegoed de voorbije decennia werd o.i. wel mede in de hand gewerkt door pragmatische allianties met andere systemen die ook op een of andere wijze op zelfregulering en do-it-(for)-yourself aansturen, zoals de sympathie van ‘naïef links’, instanties die het ondernemerschap van de leerlingen overbeklemtonen, …

     We waren dus ten zeerste verrast toen in 2007 plots de visie van ontscholer en anti-pedagoog R. onderschreven, een visie waarin de zelfsturing en zelfvorming van de leerling en de leraar als louter coach nog veel meer centraal staan dan in de visies die ze in 2003 bekritiseerden. Tegelijk namen M. & S. afstand in 2007 afstand van onze strijd tegen de ontscholing, onze O-ZON-campagne, ons pleidooi voor de herwaardering van basiskennis en van de belangrijke instructierol van de meester.
    Behoud van gedifferentieerd s.o. = groter maken maatschappelijke ongelijkheid!?
    Ook het feit dat Onderwijskrant en veel bestrijders van het gelijkheidsdenken opteren voor voldoende differentiatie in de eerste graad s.o. en voor het behoud van de onderwijsvormen aso, tso en bso wordt blijkbaar door de Leuvense Rancière-aanhangers geenszins geapprecieerd. M. & S; schreven dat ze voorstander zijn van comprehensief secudair ronderwijs. 

     In 2012 onderschreven Masschelein en Simons de voorstellen werkgroep Metaforum KU Leuven over Hervormingen in het secundair onderwijs", een pleidooi voor doorgedreven comprehensievering tot 15 jaar, voor het afschaffen van B-attesten, enz.

    Goele Cornelissen, medewerkster van M. & S. en momenteel ook hoofd van de studiedienst COC-lerarenvakbond formuleerde in een bijdrage van 2019 hun kritiek op gedifferentieerd s.o. en op het zogezegd huidig meritocratisch onderwijs dat de sociale discriminatie zou bevorderen.

    Met een beroep op Rancière bestempelt Cornelissen het debat tussen de voor- en tegenstanders van het gelijkheidsdenken en over de hervorming dus van het s.o. dat we met Onderwijskrant sinds 2002 stimuleerden, als misleidend.  Ze neemt zowel afstand van gelijkheidsdenkers als prof. Ides Nicaise die dezelfde leerresultaten voor alle kinderen nastreven, als van de tegenstanders van het gelijkheidsdenken die pleiten voor het behoud van voldoende gedifferentieerde leerwegen in het s.o. (Cornelissen: “De relatie tussen onderwijs en gelijkheid: drie perspectieven. In Brandpunt, jaargang 44, nummer 9, 2017 & tekst op ACW-congres).

    Cornelissen stopt de tegenstanders van het doorgeschoten gelijkheidsdenken zomaar in het door haar verfoeide meritocratische kamp. Ze beweert dat wij als meritocraten “het verantwoord vinden dat de school al voorbereidt op een maatschappelijke opdeling tussen mensen op basis van intelligentie en inspanning. Ze doet dat door leerlingen op basis van intelligentieproeven of andere toegangsproeven en aan de hand van (B-)attesten te verdelen over verschillende vormen van onderwijs (aso, tso, bso, BuSo, dbso, hoger onderwijs, …). Deze vormen van onderwijs kennen een bepaalde hiërarchie die gewoonlijk in grote mate samengaat met de hiërarchische ordening van sociale posities waar ze zicht op geven. Daarnaast stellen meritocraten het principe van ongelijke behandeling centraal. Dat zegt dat het gerechtvaardigd is om, als samenleving, extra te investeren in mensen die intelligent zijn en hard werken. Dit kan bijvoorbeeld via investeringen in specifieke programma’s voor de meest getalenteerde leerlingen (talentenjacht, honors programs…). Deze leerlingen, zo gaat de redenering, verdienen die extra ondersteuning omdat zij later, eens zij een hoge maatschappelijke positie betreden, meer dan anderen zullen bijdragen tot economische groei en sociale welvaart. Dat de kloof tussen de hoogste en de laagste treden op de sociale ladder door ongelijke behandeling nog groter wordt (het Mattheuseffect), vormt voor meritocraten geen probleem. Integendeel. Ze gaan ervan uit dat deze verschillen gezond zijn voor een dynamische samenleving.”

    Cornelissen wekt ten onrechte de indruk dat we als voorstanders van voldoende differentiatie in het secundair onderwijs, ook per se aan willen sociale discriminatie doen en de maatschappelijke ongelijkheid nog groter willen maken. Alsof voorstanders van passend onderwijs voor alle leerlingen, niet tegelijk voorstanders kunnen zijn van inkomensherverdeling e.d., van een minder meritocratische maatschappij. Ze wekt hier ook de indruk dat het onderwijs de grote maatschappelijke gelijkmaker zou kunnen zijn. Uitgerekend Toby Young, de zoon van Michael Young- de auteur van The Rise of Meritocracy, schreef vorig jaar terecht: precies de acceptatie van verschillen in intellectuele aanleg houdt een pleidooi in voor sociale politiek van redistributive taxation (inkomensherverdeling). Hij voegde eraan toe dat dit al bij al ook de visie was van zijn vader.

    Cornelissen pakt vervolgens als verlossend alternatief uit met de onderwijsvisie van Jacques Rancière, Jan Masschelein … over gelijkheid, vrijheid en zelfvorming, met onderwijs als vrije tijd zoals in de Griekse stadstaten destijds, enz. Ze pakt uit met een alternatief dat weinig of niets te maken heeft met het vigerende debat over optimale onderwijskansen en het gelijkheidsdenken. Ze schrijft o.a.: “Ons vertrekpunt is niet langer/enkel de vaststelling dat de school de sociale ongelijkheid reproduceert. Zonder dat laatste te miskennen, keren we als onderwijspedagogen de redenering om. … De school moet volgens ons bij uitstek een plaats van vrijheid, gelijkheid en vernieuwing. Onderwijspedagogen zoals Masschelein, Simons en Biesta herinneren daarvoor aan de term Scholè, wat vrije tijd betekent. … Je verlaat het gezin, en bent dus niet langer in eerste instantie zoon of dochter, maar bent ook nog niet meteen ingelijfd in de maatschappij als burger of werknemer. Ook de wereld wordt op school even ‘los- of vrijgemaakt van’ haar functionele context om leerstof te worden: een presidentiële speech wordt uit de wereld de school binnengetrokken om haar retorische bouwstenen te ontleden.” Wie hiermee niet akkoord gaan, worden bestempeld als mensen “die de school manipuleren om bestaande machtsverhoudingen te bestendigen”

    In Brandpunt voegt Cornelissen er nog aan toe: “De focus ligt volgens on niet zozeer op het produceren van meer sociale gelijkheid, maar op het installeren van pedagogische gelijkheid. Vormend onderwijs plaatst jonge mensen immers in de (gelijke) positie van leerling/student, en spreekt hen telkens opnieuw aan op hun vermogen om de wereld, of iets uit de wereld, te leren kennen en te begrijpen.” Dat Goele Cornelissen als huidig hoofd van de studiedienst van de COV- lerarenvakbond de visie van de ontscholer Rancière propageert, baart ons zorgen. We betreuren ook dat de Leuvense pedagogen niet deelnamen aan het debat over de hervorming van het s.o.

    Besluit: School niet zomaar in greep van neoliberale maatschappij, nieuw kapitalisme….

    M. & S. hanteren neoliberalisme, economisch individualisme, marktdenken … als containerbegrippen en passe-partout-verklaringen voor de meest verscheidene zaken; en dus ook voor zowel de visies van ontscholers als deze van bestrijders van de ontscholing. De huidige school is volgens hen zomaar de speelbal van het doorgeschoten neoliberalisme en marktdenken. We zijn het daar geenszins mee eens. De passe-partout-verklaringen van M.&. S. vertonen ook veel gelijkenis met uitspraken van psychiater-professor Paul Verhaeghe die ook alle mogelijke problemen & stoornissen - stress, burn-out, enz. - op naam schrijft van het neoliberalisme, het nieuw kapitalisme.

    M. & S. overdrijven ten zeerste de totale greep van de maatschappij, van het nefaste neoliberalisme of losgeslagen kapitalisme op het onderwijs, de (re)productie van de sociale ongelijkheid, de nefaste selectievormen. Het onderwijs is ook een soort zelfreferentieel instituut dat over een behoorlijke mate van autonomie, relatieve zelfstandigheid en eigen grammatica beschikt. Het feit dat de grammatica van schools onderwijs niettegenstaande de evolutie van de maatschappij vrij bestendig is gebleven, wijst er ook op dat de school niet zomaar de speelbal is van de maatschappij, en dus ook niet doorgeschoten neoliberale of nieuw kapitalisme. Hannah Arendt schreef in 1956: Education is an autonomous sphere, distinguished from other dimensions of life. Dit lijkt ons grotendeels terecht, maar anderzijds ook beetje overdreven omdat de school uiteraard niet volledig autonoom is en ook moet rekening houden met de noden van de maatschappij.

    Het economische bestel lijkt ons overigens geen monoliet te zijn; in de Westerse wereld zijn er diverse (liberale, … ) opvattingen over het functioneren van de economie, de markt, de staat e.d. Het politieke systeem, het schoolsysteem … zijn o.i. ook niet zomaar een apparaat in dienst van de sociale dominantie vanwege het heersende maatschappelijke (economische) bestel. Ze beschikken over een mate van autonomie en een eigen dynamiek. Scholen zijn ook zelfreferentiële, zichzelf organiserende systemen en staan niet zomaar in dienst van het onderdrukkende (economische) bestel. Ook individuen (leerkrachten, leraars …) beschikken over een bepaalde mate van autonomie en zelfsturing. “

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Masschelein
    09-06-2021, 15:34 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    07-06-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Onze kritiek op beleid van duo Vandenbroucke- Van Damme terecht, en niet overdreven Dirk, praktijkmensen luisterden wel massaal en gingen akkoord!

    Reactie op uitspraak van Dirk Van Damme: We hadden destijds meer naar je moeten luisteren, maar door je communicatiestijl (inclusief overdrijvingen) werd er minder  geluisterd. Bedankt voor het compliment. Maar: de praktijkmensen luisterden wel. Uit bijdrage blijkt dat we  beleid Vandenbroucke-Van Damme grondig en zonder overdrijvingen becommentarieerden.

