Leuvense vakgroep Educatie
en samenleving vergaloppeert zich
in strijd tegen nieuw beleid : Vlaams
onderwijs wordt ernstig bedreigd
1 Gespreide aanvallen
van acht professoren van de vakgroep
Educatie en samenleving
Niet minder dan acht
professoren van de Leuvense
vakgroep Educatie en Samenleving namen de voorbije twee jaar het voortouw in het bestrijden van het
regeerakkoord en de beleidsverklaring van minister Ben Weyts: Jan Masschelein,
Maarten Simons, Orhan Agirdag, Joris Vlieghe, Stefan Ramaekers, Wim Van Dooren,
Eline Vanassche & prof. em. Marc Depaepe.
De critici viseren het regeerakkoord en minister Weyts, maar
verzwijgen dat de nieuwe wind in het
beleid en in het onderwijslandschap
aansluit bij het decennialange verzet van veel leerkrachten, professoren,
Onderwijskrant,
tegen de ontscholing, de aantasting van de kwaliteit van het
onderwijs en van het meesterschap van de
meester. Ze verzwijgen de concrete klachten van
de vele klokkenluiders die al vele
jaren de ontscholing en niveaudaling aan de kaak stellen en pleiten voor het
herstel van het meesterschap van de meester en dus ook tegen hun gedweep met
de onderwijsvisie van de antipedagoog en constructivist Jacques Rançière in De
onwetende meester, een ondermijning van het meesterschap en de autonomie van
de meester en van effectief onderwijs.
In navolging van Rançière poneerde Joris Vlieghe in 2019
nog: Het idee van de alleswetende leraar als wijze op de trede
vooraan werd al door tal van auteurs ontmaskerd als een hoogst onnatuurlijke, inefficiënte
pedagogie, als een vorm van geweld, en
als een onderdrukking van de eigen stem
van het kind en van zijn aangeboren
capaciteiten. Er is dus behoefte
aan een verschuiving van een eeuwenoud
onderwijsmodel waarin de leraar centraal staat, naar een verlichte,
leerlinggerichte kijk op het onderwijs.
In die zin heeft de leraar geen autoriteit, maar geeft hij autoriteit aan
het ding in kwestie. (J. Vlieghe, P. Zamojski Education for Educations Sake: The
Idea of a Thing-Centred Pedagogy,
Springer Nature in: Towards an Ontology
of Teaching, Contemporary Philosophies
and Theories in Education 11, 2019). We merken
hier de sterke invloed van Rancière die de positie van de leerling
vergelijkt met die van toeschouwer die zonder uitleg, en op zijn eigenzinnige
wijze een toneelstuk of kunstwerk interpreteert; het ding (hier het kunstwerk)
staat centraal; en ook in klas moet het ding(?) centraal staan.
In aansluiting bij de antipedagogische visie van
Rançière wordt het klassiek
intellectueel en maatschappelijk gezag van de leerkracht afgewezen. Een
lerarenopleider die een vormingssessie
bij Jan Masschelein had gevolgd,
concludeerde dat ze voortaan het best
geen expliciete instructie meer gaf aan haar studenten. In haar
masterscriptie schrijft pedagoge Lien Deweer: Masschelein en Simons (2010)
geven figuurlijk aan dat een school
enkel democratisch is wanneer zowel leerlingen als de leerkracht als gelijken
rond dezelfde tafel zitten met het ding op tafel. De ongelijkheid tussen
leerkracht en leerling wordt alleen al uitgedrukt door de klassieke opstelling van de banken. (In:
Gelijkheid als aanname: Een zicht op de
Vlaamse onderwijspraktijk vanuit Rancières onwetende meester, 2011 univ.
Gent, zie internet).
De Leuvenaars draaien de rollen om en stellen zich in hun
recente protest-opiniebijdragen voor als
de grote verdedigers van de professionaliteit en de
pedagogische autonomie van de leraar, die nu in het gedrang komen door
de nieuwe wind in het beleid en in het onderwijs. Met het hoger willen leggen
van de lat, willen Weyts en co volgens hen de leraar reduceren tot een kennisleverancier binnen
een neoliberale kennis-is-macht-maatschappij.
In 2007 namen de professoren Jan Masschelein en Maarten Simons ook al afstand van de O-ZON-camapgne-2007 van Onderwijskrant tegen de ontscholing, aantasting van de kwaliteit en niveaudaling, en voor het hoger leggen van de onderwijslat.
Kritieken op een
rijtje
De Leuvense kritieken van de voorbije twee jaar klinken allesbehalve mals; we gaan er in deze bijdrage uitvoerig op in. Vooraf
alvast een voorsmaakje met volgende citaten.
*De visie van minister Weyts is kapitalistisch en
marktgericht: voor Weyts is onderwijs
een productieproces waarin zoveel mogelijk leerresultaten en leerwinst
moeten worden behaald door elke leerling. De rol van de leraar wordt herleid
tot die van kennisleverancier & leren wordt nu in onze competitieve
kennis-is-macht-samenleving duidelijk tot hoogste goed verheven. *De
leerkrachten moeten zich volgens de recentste beleidsnota van de Vlaamse
regering letterlijk begrijpen als kapitalisten, als vermogensbeheerders.
*Exit vrijheid, exit gelijkheid & exit kwaliteit, aantasting van de vrijheid van het onderwijs
en de pedagogische autonomie van de leraren. *Niet enkel het grote aantal
eindtermen, maar ook het feit dat de eindtermen s.o. per graad zijn
ingedeeld betekent een aantasting van de
pedagogische vrijheid.
Vergeet de regeerakkoord-leuze dat de leraar straks opnieuw
aan belang zal winnen. Die keuzevrijheid wordt volledig uitgehold door de
pedagogische vrijheid van onderwijzers aan banden te leggen.
*Toen het Vlaams onderwijs nog wereldtop was, en dat is niet
zo lang geleden, was er nog geen sprake van opgelegde eindtermen.( Red.:het
leerplan Rijksonderwijs was toen richtinggevend!)
*Nu wil de staat straks ook zelfs bepalen welke werken of
auteurs we moeten leren door een zogenaamde canon in te voeren. Dus geen
kritische George Orwell meer, maar enkel
Hendrik Conscience.
*De hogere eisen in de eindtermen en de invoering van
centrale toetsen zullen niet leiden tot
een verhoging van de kwaliteit en tot een bredere vorming, maar tot een afbraak ervan. De gestage uitbreiding van de functies van eindtermen heeft er toe geleid dat de
eindtermen in toenemende mate hun stempel hebben gedrukt op de dagelijkse
school- en klaspraktijk. Dat was aanvankelijk niet zo bedoeld.
*De nieuwe eindtermen
zijn vooral op maat geschreven van aso-leerlingen, terwijl tso- en bso
-leerlingen grotendeels uit de boot vallen, (Red.: aldus pedagogen die in 2012
zelf voor brede eerste graad en aso-isering van het s.o. pleitten.)
*De minister luistert niet meer naar ons, maar enkel naar
kritische onderwijsexperts. Ook de kritiek op de pretpedagogie vanwege die
kritische onderwijsexperts is niet terecht.
In september 2019 al
riepen socioloog Orhan Agirdag en collegas van Educatie en Samenleving in een opiniebijdrage op om de kritiek te weerleggen op de pedagogen,
op het feit dat gesteld werd dat een
groot aantal universitaire onderwijsexperts mede verantwoordelijk waren voor de
aantasting van de kwaliteit van het onderwijs en voor de niveaudaling. Die oproep van Agirdag
en co was vooral ook een reactie op de scherpe
kritiek in de pers in die tijd vanwege Dirk Van Damme (OESO) en prof. Rik Torfs (KULeuven)
en op wat toen al uitlekte over het nieuwe beleid.