    Dirk Van Damme twitterde een paar dagen geleden: Jij was inderdaad een van de zeldzame kritische stemmen, Raf Feys, en daar verdien je waardering voor. Je had het vaak bij het rechte eind je had meer luisterbereidheid verdiend. Maar DirkVan Damme voegde eraan toe:  je communicatiestijl (inclusief overdrijvingen) zorgde er voor dat weinig mensen naar je luisterden.

    Ik erger me toch wel aan het feit dat Van Damme indirect vergoelijkt dat ook hij en Vandenbroucke te weinig luisterden omwille van de communicatiestijl. Ik vind dit misprijzend en wil dit ook weerleggen. Vooreerst is het zo dat heel veel praktijkmensen (ook rectoren van Universiteiten) naar mij luisterden en mijn kritiek op kennisrelativisme, hervormingsplannen van Vandenbroucke-Van Damme steunden. 1 voorbeeld: in een mum van tijd ondertekenden 13.000 mensen onze Onderwijskrantpetitie 2012 tegen de structuurhervormingsplannen s.o. Ex-rector André Oosterlinck belde me zelfs op om zijn steun te bewijzen.

    En ik slaagde er ook in om een invloedrijke tegenstander als  Dirk Van Damme  een bocht te laten maken van 180 graden inzake hervorming s.o.  (waterval, brede eerste graad, sociale discriminatie e.d.), inclusief onderwijs, uitholling (taal)onderwijs, competentiegericht onderwijs e.d.

    In deze bijdrage illustreer ik even hoe we onze kritiek op de beleidsplannen van het duo Vandenbroucke-Van Damme destijds uitvoerig en zakelijk formuleerden, bv.  in legendarisch en uitgebreid interview met minister Vandenbroucke op 7 januari 2016 dat we hier afdrukken.

    1.Woord vooraf en situering van het interview

    Bij het aantreden van minister Frank Vandenbroucke en van zijn kabinetschef Dirk Van Damme in september 2004 verwachtten we nog dat dit duo het nefaste doorhollingsbeleid van het duo Van den Bossche-Monard en van minister Marleen Vanderpoorten zou terugdraaien. In een uitvoerig memorandum wezen we de nieuwe regering en toekomstige minister van onderwijs in april 2004 op het manke beleid en de negatieve evoluties in ons Vlaams onderwijs : de nivellerende eindtermen en leerplannen die tot kennisrelativisme en tot een niveaudaling leidden – met ook de steun van de inspectie, de onterechte kritiek op onze (sterke) eerste graad s.o. die tot egalitaire structuurhervormingsvoorstellen van minister Vanderpoorten en de Rondetafelconferentie van 2002 leidde, de gevaren van te radicale inclusievoorstellen in het VLOR-advies 1998 & in de eerste inclusievoorstellen van minister Vanderpoorten … , de nefaste gevolgen van de flexibilisering in het hoger onderwijs, het tekort aan niveaubewaking, de grote vervreemding van het beleid van de onderwijspraktijk, enz.

    De beleidsverklaringen van Vdb van 2004-2005 betekenden voor ons al een grote ontgoocheling. We zagen dat duo Vdb-Van Damme de onderwijsanalyse en beleidsplannen van hun voorgangers inzake de hervorming van het s.o., grootschalige scholengroepen, inclusief onderwijs, hervorming lerarenopleidingen ... overnam. Ook zij toonden al te weinig respect voor onze sterke Vlaamse onderwijstraditie en pakten vanuit een egalitaire visie uit met sociale discriminatie en waterval in het s..., Ook zij bestempelden onze sterke eerste graad als een kankerplek en pakten uit met grote structuurhervormingsvoorstellen voor het s.o. en voor de invoering van inclusief onderwijs.

    Een van de grootste ontgoochelingen was het feit dat minister Vandenbroucke begin 2007 afstand nam van onze O-ZON-campagne. In januari 2007 pakten we met Onderwijskrant uit een grootscheepse & massaal onderschreven O-ZON-campagne tegen het kennisrelativisme, de niveaudaling, de hervormingsplannen van het duo Vandenbroucke-Van Damme voor het s.o. en hun voorstellen voor inclusief onderwijs… Minister Frank Vandenbroucke reageerde ontwijkend: “Ik weiger mee te doen aan de hype als zou het niveau van onze leerlingen dalen. Het is modieus om te zeggen dat het vroeger beter was, om[1]dat er vroeger in klas meer kennis werd doorgegeven. Maar ik doe daar niet aan mee – zoals ik aan geen enkele vorm van nieuwlichterij wil meedoen”. De toenmalige Spa.-onderwijsexpert Koen Pelleriaux en Sp.a-volksvertegenwoordigers ergerden zich  aan onze O-ZON-campagne en onze kritiek op de hervormingsplannen s.o. e.d. Ze bestempelden O-ZON als een eenmansactie & riepen de parlementsleden op om afstand te nemen van O-ZON n het beleid te blijven steunen.

    Revelerend interview met onderwijsminister Frank Vandenbroucke 15 jaar geleden: : Bijdrage uit Onderwijskrant nr. 137, april 2006

    Teleurgesteld door de beleidsnota 2004-2009 e.d. namen we ons in 2005 voor om dringend onze kritiek voor te leggen in een interview met minister Vdbr. We hoopten heimelijk dat we hem via het interview tot andere ideeën en bijsturing van zijn beleidsvoornemens konden brengen. Het interview kam er uiteindelijk begin januari 2006. Het werd geen klassiek interview, maar een confrontatie van standpunten. Minister Vandenbroucke wist dat we al veel kritiek op zijn hervormingsplannen geformuleerd hadden en vreesde blijkbaar het interview. Veiligheidshalve eiste hij om vooraf al onze vragen op te sturen zodat hij zijn antwoorden goed kon voorbereiden en het gesprek onder controle kon houden.

    We legden in plaats van (algemene) vragen onze kritische Onderwijskrantstandpunten bij het beleid e ter commentaar voor. Vandenbroucke kon dus moeilijk ontsnappen. Vdbr had het gesprek grondig voorbereid – vermoedelijk samen met kabinetschef Dirk Van Damme. Het werd een boeiende confrontatie met een wat wrevelige minister, diepgaander dan de interviews met vorige ministers. Achteraf gezien merkten we dat onze tactiek loonde en dat Vdb. dus toch wel kleur moest bekennen.

    Thema 1: Herstructurering s.o., gemeenschappelijke eerste graad en proeftuinen

    O.Kr.: eerste graad s.o. & onderwijsvormen s.o. als boosdoener?  Eerste graad s.o. prima &  geen kankerplek

    Vaak wordt gesteld, ook in uw beleidsverklaring van 2004-2005, dat de differentiatie binnen de eerste graad s.o. en binnen de onderwijsvormen s.o. de grote oorzaak zijn van sociale discriminatie. Er wordt dan gepleit voor comprehensief onderwijs (gemeenschappelijke/brede eerste graad/lagere cyclus, afschaffen onderwijsvormen e.d.) als wondermiddel. Ook de door u gesubsidieerde proeftuinen in de eerste graad s.o. spelen hier op in.

    Onze lagere cyclus s.o. scoort o.i. echter prima en een exportproduct. Vanaf 1991 werd in het rapport 'Het educatief bestel in België' echter de kwakkel verspreid dat er 9 à 10 % zittenblijvers waren in het eerste jaar s.o. (i.p.v. 3%), en dat de zgn. waterval en sociale discriminatie nergens groter waren. In Vlaanderen wordt al vele jaren aangestuurd op een meer gemeenschappelijke eerste graad en het afschaffen van de onderwijsvormen, en voor radicaal heterogene klassen. Ook u pleit hiervoor in uw beleidsverklaring. Terloops: in onze eerste graad zijn er al 27 uur gemeenschappelijke basisvorming en amper 5 uur differentiatie/opties.

    Volgens ons functioneert onze eerste graad s.o. heel goed : effectiviteit wordt gecombineerd met ontwikkelingskansen -– ook voor de zwakkere leerlingen (cf. PISA & TIMMS). Vanaf het secundair onderwijs zijn de verschillen al te groot en moet je voldoende durven differentiëren, tegemoetkomend aan de uiteenlopende talenten en loopbanen. Met onze gedifferentieerde leerwegen behalen we overigens betere scores dan de meeste landen met minder of geen differentiatie. Toch blijft ook voor u het invoeren van een gemeenschappelijke eerste graad en het willen wegwerken van de 'schotten' tussen de onderwijsvormen een belangrijke beleidsprioriteit - met rijkelijk gesubsidieerde proeftuinen waarvan de doelstellingen niet echt duidelijk zijn.

    Repliek van FVdb

    Ik denk dat we over de structuur van het s.o. moeten nadenken. Je moet je de vraag durven stellen of je vandaag onze jonge mensen goed oriënteert. 

    De ingevoerde proeftuinen in verband met het doorbreken van de onderwijsschotten zijn volgens mij wel nuttig. Maar dan zullen we daar binnen een 2 of 3 jaar ook conclusies moeten uit trekken. Ik geloof wel in het belang van die proeftuinen. (NvDR: achteraf bleek dat de door Onderwijskrant gecontesteerde dure proeftuinen weinig of niets hadden opgeleverd.)

    (Verder debat over deze thematiek in thema's 10 en 11)

    Thema 2 : Ontscholing, kennisrelativisme en niveaudaling versus klassieke volksverheffing

    O.Kr.: aantasting van dé hefbomen voor onderwijskwaliteit en van de democratisering in jaren 1950-1970: degelijke instructie en volksverheffing

    (Vooraf: met Onderwijskrant betreurden we dat minister Vandenbroucke en Sp.a-mandatarissen nog afstand genomen hadden van onze O-ZON-campagne tegen kennisrelativisme, ontscholing en niveaudaling).

    De pedagogische praatjesmakers en ook tal van beleidsmakers hebben de voorbije decennia de klassieke pijlers van degelijk onderwijs en volksverheffing in vraag geteld. De gezagsvolle leraar werd vervangen door de leraar-coach. Kennis en basisvaardigheden werden minder belangrijk; vrij initiatief, zelfstandig leren en constructivisme stonden centraal – ook in de eindtermen en leerplannen van eind de jaren negentig en bij de doorlichting van de inspectie. Veel beleidsadviseurs stelden de voorbije 15 jaar steeds meer het gestructureerd onderwijsaanbod in vraag, en ook de basiskennis zit al lang in de verdomhoek.