Sindsdien
publiceerden acht leden van de vakgroep een aantal opiniebijdragen waarin zij
het vooral gemunt hebben op het
regeerakkoord, de beleidsverklaring van minister Ben Weyts, recente kritische uitspraken over de
aantasting van de kwaliteit van het onderwijs vanwege Dirk Van Damme en de
voorzitter van de commissie Beter Onderwijs
Philip Brinckman,
Vandaag 30
juni 2021 betreurt Orhan Agirdag in Knack eens te meer dat minister Weyts niet
meer naar hen luistert, naar de
(bekri-tiseerde) onderwijsexperts &
onderwijsbobos.
Agirdag schrijft: Vandaag wordt de minister vooral
geadviseerd door experts die bij zijn beleid aanleunen. Op die manier wordt
wetenschappelijk onderzoek niet ingezet om het beleid te ondersteunen, of te
evalueren, maar om het te legitimeren. Agirdag nam de voorbije 2 jaar het
voortouw in de kritiek op het nieuwe beleid. In het verleden ontkende hij
steeds de niveaudaling en in een opiniebijdrage van 2019 beweerde hij eens te
meer dat de niveaudaling voor PISA en TIMSS geenszins het gevolg is van de
toename van het aantal anderstalige leerlingen. Hij lanceerde destijds ook
petities tegen de taaloproepen van de opeenvolgende ministers.
We hebben de contesterende professoren van de vakgroep
Educatie en Samenleving de voorbije
decennia nog nooit betrapt op waardering
voor onze sterke Vlaamse onderwijstraditie. Een van de centrale en fatalistische
ideeën in de publicaties van de
kopstukken Jan Masschelein en Simons
luidt overigens: De school is gewoon de speelbal van het doorgeschoten
neoliberalisme en marktdenken.
Vanuit zon vooringenomenheid & fataliteit zijn ze dan ook blind voor onze sterke
onderwijstraditie waarvan ze zelf een product zijn, en voor het democratisch karakter van ons
onderwijs. Zo bestempelden ze ook onze O-ZON-actie-2007 tegen de aantasting van
de kwaliteit van het onderwijs
laatdunkend als zich eveneens bewegend binnen
de horizon van het doorgeschoten
liberalisme en marktdenken: vooral omdat we ons zorgen maakten over de
leerresultaten (zie pag. 16).
In Onderwijskrant nr.193
besteedden we veel aandacht aan
hun onderwijsvisie. We wezen er ook op de spreidstand in hun opstelling, waardoor het moeilijk is om te achterhalen
waar ze naar toe willen. Ze hebben het
overigens ook steeds over een school die nog uitgevonden moet worden.
Soms dachten we dat de Leuvenaars bondgenoten zouden worden in de strijd tegen
de ontscholing. Maar tegelijk merkten we
dat ze dweepten met de meest radicale
ontscholers en dat ze campagnes tegen
ontscholing & kennisrelativisme geenszins steunden.
De Leuvenaars dwepen
met de visie van de antipedagoog, constructivist & ontscholer
Jacques Rançière. Ze pakken ook uit met Michel Foucault die de kennis- en
cultuuroverdracht als een vorm van
geweld bestempelde en positieve evoluties als de invoering van jaarklassen als
een toename van de disciplinering, een middel om de leerlingen klein te houden.
Een van hen, prof. Marc Depaepe beriep
zich voor zijn kritiek op het jaarklassensysteem eveneens op Foucault.
2 Masschelein & Simons: kapitalistische
onderwijsvisie in regeerakkoord
We bekijken eerst de aanval van de oudste professoren van de
vakgroep, Jan Masschelein & Maarten
Simons. In het tijdschrift Pedagogiek van dec. 2019 beweerden ze: De leerkrachten moeten zich
volgens de recentste beleidsnota van de Vlaamse regering letterlijk begrijpen
als kapitalisten, als vermogensbeheerders.
Ook in het middaggesprek van het Leuvens Metaforum van 5 november 2020 lanceerde Masschelein een
aanval op minister Weyts. Prof. Ides
Nicaise stelde er zijn veerkrachtplan
i.v.m. het terugdringen van de Corona-leerachterstand voor. Masschelein mocht
reageren. Hij ging niet in op de
concrete voorstellen, maar stelde het economisch kompas in vraag dat
doorschemerde in het veerkrachtplan van Nicaise om leerachterstanden weg te
werken, en dat volgens hem nog meer nog meer dominant aanwezig is in de onderwijsvisie van minister Weyts.
In de beleidsverklaring van minister Weyts staat het herstel van de kwaliteit van het
onderwijs centraal, de herwaardering ook van basiskennis en van het
meesterschap van de meester. Masschelein
pakte uit met een karikatuur van de beleidsverklaring.
Hij poneerde: Ook de visie op onderwijs die achter het Corona-veerkrachtplan van prof.
Nicaise schuilgaat lijkt ten gronde vooral een economische, ik zou zelfs willen
zeggen: een kapitalistische visie. De Vlaamse Minister van Onderwijs draagt
deze kapitalistische visie nog meer uit, zoals we in de inleiding van zijn
beleidsnota 2019-2024 kunnen lezen. We lezen dat onderwijs een investering is
in menselijk kapitaal; het gaat om snelle investeringen die grote rendementen
opleveren. Door allerlei proeven in te richten belooft de Minister ons na te
gaan of we ons Vlaams kapitaal volledig verzilveren. Onderwijs wordt hier
beschreven als een productieproces waarin zoveel mogelijk leerresultaten en
leerwinst moet worden behaald door elke lerende. Dit is een kapitalistische onderwijsvisie waarbij
onderwijs echt als een productieproces wordt opgevat. Deze visie lijkt me een ontkenning van wat onderwijs is, een
ontkenning van het recht op school (als vrije tijd).
Ides Nicaise had het
over het aanpakken van de leerachterstand die vooral kansarmere leerlingen door
Corona hadden opgelopen; maar dat was al voldoende om de visie van Nicaise als
economisch te bestempelen. Masschelein en Simons bestempelden ook al onze O-ZON-campagne-2007 minachtend
als zich bewegend binnen de horizon van het doorgeschoten liberalisme en
marktdenken. Begin 2007 lanceerden we met Onderwijskrant een brede O-ZON-campagne: *tegen: de verschillende vormen van
ontscholing: kennisrelativisme,
constructivisme,d e
neomanie, de aantasting van de
kwaliteit, de plannen voor de invoering van een gemeenschappelijke &
aso-iserende eerste graad, de invoering
van grootschalige scholengroepen,
*en voor: de herwaardering van het intellectueel en moreel
gezag van de school en de leraren, van basiskennis en basisvaardigheden, de
herwaardering van onze sterke Vlaamse onderwijstraditie,
Masschelein en Simons vonden
blijkbaar dat we ten onrechte veel aandacht besteedden aan
leerprestaties, talentontwikkeling &
niveaubewaking. Zelfs de
Freinetscholen waren volgens hen in hetzelfde
marktdenken-bedje ziek; en nu krijgen ook Nicaise en nog meer Weyts die kritiek te verduren.
Ook het brede en
belangrijke debat over het kennisrelativisme dat we met Onderwijskrant in 2007 op gang brachten, bestempelden de
Leuvenaars als misleidend (In: Competentiegericht onderwijs: voor wie?; Ethische perspectieven, 2007, nr. 4.). In hun
boek Apologie van de school van 2012 bestempelden de Leuvenaars eens te meer de
bestrijders van de ontscholing, de herscholers,
minachtend als traditionalisten die toch de school, de leerkrachten en
de leerlingen willen temmen, tam houden in dienst van de heersende
maatschappij.
De voorbije 20 jaar sympathiseerde Masschelein voor zijn derde weg vooral met de visie van
Michel Foucault en nog meer met die van
de antipedagoog &
constructivist Jacques Rançière, wiens boek De onwetende meester hij zelf in
2003 vertaalde. Zijn derde weg kreeg dan de naam school als vrije tijd, een
visie die volgens hem en Rançière oorspronkelijk centraal stond - in het Athene
van de vijfde eeuw voor Christus, een
school die volgens hen nu weer heruitgevonden moet worden.
Masschelein & Simons publiceerden in 2019 de bijdrage Goed
onderwijs is schools onderwijs (in VLOR-publicatie Spots op
onderwijs). Afgaande op de titel zou je
dan verwachten dat Leuvenaars nu zouden pleiten voor een herwaardering van schools
onderwijs; maar de titel dekt die lading
niet. Ook nu toonden ze niet de minste
waardering voor onze sterke
onderwijstraditie. Ze blijven ook
sympathiseren met de ontscholende &
antipedagogische onderwijsvisie van Rancière
in het boek De onwetende meester. Ze
bewegen zich met hun drieslag
vrijheid, gelijkheid & (zelf)vorming, hun dinggecentreerd onderwijs, hun
stellingen omtrent de nefaste greep van
het zogezegd doorgeschoten
neoliberalisme en marktdenken op het onderwijs
nog steeds
in het vaarwater van Jacques Rancière en Michel Foucault (zie onze
gestoffeerde bijdrage over hun visie in Onderwijskrant nr. 193).
De nieuwe wind in het onderwijs en de visie in het
regeerakkoord en in de beleidsverklaring, de herwaardering van basiskennis en
leerprestaties,
sluiten in sterke mate aan bij onze sterke onderwijstraditie,
bij de visie van de meeste leraren,
Onderwijskrant, Wim Van den Broeck, Dirk Van Damme, Philip Brinckman
Masschelein en co bestempelen die visie als doorgeschoten liberalisme
en marktdenken. Ze pleiten in hun eigen publicaties ook geenszins voor
voldoende leerkrachtgestuurd onderwijs, voor het belang van het intellectueel
en moreel gezag van de leerkracht, voor
kennis- en cultuuroverdracht en expliciete instructie, maar b.v. voor
Thing-Centred Pedagogy à la Rançière.
School als vrije tijd zoals in oude Athene?
Op de al vermelde
uitzending van het Leuvens Metaforum van oktober 2020 pakte Masschelein eens te
meer uit met zijn eigenzinnige derde weg, de school als vrije tijd, een verloren Grieks onderwijsparadijs,
democratisch, zonder meesterschap van de meester, zelfsturing enz. De
Leuvenaars pakken uit met de mythe van verloren onderwijsparadijs in de Griekse
polis, en nemen de fabel van Jacques Rançière over. Iemand merkte o.i. terecht
op dat Rancière zowel voor zijn
onderwijsvisie, als voor zijn visie op politieke democratie has reinvented
mythology, with an Athenian Golden Age at the beginning which humanity has fallen
from; heimwee dus naar een verloren paradijs zowel op het vlak van het
onderwijs als van het politiek bestuur, een paradijs dat volgens Rançière. en
de Leuvenaars ooit even zou bestaan hebben in de Atheense gouden eeuw.
In'Een geschiedenis van het onderwijs in Nederland schrijft Piet de Rooy terecht: Het is een
beetje wrang dat het Griekse woord σχολη(scholè) vooral betekende rust, vrije
tijd, liefhebberij. Het stond voor de afwezigheid van verplichtingen, voor het
ontbreken van de noodzaak te werken, de ontheffing van de strijd om het bestaan.
Ingespannen arbeid was banaal, dat was iets voor slaven of ambachtslui. Een
beschaafd mens veroorloofde zich alleen enige inspanning als het erom ging
zichzelf te ontwikkelen of een vriend bij te staan. Dit aristocratisch ideaal
gold uiteraard slechts een heel kleine groep Griekse intellectuelen.
Leuvenaars ontkennen democratisering en pleitten in 2012
voor aso-isering s.o.
De Leuvenaars lopen ten onrechte hoog op met het
democratisch onderwijs in het oude
Athene. Ze ontkennen echter niet enkel onze sterke Vlaamse onderwijstraditie,
maar ook de sterke mate van democratisering van ons onderwijs. Masschelein en
Simons beweren in Apologie van de
school-2012 dat op school noch de aanname van de ongelijkheid
van de leerlingen, noch de sociale maatschappelijke
orde in vraag wordt gesteld, maar enkel
wordt bevestigd En verder klinkt het
vernietigend: Onze beleidsmakers beschouwen het onderwijs als een geschikt middel voor het
behouden van privileges. De school uit het verleden en ook huidige school
zouden dus de maatschappelijke ongelijkheid enkel maar bevestigen en
versterken. Ook Goele Cornelissen, medewerkster van M. & S.,
stelde op de Sociale Week van het ACW de visie van Rancière voor als
GOK-alternatief, een visie-waarin vrijheid
en de zelfvorming van de leerling centraal staan.
In Goed onderwijs is schools onderwijs-2019 stellen M.
& S. eens te meer: De school wil de jongeren inschakelen in de heersende
orde, vroegtijdig selecteren en inschakelen in de arbeidsmarkt. De school is een instantie die de
maatschappelijke orde reproduceert. Ook de politieke belangstelling van het
onderwijs is maar zelden ingegeven door een pedagogisch motief. Meestal gaat het erom het onderwijs, en dus de jongere
generatie, ten dienste te stellen van het cultureel, sociaal of economisch
beleid. Onderwijs is vaak een prioriteit
voor de beleidsmakers omdat het een geschikt middel is voor het behouden van
privileges dan wel voor het realiseren
van een nieuwe identiteit en cultuur. (p. 197). M. & S. onderschreven dan
ook in 2012 analoge Leuvense Metaforum-kritiek op onze 1ste graad s.o.
Masschelein en Simons hanteren neoliberalisme, economisch
individualisme, marktdenken
als containerbegrippen en passe-partout-verklaringen voor de meest
verscheidene zaken. M. & S. overdrijven ten zeerste de totale greep van de
maatschappij, van het nefaste neoliberalisme of losgeslagen kapitalisme op het
onderwijs, de (re)productie van de sociale ongelijkheid, de nefaste
selectievormen. Ze passen in een lange lijst van derde-weg-bepleiters als
IIlich, Rogers, Biesta en vele anderen, van onheilsprofeten die tegelijk hun
unieke en vage derde weg bepleiten - als de verlossing uit de ellende van het
onderwijs in het verleden en in het heden.
Noot. Jan Masschelein pleit al 35 jaar voor een eigenzinnige
derde weg. Als jonge pedagoog pleitte hij vooral voor een school gebaseerd op
de zgn. machtsvrije dialoog van Jürgen Habermas. Hij nam toen o.i. ten onrechte afstand van de
visie van de Duitse pedagoog Klaus
Mollenhauer, die volgens hem in zijn boek
De vergeten samenhang (1983) nog te sterk het belang van
cultuuroverdracht en het gezag van de
leraar beklemtoonde. Mollenhauer nam toen al terecht afstand van de vele
ontscholers. De voorbije 20 jaar
dweepten Masschelein en Simons vooral
met de antipedagogiek van de Franse filosoof Jacques Rançière en met de visie
van Michel Foucault - de voorbije jaren vooral met de oudere Foucault.
3. Vijf professoren: Exit vrijheid, exit gelijkheid, exit
kwaliteit.