    De kritiek op het klassieke onderwijs klinkt totaal overtrokken en ongenuanceerd. Vlaanderen heeft gelukkig voorlopig meer effectieve aanpakken behouden dan Frankrijk (en Wallonië) en presteert dan ook voor PISA en TIMSS stukken beter. Beleidsmensen, onderwijsexperts en begeleiders, CEGO-Leuven (Centrum voor Ervaringsgericht Onderwijs), …… stellen al jaren de belangrijkste onderwijspijlers en GOK-hefbomen in vraag, het zelfontplooiingsdenken, het constructivisme, het zelfontdekkend leren, de kennis- en gezagrelativeerders, de ontscholers … al lange tijd …in opmars.

    Kinderen met leerproblemen, kinderen uit kansarmere milieus en allochtone leerlingen zijn hier nog het meest de dupe van; zij hebben nog meer nood aan een gestructureerde en leerkrachtgestuurde aanpak. Bent u het eens met het standpunt dat we inzake de kwaliteit en het realiseren van optimale onderwijskansen in de eerste plaats de 'gewone' pijlers van degelijk onderwijs moeten veilig stellen en verstevigen i.p.v. ze onderuit te halen? Wat denkt u van onze analyse van de ontscholingsdruk en nivaeudaling en bent u van plan om hier iets aan te verhelpen, om het tij te keren?

    FVdb: eigentijdse aanpak nodig want de tijden zijn verandert

    De huidige onderwijscontext verschilt in sterke mate met die uit de jaren '50 en '60 en dit vergt ook een andere, een eigentijdse aanpak. In de jaren 50 waren de welvaart en het comfort in en buiten de klas veel kleiner. Die school met weinig leermiddelen situeerde zich in een samenleving met weinig leer- en informatiekanalen. In de huidige samenleving heb je veel meer concurrerende informatiekanalen en leermiddelen.

    De relaties tussen de mensen waren ook anders. De gezagsrelatie is totaal veranderd, ook binnen het onderwijs. Wij zijn allemaal 'clever people' geworden…. Wij hebben het moeilijker met relaties waarbij die dienstverlening ook een zeker gezag veronderstelt.. In het onderwijs heb je een beetje hetzelfde; je hebt een natuurlijke gezagsrelatie nodig. In de jaren ’50 kwam die veel evidenter tot stand dan vandaag. En daarmee moeten we ook leren leven. De klassieke gezagsrelatie is weggevallen en hier zijn allerlei redenen voor.

    Leerlingen komen op vandaag ook veel meer met persoonlijke problemen naar de school. De situatie van vandaag is dus nogal verschillend van die van vroeger. We moeten dus opletten dat we niet bevangen worden door een soort van heimwee naar vroeger; de wereld van vandaag is echt veranderd.

    FVdb: zelfstandig werken en 'leren leren' nu meer nodig dan vroeger

    Omtrent de vraag welke nu de beste aanpak is, pleit ik voor nuancering. Ik denk dat we geen nood hebben aan extreme standpunten. Het is m.i. zo dat je een goed evenwicht moet vinden tussen directe instructie en zelfsturend leren, tussen structuur en vrij initiatief. Dat denk ik dus ook. Maar 'leren leren' is vandaag belangrijker dan in de jaren 1950 en dus zal het evenwicht anders liggen; en dat is normaal.

    Repliek O.Kr: zelfstandig werk en 'leren leren' ook in jaren vijftig

    Ook binnen het instructiemodel was en is er ook veel ruimte voor het zelfstandig werken. In de jaren vijftig-zestig moesten leerlingen ook voldoende zelfstandig werken & dootzettingsvermogen :– b.v. veel en langdurig oefeningen maken, lange teksten analyseren, opstel en/of verhandeling maken, veel boeken lezen … Binnen het instructiemodel is er veel ruimte voor het zelfstandig werken. We waren als leerling ook sterk inzake het zgn. 'leren leren'; die vaardigheid leerden we vooral impliciet via de opdrachten, taken en examens. We hadden daar zelfs weinig expliciete lessen voor nodig. 'Leren leren' is niet nieuw en is geen wondermiddel.

    O.Krant

    De 'Dienst voor Onderwijsontwikkeling' (DVO) mocht in de 'uitgangspunten' bij het decreet over de eindtermen het modieuze constructivisme opdringen.Ook de GOK-steunpunten (CEGO, NT2-Leuven) wijzen het leerkrachtgestuurde leren af en pleiten voor een constructivistische en eenzijdige vaardigheidsgerichte aanpak van het (taal)onderwijs; dit leidt tot uitholling. Pleidooien voor een effectieve (achterstands)didactiek blijven uit. We betreuren dat traditionele kwaliteits- en GOK-hefbomen en het optimaliseren ervan weinig of geen steun krijgen en krijgen vanwege het beleid, maar wel de GOK-Steunpunten.

    Zelf hebben we ok altijd gepleit voor een gestructureerde aanpak waarvan de zwakkere en kansarme leerlingen maximaal profiteren en dus ook voor het verder optimaliseren van de klassieke GOK-hefbomen die al hun deugdelijkheid bewezen hebben. Precies daarom ontwikkelden we als didactici passende methodieken voor lezen, rekenen en spelling. We dringen ook aan op een meer gestructureerde aanpak van het taalonderwijs dat momenteel een uitholling meemaakt.

    FVdbr: We moeten ons inderdaad de vraag stellen of de onderwijsmethoden die momenteel gepropageerd worden, inderdaad goed zijn voor de sterken maar ook voldoende structuur bieden voor de taalzwakke leerlingen – opdat ook zij zich maximaal zouden kunnen ontplooien. Jullie - ‘onderwijsdeskundigen’ - moeten daarop antwoorden. Dat veronderstelt inderdaad een bezinning bv. over de verhouding tussen taalstructuur-bieden enerzijds, en taalvaardigheidsonderwijs anderzijds. Ik denk dat het antwoord daarop genuanceerd is..

    Thema 3 : Uitholling taalonderwijs. Taalproblemen allochtonen onderschat en aanpak ondermaats?.

    OKrant: Er is o.i. dringend nood aan een andere aanpak van het taalonderwijs, aan het terugdraaien  van de uitholling van de taalvakken

    De eenzijdige constructivistische & communicatieve taalvaardigheidsaanpak van Steunpunt NT2-Leuven, eindtermen en leerplannen leidt tot een uitholling van de taalvakken.. Ook het GOK-Steunpunt NT2-Leuven bekritiseerde al te vlug de leraargeleide interactie en het modelleren en koos voor "de leerling die zelfstandig zijn kennis en vaardigheden opbouwt, voor de leervraaggestuurde aanpak en voor de leerkracht als coach".

    Waarom vertrouwt de overheid de ondersteuning van het taalonderwijs, van het OVB en GOK-beleid nog steeds toe aan GOK- Steunpunten die een aanpak propageren die haaks staat op degelijk taal- en achterstandsbeleid en intensief NT2-onderwijs? En merkwaardig genoeg wijst het Leuvens Steunpunt NT2 extra en specifieke NT2-lessen vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs radicaal af.. Met die NT2-kleuters/leerlingen moet men veel meer uren met taal bezig zijn en moet meer 'geleide' en specifieke taalinteractie zijn dan voor de gewone leerlingen. De taalproblemen worden nog steeds onderschat – zelfs in uw beleidsverklaring.

    Repliek FVdb: 'Voorrangsbeleid Brussel' lijkt toch wel effectief!???

    Ik ga mijn genuanceerde benadering opnieuw verduidelijken met een voorbeeld. Neem nu het 'Voorrangsbeleid Brussel'. Voor zover men in staat is resultaten in dat verband te meten, denken we dat er daar inderdaad resultaten geboekt worden. Onder leiding van Magda Deckers is een relatief groot team van mensen in Brussel bezig met de ondersteuning van het ‘taalvaardigheids’onderwijs. Ik denk dat zij directe instructie voorstellen voor een aantal domeinen en taalvaardigheidstechnieken aanbevelen voor een aantal andere. Als je naar de feiten van het 'Voorrangsbeleid Brussel' kijkt – een combinatie van directe instructie en taalvaardigheidsonderwijs –dan werkt dat wel.

    Repliek Onderwijskrant: volgens ons is het al 5 na twaalf en nog later in Brussel.

    Thema 3: Leerzorg en inclusief onderwijs

    O.Kr.: (schijn)inclusie, ontwrichting  buitengewoon én gewoon onderwijs

    We willen ook even ingaan op uw recente nota over leerzorg en inclusief onderwijs. Ook hier hebben we de indruk dat u en uw beleidsadviseurs weinig rekening houden met de ervaringswijsheid en de mening van de praktijkmensen. Dit plan leidt niet enkel de ontwrichting van het buitengewoon onderwijs, maar ook van het gewoon onderwijs. Moet en kan de leerkracht straks voor elk inclusie-kind een apart potje koken? Leerkrachten zijn geen duizendpoten. Of moeten we voor een aparte begeleider zorgen die b.v. met PAB-geld (persoonlijk assistentiebudget) wordt betaald – zoals nu veelal het geval is bij de inclusie van type-2-en type-1leerlingen. Heeft de overheid daar overigens het vele geld voor over?

    We hebben ook veel moeite met het feit dat ouders straks de inclusie van type 2-, type 1- en type 8- kinderen kunnen afdwingen. De huidige inclusie van type-2 kinderen, veelal kinderen met Down-syndroom, is schijn-inclusie en leidt tot LAT-onderwijs: ‘learning-apart-together. Dat zal ook het geval zijn voor type-1 leerlingen waarvan sommigen slechts een niveau 2de leerjaar voor rekenen of lezen halen. Inclusie van bijvoorbeeld type-1-leerlingen leidt ertoe dat deze kinderen er voor spek en bonen bijzitten. In Finland krijgen zo'n leerlingen aangepaste hulp in aparte klassen. Ook in het beroepsonderwijs treffen we nu al type-1 leerlingen aan die taken met eenvoudige meetopdrachten geenszins aankunnen. Zo'n inclusie zal net als in Nederland de kwaliteit van het beroepsonderwijs sterk aantasten.