Op 1 april 2021
noteerden we een nieuwe frontale aanval
van de Leuvense groep Educatie en Samenleving: Waarom de nieuwe eindtermen ons
onderwijs in gevaar brengen. Dit keer een opiniebijdrage op de
VRT-website, ondertekend door
volgende vijf professoren: Orhan
Agirdag, Joris Vlieghe, Stefan Ramaekers, Wim Van Dooren & Eline Van-assche. Socioloog Agirdag & vier pedagogen pleiten o.a. voor
maximale pedagogische vrijheid van de scholen en leerkrachten.
3.1 Centrale bepaling
leerdoelen leidde/leidt tot niveaudaling
& beperkt de vrijheid
Een belangrijk
argument tegen de eindtermen luidt: Het Vlaams onderwijs was nog wereldtop toen er nog geen eindtermen
waren. De centrale bepaling van
leerdoelen leidt tot niveaudaling. De Leuvenaars maken de lezers wijs: Pro memorie: toen het Vlaams onderwijs nog wereldtop was, en dat is niet zo
lang geleden, was er nog geen sprake van eindtermen. We hebben heel goede
redenen om aan te nemen dat de correlatie tussen steeds preciezere eindtermen
en de dalende kwaliteit niet berust op louter toeval. Wetenschappelijke studies
laten immers heel duidelijk zien dat wanneer onderwijsdoelen meer centraal
worden bepaald en leraren minder autonomie hebben, de gemiddelde leerprestaties
van de leerlingen achteruitgaan. De poging om dalende onderwijskwaliteit op te
krikken via centrale onderwijsdoelen is een futiele én contraproductieve
poging.
Wetenschappelijke studies? In de Aziatische PISA-toplanden
als Singapore werkt men met centrale leerplannen - en vaak met methodes goedgekeurd door de overheid. De
pro memorie van de vijf professoren vertoont
eveneens grote gaten. Ze wekken ten onrechte de indruk dat de overheid
in het verleden veel minder leerstofeisen oplegde; ze vergissen zich. Pro
memorie: vóór het Rijksonderwijs in 1989 autonoom werd, liet de minister van
onderwijs een Rijksleerplan opstellen dat niet enkel verplichtend was voor het
Rijksonderwijs, en richtinggevend voor
de leerplannen profane vakken van het katholiek onderwijs. En zo garandeerde de
overheid de gemeenschappelijkheid in het
leeraanbod voor alle leerlingen. Er kwamen in het verleden geen grote klachten
over die werkwijze, men vond het evident. De eindtermen werden vooral ingevoerd omdat het Rijksonderwijs in 1989
autonoom werd en er niet langer meer gemeenschappelijke ministeriële/lan-delijke
leerstofeisen waren. Zonder
gemeenschappelijke eindtermen dreigden de leerplannen al te sterk te
verschillen en komt het gelijkheidsprincipe in het gedrag: het garanderen van
gelijke kansen/leerinhouden voor alle leerlingen.
Vóór de invoering van
de nivellerende en vage eindtermen en van de
leerplannen van de late jaren 1990 was de kwaliteit van het onderwijs
wel nog opvallend hoger. Die kwaliteit
werd precies aangetast door de invoering van nivellerende eindtermen en
leerplannen, en de ermee verbonden opgelegde didactische visie als
kennisrelativisme, constructivisme,
kritiek op expliciete instructie e.d.
Maar daar zwijgen de Leuvenaars over.
Die opgedrongen pedagogische aanpakken betekenden een verregaande vorm van aantasting van de pedagogische autonomie van
de leraren; maar daar zwegen de Leuvense
pedagogen toen - en ook nu- over. Ook in
de recente ZILL-visie van het katholiek
onderwijs wordt meer dan ooit een
pedagogische aanpak opgedrongen, maar de Leuvenaars vinden dat blijkbaar
helemaal niet erg, en steunen nu onvoorwaardelijk de koepel in zijn verzet
tegen de eindtermen.
3.2 Ook indeling van
eindtermen per graad= aantasting van
vrijheid! ???
De nieuwe eindtermen-operatie legt het hoe niet langer meer op, maar de
Leuvenaars beweren het omgekeerde. Ze vinden zelfs dat met de indeling van de
eindtermen per graad een pedagogische aanpak wordt opgelegd. De Leuvenaars
vinden niet enkel het grote aantal eindtermen een vorm van
staatspedagogie, maar zelfs het
feit dat de eindtermen s.o. per graad zijn ingedeeld. Ze schrijven: Zo bestaat er bij voorbeeld ook
een onoverkomelijke spanning tussen de visie van de Steinerpedagogiek op
het ontwikkelen van een zin voor het historische, waarbij in elk leerjaar van
het secundair onderwijs de hele geschiedenis opnieuw wordt bekeken, en de door
de overheid opgelegde fasering van te behandelen tijdvakken, dit in
chronologische volgorde. Zo bepaalt de overheid met de nieuwe eindtermen niet
alleen wat er geleerd moet worden (wat haar recht is), maar ook het hoe
Exit vrijheid.
Als de leerlingen bv. in de eerste graad een sterk verschillend
programma voor de verschillende vakken geserveerd krijgen en dan overstappen
naar een andere school die een ander programma gevolgd heeft, dan schept dit
o.i. grote problemen - en dit niet enkel voor het vak geschiedenis. In het
vroeger richtinggevend Rijksleerplan van het ministerie was er overigens steeds
een indeling van de leerinhoud per leeftijdsgroep, vaak jaarklas.
De Leuvenaars hadden de voorbije decennia blijkbaar geen problemen met eindtermenoperatie van de
jaren negentig die zelfs een (dubieuze)
pedagogische aanpak opdrong: kennisrelativisme, constructivisme e.d. Dit
keer is dit geenszins het geval, maar dit verheugt hen blijkbaar niet.
3.3 Negatie belang
gelijke onderwijskansen & leerinhouden voor alle lln. & niveaubewaking
De Leuvenaars willen minimale eindtermen; de eindtermen
tasten volgens hen de vrijheid aan: exit vrijheid. Ze negeren het belang van
voldoende en concrete eindtermen en van de ordening per leeftijdsgroep, ze
negeren de maatschappelijke opdracht van het onderwijs.
Door het geven van
een (te) grote autonomie inzake leerinhouden aan de onderwijsverstrekkers kan
het garanderen van een minimale kwaliteit voor elke leerling problematisch
zijn. Alle Vlaamse leerlingen hebben recht op kwaliteitsvol onderwijs, en ons
inziens is het dan ook de taak van de overheid om dit te waarborgen, aldus Kim
Bellens en Bieke De Fraine in Wat
Werkt? (Acco 2012):
Ook volgens ons en vele anderen waren er voor de meeste
vakken meer en duidelijkere/concretere eindtermen nodig dan de vorige vage eindtermen:
(1)om te garanderen dat alle leerlingen in welke school of onderwijsnet ook
volwaardige en gelijke ontwikkelingskansen
krijgen;
(2)en dus ook om voldoende steun te bieden bij de opstelling
van de leerplannen. Die overeenstemming moet er ook zijn voor de vele
leerlingen die van klas, school of
schoolnet veranderen. In veel landen
werkt men overigens met centraal opgelegde leerplannen voor de meeste vakken.
(3) die overeenstemming is er ook nodig bij de overgangen
naar een volgend leerjaar of onderwijsniveau
(4) en ook voor het opstellen van methodes voor wiskunde
e.d. is er een grote gemeenschappelijkheid nodig.
De vorige eindtermen kregen de kritiek dat ze minimalistisch
waren en te weinig steun boden, belangrijke brokken leerstof lieten vallen, de
taalvakken uitholden ... Ook voor de
niveaubewaking door de overheid en
de inspectie waren er meer - en duidelijkere eindtermen
nodig. De voorbije 20 jaar was er met de
vage eindtermen al te weinig kwaliteitsbewaking door de overheid, en zo werd
ook de niveaudaling niet tijdig gesignaleerd en ging de inspectie zich ten
onrechte met de pedagogische aanpak bemoeien i.p.v. met de productcontrole, de
leerresultaten.
In het doorlichtingsrapport-Andersen van 8 maart 2002 werd ook
gesteld dat de eindtermen onvoldoende
duidelijk geformuleerd waren, en dat daardoor ook de inspectie haar
controlerende rol van de leerresultaten onvoldoende kon uitoefenen. Zelfde
kritiek vanwege het Rekenhof dat
tegelijk ook stelde dat de inspectie dubieuze procescriteria hanteerde.
De Leuvenaars vinden die belangrijke functies van
gemeenschappelijke eindtermen & de gemeenschappelijkheid in de leerplannen
blijkbaar niet zo belangrijk. Ze negeren
tegelijk de maatschappelijke opdracht van de school en van de
leerkrachten, die tegelijk het
intellectueel en moreel gezag van de school als maatschappelijke instelling en
van de leerkrachten legitimeert. Die negatie van het belang van een gemeenschappelijk
aanbod, van het garanderen van gelijke
en hoogwaardige kansen voor alle leerlingen,
zal ook blijken uit het opiniestuk van Maarten Simons en Geert Kelchtermans
dat we in punt 4 bekijken.
3.4 Negatie van
meesterschap van de meester in eigen
onderwijsvisie
Vlieghe, Agirdag ...beschouwen de vrijheid van de scholen (of schoolnetten?) als een
absoluut recht. Ze stellen zich in hun
opiniebijdrage ook voor als de grote verdedigers van de pedagogische
autonomie en van het meesterschap van de
meester. In punt 1 vermeldden we al dat
een van hen, Joris Vlieghe, nog in 2019 poneerde Het idee van de alleswetende leraar als wijze op de trede
vooraan werd al door tal van auteurs ontmaskerd als een hoogst onnatuurlijke, inefficiënte pedagogie,
als een vorm van geweld, en als een
onderdrukking van de eigen stem van het
kind en van zijn aangeboren
capaciteiten. Er is dus behoefte
aan een verschuiving naar een verlichte, leerlinggerichte kijk op het onderwijs. In die zin heeft de leraar
geen autoriteit, maar geeft hij autoriteit aan het ding in kwestie.
Vlieghe en co sluiten zich aan bij de visie van de
antipedagoog en radicale constructivist Jacques Rançière in publicaties als De
onwetende meester e.d., een visie die leerkrachtgestuurd onderwijs en het
intellectueel, moreel en maatschappelijk gezag van de leraren en van de school
als maatschappelijke instelling radicaal in vraag stelt. En nu vinden ze dat
zelf de indeling van de leerinhouden per graad, al een aantasting van de pedagogische vrijheid, als
exit vrijheid.
3.5 Leuvenaars beschuldigen nu Weyts en co van discriminatie
van tso/bso, van gevolgen van
aso-isering waarop ze zelf aanstuurden
Vage eindtermen betekent o.i. een aantasting van het gelijkheidsprincipe.
Maar de Leuvenaars verstaan onder exit gelijkheid iets totaal anders. Zij stellen
nu dat nieuwe eindtermen exit gelijkheid
betekenen omdat ze het tso/bso en de tso/bso-leerlingen discrimineren:
De nieuwe eindtermen zijn vooral op maat geschreven van aso-leerlingen,
terwijl tso- en bso-leerlingen grotendeels uit de boot vallen. Nochtans vormen
de leerlingen in tso en bso een
meerderheid van de leerlingenpopulatie en hebben ook zij recht op kwaliteitsvol
technisch en beroepsgericht onderwijs. Ongekwalificeerde uitstroom dreigt
hiermee nog een groter probleem te worden dan het al het geval is. Exit
gelijkheid.
In de strijd tegen de ontscholing & nivellering pleitten
de meeste leraren, wijzelf, Wim van den Broeck, Dirk Van Damme
voor het behoud van voldoende differentiatie
in de eerste graad s.o., en tegen de
aso-isering, die het meest nefast is
voor het tso/bso. Precies daarom
protesteerden we in 2009 ook al tegen de invoeren van gemeenschappelijke
leerplannen voor wiskunde e.d. in de eerste graad: te moeilijk voor leerlingen
uit bepaalde opties en te gemakkelijk voor andere leerlingen. Onze keuze voor
het behoud van onze eerste graad en
tegen de aso-isering, was ook een keuze
voor het behoud ook van voldoende
inhoudelijke differentiatie vanaf de eerste graad- zoals in de vroegere A en
B-leerplannen het geval was.
Onze sterke eerste graad vertoonde naast voldoende
gemeenschappelijkheid ook voldoende differentiatie met voldoende technische
opties en lesuren voor de technische en beroepsgerichte vakken-met inbegrip van
inbegrip van gedifferentieerde A- en B-leerplannen. Maar de Leuvenaars stuurden
in 2012 zelf aan op aso-isering.
We betreurden in 2012 dat ook Leuvense pedagogen van
Educatie en samenleving als Masschelein,
Simons
in het Metaforum-standpunt pleitten voor het invoeren/opleggen van een
gemeenschappelijke lagere cyclus s.o. tot zelfs 15 jaar - ook al wisten ze dat
de overgrote meerderheid van de leraren tegenstander waren. En het is precies
zon hervorming en aso-isering die
leidde tot de huidige chaos en tot de problemen met de gemeenschappelijke
eindtermen en leerplannen algemene vorming voor het tso/bso.
De Leuvenaars
betreuren nu dat er te veel algemeen vormende eindtermen zijn ten koste
van de specifieke technische - en beroepsgerichte , en dat die vaak ook te hoog gegrepen zijn voor veel
leerlingen. Eigen schuld, denk je dan, maar de Leuvenaars wekken de indruk dat
minister Weyts de grote schuldige
is. De Leuvenaars steunen de kritiek van
Boeve en co dat er nu te weinig ruimte is om nog aan specifieke vorming en
beroepskwalificaties te werken in de arbeidsmarktgerichte opleidingen en de
dubbele finaliteit. Die kritiek is niet ongegrond, maar is vooral een gevolg
van de door hen gewilde aso-isering. Boeve en co stuurden overigens ook aan op
de invoering van veel extra vakkenoverschrijdende eindtermen. Het invoeren van
gemeenschappelijke leerplannen wiskunde in 2009 door de koepel van het
katholiek onderwijs, het afschaffen dus van de A- & B-leerplannen van
weleer, leidde overigens al tot analoge problemen: te moeilijk voor de ene
leerlingen, te gemakkelijk voor de andere.
3.6 Agirdag negeerde
stem van leerkrachten, en raaskalt nu over aantasting van autonomie
1 september 2019: onheilsprofetie Agirdag
Socioloog Orhan Agirdag waarschuwde al op 1 september 2019
alle burgers voor het grote onheil dat ons onderwijs te wachten stond - ook
indien minister Crevits weer onderwijsminister zou worden.
Uw kroost gaat vandaag naar een school die u in principe
zelf heeft gekozen, om pedagogische redenen, praktische redenen, of misschien
wel om levensbeschouwelijke of filosofische redenen. Maar keuzevrijheid is
alleen zinvol als er werkelijk ook iets te kiezen valt. Als alle scholen
hetzelfde pedagogisch project zouden aanbieden en onder één staatsnet zouden
vallen, zou u als ouder eigenlijk niet kiezen voor een school met een bepaald
pedagogisch project, maar louter tussen staatspedagogie op adres A of staatspedagogie
op adres B. Uw keuzevrijheid is dus enkel zinvol als de aanbieders van
onderwijs (wie?) zelf ook de vrijheid hebben om te kunnen kiezen wat hun visie
is, welke methoden ze hanteren of welke onderwijskoepel hen vertegenwoordigt.