    Er zijn ook type-8 leerlingen die voor rekenen of taal slechts een niveau eind 3de leerjaar bereiken. Integratie van type-8 kinderen is ook niet zo eenvoudig omdat deze kinderen vaak ook ernstige gedragsproblemen vertonen die de integratie bemoeilijken. In de 'Leerzorg'nota staat terecht dat veel inclusieleerlingen de eindtermen niet kunnen halen. Maar dit betekent tegelijk dat dergelijke leerlingen al te weinig profijt kunnen halen uit het volgen van de gewone lessen, uit de integratie in de gewone lessen. Onnodige doorstroming naar type 8 kunnen we voorkomen door de kwaliteit van het gewoon onderwijs te verbeteren. Daarom investeren we zelf veel energie in het uitwerken van betere methodieken voor lezen, spelling, rekenen… Maar er zullen nog altijd kinderen zijn, die ondanks de optimalisering van de methodieken nog te weinig profijt zullen halen uit het volgen van de gewone lessen. In uw nota 'Leerzorg' wordt ook jammer genoeg geen aandacht besteed aan het optimaliseren van het B.O.-onderwijs, een o.i. belangrijk GOK-aangrijpingspunt.

    FVdb: genuanceerde aanpak inclusie

    Ook inzake inclusie is het antwoord genuanceerd. We stellen nu b.v. dat voor bepaalde inclusie-leerlingen de eindtermen niet gehaald moeten en kunnen worden. Ouders die nu voor inclusie kiezen op een dergelijk zorgniveau, moeten er dus zelf rekening mee houden dat hun kind de eindtermen niet zal halen. Dus zal dat kind ook niet in aanmerking komen voor een diploma.

    O.Kr.: schijninclusie neemt aldus toe

    Precies door het loslaten van de eindtermen en– van het plus-minus kunnen volgen van het gewone curriculum, zal de schijn-inclusie toenemen en wordt het lot en de begeleiding van de inclusieleerlingen twijfelachtig. Ouders van type-2 en type-1 leerlingen verwachten geen getuigschrift en zullen nog meer op inclusie aandringen dan ouders van type 8-leerlingen.

    FVdb: voorstelling nota 'Leerzorg', maar ontwijking van kritiek op schijn- of LAT-inclusie

    Je moet je onderwijs opvatten vanuit de vraag: Hoe kan je een aanbod tot stand brengen waarin elke leerling zijn plaats vindt en dat voor iedereen maximale resultaten kan opleveren? We denken ook dat de voorgestelde opdeling in B.O.-types niet meer adequaat is, omdat een aantal problematieken die vandaag meer prominent naar voren komen – zoals autisme – hun plaats niet vinden in die types. Hier is een consensus over. … Dus moeten die types herbekeken worden. Als je kijkt naar de hergroepering van de clusters dan komt die er bijvoorbeeld op neer dat je niet alleen blinden maar ook doven in 1 cluster onderbrengt. We hebben een cluster ‘functionele beperkingen’, een cluster ‘ leerstoornissen’, een cluster ‘problemen in de interactie’… Verder moet de precieze zorgbehoefte van een kind of van een leerling fijner bepaald worden. Daarom stellen we voor voortaan twee dimensies te hanteren om leerlingen de plaats te geven die ze nodig hebben. Een eerste dimensie is een vereenvoudiging van die types door te werken met 4 grote groepen of clusters. En een tweede dimensie is dat we binnen die clusters op een meer fijnmazige manier de specifieke zorgbehoefte gaan vaststellen.

    Thema 4: Hoger onderwijs: outputfinanciering en verdere flexibilisering hoger onderwijs leiden tot niveaudaling en tot meer planlast

    O.Kr: outputfinanciering & doorgedreven flexibilisering tast de kwaliteit aan.

    Ook de invoering van outputfinanciering & meer flexibilisering in het hoger onderwijs, stelt u voor als een keuze voor meer kwaliteit. De mensen uit het onderwijsveld beschouwen het echter als een aantasting van de kwaliteit. Het bv<. enkel financieren van de geslaagde studenten zal leiden tot het vlugger laten slagen; wat tot niveaudaling zal leiden. En flexibilisering leidt tot uitstelgedrag bij studenten en niveaudaling, en tot meer planlast.

    FVdb: outputfinanciering is geen dogma

    Voor mij is outputfinanciering geen dogma. Ik wil daarover een debat. Maar ik wil toch verduidelijken waarom we die denkpiste lanceren. Dat de helft van de studenten in het eerste jaar mislukt, is blijkbaar het probleem niet van de universiteiten en hogescholen. Ik vind dat wij het recht hebben om te zeggen: Wat gebeurt er nu met die jonge mensen? Waarom mislukken die op grote schaal? Is dat eigenlijk niet een soort van verkwisting en leidt dit niet tot frustratie? Outputfinanciering is een methode die we voorstellen om de maatschappelijke verantwoordelijkheid voor het slagen van studenten scherper te stellen. Het is heel gemakkelijk om bij instellingen hoger onderwijs een consensus te bereiken over financieringssystemen, waarbij scholen gegarandeerd geld krijgen als een student zich inschrijft en die scholen zich voor de rest niet veel moeten aantrekken van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid voor de studenten.

    O.Kr.: kwaliteitscontrole verder bemoeilijkt

    Outputfinanciering en flexibilisering ondermijnt hoe dan ook de kwaliteitscontrole vanwege de lerarenopleiding. Onze belangrijkste instrumenten voor kwaliteitsbewaking worden stelselmatig afgeschaft. Een paar voorbeelden. Vroeger hadden we tijdens het eindexamen en de eindstage een inspecteur als controleur naast ons. Ook de oefenscholen waar onze studenten grondig werden begeleid en geëvalueerd werden afgeschaft. Later moesten we de studenten laten slagen en vrijstellingen geven vanaf 50 %. Met de recente flexibilisering en de eventuele outputfinanciering wordt de niveaubewaking nog verder ondermijnd.

    O.Kr: wat met malaise in hoger onderwijs & minder gelijkvormigheid

    O.kr. De malaise is ook vrij groot in het hoger onderwijs. Volgens een onderzoek waren 80% van de docenten hoger onderwijs niet tevreden over de hervorming … Het hoger onderwijs was nog het meest de dupe van het omwentelingsbeleid, de enveloppefinanciering e.d. Volgens velen leidde ook de recente Bologna-operatie vooral tot veel chaos, bureaucratisering , ontmoediging en onnodige studieduurverlening. Bologna sorteerde eerder averechtse effecten: in plaats van meer eenheid in het onderwijs, meer verscheidenheid tussen de scholen, sterke toename van aantal specialisaties/richtingen i.p.v. rationalisering/logische samenwerking, … (b.v. ook tweemaal zoveel regentaten lichamelijke opvoeding dan voorheen), meer bureaucratie … Minister Luc Van den Bossche erkende wel dat de hervormingen tot bureaucratie binnen de hogescholen hebben geleid, maar waste de handen in onschuld. Zowel bij de hervorming van het hoger onderwijs als bij de Bologna-hervorming stonden de docenten jammer buiten spel.

    FVdb: inschakeling in Europees verhaal is heel positief

    De Bologna-hervorming is eigenlijk opgestart in 1999. Vier jaar later is er het decreet in Vlaanderen gekomen. Ik kan me inbeelden dat dit een aantal mensen overvallen heeft. Ik denk echter dat de Bologna-hervorming in essentie goed is. We hebben 4 jaar de tijd genomen om dat in Vlaanderen te implementeren. Als het gaat over hoger onderwijs, moet je je toch inschakelen in een Europees verhaal. Het Bologna-verhaal moet ons toelaten om zeer verschillende talenten van mensen beter tot hun recht te laten komen. Maar wat we wel moeten vermijden, is dat er een soort ‘academic drift’ ontstaat waarbij iedereen denkt dat hij in een academische richting moet zitten.

    Thema 5: Utopische & egalitaire GOK-uitgangspunten van sociologen en beleidsmensen .

    O.Krant: foute GOK-uitgangspunten aan basis herstructureringsplannen s.o.

    Het is bekend dat we met Onderwijskrant absoluut niet akkoord gaan met de 'officiële' uitgangspunten van het GOK-beleid waarop de krasse (beleids)uitspraken over de sociale discriminatie en de voorstellen voor een gemeenschappelijke eerste graad gebaseerd zijn.

    Het gaat om foute uitgangspunten die ook door Ides Nicaise (HIVA) en door het Steunpunt-GOK vooropgesteld worden:*De intellectuele aanleg is evenredig verdeeld over alle bevolkingsgroepen. *Er is ook nog evenveel 'verborgen talent' aanwezig als in de jaren '50 het geval was. *Dus moeten we evenredige vertegenwoordiging in aso e.d. nastreven en bereiken. *Er is momenteel geen evenredige (afkomstloze) vertegenwoordiging in aso & hoger onderwijs. *Besluit: vooral dé sociale afkomst bepaalt het onderwijsniveau, de sociale discriminatie is enorm: op het vlak van de democratisering staan we nog nergens.In 1979 al schreef Onderwijskrant (nr. 9)- dat deze uitgangspunten over de evenredige aanleg en vertegenwoordiging foutief waren. De Nederlandse socioloog Wesselingh poneerde onlangs zelfs dat geen enkele serieuze wetenschapper nog achter deze uitgangspunten staat Toch blijven dat de uitgangspunten van het 'officiële' GOK-debat en van de sp.a.-teksten over gelijke kansen, van de beleidsverklaring, van de hervormingsplannen voor het s.o; ... Het nastreven van de 'egalitaire' GOK-utopie leidt tot het niet (h)erkennen en minachten van de klassieke GOK-hefbomen en van de afgelegde weg en tot nefaste hervormingsvoorstellen als het doorbreken van de schotten in het s.o. Vooral ook het tso/bso zal de dupe worden.