De onderwijsvrijheid wordt vandaag fundamenteel bedreigd
door oprukkend nationalisme en staatspedagogie. Enerzijds wordt er in de
startnota van de nieuwe regering gesproken over opnieuw maximale vrijheid in
de schoolkeuze voor ouders. Vergeet ook maar
de leuzen dat de leraar straks opnieuw aan belang zal winnen. Die
keuzevrijheid wordt volledig uitgehold door de pedagogische vrijheid van
onderwijzers aan banden te leggen. Dat gebeurt op drie manieren.
Nationalistisch onderwijs
Ten eerste: wat leerlingen moeten leren en hoe leerlingen
moeten leren, is steeds minder iets waar scholen en leraren zelf over
beslissen. De staat had zijn greep op onderwijsinhouden al versterkt door de
invoering en uitbreiding van de eindtermen. Nu wil hij ook zelfs bepalen welke
werken of auteurs we moeten leren door een zogenaamde canon in te voeren. Dus
geen kritische George Orwell meer, maar enkel Hendrik Conscience.
Staatspedagogie
Ten tweede: de leraar en de klassenraad worden buitenspel
gezet door de invoering van centrale examens. Staatspedagogie vertrouwt de
leraren helemaal niet. Want niet meer de klassenraad lees: de leraren
beslist over welke leerlingen slagen, maar wel de centrale examens van de
staat(????).. Hoe meer de staat de onderwijsuitkomsten naar zich toe trekt, hoe
meer de leraar gereduceerd wordt tot een uitvoerder van staatspedagogie.
Ten derde, en dit is wat mij betreft de doodsteek: de staat
gaat straks ook kunnen beslissen welke pedagogische projecten aanvaardbaar en
financierbaar zijn. Een precedent hiervan hebben we vorige week gehad: een
islamitische school in Genk kreeg op basis van ideologische redenen geen
erkenning. (Terloops: een jaar later stelde Agirdag zelf
dat hij geen voorstander is van Islamscholen in interview op website
Thomas). Welke garanties hebben we dat later Freinet- of zelfs katholieke
scholen niet als ongewenste, ja radicale pedagogische projecten zullen worden
bestempeld?
Ook als Crevits minister blijft, zal ze Nationalistische
N-VA-agenda gedwee volgen
Ook de hernieuwde aanval op de koepelverenigingen van de
scholen moet vooral begrepen worden vanuit deze drijfveer. Voor nationalisten
lijkt dit een gemakkelijke strijd te worden. Ze hebben wel de grondwet tegen,
maar er is momenteel geen sprake van oppositie. Want voor de sociaaldemocraten
en liberalen klinkt één staatsnet als muziek in de oren. Christendemocraten
liggen intern overhoop. Zelfs als Hilde Crevits (CD&V) kan aanblijven als
minister, zal ze een nationalistische agenda moeten uitvoeren. Helaas moet een
progressief alternatief dat onderwijsvrijheid verdedigt tegen nationalisme nog
uitgevonden worden.
Agirdag: Vandaag luistert minister enkel naar experts die
bij zijn beleid aanleunen
Vandaag wordt de minister vooral geadviseerd door experts
die bij zijn beleid aanleunen. Agirdag, de actiefste criticaster van het
nieuwe beleid, pleit in dit en andere
opiniestukken voor maximale pedagogische
vrijheid van de scholen en leerkrachten,
en voor het vooral luisteren naar de praktijkmensen - en niet naar de
populistische onderwijsexperts. Op 30
juni j.l. betreurde Orhan Agirdag in
Knack eens te meer dat Weyts te veel
luistert naar kritische
onderwijsexperts (Wim Van den Broeck, Dirk Van Damme, Philip Brinckman
voorzitter commissie Beter Onderwijs, Onderwijskrant
).
Agirdag verzwijgt dat het regeerakkoord nu wel
meer rekening houdt met de visie van de leraren omtrent de aantasting
van de kwaliteit van het onderwijs en van de autonomie van de leraar, de
negatie van de grote taalproblemen van veel anderstalige leerlingen door
Agirdag en co, ..
Uitgerekend Agirdag negeerde vaak die kritieken, en dus ook de
visie van de leraren. Hij ontkende in het verleden ook steeds
de aangeklaagde aantasting van de kwaliteit. In het VRT-programma Nachtwacht van 9 maart
2019 beweerde hij nog: Het is totaal onterecht om te beweren dat onze scholen de lat te laag
zouden leggen. De verwachtingen die we van scholen hebben liggen net veel hoger
dan pakweg 30 jaar geleden. We zien net
dat de kennis en de inzichten van onze kinderen er op veel niet-traditionele
vlakken op vooruit gaan belangrijke gebieden als burgerschap
bijvoorbeeld.
Agirdag heeft ook steeds de grote taalproblemen en hun
invloed op de PISA-score geminimaliseerd;
klokkenluiders zelfs bestempeld
als taalracisten en de taaloproepen van de ministers Vandenbroucke, Smet en
Crevits bestreden.
In een eigen studie van 2014 stelde Agirdag zelf vast dat
niet enkel de Gentse leerkrachten (ook deze van Turkse afkomst), maar ook de Turkse ouders verwachten dat de
leerlingen zoveel mogelijk Nederlands spreken in en buiten de lessen. De reactie
van Agirdag luidde: de leerkrachten en de ouders vergissen zich, ze zijn
geïndoctrineerd door de opvattingen van minister-president Geert Bourgeois en
co omtrent het belang van de kennis van het Nederlands voor de integratie &
de leerresultaten.
4 Aanval Maarten
Simons & Geert Kelchtermans: 20 maart 2021
Op 20 maart 2021 was
er ook nog de aanval op de eindtermen,
centrale proeven e.d. in een opiniebijdrage van de professoren Maarten Simons
en Geert Kelchtermans op de Knack-website: 'De nieuwe eindtermen: niet kiezen
is verliezen'. Ze beweren net als hun zes collegas in punt 2 en 3 dat
de hogere eisen in de eindtermen en de invoering van centrale toetsen niet
zullen leiden tot een verhoging van de kwaliteit, maar tot een afbraak ervan,
en tot een sterke beperking van de
pedagogische autonomie van de leerkrachten.
4.1 Ook Simons en
Kelchtermans negeren belangrijke functies van eindtermen
Op de hoorzittingen in 2015 over de eindtermen
poneerden Simons & Kelchtermans nog terecht: Door het geven van een grote
autonomie aan de onderwijsverstrekkers kan het garanderen van eenminimale kwaliteit voor elke leerling
problematisch zijn. Nu pleiten ze voor bijna absolute autonomie en vrijheid
van de scholen en leerkrachten. Ze negeren de belangrijke maatschappelijke
opdracht van het onderwijs: het niet enkel mede garanderen dat de grote
investering in het onderwijs ook kwaliteit
oplevert, maar ook het garanderen van voldoende gelijkheid en
broederlijkheid.
In punt 3.3 beschreven we de belangrijke functies van
voldoende en concrete eindtermen, maar Simons en Kelchtermans negeren die bijna
volledig. Ze zijn nu blijkbaar ook hun waarschuwing op de hoorzitting over de grenzen van de autonomie van de
leraar vergeten. Ze pleiten nu voor een
uiterst beperkte functie van eindtermen en voor bijna absolute autonomie voor
de leerkrachten.
4. 2 Pedagogische
& grondwettelijke vrijheid sterker beknot door ET dan voorheen!??
Simons en Kechtermans wekken vooreerst de indruk dat de
vroegere eindtermenoperatie meer de
pedagogische vrijheid respecteerde. Niets is minder waar: bij die
eindtermenoperatie werd ten onrechte ook
een pedagogische aanpak opgelegd - ook in de Uitgangspunten van de
eindtermen en de erbij aansluitende
inspectiecriteria. In de meeste
leerplannen was dit ook het geval. Dit
betekende een aantasting van de pedagogische autonomie van de leraren en
leidde tevens ook tot een aantasting van de kwaliteit van het onderwijs.
Met de nieuwe eindtermen worden dit keer geen pedagogische
aanpakken opgelegd, maar Simons en
Kelchtermans verheugen zich daar niet over. Ze vinden nu ten onrechte dat de
nieuwe eindtermen veel meer de pedagogische autonomie beperken dan de vroegere
eindtermen.
Negatie belangrijke functies van eindtermen en belang
gemeenschappelijkheid in leeraanbod
Simons en Kelchtermans schrijven: Eindtermen waren
aanvankelijk een instrument in handen van de inspectie om de kwaliteit van het
onderwijs te bewaken. Het waren criteria om de minimale kwaliteit van het
curriculum (en de facto de leerplannen) in Vlaamse scholen te controleren. Ze
waren dus niet bedoeld als een soort van
nationaal curriculum. Geleidelijk aan
hebben de eindtermen er echter een hele reeks functies bij gekregen. De
eindtermen moeten nu gaan dienen als criteria voor het monitoren van de
onderwijskwaliteit aan de hand van peilingen (bijvoorbeeld hoe presteren
Vlaamse scholen wat de eindtermen voor wiskunde betreft?). Daarnaast werden ze
voor veel scholen de standaarden om aan kwaliteitszorg te doen op schoolniveau:
hoe doet onze school het in vergelijking met andere scholen? Waar eindtermen
aanvankelijk een indicatie waren van wat het merendeel van de leerling moest
bereiken, zijn ze ook stilaan gaan verwijzen naar de leerresultaten die elke
individuele leerling geacht wordt te behalen. Daarbij komt dat dit telkens
gepaard ging met nieuwe verwachtingen naar de vorm en de inhoud van die
eindtermen.
De nieuwe eindtermen moeten nu ook zo concreet zijn dat ze ook centrale,
genormeerde en gevalideerde toetsing mogelijk maken. Ze worden nu ook de basis
voor het opstellen van de leerplannen. Daarnaast moeten de eindtermen het
mogelijk maken om de leerwinst van leerlingen op school te meten, en ze moeten
onmiddellijk door leerkrachten te gebruiken zijn. Gecombineerd met centrale
toetsen worden de eindtermen ook een middel om kwaliteitsverlies in het Vlaamse
onderwijs weg te werken en uiteindelijk om te buigen naar winst. Niet langer de
overheid als inspecteur maar de overheid als strategisch kwaliteitsmanager.
De nieuwe functies van de eindtermen hertekenen zo de speelruimte voor de vrijheid van onderwijs
helemaal. De relatie tussen een controlerende overheid en de vrijheid van
onderwijs komt hierdoor in het
gedrang. Aanvankelijk lieten de
eindtermen wel toe om een systeem van kwaliteitsbewaking door de overheid te
verzoenen met de grondwettelijke vrijheid van onderwijs. Dit systeem werd
uiteindelijk bevestigd in de uitzonderingsprocedure die al in de jaren negentig
voorzien werd naar aanleiding van het Steinerarrest. Deze procedure liet toe om
alternatieve eindtermen te formuleren.
Uit de laatste zin blijkt nog duidelijker dat de auteurs de
maatschappelijke verantwoordelijkheid van de overheid voor de kwaliteit van het
onderwijs heel sterk minimaliseren.
Scholen moeten ook zelf alternatieve eindtermen kunnen bepalen zoals de
Steinerscholen. Eindtermen moeten niet de gemeenschappelijkheid in het leeraanbod
garanderen. Eindtermen moeten ook niet onmiddellijk door leerkrachten te
gebruiken zijn, enz. We zijn het daar geenszins mee eens.
Ook in de opiniebijdrage van hun vijf collegas die we in
vorig punt 3 bespraken werd er geschermd met de Steinerscholen die zich ook
omwille van de indeling van de eindtermen per graad geraakt voelen in hun
autonomie.
5. Prof. em. Marc Depaepe: de leraar als kennisleverancier
met de lat in de hand!??
5.1 De lat hoger leggen = reductie van leraar tot kennisleverancier!???
Op 2 april 2021 was het dan
prof. em. Marc Depaepe die de fakkel overnam en op zijn beurt van leer
trok tegen de plannen om het niveau van het onderwijs weer te verhogen, om de
lat hoger te leggen dit keer op de website van Thomas (faculteit theologie
Leuven) Dirk Van Damme (OESO) getuigde
op 4 juni j.l. in De Tijd: Ben Weyts is de eerste minister die de dalende
onderwijskwaliteit bovenaan op de agenda heeft gezet. De focus is vandaag dus
zeker de juiste. Volgens Depaepe is dit
de foute focus.
Vernietigende balans, zonder enige verwijzing naar tekst van
regeerakkoord e.d.
Depaepe pakt evenals de zeven andere collegas van de
vakgroep uit met een vernietigende balans van het regeerakkoord en de beleidsplannen om de
onderwijslat hoger te leggen, e.d. Precies het hoger leggen van de lat en
andere positieve punten die wij, een
aantal leraren, Dirk Van Damme, Wim Van den Broeck
ten zeerste appreciëren in de
beleidsverklaring, worden door Depaepe als negatief bestempeld.
Depaepes belangrijkste kritiek aan het adres van minister
Weyts en van al degenen die al jaren pleiten voor het hoger leggen van de
onderwijslat luidt: Zou er, nu de retoriek van een mogelijk onderwijsconflict
over de eindtermen weer opwelt, al iemand een bijnaam hebben bedacht voor de
onderwijsminister? Ik gok op: de lat. Wat niet enkel zou kunnen verwijzen naar
diens ranke taille, waarmee Ben Weyts trouwens zijn ministerportefeuille voor
sport alle eer aandoet, maar daarenboven ook naar het permanente stokpaardje van
de beleidsman: de lat hoger leggen. Weyts verdient de bijnaam de lat omdat hij leren in onze
competitieve kennis-is-macht-samenleving duidelijk als het hoogste goed
beschouwt, en zo de taak van de leraar
beperkt tot die van kennisleverancier.
Rol van leraar herleidt tot kennisleverancier!?
Depaepe: Nu wordt volop de strijd aangeknoopt tegen de
zogenaamde leerachterstand die onder meer naar voren komt uit Vlaanderens
zwakke resultaten in internationaal vergelijkende peilingen en blijkbaar wordt
versterkt door bepaalde Corona-maatregelen, zoals het digitale
afstandsonderwijs. Leren is in onze competitieve
kennis-is-macht-samenleving duidelijk tot hoogste goed verheven. Precies
alsof de school een hightech machine is waarbij een rechte lijn loopt tussen de
vooraf programmeerbare doelstellingen en de reële effecten van het
onderwijsleerproces. Historisch gezien
wortelt het respect voor het werk van de leerkrachten echter eerder in hun rol
als opvoeder, en nu wordt dat blijkbaar voor zijn rol als kennisleverancier.
Net als Jan
Masschelein (zie punt 2) vindt Depaepe
ook al de strijd tegen de corona-leerachterstand getuigen van een competitieve
kennis-is-macht-samenleving (zie punt 2).