    Repliek FVdb: akkoord: geen evenredige verdeling van aanleg, maar invloed van omgeving blijft groot

    U moet me niet overtuigen van de ongelijkheid van mensen. Ik zal misschien nog pretentieuzer klinken als daarnet want ik zal opnieuw uit eigen werk citeren. Ik ben niet een socialist zoals sommige socialisten uit de 19de eeuw, zoals Robert Owen, die geloofden dat mensen gelijk geboren zijn en dat de 'omgeving' het enige is wat telt Ik ga er vanuit dat we erg verschillend geboren zijn, en nog erg verschillend beïnvloed tijdens de eerste levensjaren. Dus, we zijn niet gelijk. Dan zorg je toch voor maximale gelijke kansen op ontplooiing van die talenten, in de wetenschap dat die talenten niet alleen verschillend zijn – sommigen hebben talent voor techniek, anderen voor talen, voor wetenschappen enz. – maar dat sommige talenten tout court ook veel moeilijker aan te boren zijn. Je moet mij daarvan niet overtuigen.

    Ik ga wel akkoord met uw stelling dat de doorstroming als gevolg van de eerste democratiseringsgolf ongetwijfeld geleid heeft tot een stuk afroming van mensen met cognitieve talenten uit de arbeidersklasse. Dit is een van de redenen waarom een tweede democratiseringsgolf inderdaad niet vergelijkbaar is met wat we in de jaren ’50 aan doorstroming gerealiseerd hebben. Maar tegelijkertijd onderlijnt onderzoek dat omgevingsfactoren in de eerste levensjaren wèl heel bepalend kunnen zijn voor de kansen die dan geopend worden of gesloten blijven. De opdracht waarvoor we vandaag staan is nieuw en anders, en dat is ook de manier waarop ik het stel in mijn beleid. De belangrijkste vraag luidt: wat doe je voor diegenen die - hetzij door erfelijke aanleg, hetzij door hun eerste levensjaren - heel ver af staan van wat je in de school moet leren? Wel, voor hen moet je meer doen. Als we het daarover eens zijn, zijn we al heel ver.

    Thema 6: Wereldkampioen sociale discriminatie?  Prestatiekloof-mythe

    O.Kr.: meer i.p.v. minder onderwijskansen in Vlaanderen

    In deze context reageerden we de voorbije jaren ook op uw (beleids)slogan dat Vlaanderen wereldkampioen 'sociale discriminatie' is en op uw slogan dat ons onderwijs “enkel sterk is voor de sterke leerlingen, maar zwak voor de zwakkere”. De Gentse PISA-onderzoeker Luc Van de Poele zei herhaaldelijk dat alle categorieën leerlingen – ook deze uit de 'laagste' sociale milieus – opmerkelijk beter scoren dan in de meeste landen, maar dat men dit officieel niet graag hoort. En professor Dirk Van Damme, uw eigen kabinetschef, schreef – samen met Jan Van Damme naar aanleiding van TIMSS '99 – dat onze 2% zwakste leerlingen nog even goede resultaten behaalden als de groep van de 25% zwaksten overal ter wereld.. Dan kan je toch moeilijk beweren dat Vlaanderen hét land is waar de kinderen uit de lagere sociale klassen het meest gediscrimineerd worden! Ook inzake gelijke kansen zit Vlaanderen bij de top. We betreuren dat voorstanders van b.v. het doorbreken van de schotten in het s.o. er steeds ten onrechte van uitgaan dat de sociale discriminatie in onze lagere cyclus s.o. groter is en dat dit dt het gevolg is van onze gedifferentieerde structuur.

    Repliek FVdb: Akkoord, kansarmen presteren wel beter, maar grotere discriminatie anderstaligen

    Jullie stellen dat de staart van minstpresterenden in Vlaanderen het toch nog altijd beter doet dan de minstpresterenden elders. Die stelling is juist en niet juist. Het is iets genuanceerder. De betere score voor de zwakkere leerlingen in Vlaanderen gaat niet op voor een deel van die groep, voor de minstpresterenden die ‘thuis een andere taal dan de instructietaal spreken’.

    O.Kr.: geen wereldkampioen 'sociale discriminatie'; ongenuanceerde uitspraken over lot allochtone leerlingen

    Tot nu toe is wel altijd gezegd dat de totale groep zwakkere leerlingen en de groep leerlingen uit lagere milieus zwakker presteerden dan elders. Nu gaat u akkoord met onze stelling dat dit niet het geval is, maar u brengt tegelijk een nuance aan. Als je enkel de groep leerlingen bekijkt die thuis geen Nederlands spreekt, dan kan er een nuance optreden. We hebben overigens daarnet al gezegd dat ons taalbeleid voor die leerlingen sterk kan verbeterd worden.

    Vergelijkingen met andere landen zijn hier wel heel moeilijk, omdat de uitdrukking 'leerlingen die thuis de instructiestaal niet spreken' in de verschillende landen anders geïnterpreteerd wordt. Verder kan je b.v. leerlingen in Vlaanderen die thuis Marokkaans spreken geenszins vergelijken met anderstalige in Finland die b.v. thuis Zweeds spreken. De groep allochtone leerlingen vertoont in de verschillende landen een uiteenlopend profiel en is dan ook moeilijk vergelijkbaar. Maar als we het eens zijn over de stelling dat het huidige taalbad voor anderstalige leerlingen in elk geval te weinig intensief is, dan lijkt ons dat al heel belangrijk.

    Samen met enkele allochtone politici vinden we tegelijk dat de allochtonen door beleidsmensen e.d. al te eenzijdig in de slachtoffersrol geduwd worden, met alle nefaste gevolgen vandien. Het is toch ook merkwaardig dat de meisjes veel beter presteren dan de jongens. Het debat over de eventuele discriminatie van allochtone leerlingen moet veel genuanceerder gevoerd worden.

    O.Krant.: grote prestatiekloof = grotere discriminatie? Nee!

    Onze beleidsmensen en onderwijssocioolgen pakken o.i. ook al te graag uit met de zgn. prestatiekloof tussen de sterkste en de zwakste leerlingen. Dat lijkt ons opnieuw een foutief GOK-uitgangspunt: kwaliteitsonderwijs leidt eerder tot het vermeerderen dan tot het verminderen van de verschillen. In landen waarbij zowel de zwakkere als de sterkste leerlingen lager scoren dan bij ons, zijn de verschillen tussen beide groepen meestal kleiner, maar ook de onderwijskansen. Als je alle kleuters uit de klas van Kim Clijsters destijds optimale tennislessen gegeven zou hebben, dan zouden de leerlingen met weinig aanleg behoorlijke vorderingen gemaakt hebben, maar het verschil in tennisvaardigheid met Kim zou toch steeds verder toegenomen zijn.

    Je mag je dus niet zomaar baseren op de grootte van de verschillen – zoals dit ook in uw beleidsteksten het geval is. Je moet nagaan of de zwaksten en de middelmatigen voldoende vorderen en of ook de sterksten maximaal presteren. We denken dat ons onderwijs zelfs beter presteert dan het Finse, als we rekening houden met het feit dat Finland minder (zwakkere) allochtone leerlingen kent, en er daar ook veel kleinere sociale verschillen zijn en minder verpaupering in de steden.

    We betreuren ten zeerste dat onderwijssociologen, Steunpuntdirecteurs, beleidsmakers ... blijven beweren dat we wereldkampioen sociale discriminatie zijn en uitpakken met de ‘kloof-mythe’

    Repliek FVdb: Vlaamse allochtonen sterk gediscrimineerd

    .Als je je baseert op een indicator thuis de instructietaal niet spreken, dan doen we het in Vlaanderen echt niet goed. Wij zijn in staat om in ons onderwijs vele Kim Clijsters te maken; wij slagen daar dus goed in. Maar dan is het ethisch revolterend dat je er niet in slaagt om voor een ander onderwijsprobleem, namelijk het probleem van de thuistaal die niet de instructietaal is, het even goed te doen als het PISA-gemiddelde. Ik denk dat we moeten opletten dat we niet zelfgenoegzaam zijn. In de jaren ’50 hadden Vlamingen ambitie; ze wilden hogerop. Dat gold voor de maatschappelijke elite die Vlaanderen wilde emanciperen, en dat gold ook voor de arbeidersklasse.

    Onderwijskrant: masochisme en stemmingmakerij

    Samen met de Leuvense professor Kelchtermans betreuren we precies de vele masochistische uitlatingen, de permanente stemmingmakerij. Anderzijds delen we uw grote bezorgdheid voor de kinderen die thuis niet de instructietaal spreken. En dit was/is precies ook onze grote kritiek t.a.v. het GOK-taalbeleid van de overheid en t.a.v. de ondersteuners van OVB en GOK We hebben nog steeds geen intensief NT2-onderwijs!

    Thema 9: Egalitaire GOK-uitgangspunten van sociologen en beleidsmensen en hervorming s.o.

    O.Kr: foutieve uitgangspunten van structuurhervormingsplannen s.o.

    Het is bekend dat we absoluut niet akkoord gaan met de 'officiële' uitgangspunten van het GOK-beleid waarop de krasse (beleids)uitspraken over de sociale discriminatie gebaseerd zijn. Het gaat om uitgangspunten die ook door Ides Nicaise (HIVA) en door het Steunpunt-GOK vooropgesteld worden:

    • De intellectuele aanleg is evenredig verdeeld over alle bevolkingsgroepen.
    • Er is ook nog evenveel 'verborgen talent' aanwezig als in de jaren '50 het geval was.
    • Dus moeten we evenredige vertegenwoordiging in aso e.d. nastreven en bereiken.
    • Er is momenteel geen evenredige (afkomstloze) vertegenwoordiging.
    • Besluit: enkel dé sociale herkomst bepaalt het onderwijsniveau, de sociale discriminatie is enorm: op het vlak van de democratisering staan we nog nergens.

    In 1979 al schreef ons vroegere redactielid Luc Heyerick - momenteel een van uw beleidsadviseurs - dat deze uitgangspunten over de evenredige aanleg en vertegenwoordiging foutief waren. De Nederlandse socioloog Wesselingh poneerde onlangs zelfs dat geen enkele serieuze wetenschapper nog achter deze uitgangspunten staat. Ook uw Nederlandse socialistische collega's hebben ze vaarwel gezegd. M. Young voorspelde al in 1958 de intellectuele afroming van de arbeidersklasse als gevolg van de doorstromingskansen. Er zijn ook weinig of geen sp.a-toppolitici meer die uit een handarbeidersgezin komen. Toch blijven dat de uitgangspunten van het 'officiële' GOK-debat en van de sp.a.-teksten over gelijke kansen, van de beleidsverklaring, van de hervormingsplannen voor het s.o; ... Het nastreven van de 'evenredige' GOK-utopie leidt tot het niet (h)erkennen en minachten van de klassieke GOK-hefbomen en van de afgelegde weg en tot nefaste hervormingsvoorstellen als het doorbreken van de schotten in het s.o.

    FVdb: geen evenredige verdeling van aanleg, maar invloed van omgeving blijft groot

    U moet me niet overtuigen van de ongelijkheid van mensen. Ik zal misschien nog pretentieuzer klinken als daarnet want ik zal opnieuw uit eigen werk citeren. Ik ben een socialist. Niet een socialist zoals sommige socialisten uit de 19de eeuw, zoals Robert Owen, die geloofden dat mensen gelijk geboren zijn en dat de 'omgeving' het enige is wat telt. Integendeel. En precies daarom ben ik socialist. Ik heb in 1989 een boekje geschreven, zonder veel pretenties. Ik schrijf daar in: “Eigen aan een socialistische benadering van gelijkheid is dat ze rekening houdt met de ongelijkheid die mensen nu eenmaal als mensen kenmerkt. Het zou wellicht heel wat gemakkelijker zijn om sociale rechtvaardigheid te definiëren, wanneer het menselijk ras een verzameling was van gelijkbegaafde mensen, met identieke mogelijkheden en kansen. Maar dat is niet zo. Dat is wat het liberale denken in feite tot een wereldvreemde ideologie maakt: mensen zijn niet gelijk, in de meest authentieke betekenis van dit woord. Maar er is ongelijkheid waarvan we als socialisten houden en er is ongelijkheid die we haten.” Dan citeer ik een heel mooi gedicht van Herman de Coninck, Mening, maar ik ga dat nu niet voorlezen.

    Ik ben socialist geworden omdat ik dacht dat ik een enorme geluksvogel was. Ik ben geboren in een rijk stuk van de wereld. In vergelijking met de ouders van de meeste kinderen, heb ik heel rijke ouders gehad, die bovendien hoog opgeleid waren. En waarschijnlijk had ik nog zekere talenten. Anderen hebben dat geluk gewoon niet. Ik ga er dus vanuit dat we erg verschillend geboren zijn, en nog erg verschillend beïnvloed tijdens de eerste levensjaren. Dus, we zijn niet gelijk. De vraag is: wat doe je nu daarmee als samenleving? Dan zorg je toch voor maximale gelijke kansen op ontplooiing van die talenten, in de wetenschap dat die talenten niet alleen verschillend zijn – sommigen hebben talent voor techniek, anderen voor talen, voor wetenschappen enz. – maar dat sommige talenten tout court ook veel moeilijker aan te boren zijn. Je moet mij daarvan niet overtuigen.

    Maar ik geef opnieuw een voorbeeld van de nuance waarvoor ik pleit. De Nederlandse hoogleraar Boomsma heeft een uitgebreid onderzoek verricht naar tweelingen. Zij ontving voor dat onderzoek trouwens de Spinoza-premie. Jullie zouden dat onderzoek kunnen aanhalen als ondersteuning van wat jullie zeggen, namelijk dat het verschil in erfelijke intelligentie steeds meer de gemeten intelligentie bepaalt naarmate men ouder wordt. In de allereerste levensjaren speelt dat veel minder. Wat je daaruit leert, is dat er inderdaad een verschil is in erfelijke aanleg. Dat is ook mijn uitgangspunt als socialist. Maar tegelijkertijd onderlijnt dat onderzoek mijns inziens dat omgevingsfactoren in de eerste levensjaren wèl heel bepalend kunnen zijn voor de kansen die dan geopend worden of gesloten blijven.

    FVdb: akkoord met intellectuele afroming handarbeidersklasse

    Ik ga verder akkoord met uw stelling dat de doorstroming als gevolg van de eerste democratiseringsgolf ongetwijfeld geleid heeft tot een stuk afroming van mensen met cognitieve talenten uit de arbeidersklasse. Dit is een van de redenen waarom een tweede democratiseringsgolf inderdaad niet vergelijkbaar is met wat we in de jaren ’50 aan doorstroming gerealiseerd hebben. De opdracht waarvoor we vandaag staan is nieuw en anders, en dat is ook de manier waarop ik het stel in mijn beleid.

    FVdb: extra ondersteuning kansarme leerling

    De belangrijkste vraag luidt: wat doe je voor diegenen die - hetzij door erfelijke aanleg, hetzij door hun eerste levensjaren - heel ver af staan van wat je in de school moet leren? Wel, voor hen moet je meer doen. Als we het daarover eens zijn, zijn we al heel ver.

    In het kleuter- en lager onderwijs heeft de omgeving die je creëert blijkbaar een grote invloed op de kansen die je schept. Daarover gaat het! We vinden dat we in het onderwijs moeten rekening houden met het opleidingsniveau van de ouders en dat je wat meer moet doen voor scholen met veel kinderen van laaggeschoolde ouders. Dan krijgt die school meer ondersteuning, want die school moet zich voor die leerlingen meer inspannen. Ik zeg dat niet omdat ik denk dat dat kind van die laagopgeleide ouders statistisch gezien even intelligent is als een kind van hoogopgeleide ouders. Ik zeg dat er gewoon meer moeite moet voor gedaan worden.

    FVdb: grote verschillen tussen klassen en scholen

    Ik wil in verband met de GOK-uitgangspunten nog dit zeggen. Ten eerste, we stellen toch vast dat de gemiddelde socio-economische achtergrond van de leerlingen in een Vlaamse school een erg grote impact heeft op de prestaties van die leerling. Het gaat dan niet alleen over zijn individuele sociaal-economische achterstand maar ook over de gemiddelde achterstand van de leerlingen met wie hij in de klas zit.

    De opdracht is dus om die leerlingen en die scholen die zich in de prestatiecurve onderaan situeren, om daar aan te werken en daar de lat hoger te brengen. Ik heb zelf geen nood aan dogma’s rond de ideale methodieken maar wel een zeker dogma rond resultaten. Ik moet resultaten zien.

    O.Krant: het is wel een illusie te denken dat het onderwijs zomaar de verschillen inschoolse en culturele stimulering thuis weg te werken.

    O.Kr. : O.Kr. als pleitbezorger OVB & zorgverbreding

    Ook wij negeren geenszins de invloed van het milieu. Zelf waren we in Vlaanderen de eersten die pleitten voor een onderwijsvoorrangsbeleid – al op het VLO-startcolloquium van 1 september 1973. In september 1991 beschreven we in een dubbelnummer van Onderwijskrant de aanpak voor een effectief zorgverbredingsbeleid en dat bracht een en ander op gang. We waren hierbij niet enkel ambitieus, maar tegelijk heel realistisch. We streven geen utopische doelstellingen na en pakken niet uit met slogans over sociale discriminatie. Er zijn nu al veel vormen van extra ondersteuning voor kansarme leerlingen, maar ze zijn jammer genoeg niet altijd even effectief.

    Thema 10: Wereldkampioen sociale discriminatie? O.Kr.: meer i.p.v. minder onderwijskansen

    In deze context reageerden we de voorbije jaren ook op de (beleids)slogan dat Vlaanderen wereldkampioen 'sociale discriminatie' is – net zoals we vroeger reageerden op de stelling dat we wereldkampioen 'zittenblijven' zijn. De Gentse PISA-onderzoeker Luc Van de Poele zei herhaaldelijk dat alle categorieën leerlingen – ook deze uit de 'laagste' sociale milieus – opmerkelijk beter scoren dan in de meeste landen, maar dat men dit officieel niet graag hoort. En professor Dirk Van Damme, uw eigen kabinetschef, schreef – samen met Jan Van Damme naar aanleiding van TIMSS '99 – nog dat onze 2% zwakste leerlingen nog even goede resultaten behaalden als de groep van de 25% zwaksten overal ter wereld. Ook in TIMSS ’95 was dat al zo, maar dat werd allemaal verzwegen. Dan kan je toch moeilijk beweren dat Vlaanderen hét land is waar de kinderen uit de lagere sociale klassen het meest gediscrimineerd worden! Ook inzake gelijke kansen zit Vlaanderen bij de top. We betreuren dat voorstanders van b.v. het doorbreken van de schotten in het s.o. er steeds ten onrechte van uitgaan dat de sociale discriminatie in onze lagere cyclus s.o. groter is en dat dit dit het gevolg is van onze gedifferentieerde structuur.

    FVdb: kansarmen presteren wel beter, maar grotere discriminatie anderstaligen

    Jullie stellen dat de staart van minstpresterenden in Vlaanderen het toch nog altijd beter doet dan de minstpresterenden elders. Die stelling is juist en niet juist. Het is iets genuanceerder. De betere score voor de zwakkere leerlingen in Vlaanderen gaat niet op voor een deel van die groep, voor de minstpresterenden die ‘thuis een andere taal dan de instructietaal spreken’.

    O.Kr.: geen wereldkampioen 'sociale discriminatie'

    Tot nu toe is wel altijd gezegd dat de totale groep zwakkere leerlingen en de groep leerlingen uit lagere milieus zwakker presteerden dan elders. Nu gaat u akkoord met onze stelling dat dit niet het geval is, maar u brengt tegelijk een nuance aan. Als je enkel de groep leerlingen bekijkt die thuis geen Nederlands spreekt, dan kan er een nuance optreden. We hebben overigens daarnet al gezegd dat ons taalbeleid voor die leerlingen sterk kan verbeterd worden.

    Vergelijkingen met andere landen zijn hier wel heel moeilijk, omdat de uitdrukking 'leerlingen die thuis de instructiestaal niet spreken' in de verschillende landen anders geïnterpreteerd wordt. Verder kan je b.v. leerlingen in Vlaanderen die thuis Marokkaans spreken geenszins vergelijken met anderstalige in Finland die b.v. thuis Zweeds spreken. De groep allochtone leerlingen vertoont in de verschillende landen een uiteenlopend profiel en is dan ook moeilijk vergelijkbaar. Maar als we het eens zijn over de stelling dat het huidige taalbad voor anderstaligen in elk geval te weinig intensief is, dan lijkt ons dat al heel belangrijk.