Depaepe wekt de indruk dat de vele leerkrachten,
Onderwijskrant e.d. die de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs en van
het meesterschap van de meester aanklagen, de leerkracht willen herleiden tot
kennisleverancier. Leerlingactiverende kennis-en cultuuroverdracht gaat ook
best samen met het stimuleren van de interesse en de arbeidsvreugde van de
leerlingen en met het realiseren van een goede relatie.
Een humaan pleidooi voor meer ontwikkelingskansen en
leerresultaten, voor alle leerlingen, voor een herwaardering van basiskennis
getuigt volgens Depaepe en veel Leuvense collegas
blijkbaar van een
regelrecht marktdenken en van een streven naar een neoliberale kennis-is-macht
samenleving.
Depaepe formuleert net als de andere Leuvenaars ook kritiek
zonder enige verwijzing naar de concrete voorstellen van het regeerakkoord en
van minister Weyts. Niet enkel minister Weyts, maar de meeste leraren & docenten,
Onderwijskrant, Philip Brinckman- voorzitter commissie Beter Onderwijs, professoren als Wim Van den
Broeck en Dirk Van Damme en heel veel andere, pleiten overigens eveneens
voor het verhogen van de lat, van de kwaliteit van het onderwijs.
In onze analyse van het regeerakkoord in Onderwijskrant nr.
191 legden we in oktober 2019 een vrij positieve balans voor. We merkten veel
overeenstemming met het memorandum dat
we in april 2019 met Onderwijskrant presenteerden: *enerzijds, met onze kritieken op de aantasting van de kwaliteit
van het onderwijs en van het meesterschap van de meester die we de voorbije 30
jaar formuleerden
*en anderzijds met de voorstellen die we formuleerden om die aantasting &
de nefaste hervormingen in de mate van het mogelijke terug te draaien.
5.2 Depaepe: critici van
pretpedagogie opteren voor opvoeden met harde hand!??
Depaepe beweert
tegelijk dat we met het hoger leggen van de lat, het afstand nemen van de
pretpedagogie, terug willen naar
opvoeding met harde hand, met de lat in de hand. Depaepe stelt het zelfs voor
alsof kritiek op de zgn. pretpedagogie een pleidooi inhoudt voor opvoeding met
harde hand. Depaepe: De op vandaag vaak verguisde pret-pedagogie bracht
ongetwijfeld historisch noodzakelijke correcties aan op de normatieve,
autoritaire en disciplinaire opvoedingsmethoden van weleer; uitlopers van wat
in Duitsland de zwarte pedagogiek werd genoemd, en waarbij de lat zeker niet
werd gespaard om leerlingen te slaan
Zelf heb ik het meegemaakt dat een
onderwijzer, die vroeger in de missiescholen van Congo actief was geweest en
daar als broeder met den ijzeren arm door het leven ging, een leerling uit de
klas haalde om hem in een belendend lokaal met de lat te keer te gaan
en dat
terwijl fysieke straffen in principe al van in 1897 waren verboden. Of die
jongen daar veel traumas heeft aan over gehouden weet ik niet. Wel dat hij
carrière heeft gemaakt bij de gerechtelijke politie.
Depaepe stelt de kritiek op de pretpedagogie, op het te laag
leggen van de lat, totaal verkeerd voor, en hangt tegelijk een
anekdotische karikatuur op van die relaties leerkracht-leerling tijdens zijn
eigen schooljaren. De term pretpedagogie slaat
op het te laag leggen van de lat, van de leerstofeisen en verwachtingen,
maar niet op de relatie tussen leraar en leerlingen. Het hoger leggen van de
inhoudelijke onderwijslat betekent
uiteraard niet een oproep voor het opvoeden met hardere hand, met de lat in de
hand.
Depaepe spreekt zich nu ook plots positief uit over de
humanisering van de relaties tussen leerkrachten en leerlingen van de voorbije
decennia. Destijds ontkende hij nog ten onrechte die humanisering. Hij concludeerde in zijn boek Orde in
vooruitgang in 1999 dat er de voorbije 150 jaar weinig positiefs veranderd was
in de omgang met de leerlingen en met de
leerinhoud.
Hij schreef op pagina 15: De vormingsprocessen in de schoolse ruimte
worden nog steeds overwegend gekarakteriseerd
door disciplinaire interventies. Men constateert er allerlei machtsinterventies waarmee kinderen worden
kleingehouden: straf en beloning, dreiging, emotionele chantage, kleineren, enzovoort. De invloed
van het gedachtegoed van Foucault - en vooral
van zijn disciplineringsdenken - was overduidelijk. Vandaag 2 april 2021 laat
Depaepe zich plots en ook terecht positief uit over de verbetering van de
relaties leerkracht-leerling.
5.4 Depaepe destijds: toename disciplinering, en nu: humanisering van relaties lkr./ll.
Depaepe prijst nu
de humanisering van de relaties leerkracht-leerling. Maar hij lamenteerde in
zijn geschiedenis van het Vlaams onderwijs over de toenemende disciplinering, verschoolsing en
infantilisering, over opvoeden door
kleinhouden - in navolging van - en met een beroep op Michel Foucault .
In 1999
beweerde Depaepe ook dat het
jaarklassensysteem enkel werd ingevoerd om de leerlingen beter te kunnen
disciplineren en kleinhouden- en dit in navolging van de visie van Michel
Foucault. Volgens Foucault evolueerde het onderwijs in de loop van de
geschiedenis in negatieve zin, van zogezegd meer humaan hoofdelijk onderwijs
van weleer naar meer dressuur en disciplinering in huidige onderwijs met zijn
jaarklassensysteem e.d. (in Orde in Vooruitgang. 1999, Leuven Universitaire
Pers).
Foucault stelde belangrijke positieve evoluties binnen het
onderwijs, het gevangeniswezen, de psychiatrie,
telkens als verdacht en als
schijnhumanisering voorgesteld, enkel bedoeld om het individu verder te
disciplineren, te normaliseren, te reglementeren. Helemaal in de denktrant van Foucault schreef Depaepe pagina 16
Ook de maatschappij werd hoe langer hoe schoolser (cf. Illich). Als ook
de maatschappelijke evolutie aan een toenemende disciplinering en verknechting
ten prooi is, dan zal die slechte evolutie in de maatschappij enkel een
versterkend effect hebben op de disciplinering en verschoolsing van het
onderwijs. Als meest essentiële kenmerk
van de gepedagogiseerde, schoolse samenleving, valt de zucht naar orde en
regelmaat op.
6 Besluiten
We hadden niet verwacht dat deze Leuvense vakgroep zoveel
protest-opiniebijdragen zou publiceren. We vrezen dat hun krasse
uitspraken hun geloofwaardigheid geenszins zal vergroten. Na al die jaren
weten we ook nog niet wat volgens de Leuvenaars een goede school is. Hun
gedweep met de antipedagoog Rançière verontrust ons - en ook het feit dat ze
afstand namen van de herscholers.
We betreuren dat Leuvense
studenten pedagogie in hun opleiding de voorbije decennia kritiekloos dergelijke
visies voorgeschoteld kregen. En daarnaast ook nog de vele propaganda voor de
constructivistische aanpak vanwege professoren als Filip Dochy en co, het
CEGO-zelfontplooiingsmodel van prof. Laevers, de egalitaire visie van Ides
Nicaise, de manke studies over
zittenblijven, recentelijk ook de
eenzijdige visie van Orhan Agirdag, ...
En dan is men verontwaardigd als b.v. gesteld wordt: Progressieve onderwijsexperts hebben
allerlei vernieuwingstendensen omarmd die niet op deugdelijk onderzoek waren gestoeld, en die de kwaliteitserosie mee hebben bewerkstelligd.
Dit is dan ook een ongemakkelijke
vaststelling voor de betroffen onderwijsexperts (Dirk Van Damme in De Morgen, 24 mei, 2019).
|