    Samen met enkele allochtone politici vinden we tegelijk dat de allochtonen door beleidsmensen e.d. al te eenzijdig in de slachtoffersrol geduwd worden, met alle nefaste gevolgen vandien. Het is toch ook merkwaardig dat de meisjes veel beter presteren dan de jongens. Het debat over de eventuele discriminatie van allochtone leerlingen moet veel genuanceerder gevoerd worden. (NvdR: ook de voorbije jaren werden de allochtonen al te vlug in de slachtofferstrol geduwd.)

    O.Kr.: grote verschillen = grotere discriminatie? Nee! Prestatiekloofmythe

    Onze onderwijssociologen en beleidsmensen pakken o.i. al te graag uit met de zgn.(PISA)kloof tussen de sterkste en de zwakste leerlingen. Prof. Geert Kelchtermans zei onlangs: "We zijn helaas zo masochistisch dat als de OESO zegt dat Vlaanderen bij de beste onderwijslanden ter wereld behoort, wij daar toch meteen kritische kanttekeningen bij maken." Toen in PISA-2000 bleek dat er b.v. nog 72% 15-jarigen op leeftijd vorderden en dat de leerlingen uit de zwakste milieus hier beter presteerden dan elders, waren veel beleidsadviseurs ongelukkiger dan ooit. De masochisten zochten naar een nieuwe stok om ons onderwijs te slaan. Ze poneerden nu dat de verschillen tussen de zwakste en de sterkste leerlingen of tussen de leerlingen met een lage en hoge sociaal-economische status hier groter zijn en dat in Vlaanderen dus de sociale discriminatie groter is.

    Dat lijkt ons opnieuw een foutief GOK-uitgangspunt: kwaliteitsonderwijs leidt eerder tot het vermeerderen dan tot het verminderen van de verschillen. In landen waarbij zowel de zwakkere als de sterkste leerlingen lager scoren dan bij ons, zijn de verschillen tussen beide groepen meestal kleiner, maar ook de onderwijskansen. Als je alle kleuters uit de klas van Kim Clijsters destijds optimale tennislessen gegeven zou hebben, dan zouden de leerlingen met weinig aanleg behoorlijke vorderingen gemaakt hebben, maar het verschil in tennisvaardigheid met Kim zou toch steeds verder toegenomen zijn.

    Je mag je dus niet zomaar baseren op de grootte van de verschillen – zoals dit ook in beleidsteksten het geval is. Je moet nagaan of de zwaksten en de middelmatigen voldoende vorderen en of ook de sterksten maximaal presteren. We vermoeden dat ons onderwijs zelfs beter presteert dan het Finse, als we rekening houden met het feit dat Finland minder (zwakkere) allochtone leerlingen kent, en er daar ook veel kleinere sociale verschillen zijn en minder verpaupering in de steden.

    O.Kr.: kwakkels en stemmingmakerij

    We betreuren ten zeerste dat onderwijssociologen, Steunpuntdirecteurs, beleidsmakers ... blijven beweren dat we wereldkampioen sociale discriminatie zijn en dat beleidsmensen ; net zoals men vorig jaar op een congres van het Steunpunt GOK nog beweerde dat we wereldkampioen zittenblijven zijn. Uit de PISA-studies blijkt telkens opnieuw het tegendeel.

    Onze lagere cyclus s.o. scoort prima en is een exportproduct, maar vanaf 1991 werd in het rapport 'Het educatief bestel in België' de kwakkel verspreid dat er 9 à 10 % zittenblijvers waren in het eerste jaar s.o. en dat de zgn. waterval nergens groter was. In 1991 startte de stemmingmakerij over de matige kwaliteit van ons onderwijs. De lagere cyclus s.o., de regenten die er lesgeven en de regentaatsopleiding lagen het meest onder vuur. Toen Jan Van Damme in 1994 in een onderzoek vaststelde dat er maar 3,4 % zittenblijvers waren in het eerste jaar s.o., waren topambtenaren en vele anderen heel ongelukkig. Ze waren ook niet bereid de 'officiële' kwakkels recht te zetten. Er kwam ook geen rechtzetting in de 'kwaliteitskranten'; vanaf 1 september 1991 orakelde Guy Tegenbos in 'De Standaard' dat het Vlaamse onderwijs van heel matige kwaliteit was en die stemmingmakerij kwam sindsdien steeds in een of andere vorm terug; zo stelt hij nu Vlaanderen voor als 'wereldkampioen sociale discriminatie'.

    FVdb: Vlaamse allochtonen sterk gediscrimineerd

    In verband met het thema 'discriminatie' kom ik nog eens terug op wat ik daarnet al gezegd heb. Als je je baseert op een indicator die demografisch en sociologisch steeds belangrijker wordt, namelijk: thuis de instructietaal niet spreken, dan doen we het in Vlaanderen echt niet goed.

    Wij zijn in staat om in ons onderwijs vele Kim Clijsters te maken; wij slagen daar dus goed in. Maar dan is het ethisch revolterend dat je er niet in slaagt om voor een ander onderwijsprobleem, namelijk het probleem van de thuistaal die niet de instructietaal is, het even goed te doen als het PISA-gemiddelde. Ik denk dat we moeten opletten dat we niet zelfgenoegzaam zijn. In de jaren ’50 hadden Vlamingen ambitie; ze wilden hogerop. Dat gold voor de maatschappelijke elite die Vlaanderen wilde emanciperen, en dat gold ook voor de arbeidersklasse. Men was zeker niet zelfgenoegzaam. We moeten opletten dat we vandaag niet te zelfgenoegzaam zijn, dat we niet teveel zeggen dat het allemaal goed is. We moeten ook het omgekeerde niet doen. We moeten geen oefening doen in masochisme.

    O.Kr.: masochisme en stemmingmakerij

    Samen met de Leuvense professor Kelchtermans betreuren we precies de vele masochistische uitlatingen, de permanente stemmingmakerij. Anderzijds delen we uw grote bezorgdheid voor de kinderen die thuis niet de instructietaal spreken. En dit was/is precies ook onze grote kritiek t.a.v. het GOK-taalbeleid van de overheid en t.a.v. de ondersteuners van OVB en GOK.

    Thema 11: Doorhollingsbeleid: viel weg bij gebrek aan tijd

    O.Kr.: doorhollingsbeleid & stemmingmakerij

    We willen het ook nog ook hebben over het zgn. doorhollingsbeleid. Een beetje schematiserend kunnen we stellen dat er ongeveer rond 1989 een kentering is gekomen in het beleid. Vóór 1990 was er veel meer rust in het onderwijs, meer professionele inbreng vanwege de leerkrachten, meer welbevinden bij de praktijkmensen.

    Er zijn tal van oorzaken voor het doorhollingsbeleid en de frustraties van leerkrachten. Destijds kenden we meer vernieuwing in continuïteit. Leerplannen werden opgesteld door ervaren leerkrachten. Belangrijke (structuur)hervormingen werden vooral uitgedokterd door de hoge raad van een specifieke sector, door ervaren en wijze mensen die veelal nog voor klas stonden en opteerden voor 'vernieuwing in continuïteit' met behoud van oude waarden. De voorbije decennia kwam de beleidsadvisering vooral in handen van allerhande verander-vrijgestelden: ambtenaren, DVO, VLOR, universiteitsprofessoren, expertisecentra, vrijgestelden … De vele stuurlui-aan wal zijn als het ware vrijgesteld voor de permanente revolutie en kunnen dus niets anders dan uitpakken met vernieuwingen en aldus ook werk zoeken voor de eigen winkel.

    Sindsdien kennen we een permanente stemmingmakerij tegen het onderwijs en een doorhollingsbeleid – het meest in het hoger onderwijs. Sinds 1991 kampen we bijvoorbeeld in de lerarenopleidingen met oeverloze discussies en met permanente hervormingen die telkens een aantasting betekenen van de kwaliteit. Ook Rik Van Cauwelaert (KNACK) schreef onlangs dat de opeenvolgende ministers veel schade toegebracht hebben aan het onderwijs door het voeren van een doorhollingsbeleid. Volgens een enquête van 'De Standaard' (29 aug. 2003) was 90 % van de leerkrachten secundair onderwijs absoluut niet tevreden over dit beleid. We hopen nog steeds dat u erin zal slagen dit doorhollingsbeleid een halt toe te roepen. Dat zou o.i. de belangrijkste beleidsprioriteit moeten zijn. Ook voor andere onderwijsniveaus wordt voortdurend gepleit voor radicale cultuuromslagen: zelfstandig leren, constructivisme, enz.


    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Van Damme
    07-06-2021, 00:00 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    06-06-2021
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Twitterdebat gisteren n.a.v. interview met Dirk Van Damme over kennisrelativisme, niveaudaling, ...
    Interessant twitterdebat gisteren n.a.v. interview met Dirk Van Damme over niveaudaling, kennisrelativisme, enz.
    Isabel Albers (De Tijd): Vanaf de jaren 90 is onderwijs fout beginnen lopen. D Van Damme is genadeloos, ook voor zichzelf, want hij was als kabinetschef minister Vandenbroucke medearchitect van dat onderwijs.

    Repliek Raf Feys: In Onderwijskrant waarschuwen we al 30 j, maar kranten, onderwijskoepels, e.d verzwegen onze analyses. Voor Guy Tegenbos van de krant DS, onderwijskoepels ... was zelfs de naam Onderwijskrant taboe.
    ------
    Rector Luc Sels: Als je excellentie in het onderwijs opoffert voor gelijke kansen, is het resultaat dat je geen van beide realiseert. Stevig en (ik vrees) correct stuk @italbers n.a.v. interview met @VanDammeEDU (die (helaas) op pensioen gaat bij OECD, veel dank Dirk!)

    Repliek  Raf Feys: Kennisrelativisme, egalitaire onderwijsvisie, uitholling taalonderwijs, constructivisme, ontscholing ... zijn zaken die ook volop door Leuvense onderwijsexperts werden/worden gepropageerd zie analyses op http://onderwijskrant.be

    Ulrilke Dsm : De inhouden van lerarenopleidingen en educatieve masters zitten vol met pseudowetenschap - als men echt iets wil omgooien, moet men daar beginnen.

    Raf Feys: Bij het verschijnen ontwerpeindtermen in mei 93 waarschuwde ik al samen met Normaalschoolcollega's & redactieleden Onderwijskrant. Maar ook in jaren 70 tegen ontplooiingsmodel Laevers/Rogers & anti-autoritaire opvoeding. Pas op langere termijn leidt ontscholingsdruk tot algemene niveaudaling

    Tinne De Kinder

    Toch triest dat iedereen in het veld weet/wist wat er mis is maar beleidsmakers dit niet willen horen. Minister van onderwijs zou minstens 10j directeur moeten geweest zijn. Wel credits voor Dirk Van Damme dat hij het nu alsnog erkent. Zou niet elke pedagoog/onderwijsexpert doen ...
    --------
    Raf Feys

    Met Onderwijskrant kregen we lange tijd weinig of geen ‘publieke’ steun voor onze kritiek op de nivellerende leerplannen en ET & op ontscholingsdruk vanwege inspectie, maar wel vanwege de praktijkmensen. Onze kritiek op kennisrelativisme, ontscholing(s)druk, nefaste hervormingsplannen werd veelal hautain afgewezen of gewoon genegeerd. Ook nu nog veel ontscholingsdruk: bv in ZILL-visie en poolstervisie van GO! Maar wie durft reageren?

    Dirk Van Damme

    Jij was inderdaad een van de zeldzame kritische stemmen, Raf, en daar verdien je waardering voor. Je had het vaak bij het rechte eind, Je had idd meer luisterbereidheid verdiend.
    Maar je communicatiestijl (inclusief overdrijvingen) zorgde er voor dat weinig mensen naar je luisterden.

    Repliek Raf Feys
    Precies dankzij ons tijdig! verzet konden we de beeldenstormerij, ontscholing & niveaudaling, constructivisme … afremmen, hervormingplannen opdoeken of nefaste hervormingen als deze van s.o. afzwakken,... Heel veel mensen, vooral praktijkmensen, steunden onze analyses, bv ook O-ZON-campagne-2007, petitie-2012 over hervorming s.o. in mum v tijd 13.000 handtekeningen, enz.
    Maar vooral beleidsverantwoordelijken & onderwijsexperts ... luisterden niet en propageerden de ontscholing.
    Mijn analyses over de niveaudaling e.d. waren telkens gestoffeerd en grondig en klonken overigens vrij genuanceerd, genuanceerder ook dan die van u. En via onze alternatieven konden we de praktijk van het onderwijs, van leren lezen, rekenen, .... gunstig beïnvloeden.
    --------

    Directeur Yourie Deblauwe: De analyse is duidelijk. Enkel de zwarte piet moet blijkbaar gezocht worden. Op het veld hebben wij daar weinig boodschap aan en is dit gevecht intussen té ideologisch geworden. Laat ons maar oplossingen zoeken.

    Wim Van den Broeck

    Dat is echt geen kwestie van zwarte pieten aanduiden, maar nog altijd zie ik bitter weinig inzicht in waar het misliep. Ik vrees dus dat de analyse verre van duidelijk is voor velen. En oplossingen hebben we altijd al aangedragen, maar men wist het toch zoveel beter.

    Raf Feys: De ontscholers zijn overigens nog niet van plan te abdiceren. Ze lieten al duidelijk hun verzet blijken.
    Dankzij verzet en lippendienst van veel leerkrachten kon grotere niveaudaling voorkomen worden, maar steeds meer verzetslui gaan op pensioen, en dus.

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Tags:Dirk Van Damme
    06-06-2021, 11:31 geschreven door Raf Feys  
    Reacties (0)
    Archief per week
  • 04/03-10/03 2024
  • 19/02-25/02 2024
  • 12/02-18/02 2024
  • 29/01-04/02 2024
  • 15/01-21/01 2024
  • 11/12-17/12 2023
  • 04/12-10/12 2023
  • 20/11-26/11 2023
  • 13/11-19/11 2023
  • 06/11-12/11 2023
  • 30/10-05/11 2023
  • 16/10-22/10 2023
  • 02/10-08/10 2023
  • 18/09-24/09 2023
  • 31/07-06/08 2023
  • 24/07-30/07 2023
  • 17/07-23/07 2023
  • 26/06-02/07 2023
  • 19/06-25/06 2023
  • 12/06-18/06 2023
  • 05/06-11/06 2023
  • 29/05-04/06 2023
  • 22/05-28/05 2023
  • 15/05-21/05 2023
  • 17/04-23/04 2023
  • 10/04-16/04 2023
  • 27/03-02/04 2023
  • 20/03-26/03 2023
  • 06/03-12/03 2023
  • 20/02-26/02 2023
  • 13/02-19/02 2023
  • 06/02-12/02 2023
  • 30/01-05/02 2023
  • 23/01-29/01 2023
  • 16/01-22/01 2023
  • 09/01-15/01 2023
  • 02/01-08/01 2023
  • 26/12-01/01 2023
  • 19/12-25/12 2022
  • 12/12-18/12 2022
  • 05/12-11/12 2022
  • 28/11-04/12 2022
  • 21/11-27/11 2022
  • 31/10-06/11 2022
  • 03/10-09/10 2022
  • 01/08-07/08 2022
  • 13/06-19/06 2022
  • 06/06-12/06 2022
  • 30/05-05/06 2022
  • 23/05-29/05 2022
  • 09/05-15/05 2022
  • 18/04-24/04 2022
  • 11/04-17/04 2022
  • 04/04-10/04 2022
  • 28/03-03/04 2022
  • 21/03-27/03 2022
  • 14/03-20/03 2022
  • 07/03-13/03 2022
  • 21/02-27/02 2022
  • 07/02-13/02 2022
  • 31/01-06/02 2022
  • 24/01-30/01 2022
  • 10/01-16/01 2022
  • 03/01-09/01 2022
  • 26/12-01/01 2023
  • 06/12-12/12 2021
  • 29/11-05/12 2021
  • 22/11-28/11 2021
  • 08/11-14/11 2021
  • 01/11-07/11 2021
  • 25/10-31/10 2021
  • 18/10-24/10 2021
  • 11/10-17/10 2021
  • 04/10-10/10 2021
  • 27/09-03/10 2021
  • 20/09-26/09 2021
  • 13/09-19/09 2021
  • 06/09-12/09 2021
  • 23/08-29/08 2021
  • 16/08-22/08 2021
  • 09/08-15/08 2021
  • 02/08-08/08 2021
  • 26/07-01/08 2021
  • 05/07-11/07 2021
  • 28/06-04/07 2021
  • 21/06-27/06 2021
  • 14/06-20/06 2021
  • 07/06-13/06 2021
  • 31/05-06/06 2021
  • 24/05-30/05 2021
  • 17/05-23/05 2021
  • 10/05-16/05 2021
  • 03/05-09/05 2021
  • 26/04-02/05 2021
  • 19/04-25/04 2021
  • 12/04-18/04 2021
  • 05/04-11/04 2021
  • 29/03-04/04 2021
  • 22/03-28/03 2021
  • 15/03-21/03 2021
  • 08/03-14/03 2021
  • 01/03-07/03 2021
  • 22/02-28/02 2021
  • 15/02-21/02 2021
  • 08/02-14/02 2021
  • 01/02-07/02 2021
  • 18/01-24/01 2021
  • 11/01-17/01 2021
  • 04/01-10/01 2021
  • 28/12-03/01 2021
  • 21/12-27/12 2020
  • 14/12-20/12 2020
  • 07/12-13/12 2020
  • 30/11-06/12 2020
  • 23/11-29/11 2020
  • 16/11-22/11 2020
  • 02/11-08/11 2020
  • 26/10-01/11 2020
  • 31/08-06/09 2020
  • 17/08-23/08 2020
  • 10/08-16/08 2020
  • 20/07-26/07 2020
  • 13/07-19/07 2020
  • 06/07-12/07 2020
  • 29/06-05/07 2020
  • 22/06-28/06 2020
  • 01/06-07/06 2020
  • 25/05-31/05 2020
  • 18/05-24/05 2020
  • 04/05-10/05 2020
  • 27/04-03/05 2020
  • 30/03-05/04 2020
  • 09/03-15/03 2020
  • 02/03-08/03 2020
  • 24/02-01/03 2020
  • 17/02-23/02 2020
  • 10/02-16/02 2020
  • 03/02-09/02 2020
  • 27/01-02/02 2020
  • 20/01-26/01 2020
  • 13/01-19/01 2020
  • 06/01-12/01 2020
  • 30/12-05/01 2020
  • 23/12-29/12 2019
  • 16/12-22/12 2019
  • 09/12-15/12 2019
  • 02/12-08/12 2019
  • 25/11-01/12 2019
  • 18/11-24/11 2019
  • 11/11-17/11 2019
  • 04/11-10/11 2019
  • 28/10-03/11 2019
  • 14/10-20/10 2019
  • 07/10-13/10 2019
  • 30/09-06/10 2019
  • 23/09-29/09 2019
  • 16/09-22/09 2019
  • 09/09-15/09 2019
  • 02/09-08/09 2019
  • 26/08-01/09 2019
  • 12/08-18/08 2019
  • 29/07-04/08 2019
  • 22/07-28/07 2019
  • 24/06-30/06 2019
  • 17/06-23/06 2019
  • 03/06-09/06 2019
  • 20/05-26/05 2019
  • 06/05-12/05 2019
  • 29/04-05/05 2019
  • 22/04-28/04 2019
  • 15/04-21/04 2019
  • 08/04-14/04 2019
  • 01/04-07/04 2019
  • 25/03-31/03 2019
  • 18/03-24/03 2019
  • 11/03-17/03 2019
  • 04/03-10/03 2019
  • 25/02-03/03 2019
  • 18/02-24/02 2019
  • 11/02-17/02 2019
  • 04/02-10/02 2019
  • 21/01-27/01 2019
  • 14/01-20/01 2019
  • 07/01-13/01 2019
  • 31/12-06/01 2019
  • 24/12-30/12 2018
  • 17/12-23/12 2018
  • 10/12-16/12 2018
  • 03/12-09/12 2018
  • 12/11-18/11 2018
  • 15/10-21/10 2018
  • 08/10-14/10 2018
  • 01/10-07/10 2018
  • 24/09-30/09 2018
  • 17/09-23/09 2018
  • 20/08-26/08 2018
  • 13/08-19/08 2018
  • 06/08-12/08 2018
  • 30/07-05/08 2018
  • 23/07-29/07 2018
  • 16/07-22/07 2018
  • 30/04-06/05 2018
    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.

    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek

    Blog als favoriet !

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs