Grote ontscholingsdruk tot voor kort vanwege inspectie Ook Dirk Van Damme (OESO) wees hier op
Grote ontscholingsdruk tot voor kort vanwege inspectie
Inspecteur-generaal Peter Michielsens poneerde in 1999: In
de 21ste eeuw zullen individuen vanaf de
jonge leeftijd hun eigen leerprocessen zelf sturen. Geen enkele
overheid, onderwijzer of professor zal
nog in staat zijn om dwingend anderen voor te schrijven wat geleerd moet worden.(Wat wil
ik leren op school?, Impuls, juni 1999,
p. 381). Ook het effectieve en
efficiënte jaarklassensysteem moest
volgens Michielsens de helling op.
We bekijken wat uitvoeriger wat de inspectie schreef over de toestand van het Vlaams
onderwijs in Onderwijsspiegel 2005-2006.
We lezen: Met de introductie van de
eindtermen wilde men meer aandacht
besteden aan het leerproces en de
leerlingen leren zelf dit proces te sturen. Het is de bedoeling dat ze in grotere mate er zelf
verantwoordelijkheid voor leren dragen. De leerlingen dienen in de loop van het leerproces
betekenisvolle en levensechte opdrachten te krijgen. In de meeste scholen is er echter nog altijd een
spanningsveld tussen kennis- en
productgericht leren enerzijds en constructivistisch en competentiegericht
leren anderzijds. Constructivistisch
lerenimpliceert dat de leerling als
een actieve en zelfsturende partner in
het onderwijsgebeuren optreedt, terwijl de leraar meer en meer de rol van coach en
begeleider speelt. Competentiebetekent: het vermogen van een leerling
om in levensechte situaties voor zich zelf bepaalde doelstellingen te
formuleren en ze ook te bereiken, door
functionele handelingen uit te voeren
waarbij hij kennis en vaardigheden geïntegreerd inzet, de nodige attitudes
verwerft en waarbij hij aan bepaalde
kwaliteitseisen voldoet.
Vanuit zon constructivistische en competentiegerichte visie
formuleerde de inspectie tal van
kritieken op het vigerende onderwijs. Veel leraren en scholen passen volgens de inspectie de
officieel opgelegde referentiekaders
in de eindtermen en leerplannen niet
toe: Vaardigheidsgerichte doel stellingen worden sterk uiteenlopend
gerealiseerd. Dat wijst erop dat het belang van het vaardigheidsonderwijs, respectievelijk
het competentieleren, nog niet algemeen is doorgedrongen. Het gaat erom dat leerlingen
competenties in levensechte situaties oefenen en verwerven, waarbij ze ook
zichzelf en elkaar leren evalueren. Dat veronderstelt een dynamisch en
experimenteel leerproces, waarin de leraar veeleer als coach optreedt dan als
kennisoverdrager en waarin de leerling zelf meer en meer het stuur in handen
neemt. In de plaats van de officiële referentiekaders (de eid termen en
leerplannen) worden in het Vlaamse onderwijs vaak leerboeken of eigen notities
als leidraad voor de realisatie gebruikt. Daardoor worden de
vaardigheidsdoelstellingen op de meeste scholen te weinig of op een te laag
niveau gerealiseerd en worden principes als functionaliteit en vakkenintegratie
onvoldoende gevolgd.
Het gebruik van leerboeken/cursussen is volgens de
inspectie vaak in strijd met de officiële onderwijsvisie. De inspectie pleitte
ook voor vakken-clusters i.p.v. vakgericht werken. Vakkenclusters vormen
volgens velen echter vaak een grote bedreiging van de kwaliteit.
We lazen verder: Zowel in de basisvorming s.o. als in de
specifieke vorming worden de vereiste
leerinhouden nog vaak te theoretisch aangebracht, terwijl doe-activiteiten,
vaardigheden en competenties onvoldoende
worden aangeboden of ingeoefend. Dat is onder meer het geval in het talenonderwijs,
hoewel de doelstellingen met betrekking tot b.v. spraakkunst in de eindtermen
voor de communicatieve vaardigheden werden geïntegreerd.
Volgens de inspectie
is er dus ook nog steeds te veel aandacht voor grammatica en mag de beperkte
grammatica slechts geïntegreerd en sporadisch aan bod komen en geïntegreerd in
vaardigheidsonderwijs en dat moest ook voor spelling. Er wordt ook verwacht
dat veruit de meeste aandacht en punten besteed werden aan de zgn.
vaardigheden. Volgens de taalvisie van
het katholiek onderwijs mochten ook hoogstens 40% van de punten aan kennis
toegekend worden. Vaak kregen
leerkrachten lager en secundair onderwijs ook te horen dat ze te weinig
luister- en spreeklessen organiseren en dat ze te veel aandacht besteden aan
spelling, woordenschat en grammatica.
Specifiek in verband met het basisonderwijs betreurt de
inspectie vooreerst dat ook de lagere scholen en leerkrachten zich weinig
bekommeren om deofficiëlevisietekstUitgangspunten bij de ontwikkelingsdoelen
en eindtermenen die opgelegde visie ook niet integreren in hun
onderwijsstijl.
Het didactisch handelen wordt dan ook meestal gereduceerd
tot een aanpak overeenkomstig de individuele perceptie van de betrokken leraar
op goed onderwijs. Een overheersend frontale, meestal klassikale
onderwijsstijl en de geringe plaats van (inter)actieve werkvormen beperken in
een ruime minderheid van de scholen de actieve betrokkenheid van de leerlingen.
Zowel in het kleuter- maar vooral in het lager onderwijs krijgen de kinderen
minder mogelijkheden om inhoudelijk mee vorm te geven aan het
onderwijsgebeuren. Vooral in het niveau lager hebben leerkrachten het nog
moeilijk om het curriculum flexibel te hanteren en bepalen ze meestal de doelen
en inhouden binnen een eerder starre jaarplanning. In geringe mate benutten ze
de interesses en de initiatieven van kinderen als motor voor het leren. Het
kleuteronderwijs scoort goed inzake continuïteit in de klasinrichting. De
organisatie van speelwerkhoeken is hierbij alvast de rode draad. In het niveau
lager is de continuïteit in de klasinrichting nog niet zo uitgesproken. Verder
overaccentueren de leerkrachten
de technisch-cognitieve aspecten voor Nederlands en Frans. Deze scholen werken
voor dit aanbod dan niet in de geest van het leerplan waar de communicatieve
vaardigheden centraal staan.
Uit de Onderwijsspiegel bleek dat de inspectie weinig
begaan was i met de leerresultaten, maar vooral het leerproces controleert op
basis van procescriteria die aansluiten bij de ontscholende uitgangspunten en
toelichtingen bij de eindtermen,bij constructivistische, competentiegerichte
& ervaringsgerichte leeropvattingen.
Ook in het recentere inspectierapport
2017-2018 troffen we nog analoge kritieken aan. Die onderwijsvisie wijkt in
sterke mate af van deze van de praktijkmensen. Gelukkig probeerden leerkrachten
in de mate van het mogelijke lippendienst te bewijzen aan de opgedrongen
ontscholingsvisie. Precies daardoor werd de niveaudaling afgeremd.
02-08-2021 Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen. Mijn opiniebijdrage 29 jaar geleden in De Standaard over de grote kloof tussen vele beleidsbepalers en onderwijspraktijk en de gevaarlijke verlossingsideologie. Onz
Mijn opiniebijdrage 29 jaar geleden in De Standaard over de grote kloof tussen vele beleidsbepalers en onderwijspraktijk en de gevaarlijke verlossingsideologie. Onze sterke Vlaamse onderwijstraditie werd radicaal in vraag gesteld.
Ik maakte me 30 jaar geleden al grote zorgen over grote wordende kloof tussen de beleidsbepalers en de onderwijspraktijk en veldwerkers - gekoppeld aan de verlossingsideologie van beleidsverantwoordelijken en van het brede vernieuwings-establishment.
Ik stelde vast dat onze sterke Vlaamse onderwijstraditie radicaal in vraag werd gesteld. Ons onderwijs van absolute wereldtop was zogezegd totaal voorbijgestreefd. Zo bestempelden topambtenaar Georges Monard en co in het rapport Het educatief bestel en België van 1991 onze eerste graad als een grote kankerplek en dit op basis van kwakkels over het grote aantal zittenblijvers in het eerste graad s.o.: 9 à 10% volgens dit rapport i.p.v. 3%. Uit PISA-2000 en PISA-2003 bleek nog dat onze eerste graad s.o. nabsolute wereldklasse was De recente hervorming van het s.o. is nog een gevolg van de stemmingmakerij van 30 jaar geleden.
.Sinds Vlaanderen in 1989 volledig verantwoordelijk werd voor zijn onderwijs en de invloed van topambtenaren en het ondersteuningsestablishment toenam, zijn die praktijkver-vreemding en verlossingsideologie toegenomen.
Op een studiedag voor onderwijs ambtenaren in mei 1992 in Nieuwpoort verkondigde topambtenaar Georges Monard dat ons onderwijs op alle niveaus hopeloos verouderd was. Enkel copernicaanse hervormingen konden de verlossing brengen, Kurieren am Symptom niet.
Ik was er aanwezig voor een debat over de lerarenopleiding.
Ik repliceerde dat ik me sgrote zorgen maakte over de stemmingmakerij tegen ons ondewijs en over de revolutionaire bevlogenheid. Monard antwoordde spottend dat het hem verwonderde dat een mei-68er schrik had van revoluties.
Sinds 1989 werden we meer dan ooit geconfronteerd met stemmingmakerij vanwege onheilsprofeten die uitpakten met hun verlossing uit de ellende. Vernieuwingsdrift alom.
even.
Als een reactie op de vele stammeningsmakerij ook op 1 september vanwege Guy Tegenbos in De Standaard, tegen ons onderwijs, publiceerde ik een opiniebijdrage over mijn grote zorgen op 28 september 1992 in De Standaard. Ik citeer enkele belangrijke passages.
Feys: Het aantal beleidsmakers, universitaire adviseurs en vrijgestelden allerhande voor de permanente vernieuwing van het onderwijs is sterk aan het toenemen. Het zijn die mensen die elkaar in Brus sel in allerhande clubs frequenteren, de spelregels bepalen en spijts alle beloften voor meer autonomie voor de scholen en leerkrachten regulerend en sterk moraliserend optreden. Zo wordt de kloof tussen de top en de basis, tussen de vele beleidsbepalers en de veldwerkers alsmaar groter. De macht van de praktijkvreemde en idealistische beleidsadviseurs neemt toe en de invloed van de meer realistische praktijkmensen wordt ingeperkt.
De beleidsverantwoordelijken, vrijgestelden, universitaire adviseurs, vormen een onderwijs vreemd, eng en gesloten clubje, met eigen club bladen als Klasse, goede contacten met supporters in kwaliteitsbladen, rapporten en hoorzittingen voorbehouden voor het eigen deelparlement. Het geheel van beleid, administratie en advisering wordt steeds meer een zelfreferentiële organisatie los van de ervaringswijsheid en visie van het onderwijsveld. De wereld van het onderwijsbeleid dreigt net als in Nederland een schijnwerkelijkheid te worden, een wereld van luchtspiegelingen. Zo negeren de beleidsmensen met hun plannen voor copernicaanse hervormingen al te vlug de sterke kanten van de Vlaamse onderwijstraditie en de nuttige ervaring.
Er zijn volgens hen drastische hervormingen nodig en dit op alle niveaus van het onderwijs. Onse sterke Vlaamse onderwijstraditie word radicaal in vraag gesteld. Hervormingsdruk en neomanie nemen toe.
Zo ontstaat er een onoverbrugbare kloof tussen de papieren onderwijsrealiteit van een aantal topambtenaren, bureaucraten & beeldenstormers, en de realiteit voor de grote rest van de betrok kenen, de scholen, leraren en directeurs. Naarmate de hovelingen van het onderwijsbeleid en het vernieuwingsestablishment talrijker en machtiger worden, neemt ook het open onderwijsdebat in sterke mate af. Het kritisch volgen van het beleid wordt zo ook moeilijker én gevaarlijker; de zelf censuur bij leraren en directeurs neemt toe.
De vele vrijgestelden die werk zoeken voor de eigen (vernieuwings)winkel kunnen moeilijk erkennen dat onze klassieke aanpakken en onderwijsstructuren goed functioneren, dat het Vlaams onderwijs een heel sterke traditie kent, dat ons onderwijs in sterke mate democratisch is , en dat het er dus in de eerste plaats op aankomt de sterke kanten te conserveren en verder te optimaliseren.
Ons onderwijs van absolute wereldtop was zogezegd totaal voorbijgestreefd. Ik maakten me in 1992 terecht grote zorgen over de toekomst. We waren er toen stellig van overtuigd dat ons lager en secundair onderwijs en onze lerarenopleidingen goed functioneerden ook internationaal gezien.
Jos Letschert, kopstuk Stichting LeerplanOntwikkeling (SLO-Nederland) in 2000 over âNaar een nieuwe basisschoolâ. Pleidooi voor totaal ander basisonderwijs
Jos Letschert, kopstuk
Stichting LeerplanOntwikkeling (SLO-Nederland) in 2000 over Naar een nieuwe
basisschool
Jos Letschert,
kopstuk SLO, pleitte o in 2000 voor een
om[1]wenteling, een
paradigmawisseling in het SLO)boekje Naar een nieuwe basisschool?. Ook in een
in Didaktief hield Letschert opnieuw een
vurig pleidooi voor het nieuwe leren; dit was ook het geval in zijn opgemerkte
oratie bij de aanstelling als deeltijdse
hoogleraar curriculumontwikkeling aan de
Universiteit Twente op 25 maart 2004. Zijn oratie droeg als titel De kunst
van de leerplanontwikkelin'.
In deze context vertolkte Letschert vooral
de visie dat het huidige onderwijs de
richting uit moet van het nieuwe leren.
Hij pleitte dan ook voor een heel open benadering die enorm veel inhoudelijke vrijheid
laat aan de leerkracht en aan de leerlingen
en die de ontwikkeling van elk kind volgt. Het belang van leerplannen, eindtermen, (centrale)
toetsen moest voortaan dan ook ten
zeerste gerelativeerd worden.
Letschert kondigde in het SLO-boekje Naar een nieuwe basisschool zonder schroom het totale
failliet van het onderwijs aan. Hij
poneerde in de bijdrage Deugt het basisonderwijs? dat het absoluut niet deugt: Qua aard en inhoud is het basisonderwijs geworteld in een negentiende-eeuwse structuur.
Een structuur van een voornamelijk traditionele
vakkengerichte benadering van kinderen in een goeddeels strikte
systematiek van leerstofjaarklassen. De samenleving waarin
kinderen opgroeien is ondertussen
wel behoorlijk dynamisch en complex geworden. Informatie is aan snelle
veranderingen onderhevig, komt op
velerlei wijze tot kinderen. In het onderwijs is momenteel
een bepaald gemeenschappelijk leerstofniveau
de maat, maar in de toekomst moeten de kinderen de maat zijn waar we rekening
mee houden. Het onderwijs heeft nood aan
een paradigmawisseling.
Letschert schreef verder dat hij zich aansloot bij de constructivistische
leertheorie en bij de opvatting van Luc Stevens die de 'ontwikkeling' van het kind
als het centrale paradigma poneert in plaats van het toewerken naar een extern opgelegde set eisen uitgedrukt in eindtermen, leerplannen e.d.; het opleggen
en nastreven van de huidige 'set communale
opbrengsteisen' (eindtermen) is fundamenteel fout.
Een standaardprogramma
past niet meer in de nieuwe basisschool
Letschert . beriep zich hierbij ook
op de bijdrage van Roger Standaert
DVO-directeur in hetzelfde boekje waarin Standaert de meetbaarheid van
ontwikkeling in sterke mate relativeert. In zijn boekje
laat L. ook de Ijslandse lerarenopleider G. Kristmundsson orakelen dat kennis
vlug verouderd is en dat ICT en het
internet voor een aardverschuiving zullen
zorgen.
We illustreren verderop Letscherts visie
zoals we ze aantreffen in Didaktief : Het
is onverstandig om tegenbewegingen als 'het
nieuwe leren' schouderophalend af te doen. ... Het hele funderend onderwijs heeft als manco
dat het de instructie op een voetstuk
plaatst. Dat blijkt niet goed te werken;
bijvoorbeeld als het erom gaat leerlingen hoogwaardige en duurzame kennis bij
te brengen en begrip van en inzicht in de stof aan te leren. Of om hen de mogelijke gebruikswaarde
van het geleerde te doen inzien en
ervaren. Het levert enkel
verveelde en vervelende leerlingen op.
Volgens L. ontbrak de durf om keuzes te maken en traditionele leerinhouden onder kritiek te
stellen. Naar mijn mening moet de kern van het onderwijs zijn dat kinderen zich de kennis zelf eigen
maken, puur omdat ze er nieuwsgierig
naar zijn. Het te leren onderwerp moet
iets van de leerlingen zelf worden. De
leraar kan daarbij alleen maar de condities scheppen en faciliteiten bieden.
Kinderen zijn nieuwsgierig, ze leren altijd, maar met onze geïnstitutionaliseerde
onderwijssysteem slagen we er voortdurend
in om ze ongeïnteresseerd te maken.
Het gaat me veel meer om het proces ernaartoé, dan op het product (de leerprestatie) waar je
op rekende. Ik heb liever dat leerlingen
zo'n proces goed hebben doorlopen, dan dat ze zeggen: nou kunnen we dit. Het kan mij niet schelen of groep 3 - ons eerste leerjaar- met Kerst al Aap, Noot
en Mies kent of nog niet, als ze maar leren
lezen." Onderwijs moet een onzeker
avontuur worden. Daarom vind ik dat er
veel mag misgaan in het onderwijs, misgaan althans in de zin van het product waar je op
rekende.
Kritiek op jaarklassen, leerplannen, eindtermen en toetsen
Het leerstofjaarklassensysteem, de gangbare leerplannen en eindtermen
moesten volgens L. meteen opgedoekt worden, want elke standaard, hoe
dan ook, levert problemen op. Als
bijvoorbeeld de kern[1]doelen (= eindtermen)
heel zwaar zijn, halen veel kinderen ze
niet omdat de norm te hoog ligt. Versoepelt men de eisen dan vervelen anderen
zich omdat de norm te laag ligt. Terwijl
elk kind de norm moet zijn. Hoe groter
juist de individuele verschillen, hoe beter
ook het onderwijs. Ik geloof niet in standaardisering, omdat kinderen niet
standaard zijn. We moeten ophouden het als lastig te ervaren dat kinderen verschillen;
we moeten verschillen juist zien als een gegeven rijkdom" "Het
klassikale onderwijssysteem is natuurlijk het makkelijkste voor een school.
Maar er ontstaan problemen als gevolg
van de grote schommelingen tussen niveaus van leerlingen.
De centraal gestuurde leerplannen deugden volgens L dan ook niet: Het lijkt alsof
leerplannen van een hoger belang zijn
dan het proces van het leren zelf, zoals
zich dat afspeelt tussen de lerende en
de leraar, of de lerenden onderling Leerplannen verdringen het geïndividualiseerde
en sociale proces van het leren naar de tweede plaats. L. stelt volgende verschuivingen
voor in de leerplanontwikkeling: van protocol naar zijnswijze; van aanbod
naar vraag; van voorschrijvend naar
uitdagend en inspirerend; van directief naar transformatief; van rationeel naar
relationeel; van schoolgecentreerdheid naar samenlevingsoriëntatie.Leerplannen verdringen het geïndividualiseerde en sociale proces van
het leren naar de tweede plaats.
Wat deze nieuwe professor
in'curriculumdevelopment'daaronder verstond blijft een raadsel; je krijgt
zelfs de indruk dat hij zijn functie en
deze van de Stichting voor Leerplanontwikkeling totaal ondergraaft; maar ook in
het ver[1]leden ondersteunde de
SLO de leerplanontwikkeling al te
weinig.
Letschert pleitte dan ook voor een verregaande autonomie van
de scholen: "De tot nu toe sterke centrale
aansturing van de onderwijsinhoud en van de evaluatie past niet in een
moderne aanpak van onderwijzen en leren. L. sluit zich aan bij de -promotoren
van Het Nieuwe Leren die afwillen van
centrale toetsen en van allerhande vergelijkende,
kwantitatieve onderzoeken, leerstandaarden en normgerichte toetsen
Volgens L. kan enkel een consequent onderwijsbeleid dat zijn regelgeving sterk beperkt
en zijn beheersingsstreven verlaat, een
overgang bewerken van oud naar nieuw leren.
Vakkennis is bijkomstig
In Letscherts optiek moest de leerkracht dan ook omschakelen van zijn rol van instructeur naar
die van procesbegeleider. Hij opteede
ook voor de lagere cyclus s.o. voor een generalistische groepsleraar, pas in de hogere cyclus s.o. is een
meer vak - specialistische inrichting van het onderwijs verantwoord."
"De leraar moet primair de functie van
coach krijgen, die goed observeert wat de leerlingen doen. Pedagogiek moet dan ook de basis
vormen van de nieuwe lerarenopleiding.
Studenten moeten meer leren oog te
hebben voor de leerlingen, te kijken hoe
ze zich ontwikkelen. Natuurlijk is enige
vakkennis in de lerarenopleiding ook nodig, maar heel specialistisch hoeft dit niet te
zijn
Leuvense vakgroep âEducatie en samenlevingâ (Masschelein, Simons, Agirdag â¦-vergaloppeert zich in strijd tegen nieuw beleid : âVlaams onderwijs wordt volgens hen ernstig bedreigdâ
Leuvense vakgroep Educatie
en samenleving vergaloppeert zich
in strijd tegen nieuw beleid : Vlaams
onderwijs wordt ernstig bedreigd
1 Gespreide aanvallen
van acht professoren van de vakgroep
Educatie en samenleving
Niet minder dan acht
professoren van de Leuvense
vakgroep Educatie en Samenleving namen de voorbije twee jaar het voortouw in het bestrijden van het
regeerakkoord en de beleidsverklaring van minister Ben Weyts: Jan Masschelein,
Maarten Simons, Orhan Agirdag, Joris Vlieghe, Stefan Ramaekers, Wim Van Dooren,
Eline Vanassche & prof. em. Marc Depaepe.
De critici viseren het regeerakkoord en minister Weyts, maar
verzwijgen dat de nieuwe wind in het
beleid en in het onderwijslandschap
aansluit bij het decennialange verzet van veel leerkrachten, professoren,
Onderwijskrant, tegen de ontscholing, de aantasting van de kwaliteit van het
onderwijs en van het meesterschap van de
meester. Ze verzwijgen de concrete klachten van
de vele klokkenluiders die al vele
jaren de ontscholing en niveaudaling aan de kaak stellen en pleiten voor het
herstel van het meesterschap van de meester en dus ook tegen hun gedweep met
de onderwijsvisie van de antipedagoog en constructivist Jacques Rançière in De
onwetende meester, een ondermijning van het meesterschap en de autonomie van
de meester en van effectief onderwijs.
In navolging van Rançière poneerde Joris Vlieghe in 2019
nog: Het idee van de alleswetende leraar als wijze op de trede
vooraan werd al door tal van auteurs ontmaskerd als een hoogst onnatuurlijke, inefficiënte
pedagogie, als een vorm van geweld, en
als een onderdrukking van de eigen stem
van het kind en van zijn aangeboren
capaciteiten. Er is dus behoefte
aan een verschuiving van een eeuwenoud
onderwijsmodel waarin de leraar centraal staat, naar een verlichte,
leerlinggerichte kijk op het onderwijs.
In die zin heeft de leraar geen autoriteit, maar geeft hij autoriteit aan
het ding in kwestie. (J. Vlieghe, P. Zamojski Education for Educations Sake: The
Idea of a Thing-Centred Pedagogy,
Springer Nature in: Towards an Ontology
of Teaching, Contemporary Philosophies
and Theories in Education 11, 2019). We merken
hier de sterke invloed van Rancière die de positie van de leerling
vergelijkt met die van toeschouwer die zonder uitleg, en op zijn eigenzinnige
wijze een toneelstuk of kunstwerk interpreteert; het ding (hier het kunstwerk)
staat centraal; en ook in klas moet het ding(?) centraal staan.
In aansluiting bij de antipedagogische visie van
Rançière wordt het klassiek
intellectueel en maatschappelijk gezag van de leerkracht afgewezen. Een
lerarenopleider die een vormingssessie
bij Jan Masschelein had gevolgd,
concludeerde dat ze voortaan het best
geen expliciete instructie meer gaf aan haar studenten. In haar
masterscriptie schrijft pedagoge Lien Deweer: Masschelein en Simons (2010)
geven figuurlijk aan dat een school
enkel democratisch is wanneer zowel leerlingen als de leerkracht als gelijken
rond dezelfde tafel zitten met het ding op tafel. De ongelijkheid tussen
leerkracht en leerling wordt alleen al uitgedrukt door de klassieke opstelling van de banken. (In:
Gelijkheid als aanname: Een zicht op de
Vlaamse onderwijspraktijk vanuit Rancières onwetende meester, 2011 univ.
Gent, zie internet).
De Leuvenaars draaien de rollen om en stellen zich in hun
recente protest-opiniebijdragen voor als
de grote verdedigers van de professionaliteit en de
pedagogische autonomie van de leraar, die nu in het gedrang komen door
de nieuwe wind in het beleid en in het onderwijs. Met het hoger willen leggen
van de lat, willen Weyts en co volgens hen de leraar reduceren tot een kennisleverancier binnen
een neoliberale kennis-is-macht-maatschappij.
In 2007 namen de professoren Jan Masschelein en Maarten Simons ook al afstand van de O-ZON-camapgne-2007 van Onderwijskrant tegen de ontscholing, aantasting van de kwaliteit en niveaudaling, en voor het hoger leggen van de onderwijslat.
Kritieken op een
rijtje
De Leuvense kritieken van de voorbije twee jaar klinken allesbehalve mals; we gaan er in deze bijdrage uitvoerig op in. Vooraf
alvast een voorsmaakje met volgende citaten.
*De visie van minister Weyts is kapitalistisch en
marktgericht: voor Weyts is onderwijs
een productieproces waarin zoveel mogelijk leerresultaten en leerwinst
moeten worden behaald door elke leerling. De rol van de leraar wordt herleid
tot die van kennisleverancier & leren wordt nu in onze competitieve
kennis-is-macht-samenleving duidelijk tot hoogste goed verheven. *De
leerkrachten moeten zich volgens de recentste beleidsnota van de Vlaamse
regering letterlijk begrijpen als kapitalisten, als vermogensbeheerders.
*Exit vrijheid, exit gelijkheid & exit kwaliteit, aantasting van de vrijheid van het onderwijs
en de pedagogische autonomie van de leraren. *Niet enkel het grote aantal
eindtermen, maar ook het feit dat de eindtermen s.o. per graad zijn
ingedeeld betekent een aantasting van de
pedagogische vrijheid.
Vergeet de regeerakkoord-leuze dat de leraar straks opnieuw
aan belang zal winnen. Die keuzevrijheid wordt volledig uitgehold door de
pedagogische vrijheid van onderwijzers aan banden te leggen.
*Toen het Vlaams onderwijs nog wereldtop was, en dat is niet
zo lang geleden, was er nog geen sprake van opgelegde eindtermen.( Red.:het
leerplan Rijksonderwijs was toen richtinggevend!)
*Nu wil de staat straks ook zelfs bepalen welke werken of
auteurs we moeten leren door een zogenaamde canon in te voeren. Dus geen
kritische George Orwell meer, maar enkel
Hendrik Conscience.
*De hogere eisen in de eindtermen en de invoering van
centrale toetsen zullen niet leiden tot
een verhoging van de kwaliteit en tot een bredere vorming, maar tot een afbraak ervan. De gestage uitbreiding van de functies van eindtermen heeft er toe geleid dat de
eindtermen in toenemende mate hun stempel hebben gedrukt op de dagelijkse
school- en klaspraktijk. Dat was aanvankelijk niet zo bedoeld.
*De nieuwe eindtermen
zijn vooral op maat geschreven van aso-leerlingen, terwijl tso- en bso
-leerlingen grotendeels uit de boot vallen, (Red.: aldus pedagogen die in 2012
zelf voor brede eerste graad en aso-isering van het s.o. pleitten.)
*De minister luistert niet meer naar ons, maar enkel naar
kritische onderwijsexperts. Ook de kritiek op de pretpedagogie vanwege die
kritische onderwijsexperts is niet terecht.
In september 2019 al
riepen socioloog Orhan Agirdag en collegas van Educatie en Samenleving in een opiniebijdrage op om de kritiek te weerleggen op de pedagogen,
op het feit dat gesteld werd dat een
groot aantal universitaire onderwijsexperts mede verantwoordelijk waren voor de
aantasting van de kwaliteit van het onderwijs en voor de niveaudaling. Die oproep van Agirdag
en co was vooral ook een reactie op de scherpe
kritiek in de pers in die tijd vanwege Dirk Van Damme (OESO) en prof. Rik Torfs (KULeuven) en op wat toen al uitlekte over het nieuwe beleid.
Sindsdien
publiceerden acht leden van de vakgroep een aantal opiniebijdragen waarin zij
het vooral gemunt hebben op het
regeerakkoord, de beleidsverklaring van minister Ben Weyts, recente kritische uitspraken over de
aantasting van de kwaliteit van het onderwijs vanwege Dirk Van Damme en de
voorzitter van de commissie Beter Onderwijs
Philip Brinckman, Vandaag 30
juni 2021 betreurt Orhan Agirdag in Knack eens te meer dat minister Weyts niet
meer naar hen luistert, naar de
(bekri-tiseerde) onderwijsexperts &
onderwijsbobos.
Agirdag schrijft: Vandaag wordt de minister vooral
geadviseerd door experts die bij zijn beleid aanleunen. Op die manier wordt
wetenschappelijk onderzoek niet ingezet om het beleid te ondersteunen, of te
evalueren, maar om het te legitimeren. Agirdag nam de voorbije 2 jaar het
voortouw in de kritiek op het nieuwe beleid. In het verleden ontkende hij
steeds de niveaudaling en in een opiniebijdrage van 2019 beweerde hij eens te
meer dat de niveaudaling voor PISA en TIMSS geenszins het gevolg is van de
toename van het aantal anderstalige leerlingen. Hij lanceerde destijds ook
petities tegen de taaloproepen van de opeenvolgende ministers.
We hebben de contesterende professoren van de vakgroep
Educatie en Samenleving de voorbije
decennia nog nooit betrapt op waardering
voor onze sterke Vlaamse onderwijstraditie. Een van de centrale en fatalistische
ideeën in de publicaties van de
kopstukken Jan Masschelein en Simons
luidt overigens: De school is gewoon de speelbal van het doorgeschoten
neoliberalisme en marktdenken.
Vanuit zon vooringenomenheid & fataliteit zijn ze dan ook blind voor onze sterke
onderwijstraditie waarvan ze zelf een product zijn, en voor het democratisch karakter van ons
onderwijs. Zo bestempelden ze ook onze O-ZON-actie-2007 tegen de aantasting van
de kwaliteit van het onderwijs laatdunkend als zich eveneens bewegend binnen
de horizon van het doorgeschoten
liberalisme en marktdenken: vooral omdat we ons zorgen maakten over de
leerresultaten (zie pag. 16).
In Onderwijskrant nr.193
besteedden we veel aandacht aan
hun onderwijsvisie. We wezen er ook op de spreidstand in hun opstelling, waardoor het moeilijk is om te achterhalen
waar ze naar toe willen. Ze hebben het
overigens ook steeds over een school die nog uitgevonden moet worden.
Soms dachten we dat de Leuvenaars bondgenoten zouden worden in de strijd tegen
de ontscholing. Maar tegelijk merkten we
dat ze dweepten met de meest radicale
ontscholers en dat ze campagnes tegen
ontscholing & kennisrelativisme geenszins steunden.
De Leuvenaars dwepen
met de visie van de antipedagoog, constructivist & ontscholer
Jacques Rançière. Ze pakken ook uit met Michel Foucault die de kennis- en
cultuuroverdracht als een vorm van
geweld bestempelde en positieve evoluties als de invoering van jaarklassen als
een toename van de disciplinering, een middel om de leerlingen klein te houden.
Een van hen, prof. Marc Depaepe beriep
zich voor zijn kritiek op het jaarklassensysteem eveneens op Foucault.
2 Masschelein & Simons: kapitalistische
onderwijsvisie in regeerakkoord
We bekijken eerst de aanval van de oudste professoren van de
vakgroep, Jan Masschelein & Maarten
Simons. In het tijdschrift Pedagogiek van dec. 2019 beweerden ze: De leerkrachten moeten zich
volgens de recentste beleidsnota van de Vlaamse regering letterlijk begrijpen
als kapitalisten, als vermogensbeheerders.
Ook in het middaggesprek van het Leuvens Metaforum van 5 november 2020 lanceerde Masschelein een
aanval op minister Weyts. Prof. Ides
Nicaise stelde er zijn veerkrachtplan
i.v.m. het terugdringen van de Corona-leerachterstand voor. Masschelein mocht
reageren. Hij ging niet in op de
concrete voorstellen, maar stelde het economisch kompas in vraag dat
doorschemerde in het veerkrachtplan van Nicaise om leerachterstanden weg te
werken, en dat volgens hem nog meer nog meer dominant aanwezig is in de onderwijsvisie van minister Weyts.
In de beleidsverklaring van minister Weyts staat het herstel van de kwaliteit van het
onderwijs centraal, de herwaardering ook van basiskennis en van het
meesterschap van de meester. Masschelein
pakte uit met een karikatuur van de beleidsverklaring.
Hij poneerde: Ook de visie op onderwijs die achter het Corona-veerkrachtplan van prof.
Nicaise schuilgaat lijkt ten gronde vooral een economische, ik zou zelfs willen
zeggen: een kapitalistische visie. De Vlaamse Minister van Onderwijs draagt
deze kapitalistische visie nog meer uit, zoals we in de inleiding van zijn
beleidsnota 2019-2024 kunnen lezen. We lezen dat onderwijs een investering is
in menselijk kapitaal; het gaat om snelle investeringen die grote rendementen
opleveren. Door allerlei proeven in te richten belooft de Minister ons na te
gaan of we ons Vlaams kapitaal volledig verzilveren. Onderwijs wordt hier
beschreven als een productieproces waarin zoveel mogelijk leerresultaten en
leerwinst moet worden behaald door elke lerende. Dit is een kapitalistische onderwijsvisie waarbij
onderwijs echt als een productieproces wordt opgevat. Deze visie lijkt me een ontkenning van wat onderwijs is, een
ontkenning van het recht op school (als vrije tijd).
Ides Nicaise had het
over het aanpakken van de leerachterstand die vooral kansarmere leerlingen door
Corona hadden opgelopen; maar dat was al voldoende om de visie van Nicaise als
economisch te bestempelen. Masschelein en Simons bestempelden ook al onze O-ZON-campagne-2007 minachtend
als zich bewegend binnen de horizon van het doorgeschoten liberalisme en
marktdenken. Begin 2007 lanceerden we met Onderwijskrant een brede O-ZON-campagne: *tegen: de verschillende vormen van
ontscholing: kennisrelativisme,
constructivisme,d e
neomanie, de aantasting van de
kwaliteit, de plannen voor de invoering van een gemeenschappelijke &
aso-iserende eerste graad, de invoering
van grootschalige scholengroepen,
*en voor: de herwaardering van het intellectueel en moreel
gezag van de school en de leraren, van basiskennis en basisvaardigheden, de
herwaardering van onze sterke Vlaamse onderwijstraditie,
Masschelein en Simons vonden
blijkbaar dat we ten onrechte veel aandacht besteedden aan
leerprestaties, talentontwikkeling &
niveaubewaking. Zelfs de
Freinetscholen waren volgens hen in hetzelfde
marktdenken-bedje ziek; en nu krijgen ook Nicaise en nog meer Weyts die kritiek te verduren.
Ook het brede en
belangrijke debat over het kennisrelativisme dat we met Onderwijskrant in 2007 op gang brachten, bestempelden de
Leuvenaars als misleidend (In: Competentiegericht onderwijs: voor wie?; Ethische perspectieven, 2007, nr. 4.). In hun
boek Apologie van de school van 2012 bestempelden de Leuvenaars eens te meer de
bestrijders van de ontscholing, de herscholers,
minachtend als traditionalisten die toch de school, de leerkrachten en
de leerlingen willen temmen, tam houden in dienst van de heersende
maatschappij.
De voorbije 20 jaar sympathiseerde Masschelein voor zijn derde weg vooral met de visie van
Michel Foucault en nog meer met die van
de antipedagoog &
constructivist Jacques Rançière, wiens boek De onwetende meester hij zelf in
2003 vertaalde. Zijn derde weg kreeg dan de naam school als vrije tijd, een
visie die volgens hem en Rançière oorspronkelijk centraal stond - in het Athene
van de vijfde eeuw voor Christus, een
school die volgens hen nu weer heruitgevonden moet worden.
Masschelein & Simons publiceerden in 2019 de bijdrage Goed
onderwijs is schools onderwijs (in VLOR-publicatie Spots op
onderwijs). Afgaande op de titel zou je
dan verwachten dat Leuvenaars nu zouden pleiten voor een herwaardering van schools
onderwijs; maar de titel dekt die lading
niet. Ook nu toonden ze niet de minste
waardering voor onze sterke
onderwijstraditie. Ze blijven ook
sympathiseren met de ontscholende &
antipedagogische onderwijsvisie van Rancière
in het boek De onwetende meester. Ze
bewegen zich met hun drieslag
vrijheid, gelijkheid & (zelf)vorming, hun dinggecentreerd onderwijs, hun
stellingen omtrent de nefaste greep van
het zogezegd doorgeschoten
neoliberalisme en marktdenken op het onderwijs nog steeds
in het vaarwater van Jacques Rancière en Michel Foucault (zie onze
gestoffeerde bijdrage over hun visie in Onderwijskrant nr. 193).
De nieuwe wind in het onderwijs en de visie in het
regeerakkoord en in de beleidsverklaring, de herwaardering van basiskennis en
leerprestaties, sluiten in sterke mate aan bij onze sterke onderwijstraditie,
bij de visie van de meeste leraren,
Onderwijskrant, Wim Van den Broeck, Dirk Van Damme, Philip Brinckman
Masschelein en co bestempelen die visie als doorgeschoten liberalisme
en marktdenken. Ze pleiten in hun eigen publicaties ook geenszins voor
voldoende leerkrachtgestuurd onderwijs, voor het belang van het intellectueel
en moreel gezag van de leerkracht, voor
kennis- en cultuuroverdracht en expliciete instructie, maar b.v. voor
Thing-Centred Pedagogy à la Rançière.
School als vrije tijd zoals in oude Athene?
Op de al vermelde
uitzending van het Leuvens Metaforum van oktober 2020 pakte Masschelein eens te
meer uit met zijn eigenzinnige derde weg, de school als vrije tijd, een verloren Grieks onderwijsparadijs,
democratisch, zonder meesterschap van de meester, zelfsturing enz. De
Leuvenaars pakken uit met de mythe van verloren onderwijsparadijs in de Griekse
polis, en nemen de fabel van Jacques Rançière over. Iemand merkte o.i. terecht
op dat Rancière zowel voor zijn
onderwijsvisie, als voor zijn visie op politieke democratie has reinvented
mythology, with an Athenian Golden Age at the beginning which humanity has fallen
from; heimwee dus naar een verloren paradijs zowel op het vlak van het
onderwijs als van het politiek bestuur, een paradijs dat volgens Rançière. en
de Leuvenaars ooit even zou bestaan hebben in de Atheense gouden eeuw.
In'Een geschiedenis van het onderwijs in Nederland schrijft Piet de Rooy terecht: Het is een
beetje wrang dat het Griekse woord σχολη(scholè) vooral betekende rust, vrije
tijd, liefhebberij. Het stond voor de afwezigheid van verplichtingen, voor het
ontbreken van de noodzaak te werken, de ontheffing van de strijd om het bestaan.
Ingespannen arbeid was banaal, dat was iets voor slaven of ambachtslui. Een
beschaafd mens veroorloofde zich alleen enige inspanning als het erom ging
zichzelf te ontwikkelen of een vriend bij te staan. Dit aristocratisch ideaal
gold uiteraard slechts een heel kleine groep Griekse intellectuelen.
Leuvenaars ontkennen democratisering en pleitten in 2012
voor aso-isering s.o.
De Leuvenaars lopen ten onrechte hoog op met het
democratisch onderwijs in het oude
Athene. Ze ontkennen echter niet enkel onze sterke Vlaamse onderwijstraditie,
maar ook de sterke mate van democratisering van ons onderwijs. Masschelein en
Simons beweren in Apologie van de
school-2012 dat op school noch de aanname van de ongelijkheid
van de leerlingen, noch de sociale maatschappelijke
orde in vraag wordt gesteld, maar enkel
wordt bevestigd En verder klinkt het
vernietigend: Onze beleidsmakers beschouwen het onderwijs als een geschikt middel voor het
behouden van privileges. De school uit het verleden en ook huidige school
zouden dus de maatschappelijke ongelijkheid enkel maar bevestigen en
versterken. Ook Goele Cornelissen, medewerkster van M. & S.,
stelde op de Sociale Week van het ACW de visie van Rancière voor als
GOK-alternatief, een visie-waarin vrijheid
en de zelfvorming van de leerling centraal staan.
In Goed onderwijs is schools onderwijs-2019 stellen M.
& S. eens te meer: De school wil de jongeren inschakelen in de heersende
orde, vroegtijdig selecteren en inschakelen in de arbeidsmarkt. De school is een instantie die de
maatschappelijke orde reproduceert. Ook de politieke belangstelling van het
onderwijs is maar zelden ingegeven door een pedagogisch motief. Meestal gaat het erom het onderwijs, en dus de jongere
generatie, ten dienste te stellen van het cultureel, sociaal of economisch
beleid. Onderwijs is vaak een prioriteit
voor de beleidsmakers omdat het een geschikt middel is voor het behouden van
privileges dan wel voor het realiseren
van een nieuwe identiteit en cultuur. (p. 197). M. & S. onderschreven dan
ook in 2012 analoge Leuvense Metaforum-kritiek op onze 1ste graad s.o.
Masschelein en Simons hanteren neoliberalisme, economisch
individualisme, marktdenken als containerbegrippen en passe-partout-verklaringen voor de meest
verscheidene zaken. M. & S. overdrijven ten zeerste de totale greep van de
maatschappij, van het nefaste neoliberalisme of losgeslagen kapitalisme op het
onderwijs, de (re)productie van de sociale ongelijkheid, de nefaste
selectievormen. Ze passen in een lange lijst van derde-weg-bepleiters als
IIlich, Rogers, Biesta en vele anderen, van onheilsprofeten die tegelijk hun
unieke en vage derde weg bepleiten - als de verlossing uit de ellende van het
onderwijs in het verleden en in het heden.
Noot. Jan Masschelein pleit al 35 jaar voor een eigenzinnige
derde weg. Als jonge pedagoog pleitte hij vooral voor een school gebaseerd op
de zgn. machtsvrije dialoog van Jürgen Habermas. Hij nam toen o.i. ten onrechte afstand van de
visie van de Duitse pedagoog Klaus
Mollenhauer, die volgens hem in zijn boek
De vergeten samenhang (1983) nog te sterk het belang van
cultuuroverdracht en het gezag van de
leraar beklemtoonde. Mollenhauer nam toen al terecht afstand van de vele
ontscholers. De voorbije 20 jaar
dweepten Masschelein en Simons vooral
met de antipedagogiek van de Franse filosoof Jacques Rançière en met de visie
van Michel Foucault - de voorbije jaren vooral met de oudere Foucault.
Op 1 april 2021
noteerden we een nieuwe frontale aanval
van de Leuvense groep Educatie en Samenleving: Waarom de nieuwe eindtermen ons
onderwijs in gevaar brengen. Dit keer een opiniebijdrage op de
VRT-website, ondertekend door
volgende vijf professoren: Orhan
Agirdag, Joris Vlieghe, Stefan Ramaekers, Wim Van Dooren & Eline Van-assche. Socioloog Agirdag & vier pedagogen pleiten o.a. voor
maximale pedagogische vrijheid van de scholen en leerkrachten.
3.1 Centrale bepaling
leerdoelen leidde/leidt tot niveaudaling
& beperkt de vrijheid
Een belangrijk
argument tegen de eindtermen luidt: Het Vlaams onderwijs was nog wereldtop toen er nog geen eindtermen
waren. De centrale bepaling van
leerdoelen leidt tot niveaudaling. De Leuvenaars maken de lezers wijs: Pro memorie: toen het Vlaams onderwijs nog wereldtop was, en dat is niet zo
lang geleden, was er nog geen sprake van eindtermen. We hebben heel goede
redenen om aan te nemen dat de correlatie tussen steeds preciezere eindtermen
en de dalende kwaliteit niet berust op louter toeval. Wetenschappelijke studies
laten immers heel duidelijk zien dat wanneer onderwijsdoelen meer centraal
worden bepaald en leraren minder autonomie hebben, de gemiddelde leerprestaties
van de leerlingen achteruitgaan. De poging om dalende onderwijskwaliteit op te
krikken via centrale onderwijsdoelen is een futiele én contraproductieve
poging.
Wetenschappelijke studies? In de Aziatische PISA-toplanden
als Singapore werkt men met centrale leerplannen - en vaak met methodes goedgekeurd door de overheid. De
pro memorie van de vijf professoren vertoont
eveneens grote gaten. Ze wekken ten onrechte de indruk dat de overheid
in het verleden veel minder leerstofeisen oplegde; ze vergissen zich. Pro
memorie: vóór het Rijksonderwijs in 1989 autonoom werd, liet de minister van
onderwijs een Rijksleerplan opstellen dat niet enkel verplichtend was voor het
Rijksonderwijs, en richtinggevend voor
de leerplannen profane vakken van het katholiek onderwijs. En zo garandeerde de
overheid de gemeenschappelijkheid in het
leeraanbod voor alle leerlingen. Er kwamen in het verleden geen grote klachten
over die werkwijze, men vond het evident. De eindtermen werden vooral ingevoerd omdat het Rijksonderwijs in 1989
autonoom werd en er niet langer meer gemeenschappelijke ministeriële/lan-delijke
leerstofeisen waren. Zonder
gemeenschappelijke eindtermen dreigden de leerplannen al te sterk te
verschillen en komt het gelijkheidsprincipe in het gedrag: het garanderen van
gelijke kansen/leerinhouden voor alle leerlingen.
Vóór de invoering van
de nivellerende en vage eindtermen en van de
leerplannen van de late jaren 1990 was de kwaliteit van het onderwijs
wel nog opvallend hoger. Die kwaliteit
werd precies aangetast door de invoering van nivellerende eindtermen en
leerplannen, en de ermee verbonden opgelegde didactische visie als
kennisrelativisme, constructivisme,
kritiek op expliciete instructie e.d.
Maar daar zwijgen de Leuvenaars over.
Die opgedrongen pedagogische aanpakken betekenden een verregaande vorm van aantasting van de pedagogische autonomie van
de leraren; maar daar zwegen de Leuvense
pedagogen toen - en ook nu- over. Ook in
de recente ZILL-visie van het katholiek
onderwijs wordt meer dan ooit een
pedagogische aanpak opgedrongen, maar de Leuvenaars vinden dat blijkbaar
helemaal niet erg, en steunen nu onvoorwaardelijk de koepel in zijn verzet
tegen de eindtermen.
3.2 Ook indeling van
eindtermen per graad= aantasting van
vrijheid! ???
De nieuwe eindtermen-operatie legt het hoe niet langer meer op, maar de
Leuvenaars beweren het omgekeerde. Ze vinden zelfs dat met de indeling van de
eindtermen per graad een pedagogische aanpak wordt opgelegd. De Leuvenaars
vinden niet enkel het grote aantal eindtermen een vorm van
staatspedagogie, maar zelfs het
feit dat de eindtermen s.o. per graad zijn ingedeeld. Ze schrijven: Zo bestaat er bij voorbeeld ook
een onoverkomelijke spanning tussen de visie van de Steinerpedagogiek op
het ontwikkelen van een zin voor het historische, waarbij in elk leerjaar van
het secundair onderwijs de hele geschiedenis opnieuw wordt bekeken, en de door
de overheid opgelegde fasering van te behandelen tijdvakken, dit in
chronologische volgorde. Zo bepaalt de overheid met de nieuwe eindtermen niet
alleen wat er geleerd moet worden (wat haar recht is), maar ook het hoe
Exit vrijheid.
Als de leerlingen bv. in de eerste graad een sterk verschillend
programma voor de verschillende vakken geserveerd krijgen en dan overstappen
naar een andere school die een ander programma gevolgd heeft, dan schept dit
o.i. grote problemen - en dit niet enkel voor het vak geschiedenis. In het
vroeger richtinggevend Rijksleerplan van het ministerie was er overigens steeds
een indeling van de leerinhoud per leeftijdsgroep, vaak jaarklas.
De Leuvenaars hadden de voorbije decennia blijkbaar geen problemen met eindtermenoperatie van de
jaren negentig die zelfs een (dubieuze)
pedagogische aanpak opdrong: kennisrelativisme, constructivisme e.d. Dit
keer is dit geenszins het geval, maar dit verheugt hen blijkbaar niet.
3.3 Negatie belang
gelijke onderwijskansen & leerinhouden voor alle lln. & niveaubewaking
De Leuvenaars willen minimale eindtermen; de eindtermen
tasten volgens hen de vrijheid aan: exit vrijheid. Ze negeren het belang van
voldoende en concrete eindtermen en van de ordening per leeftijdsgroep, ze
negeren de maatschappelijke opdracht van het onderwijs.
Door het geven van
een (te) grote autonomie inzake leerinhouden aan de onderwijsverstrekkers kan
het garanderen van een minimale kwaliteit voor elke leerling problematisch
zijn. Alle Vlaamse leerlingen hebben recht op kwaliteitsvol onderwijs, en ons
inziens is het dan ook de taak van de overheid om dit te waarborgen, aldus Kim
Bellens en Bieke De Fraine in Wat
Werkt? (Acco 2012):
Ook volgens ons en vele anderen waren er voor de meeste
vakken meer en duidelijkere/concretere eindtermen nodig dan de vorige vage eindtermen:
(1)om te garanderen dat alle leerlingen in welke school of onderwijsnet ook
volwaardige en gelijke ontwikkelingskansen
krijgen;
(2)en dus ook om voldoende steun te bieden bij de opstelling
van de leerplannen. Die overeenstemming moet er ook zijn voor de vele
leerlingen die van klas, school of
schoolnet veranderen. In veel landen
werkt men overigens met centraal opgelegde leerplannen voor de meeste vakken.
(3) die overeenstemming is er ook nodig bij de overgangen
naar een volgend leerjaar of onderwijsniveau
(4) en ook voor het opstellen van methodes voor wiskunde
e.d. is er een grote gemeenschappelijkheid nodig.
De vorige eindtermen kregen de kritiek dat ze minimalistisch
waren en te weinig steun boden, belangrijke brokken leerstof lieten vallen, de
taalvakken uitholden ... Ook voor de
niveaubewaking door de overheid en
de inspectie waren er meer - en duidelijkere eindtermen
nodig. De voorbije 20 jaar was er met de
vage eindtermen al te weinig kwaliteitsbewaking door de overheid, en zo werd
ook de niveaudaling niet tijdig gesignaleerd en ging de inspectie zich ten
onrechte met de pedagogische aanpak bemoeien i.p.v. met de productcontrole, de
leerresultaten.
In het doorlichtingsrapport-Andersen van 8 maart 2002 werd ook
gesteld dat de eindtermen onvoldoende
duidelijk geformuleerd waren, en dat daardoor ook de inspectie haar
controlerende rol van de leerresultaten onvoldoende kon uitoefenen. Zelfde
kritiek vanwege het Rekenhof dat
tegelijk ook stelde dat de inspectie dubieuze procescriteria hanteerde.
De Leuvenaars vinden die belangrijke functies van
gemeenschappelijke eindtermen & de gemeenschappelijkheid in de leerplannen
blijkbaar niet zo belangrijk. Ze negeren
tegelijk de maatschappelijke opdracht van de school en van de
leerkrachten, die tegelijk het
intellectueel en moreel gezag van de school als maatschappelijke instelling en
van de leerkrachten legitimeert. Die negatie van het belang van een gemeenschappelijk
aanbod, van het garanderen van gelijke
en hoogwaardige kansen voor alle leerlingen,
zal ook blijken uit het opiniestuk van Maarten Simons en Geert Kelchtermans
dat we in punt 4 bekijken.
3.4 Negatie van
meesterschap van de meester in eigen
onderwijsvisie
Vlieghe, Agirdag ...beschouwen de vrijheid van de scholen (of schoolnetten?) als een
absoluut recht. Ze stellen zich in hun
opiniebijdrage ook voor als de grote verdedigers van de pedagogische
autonomie en van het meesterschap van de
meester. In punt 1 vermeldden we al dat
een van hen, Joris Vlieghe, nog in 2019 poneerde Het idee van de alleswetende leraar als wijze op de trede
vooraan werd al door tal van auteurs ontmaskerd als een hoogst onnatuurlijke, inefficiënte pedagogie,
als een vorm van geweld, en als een
onderdrukking van de eigen stem van het
kind en van zijn aangeboren
capaciteiten. Er is dus behoefte
aan een verschuiving naar een verlichte, leerlinggerichte kijk op het onderwijs. In die zin heeft de leraar
geen autoriteit, maar geeft hij autoriteit aan het ding in kwestie.
Vlieghe en co sluiten zich aan bij de visie van de
antipedagoog en radicale constructivist Jacques Rançière in publicaties als De
onwetende meester e.d., een visie die leerkrachtgestuurd onderwijs en het
intellectueel, moreel en maatschappelijk gezag van de leraren en van de school
als maatschappelijke instelling radicaal in vraag stelt. En nu vinden ze dat
zelf de indeling van de leerinhouden per graad, al een aantasting van de pedagogische vrijheid, als
exit vrijheid.
3.5 Leuvenaars beschuldigen nu Weyts en co van discriminatie
van tso/bso, van gevolgen van
aso-isering waarop ze zelf aanstuurden
Vage eindtermen betekent o.i. een aantasting van het gelijkheidsprincipe.
Maar de Leuvenaars verstaan onder exit gelijkheid iets totaal anders. Zij stellen
nu dat nieuwe eindtermen exit gelijkheid
betekenen omdat ze het tso/bso en de tso/bso-leerlingen discrimineren:
De nieuwe eindtermen zijn vooral op maat geschreven van aso-leerlingen,
terwijl tso- en bso-leerlingen grotendeels uit de boot vallen. Nochtans vormen
de leerlingen in tso en bso een
meerderheid van de leerlingenpopulatie en hebben ook zij recht op kwaliteitsvol
technisch en beroepsgericht onderwijs. Ongekwalificeerde uitstroom dreigt
hiermee nog een groter probleem te worden dan het al het geval is. Exit
gelijkheid.
In de strijd tegen de ontscholing & nivellering pleitten
de meeste leraren, wijzelf, Wim van den Broeck, Dirk Van Damme voor het behoud van voldoende differentiatie
in de eerste graad s.o., en tegen de
aso-isering, die het meest nefast is
voor het tso/bso. Precies daarom
protesteerden we in 2009 ook al tegen de invoeren van gemeenschappelijke
leerplannen voor wiskunde e.d. in de eerste graad: te moeilijk voor leerlingen
uit bepaalde opties en te gemakkelijk voor andere leerlingen. Onze keuze voor
het behoud van onze eerste graad en
tegen de aso-isering, was ook een keuze
voor het behoud ook van voldoende
inhoudelijke differentiatie vanaf de eerste graad- zoals in de vroegere A en
B-leerplannen het geval was.
Onze sterke eerste graad vertoonde naast voldoende
gemeenschappelijkheid ook voldoende differentiatie met voldoende technische
opties en lesuren voor de technische en beroepsgerichte vakken-met inbegrip van
inbegrip van gedifferentieerde A- en B-leerplannen. Maar de Leuvenaars stuurden
in 2012 zelf aan op aso-isering.
We betreurden in 2012 dat ook Leuvense pedagogen van
Educatie en samenleving als Masschelein,
Simons in het Metaforum-standpunt pleitten voor het invoeren/opleggen van een
gemeenschappelijke lagere cyclus s.o. tot zelfs 15 jaar - ook al wisten ze dat
de overgrote meerderheid van de leraren tegenstander waren. En het is precies
zon hervorming en aso-isering die
leidde tot de huidige chaos en tot de problemen met de gemeenschappelijke
eindtermen en leerplannen algemene vorming voor het tso/bso.
De Leuvenaars
betreuren nu dat er te veel algemeen vormende eindtermen zijn ten koste
van de specifieke technische - en beroepsgerichte , en dat die vaak ook te hoog gegrepen zijn voor veel
leerlingen. Eigen schuld, denk je dan, maar de Leuvenaars wekken de indruk dat
minister Weyts de grote schuldige
is. De Leuvenaars steunen de kritiek van
Boeve en co dat er nu te weinig ruimte is om nog aan specifieke vorming en
beroepskwalificaties te werken in de arbeidsmarktgerichte opleidingen en de
dubbele finaliteit. Die kritiek is niet ongegrond, maar is vooral een gevolg
van de door hen gewilde aso-isering. Boeve en co stuurden overigens ook aan op
de invoering van veel extra vakkenoverschrijdende eindtermen. Het invoeren van
gemeenschappelijke leerplannen wiskunde in 2009 door de koepel van het
katholiek onderwijs, het afschaffen dus van de A- & B-leerplannen van
weleer, leidde overigens al tot analoge problemen: te moeilijk voor de ene
leerlingen, te gemakkelijk voor de andere.
3.6 Agirdag negeerde
stem van leerkrachten, en raaskalt nu over aantasting van autonomie
1 september 2019: onheilsprofetie Agirdag
Socioloog Orhan Agirdag waarschuwde al op 1 september 2019
alle burgers voor het grote onheil dat ons onderwijs te wachten stond - ook
indien minister Crevits weer onderwijsminister zou worden.
Uw kroost gaat vandaag naar een school die u in principe
zelf heeft gekozen, om pedagogische redenen, praktische redenen, of misschien
wel om levensbeschouwelijke of filosofische redenen. Maar keuzevrijheid is
alleen zinvol als er werkelijk ook iets te kiezen valt. Als alle scholen
hetzelfde pedagogisch project zouden aanbieden en onder één staatsnet zouden
vallen, zou u als ouder eigenlijk niet kiezen voor een school met een bepaald
pedagogisch project, maar louter tussen staatspedagogie op adres A of staatspedagogie
op adres B. Uw keuzevrijheid is dus enkel zinvol als de aanbieders van
onderwijs (wie?) zelf ook de vrijheid hebben om te kunnen kiezen wat hun visie
is, welke methoden ze hanteren of welke onderwijskoepel hen vertegenwoordigt.
De onderwijsvrijheid wordt vandaag fundamenteel bedreigd
door oprukkend nationalisme en staatspedagogie. Enerzijds wordt er in de
startnota van de nieuwe regering gesproken over opnieuw maximale vrijheid in
de schoolkeuze voor ouders. Vergeet ook maar
de leuzen dat de leraar straks opnieuw aan belang zal winnen. Die
keuzevrijheid wordt volledig uitgehold door de pedagogische vrijheid van
onderwijzers aan banden te leggen. Dat gebeurt op drie manieren.
Nationalistisch onderwijs
Ten eerste: wat leerlingen moeten leren en hoe leerlingen
moeten leren, is steeds minder iets waar scholen en leraren zelf over
beslissen. De staat had zijn greep op onderwijsinhouden al versterkt door de
invoering en uitbreiding van de eindtermen. Nu wil hij ook zelfs bepalen welke
werken of auteurs we moeten leren door een zogenaamde canon in te voeren. Dus
geen kritische George Orwell meer, maar enkel Hendrik Conscience.
Staatspedagogie
Ten tweede: de leraar en de klassenraad worden buitenspel
gezet door de invoering van centrale examens. Staatspedagogie vertrouwt de
leraren helemaal niet. Want niet meer de klassenraad lees: de leraren
beslist over welke leerlingen slagen, maar wel de centrale examens van de
staat(????).. Hoe meer de staat de onderwijsuitkomsten naar zich toe trekt, hoe
meer de leraar gereduceerd wordt tot een uitvoerder van staatspedagogie.
Ten derde, en dit is wat mij betreft de doodsteek: de staat
gaat straks ook kunnen beslissen welke pedagogische projecten aanvaardbaar en
financierbaar zijn. Een precedent hiervan hebben we vorige week gehad: een
islamitische school in Genk kreeg op basis van ideologische redenen geen
erkenning. (Terloops: een jaar later stelde Agirdag zelf
dat hij geen voorstander is van Islamscholen in interview op website
Thomas). Welke garanties hebben we dat later Freinet- of zelfs katholieke
scholen niet als ongewenste, ja radicale pedagogische projecten zullen worden
bestempeld?
Ook als Crevits minister blijft, zal ze Nationalistische
N-VA-agenda gedwee volgen
Ook de hernieuwde aanval op de koepelverenigingen van de
scholen moet vooral begrepen worden vanuit deze drijfveer. Voor nationalisten
lijkt dit een gemakkelijke strijd te worden. Ze hebben wel de grondwet tegen,
maar er is momenteel geen sprake van oppositie. Want voor de sociaaldemocraten
en liberalen klinkt één staatsnet als muziek in de oren. Christendemocraten
liggen intern overhoop. Zelfs als Hilde Crevits (CD&V) kan aanblijven als
minister, zal ze een nationalistische agenda moeten uitvoeren. Helaas moet een
progressief alternatief dat onderwijsvrijheid verdedigt tegen nationalisme nog
uitgevonden worden.
Agirdag: Vandaag luistert minister enkel naar experts die
bij zijn beleid aanleunen
Vandaag wordt de minister vooral geadviseerd door experts
die bij zijn beleid aanleunen. Agirdag, de actiefste criticaster van het
nieuwe beleid, pleit in dit en andere
opiniestukken voor maximale pedagogische
vrijheid van de scholen en leerkrachten,
en voor het vooral luisteren naar de praktijkmensen - en niet naar de
populistische onderwijsexperts. Op 30
juni j.l. betreurde Orhan Agirdag in
Knack eens te meer dat Weyts te veel
luistert naar kritische
onderwijsexperts (Wim Van den Broeck, Dirk Van Damme, Philip Brinckman
voorzitter commissie Beter Onderwijs, Onderwijskrant ).
Agirdag verzwijgt dat het regeerakkoord nu wel
meer rekening houdt met de visie van de leraren omtrent de aantasting
van de kwaliteit van het onderwijs en van de autonomie van de leraar, de
negatie van de grote taalproblemen van veel anderstalige leerlingen door
Agirdag en co, ..
Uitgerekend Agirdag negeerde vaak die kritieken, en dus ook de
visie van de leraren. Hij ontkende in het verleden ook steeds
de aangeklaagde aantasting van de kwaliteit. In het VRT-programma Nachtwacht van 9 maart
2019 beweerde hij nog: Het is totaal onterecht om te beweren dat onze scholen de lat te laag
zouden leggen. De verwachtingen die we van scholen hebben liggen net veel hoger
dan pakweg 30 jaar geleden. We zien net
dat de kennis en de inzichten van onze kinderen er op veel niet-traditionele
vlakken op vooruit gaan belangrijke gebieden als burgerschap
bijvoorbeeld.
Agirdag heeft ook steeds de grote taalproblemen en hun
invloed op de PISA-score geminimaliseerd;
klokkenluiders zelfs bestempeld
als taalracisten en de taaloproepen van de ministers Vandenbroucke, Smet en
Crevits bestreden.
In een eigen studie van 2014 stelde Agirdag zelf vast dat
niet enkel de Gentse leerkrachten (ook deze van Turkse afkomst), maar ook de Turkse ouders verwachten dat de
leerlingen zoveel mogelijk Nederlands spreken in en buiten de lessen. De reactie
van Agirdag luidde: de leerkrachten en de ouders vergissen zich, ze zijn
geïndoctrineerd door de opvattingen van minister-president Geert Bourgeois en
co omtrent het belang van de kennis van het Nederlands voor de integratie &
de leerresultaten.
4 Aanval Maarten
Simons & Geert Kelchtermans: 20 maart 2021
Op 20 maart 2021 was
er ook nog de aanval op de eindtermen,
centrale proeven e.d. in een opiniebijdrage van de professoren Maarten Simons
en Geert Kelchtermans op de Knack-website: 'De nieuwe eindtermen: niet kiezen
is verliezen'. Ze beweren net als hun zes collegas in punt 2 en 3 dat
de hogere eisen in de eindtermen en de invoering van centrale toetsen niet
zullen leiden tot een verhoging van de kwaliteit, maar tot een afbraak ervan,
en tot een sterke beperking van de
pedagogische autonomie van de leerkrachten.
4.1 Ook Simons en
Kelchtermans negeren belangrijke functies van eindtermen
Op de hoorzittingen in 2015 over de eindtermen
poneerden Simons & Kelchtermans nog terecht: Door het geven van een grote
autonomie aan de onderwijsverstrekkers kan het garanderen van eenminimale kwaliteit voor elke leerling
problematisch zijn. Nu pleiten ze voor bijna absolute autonomie en vrijheid
van de scholen en leerkrachten. Ze negeren de belangrijke maatschappelijke
opdracht van het onderwijs: het niet enkel mede garanderen dat de grote
investering in het onderwijs ook kwaliteit
oplevert, maar ook het garanderen van voldoende gelijkheid en
broederlijkheid.
In punt 3.3 beschreven we de belangrijke functies van
voldoende en concrete eindtermen, maar Simons en Kelchtermans negeren die bijna
volledig. Ze zijn nu blijkbaar ook hun waarschuwing op de hoorzitting over de grenzen van de autonomie van de
leraar vergeten. Ze pleiten nu voor een
uiterst beperkte functie van eindtermen en voor bijna absolute autonomie voor
de leerkrachten.
4. 2 Pedagogische
& grondwettelijke vrijheid sterker beknot door ET dan voorheen!??
Simons en Kechtermans wekken vooreerst de indruk dat de
vroegere eindtermenoperatie meer de
pedagogische vrijheid respecteerde. Niets is minder waar: bij die
eindtermenoperatie werd ten onrechte ook
een pedagogische aanpak opgelegd - ook in de Uitgangspunten van de
eindtermen en de erbij aansluitende
inspectiecriteria. In de meeste
leerplannen was dit ook het geval. Dit
betekende een aantasting van de pedagogische autonomie van de leraren en
leidde tevens ook tot een aantasting van de kwaliteit van het onderwijs.
Met de nieuwe eindtermen worden dit keer geen pedagogische
aanpakken opgelegd, maar Simons en
Kelchtermans verheugen zich daar niet over. Ze vinden nu ten onrechte dat de
nieuwe eindtermen veel meer de pedagogische autonomie beperken dan de vroegere
eindtermen.
Negatie belangrijke functies van eindtermen en belang
gemeenschappelijkheid in leeraanbod
Simons en Kelchtermans schrijven: Eindtermen waren
aanvankelijk een instrument in handen van de inspectie om de kwaliteit van het
onderwijs te bewaken. Het waren criteria om de minimale kwaliteit van het
curriculum (en de facto de leerplannen) in Vlaamse scholen te controleren. Ze
waren dus niet bedoeld als een soort van
nationaal curriculum. Geleidelijk aan
hebben de eindtermen er echter een hele reeks functies bij gekregen. De
eindtermen moeten nu gaan dienen als criteria voor het monitoren van de
onderwijskwaliteit aan de hand van peilingen (bijvoorbeeld hoe presteren
Vlaamse scholen wat de eindtermen voor wiskunde betreft?). Daarnaast werden ze
voor veel scholen de standaarden om aan kwaliteitszorg te doen op schoolniveau:
hoe doet onze school het in vergelijking met andere scholen? Waar eindtermen
aanvankelijk een indicatie waren van wat het merendeel van de leerling moest
bereiken, zijn ze ook stilaan gaan verwijzen naar de leerresultaten die elke
individuele leerling geacht wordt te behalen. Daarbij komt dat dit telkens
gepaard ging met nieuwe verwachtingen naar de vorm en de inhoud van die
eindtermen.
De nieuwe eindtermen moeten nu ook zo concreet zijn dat ze ook centrale,
genormeerde en gevalideerde toetsing mogelijk maken. Ze worden nu ook de basis
voor het opstellen van de leerplannen. Daarnaast moeten de eindtermen het
mogelijk maken om de leerwinst van leerlingen op school te meten, en ze moeten
onmiddellijk door leerkrachten te gebruiken zijn. Gecombineerd met centrale
toetsen worden de eindtermen ook een middel om kwaliteitsverlies in het Vlaamse
onderwijs weg te werken en uiteindelijk om te buigen naar winst. Niet langer de
overheid als inspecteur maar de overheid als strategisch kwaliteitsmanager.
De nieuwe functies van de eindtermen hertekenen zo de speelruimte voor de vrijheid van onderwijs
helemaal. De relatie tussen een controlerende overheid en de vrijheid van
onderwijs komt hierdoor in het
gedrang. Aanvankelijk lieten de
eindtermen wel toe om een systeem van kwaliteitsbewaking door de overheid te
verzoenen met de grondwettelijke vrijheid van onderwijs. Dit systeem werd
uiteindelijk bevestigd in de uitzonderingsprocedure die al in de jaren negentig
voorzien werd naar aanleiding van het Steinerarrest. Deze procedure liet toe om
alternatieve eindtermen te formuleren.
Uit de laatste zin blijkt nog duidelijker dat de auteurs de
maatschappelijke verantwoordelijkheid van de overheid voor de kwaliteit van het
onderwijs heel sterk minimaliseren.
Scholen moeten ook zelf alternatieve eindtermen kunnen bepalen zoals de
Steinerscholen. Eindtermen moeten niet de gemeenschappelijkheid in het leeraanbod
garanderen. Eindtermen moeten ook niet onmiddellijk door leerkrachten te
gebruiken zijn, enz. We zijn het daar geenszins mee eens.
Ook in de opiniebijdrage van hun vijf collegas die we in
vorig punt 3 bespraken werd er geschermd met de Steinerscholen die zich ook
omwille van de indeling van de eindtermen per graad geraakt voelen in hun
autonomie.
5. Prof. em. Marc Depaepe: de leraar als kennisleverancier
met de lat in de hand!??
5.1 De lat hoger leggen = reductie van leraar tot kennisleverancier!???
Op 2 april 2021 was het dan
prof. em. Marc Depaepe die de fakkel overnam en op zijn beurt van leer
trok tegen de plannen om het niveau van het onderwijs weer te verhogen, om de
lat hoger te leggen dit keer op de website van Thomas (faculteit theologie
Leuven) Dirk Van Damme (OESO) getuigde
op 4 juni j.l. in De Tijd: Ben Weyts is de eerste minister die de dalende
onderwijskwaliteit bovenaan op de agenda heeft gezet. De focus is vandaag dus
zeker de juiste. Volgens Depaepe is dit
de foute focus.
Vernietigende balans, zonder enige verwijzing naar tekst van
regeerakkoord e.d.
Depaepe pakt evenals de zeven andere collegas van de
vakgroep uit met een vernietigende balans van het regeerakkoord en de beleidsplannen om de
onderwijslat hoger te leggen, e.d. Precies het hoger leggen van de lat en
andere positieve punten die wij, een
aantal leraren, Dirk Van Damme, Wim Van den Broeck ten zeerste appreciëren in de
beleidsverklaring, worden door Depaepe als negatief bestempeld.
Depaepes belangrijkste kritiek aan het adres van minister
Weyts en van al degenen die al jaren pleiten voor het hoger leggen van de
onderwijslat luidt: Zou er, nu de retoriek van een mogelijk onderwijsconflict
over de eindtermen weer opwelt, al iemand een bijnaam hebben bedacht voor de
onderwijsminister? Ik gok op: de lat. Wat niet enkel zou kunnen verwijzen naar
diens ranke taille, waarmee Ben Weyts trouwens zijn ministerportefeuille voor
sport alle eer aandoet, maar daarenboven ook naar het permanente stokpaardje van
de beleidsman: de lat hoger leggen. Weyts verdient de bijnaam de lat omdat hij leren in onze
competitieve kennis-is-macht-samenleving duidelijk als het hoogste goed
beschouwt, en zo de taak van de leraar
beperkt tot die van kennisleverancier.
Rol van leraar herleidt tot kennisleverancier!?
Depaepe: Nu wordt volop de strijd aangeknoopt tegen de
zogenaamde leerachterstand die onder meer naar voren komt uit Vlaanderens
zwakke resultaten in internationaal vergelijkende peilingen en blijkbaar wordt
versterkt door bepaalde Corona-maatregelen, zoals het digitale
afstandsonderwijs. Leren is in onze competitieve
kennis-is-macht-samenleving duidelijk tot hoogste goed verheven. Precies
alsof de school een hightech machine is waarbij een rechte lijn loopt tussen de
vooraf programmeerbare doelstellingen en de reële effecten van het
onderwijsleerproces. Historisch gezien
wortelt het respect voor het werk van de leerkrachten echter eerder in hun rol
als opvoeder, en nu wordt dat blijkbaar voor zijn rol als kennisleverancier.
Net als Jan
Masschelein (zie punt 2) vindt Depaepe
ook al de strijd tegen de corona-leerachterstand getuigen van een competitieve
kennis-is-macht-samenleving (zie punt 2).
Depaepe wekt de indruk dat de vele leerkrachten,
Onderwijskrant e.d. die de aantasting van de kwaliteit van het onderwijs en van
het meesterschap van de meester aanklagen, de leerkracht willen herleiden tot
kennisleverancier. Leerlingactiverende kennis-en cultuuroverdracht gaat ook
best samen met het stimuleren van de interesse en de arbeidsvreugde van de
leerlingen en met het realiseren van een goede relatie.
Een humaan pleidooi voor meer ontwikkelingskansen en
leerresultaten, voor alle leerlingen, voor een herwaardering van basiskennis
getuigt volgens Depaepe en veel Leuvense collegas blijkbaar van een
regelrecht marktdenken en van een streven naar een neoliberale kennis-is-macht
samenleving.
Depaepe formuleert net als de andere Leuvenaars ook kritiek
zonder enige verwijzing naar de concrete voorstellen van het regeerakkoord en
van minister Weyts. Niet enkel minister Weyts, maar de meeste leraren & docenten,
Onderwijskrant, Philip Brinckman- voorzitter commissie Beter Onderwijs, professoren als Wim Van den
Broeck en Dirk Van Damme en heel veel andere, pleiten overigens eveneens
voor het verhogen van de lat, van de kwaliteit van het onderwijs.
In onze analyse van het regeerakkoord in Onderwijskrant nr.
191 legden we in oktober 2019 een vrij positieve balans voor. We merkten veel
overeenstemming met het memorandum dat
we in april 2019 met Onderwijskrant presenteerden: *enerzijds, met onze kritieken op de aantasting van de kwaliteit
van het onderwijs en van het meesterschap van de meester die we de voorbije 30
jaar formuleerden
*en anderzijds met de voorstellen die we formuleerden om die aantasting &
de nefaste hervormingen in de mate van het mogelijke terug te draaien.
5.2 Depaepe: critici van
pretpedagogie opteren voor opvoeden met harde hand!??
Depaepe beweert
tegelijk dat we met het hoger leggen van de lat, het afstand nemen van de
pretpedagogie, terug willen naar
opvoeding met harde hand, met de lat in de hand. Depaepe stelt het zelfs voor
alsof kritiek op de zgn. pretpedagogie een pleidooi inhoudt voor opvoeding met
harde hand. Depaepe: De op vandaag vaak verguisde pret-pedagogie bracht
ongetwijfeld historisch noodzakelijke correcties aan op de normatieve,
autoritaire en disciplinaire opvoedingsmethoden van weleer; uitlopers van wat
in Duitsland de zwarte pedagogiek werd genoemd, en waarbij de lat zeker niet
werd gespaard om leerlingen te slaan Zelf heb ik het meegemaakt dat een
onderwijzer, die vroeger in de missiescholen van Congo actief was geweest en
daar als broeder met den ijzeren arm door het leven ging, een leerling uit de
klas haalde om hem in een belendend lokaal met de lat te keer te gaan en dat
terwijl fysieke straffen in principe al van in 1897 waren verboden. Of die
jongen daar veel traumas heeft aan over gehouden weet ik niet. Wel dat hij
carrière heeft gemaakt bij de gerechtelijke politie.
Depaepe stelt de kritiek op de pretpedagogie, op het te laag
leggen van de lat, totaal verkeerd voor, en hangt tegelijk een
anekdotische karikatuur op van die relaties leerkracht-leerling tijdens zijn
eigen schooljaren. De term pretpedagogie slaat
op het te laag leggen van de lat, van de leerstofeisen en verwachtingen,
maar niet op de relatie tussen leraar en leerlingen. Het hoger leggen van de
inhoudelijke onderwijslat betekent
uiteraard niet een oproep voor het opvoeden met hardere hand, met de lat in de
hand.
Depaepe spreekt zich nu ook plots positief uit over de
humanisering van de relaties tussen leerkrachten en leerlingen van de voorbije
decennia. Destijds ontkende hij nog ten onrechte die humanisering. Hij concludeerde in zijn boek Orde in
vooruitgang in 1999 dat er de voorbije 150 jaar weinig positiefs veranderd was
in de omgang met de leerlingen en met de
leerinhoud.
Hij schreef op pagina 15: De vormingsprocessen in de schoolse ruimte
worden nog steeds overwegend gekarakteriseerd
door disciplinaire interventies. Men constateert er allerlei machtsinterventies waarmee kinderen worden
kleingehouden: straf en beloning, dreiging, emotionele chantage, kleineren, enzovoort. De invloed
van het gedachtegoed van Foucault - en vooral
van zijn disciplineringsdenken - was overduidelijk. Vandaag 2 april 2021 laat
Depaepe zich plots en ook terecht positief uit over de verbetering van de
relaties leerkracht-leerling.
5.4 Depaepe destijds: toename disciplinering, en nu: humanisering van relaties lkr./ll.
Depaepe prijst nu
de humanisering van de relaties leerkracht-leerling. Maar hij lamenteerde in
zijn geschiedenis van het Vlaams onderwijs over de toenemende disciplinering, verschoolsing en
infantilisering, over opvoeden door
kleinhouden - in navolging van - en met een beroep op Michel Foucault .
In 1999
beweerde Depaepe ook dat het
jaarklassensysteem enkel werd ingevoerd om de leerlingen beter te kunnen
disciplineren en kleinhouden- en dit in navolging van de visie van Michel
Foucault. Volgens Foucault evolueerde het onderwijs in de loop van de
geschiedenis in negatieve zin, van zogezegd meer humaan hoofdelijk onderwijs
van weleer naar meer dressuur en disciplinering in huidige onderwijs met zijn
jaarklassensysteem e.d. (in Orde in Vooruitgang. 1999, Leuven Universitaire
Pers).
Foucault stelde belangrijke positieve evoluties binnen het
onderwijs, het gevangeniswezen, de psychiatrie, telkens als verdacht en als
schijnhumanisering voorgesteld, enkel bedoeld om het individu verder te
disciplineren, te normaliseren, te reglementeren. Helemaal in de denktrant van Foucault schreef Depaepe pagina 16
Ook de maatschappij werd hoe langer hoe schoolser (cf. Illich). Als ook
de maatschappelijke evolutie aan een toenemende disciplinering en verknechting
ten prooi is, dan zal die slechte evolutie in de maatschappij enkel een
versterkend effect hebben op de disciplinering en verschoolsing van het
onderwijs. Als meest essentiële kenmerk
van de gepedagogiseerde, schoolse samenleving, valt de zucht naar orde en
regelmaat op.
6 Besluiten
We hadden niet verwacht dat deze Leuvense vakgroep zoveel
protest-opiniebijdragen zou publiceren. We vrezen dat hun krasse
uitspraken hun geloofwaardigheid geenszins zal vergroten. Na al die jaren
weten we ook nog niet wat volgens de Leuvenaars een goede school is. Hun
gedweep met de antipedagoog Rançière verontrust ons - en ook het feit dat ze
afstand namen van de herscholers.
We betreuren dat Leuvense
studenten pedagogie in hun opleiding de voorbije decennia kritiekloos dergelijke
visies voorgeschoteld kregen. En daarnaast ook nog de vele propaganda voor de
constructivistische aanpak vanwege professoren als Filip Dochy en co, het
CEGO-zelfontplooiingsmodel van prof. Laevers, de egalitaire visie van Ides
Nicaise, de manke studies over
zittenblijven, recentelijk ook de
eenzijdige visie van Orhan Agirdag, ...
En dan is men verontwaardigd als b.v. gesteld wordt: Progressieve onderwijsexperts hebben
allerlei vernieuwingstendensen omarmd die niet op deugdelijk onderzoek waren gestoeld, en die de kwaliteitserosie mee hebben bewerkstelligd.
Dit is dan ook een ongemakkelijke
vaststelling voor de betroffen onderwijsexperts (Dirk Van Damme in De Morgen, 24 mei, 2019).
Op 4 maart j.l. lazen we in De Tijd: Schoolmuren letterlijk afbreken, iedereen een gepersonaliseerd leertraject op de laptop en niet langer één juf of meester, maar een heel team voor de klas. Dat is hoe het gemeenschapsonderwijs GO! de toekomst ziet. We stemmen leeromgevingen af op individuele verschillen en ondersteunen elk leerproces op maat. We leren leerlingen om (geleidelijk aan) zélf de regie over eigen leerproces te nemen.
De Poolster-visie is voor ons geen verrassing. Een paar jaar geleden poneerde de pedagogische GO!-hoofdadviseur al dat lesgeven totaal voorbijgestreefd was. We vonden dit een heel krasse uitspraak, en wisten dan ook al dat het GO! een groot project aan het uitwerken was. De voorbije twee jaar liet ook Dirk Van Damme (OESO) al een paar keer weten dat hij zich zorgen maakte over de pedagogische richting die het GO! al was ingeslagen.
In 2015-2016 koos ook al de koepel van het katholiek onderwijs in zijn ZILL-visie voor een cultuuromslag. ZILL pleitte evenals de Poolstervisie voor gepersonaliseerd leren, geïndividualiseerd leren gericht op de allerpersoonlijkste ontwikkeling van elke leerling. In Onderwijskrant nr. 176 en nr. 188 besteedden we kritische bijdragen aan die visie. Wanneer je het noorden kwijt bent, vind je die makkelijk terug met de Poolster. Poolster is een vast oriëntatiepunt. Toch vrees ik dat nu ook het GO! met de Poolstervisie nog meer het noorden kwijt is, net als katholiek onderwijs met zijn ZILL-visie.
Nieuwlichters pakken graag uit met een ronkend concept, en plakken een wervend en polariserend etiket op hun hervorming of methode. Zon wervend etiket wekt de indruk van een totale & beloftevolle hervorming. De koepel van het katholiek onderwijs pakte in 2016 uit met Zin in leren! Zin in leven en belooft de leerlingen dat ze door dit nieuwe leerplan eindelijk zin in leren zouden krijgen. Lieven Boeve schreef: "Zin in leren! Zin in leven! maakt de lerarenteams opnieuw eigenaar van het leren op school. Geïntegreerd over vakken en leergebieden heen, kunnen leraren creatief vorm geven aan hun onderwijs, rekening houdend met de specifieke leerlingen in de klas en context van de school. Volgens Boeve zou die visie later ook doorgetrokken worden in de nieuwe leerplannen voor het secundair onderwijs. De schol moest ook in de eerste plaats een leefschool worden.
2. Gepersonaliseerd leren op maat van elke leerling, zelfsturing & UDL!??
De Poolstervisie wekt de indruk dat het gaat om evidente voorstellen; de opstellers doen alsof hun voorstellen als gepersonaliseerd leren wetenschappelijk verantwoord zijn: Zelfregulerend leren is een van de meest wetenschappelijk onderbouwde praktijken.
Precies de basiskeuze voor gepersonaliseerd onderwijs met de eraan verbonden individualisering op maat van elke leerling , & UDL -Universal Design for Learning- en zelfsturing, zijn heel controversieel. Volgens velen staat dit precies haaks op effectief onderwijs. Zon keuze betekent ook dat het jaarklassensysteem wordt doorbroken.
In een commentaar van Pedro De Bruyckere bij het interview met Raymonda Verdyck in De Tijd over de revolutionaire Poolster-hervorming lazen we: Het is wel gevaarlijk om b.v. gepersonaliseerd leren via digitale tools als een wondermiddel voor te stellen. Internationaal heb je een heus kerkhof aan gelijkaardige projecten die mislukt zijn, naast enkele succesvolle voorbeelden.
Prof. Wim Van den Broeck bestempelde gepersonaliseerd leren op maat van elke leerling als een stoplap en als een nefaste onderneming. Hij twitterde op 22 juli 2018: Onderwijs op maat van het kind" is zowat de grootst mogelijke stoplap in onderwijsland. * Het bestaat nergens echt en is dus utopisch, * het komt in de praktijk vaak neer op onderwijs onder de maat, en * het ondergraaft de essentie van onderwijs, nl. het idee van vorming. En toch wordt 'onderwijs op maat' meer dan ooit gepromoot door de grote onderwijskoepels.
Van den Broeck stelde op 3 december 2019 in de krant De Morgen: De individualisering van het onderwijs is doorgeslagen en werkt de niveaudaling in de hand. De visie die sinds de jaren 90 steeds meer dominant werd is het constructivisme, met als kenmerken: nadruk op zelf-ontdekkend leren, op welbevinden als voorwaarde voor leren, op zogenaamde 21ste eeuwse vaardigheden, het relativeren van kennis, en vooral het onder onderwijskundigen nog erg populaire idee dat onderwijs zoveel mogelijk geïndividualiseerd moet worden. Er is nochtans wetenschappelijk ondubbelzinnige evidentie dat het precies leerkrachten zijn die deze visie koesteren en in de praktijk brengen, die ook zwakkere leerresultaten boeken bij hun leerlingen. Dit is niet zo verwonderlijk: als differentiatie verder gaat dan ervoor zorgen dat zoveel mogelijk leerlingen de gemeenschappelijke doelen halen, wordt onderwijs op maat algauw onderwijs onder de maat. Dan is de neiging immers sterk om ook de doelen te gaan afstemmen op (de zwakte van) de leerling. Een meer ingrijpende verandering heeft er zich sinds decennia in het onderwijs niet voorgedaan, en waarschijnlijk met desastreuze gevolgen.
Greg Ashman schrijft over UDL: UDL is a complicated way to teach. It involves giving multiple representations of the same information to students which they then choose from. Students also choose to work collaboratively or individually. And they decide how to demonstrate their learning through written work, a video, a poster or some other means. UDL vertoont veel gelijkenis met het inspelen op individuele leerstijlen, controversieel tot en met.
3. Gedigitaliseerd gepersonaliseerd leren en gedigitaliseerde instructie
Kritische profs Larry Cuban & Justin Reich over beloftes digitaal leren
Het GO! schrijft in de Poolstervisie euforisch: Het GO! begon samen met het Britse bedrijf Century Tech in 2017 met de ontwikkeling van een eigen digitaal leerplatform, GO! IXZO. Daar zetten leerkrachten hun leerstof op, bijvoorbeeld met instructiefilmpjes en oefenmodules op verschillende niveaus.
Prof. Larry Cuban is behoorlijk kritisch over de opkomst van de industrie van gepersonaliseerd leren. Volgens Cuban is de bewijslast voor de effectiviteit van personalized learning in termen van studiesucces dun. Er zijn volgens hem weinig onafhankelijke studies naar adaptieve programmas beschikbaar. (Research Counts for Little When It Comes to Adopting Personalized Learning)
Beleidmakers zijn enthousiast, investeren fors in nieuwe technologie en proberen leraren te overtuigen om the new technological fad binnen het onderwijs toe te passen.
Ben Herold schreef in Education Week, October 18, 2016: The pushers of computer-based instruction want districts to buy products and then see if the product works. Students and teachers are being used for marketing research, unreimbursed research. Districts are spending money based on hype and tests of the educational efficacy of an extremely narrow range of products as if this is a reasonable way to proceed in this era of extreme cuts in budget.
Beslissingen worden genomen op basis van onderzoek van producenten/leveranciers. Onderwijsmensen kijken vaak naar effectiviteit in de zin van testscores. Onderzoek naar de effectiviteit van die nieuwe aanpakken wijzen echter niet op hogere leerresultaten. Dit heeft veel scholen echter niet ervan weerhouden om fors te investeren in laptops, tablets en programmas.
Justin Reich wijst ook in A Failure to Disrupt: Why Technology Alone Cant Transform Education (9 oktober 2020) op een aantal dilemmas. We vermelden er twee.
The second dilemma is the EdTech Matthew Effect (Mattheus-effect): As we have seen in tragic ways throughout the pandemic, learning technologies tend to be most useful for affluent students with the financial, social, and technical resources to take advantage of new innovations. New technologies typically widen educational disparities rather than closing them.
A third issue is that learning requires feedback, but technology designers are only good at evaluating human performance in domains where correct answers are highly structured. Computers can identify the correct answer to a math problem or even a correctly-pronounced word, but they cannot identify whether an essay shows a student effectively reasoning from evidence.The Trap of Routine Assess-ment observes that many education technologies rely on automated assessments, but computers cant assess many of the most important things that our students learning.
4 Kernideeën van Poolster-visie-2030
Onderwijs van de toekomst : de samenleving evolueert immers continu
De samenleving evolueert continu. Een school is immers niet langer alleen dat stenen gebouw, waarbinnen via vaste tijdskaders wordt lesgegeven. In de visie van het GO! is ze in de eerste plaats een dynamische leer- en leefgemeenschap, met een open blik op de wereld. Bij het GO! maken we ons nu al klaar voor het onderwijs van de toekomst. In het strategisch plan GO! 2030 stellen we daarom onze poolstervisie centraal. We vormen de favoriete leergemeenschap, voor iedereen gepersonaliseerd, spiegel en bouwsteen van de samenleving.
Leerproces op maat van elke leerling
Met onze poolstervisie willen we als GO! een antwoord bieden op een almaar toenemende maatschappelijke diversiteit en werken we aan onderwijskwaliteit voor elke lerende. We stemmen leeromgevingen af op individuele verschillen en ondersteunen elk leerproces op maat. We leren leerlingen en cursisten om (geleidelijk aan) zélf de regie over eigen én gezamenlijke leerprocessen te nemen.
Gepersonaliseerd betekent dat leerlingen voldoende zelfregulerende vaardigheden ontwikkelen, om hun leerproces en het samen leren richting te geven. Zo worden ze de influencers van hun leren!
De ondersteuning van zelfregulerend leren blijkt een van de meest wetenschappelijk onderbouwde praktijken (?) om leerwinst te verhogen. De lerende neemt in dit proces een heel actieve rol op. Hij of zij is verantwoordelijk voor het deelnemen aan de lesactiviteiten, ervaringen en kansen, en bepaalt stap voor stap mee het leerproces. Zelfregulering verwijst naar een reeks specifieke vaardigheden die leerlingen steeds beter toelaten een eigen traject vorm te geven.. Hij of zij is verantwoordelijk voor het deelnemen aan de lesactiviteiten, ervaringen en kansen, en bepaalt stap voor stap mee het leerproces.
Flexibele leertrajecten en leertijden
Vanuit een duidelijke behoefte bij de lerende, evolueren we naar flexibele leertrajecten. In het basisonderwijs bijvoorbeeld, zien we dat sommige scholen al experimenteren met multileeftijdsklassen, waarbij leerlingen in graadklassen samenzitten en ondersteuning op maat krijgen. Andere scholen werken met flexibele niveaugroepen voor bepaalde ontwikkelingsdomeinen, zoals rekenen en taal. Daarbij worden vergaande vormen van binnenklasdifferentiatie, teamteaching en de principes van Universal Design for Learning (UDL) toegepast.
In de Tijd van 3 maart j.l. lezen we i.v.m. deze nieuwe werkwijze :In het Technisch Atheneum Halle van directeur Maggy Vankeerberghen wordt dit als dé toekomst gezien. Haar eerste graad werkt in een klasgroep van 80 leerlingen. Ze zitten samen in één klaslokaal met verschillende zones voor verschillende werkvormen. Schoolboeken hebben ze niet meer, wel een laptop. Ook de opdeling in lesuren is grotendeels geschrapt: een week lang wordt rond een thema of project gewerkt, gekoppeld aan opdrachten die de leerlingen in hun eigen tempo afwerken. Ze combineren algemene vakken als Frans, Nederlands, geschiedenis en wiskunde.
Teamonderwijs, klas- en schooloverstijgend
De kernteams werken samen - in dynamische werkvormen zoals co-teaching, vaak ook over de leerjaren en vakken heen. De teams zijn leerlinggeoriënteerd. Gecostuurd en sociaal gestuurd leren houden in dat verband in dat lerenden hun kennis construeren samen met anderen en met de onderwijsprofessionals. Ze werken trouwens niet enkel in de klas en op school met elkaar samen, maar ook schooloverstijgend.
Leren langs digitale weg
Het GO! zet maximaal in op blended learning: een combinatie van online en offline leren. Om dergelijke innovatie te ondersteunen, begon GO! samen met het Britse bedrijf Century Tech in 2017 met de ontwikkeling van een eigen digitaal leerplatform, GO! IXZO. Daar zetten leerkrachten hun leerstof op, bijvoorbeeld met instructiefilmpjes en oefenmodules op verschillende niveaus
Andere infrastructuur
We staan voor een ruimtelijke transformatie. Zo denken scholengroepen en onderwijsinstellingen na over aanpassingen aan interieur en indeling, herbestemmingen en innovatieve gebouwen, ruimtes waar je op verschillende manieren kan leren.
Onderwijsprofessionals coachen het leren
Het curriculum blijft de context waarbinnen we gepersonaliseerd samen leren waarmaken. Leraren vertalen daarbij de eindtermen naar specifieke en meetbare leerdoelen op het niveau van de lerenden. Pas wanneer lerenden zich bewust zijn van specifieke leerdoelen, kan hun zelfregulering vorm krijgen. GO! onderwijsprofessionals zijn curriculum-experts met diepgaande kennis van de doelen en de vakkennis die daarvoor nodig zijn. Ze zijn ook pedagogisch-didactische experten met diepgaande kennis over het leren en de ontwikkeling van de lerende.
5.Commentaar
Elke school mag eigen koers bepalen!??
Het GO! opteert duidelijk voor een revolutionair schoolproject, een ware cultuuromslag. Het verbaast ons wel dat het GO! tegelijk stelt dat elke school zelf zijn eigen karakter en evolutie moet bepalen. We lezen: Het GO! schuift trouwens niet één specifiek schoolmodel naar voren, maar ziet de traditionele en de toekomstgerichte benadering van school als uitersten op een continuüm, een innovatief spectrum. Daarbinnen kunnen scholen zichzelf positioneren en continu verder evolueren. De bedoeling is om zelf richting te geven aan hoe je hier als school kan in evolueren.
Het GO! dringt naar eigen zeggen geen pedagogische aanpak op, maar stelt tegelijk dat de scholen moeten evolueren in de richting van de Poolstervisie; veel keuze hebben de scholen blijkbaar niet. Het doet ons denken aan de opstelling van de koepel van het katholiek onderwijs die ook voortdurend uitpakt met de vrijheid en autonomie van de scholen en leerkrachten, maar ook nog met het recent ZILL-project een perspectiefwisseling, een pedagogische aanpak oplegde.
Ontscholingsdruk neemt nog toe
De voorbije decennia werd ons onderwijs voortdurend geconfronteerd met tal van rages en hypes die ver afstonden van de onderwijspraktijk, van de vaste grammatica van schools onderwijs, en van de visie van de praktijkmensen. Telkens werd gepleit voor perspectiefwisselingen/cultuuromslagen. Ze leidden tot een aantasting van onze sterke Vlaamse onderwijstraditie.
De ontwerpers van allerhande modes en nieuwlichterij werken veelal met simpele en halve waarheden die als wondermiddel, als makkelijk toepasbaar en veel belovend voorgesteld worden. Veel van die rages hanteerden een simplistisch en tegelijk gecompliceerd vakjargon, en trokken zo rookgordijnen op die de afstand tussen spreken en doen, tussen theorie en klaspraktijk deden toenemen.
Veel onderwijshypes bleken achteraf geen praktijktheorieën te zijn, omdat ze niet vertrokken van de complexe realiteit en de basisgrammatica van schools onderwijs. Denk maar aan constructivisme, onderwijs op maat van elk kind, inclusief onderwijs, competentiegericht onderwijs, leerlandschap, leerstijlen, totaliteitsonderwijs ... Die hypes lokten veel lippendienst en verzet uit vanwege de praktijkmensen, en bleken overigens ook moeilijk realiseerbaar.
In de context van het debat over de nieuwe leerplannen/eindtermen laaide in 2014-2016 de neomanie in Vlaanderen weer op. In de aanloop van de nieuwe eindtermen verschenen in de periode 2014-2016 een zevental rapporten als De nieuwe school in 2030 van 2014, het VLOR-advies-2015, het rapport over het populistische eindtermendebat Vanlerensbelang -2016,die alle aanstuurden op een pers-pectiefwisseling, een cultuuromslag. In de Poolstervisie en in ZILL treffen we veel van die ideeën aan.
In de publicatie De Nieuwe school in 2030, Hoe maken we leren en werken aantrekkelijk? een gezamenlijk project van kopstukken van het Departement Onderwijs, VLOR & KBS, werd uitvoerig geschetst hoe een school er in de toekomst als een learning park moet uitzien. We lazen o.a.: Het leer- en ontwerplab schetst een ander toekomstbeeld. Echt aansluiten bij de diversiteit van kinderen en jongeren kan maar als ze ook zelf de regie kunnen voeren en stuurlui kunnen zijn van hun eigen leren.
In een Learning Park zullen de kinderen gecoacht worden om hun eigen leertraject aan te sturen in de richting van de competentieniveaus die ze nodig hebben en willen halen. Op een gewone dag kunnen leerlingen gedurende enkele uren in een vaste leergroep bijvoorbeeld talen en wiskunde leren, maar het grootstedeel van de dag zijn ze bezig met projecten waarin ze hun competenties actief ontwikkelen. Enzovoort.
Het GO! begon samen met het Britse bedrijf Century Tech in 2017 met de ontwikkeling van een eigen digitaal leerplatform, GO! IXZO. Het GO! verwacht hier o.i. al te veel heil van. In punt 3 plaatsten we een aantal kritische bedenkingen. n het verleden verwachtte men veel heil van nieuwe technische middelen en van het gebruik van ICT in het bijzonder. Tot nog toe vielen die verwachtingen tegen. Sommigen stellen zelfs dat daardoor het onderwijsniveau eerder is gedaald. We vrezen dat ook van het Century Tech-project al te veel heil wordt verwacht.
Merkwaardige stellingen over ons onderwijs in VLOR-memorandum van april 2019 : vertegenwoordigers koepels e.a. formuleren al kritiek op verwachte wending in onderwijsbeleid, verhogen van lat en centrale toetsen, afzwakking M-decreet, hogere eindtermeneise
Merkwaardige stellingen over ons onderwijs in VLOR-memorandum van april 2019
De VLOR nam toen al afstand van de kritiek op de aantasting en 'aantasters' van de kwaliteit van het onderwijs (onderwijsexperten, onderwijskoepels ...) en op pleitbezorgers van het verhogen van de onderwijslat, het invoeren van centrale toetsen, het dringend aanpassen van het M-decreet in de minder radicale richting, ...
*VLOR negeerde in verleden steeds de niveaudaling en minimaliseerde die nog steeds in VLOR-memorandum van april 2019 :De Vlaamse 15-jarigen beschikken over uitstekende competenties lezen, cijferen, wetenschap en behoren tot de wereldtop. Dit zegt iets over kwaliteit van het secundair. maar ook van het basisonderwijs.
*Iedere lerende heeft recht op kwaliteitsvol onderwijs. Dit recht reikt verder dan ambitieuze onderwijsdoelen en ZEKER DAN CURRICULUMDESIGN DOOR DE OVERHEID.V LOR formuleerde toen al kritiek op aangekondigde nieuwe eindtermen & op hoger leggen van de lat door overheid.
*De VLOR ziet toenemende spanning tussen meetbaarheid, controleerbaarheid, en communiceerbaarheid van de leerresultaten en de specifieke vormingsdoelen die de school vooropstelt. De VLOR bekritiseerde de toenemende vraag naar de invoering van centrale toetsen, dezelfde voor alle scholen, ...
*De VLOR opteerde voor een meer radicale structuurhervorming s.o., voor heel brede eerste graad en meer gemeenschappelijkheid in de zin van aso-isering van de eerste graad (ten koste o.i. vooral van tso.bso) ... De reactie op de afgezwakte structuurhervorming luidt nu :
De verschillen in leerresultaten en schoolloopbanen van leerlingen in het Vlaamse basis- en secundair onderwijs zijn nog steeds te verklaren op basis van achtergrondkenmerken, nl. migratie- of socio-economische status (SES). De VLOR negeert nog steeds de factor intellectuele aanleg en wekt ten onrechte de indruk dat het onderwijs zomaar de milieu-invloed - minder stimulering thuis, niet spreken van Nederlands thuis ... -kan wegwerken.)
VLOR: Fenomenen zoals watervallen (waterval of eerder vlotte heroriëntering), een al te lage doorstroom naar het hoger onderwijs, spijbelgedrag en ongekwalificeerde uitstroom zijn zeer opvallende gevolgen van deze ongelijke onderwijskansen. In al deze fenomenen zijn jongeren die scoren op SES-indicatoren oververtegenwoordigd.
Het beleid voor gelijke onderwijskansen (GOK) boet in aan kracht en aan impact, zowel bij de overheid als bij de scholen. Het punt staat veel minder prominent op de beleidsagenda zowel van de overheid als van de scholen dan in het begin van de jaren 2000
(De de structuurhervormingsplannen van commissie-Monard-2009, de koepel katholiek onderwijs ... waren inderdaad radicaler; gelukkig werden ze wat afgeslankt.
VLOR: Het gelijke onderwijskansenbeleid stimuleert onderwijsinstellingen om een structureel! beleid uit te werken dat resulteert in concrete doelen: een participatie van 100% aan het kleuteronderwijs,
maximale ontplooiing in het basisonderwijs door ontwikkelingsgericht (!) en geïntegreerd (!) werken, meer positieve studiekeuzes in het secundair onderwijs
VLOR-memorandum april 2019 stuurt in functie van gelijke/optimale onderwijskansen aan op "maximale ontplooiing in het basisonderwijs door (meer) ontwikkelingsgericht (!) en geïntegreerd (!) werken" cf. ZILL-visie katholiek onderwijs.
Precies twee zaken die haaks staan op degelijk onderwijs en op optimale leerkansen. Ook ZILL pleitte voor de invoering van ontwikkelingsgericht onderwijs in het lager onderwijs zoals in het kleuteronderwijs & in de ontwikkelingsdoelen.
*VLOR-memorandum over M-decreet en inclusief onderwijs pleitte voor radicalere inclusie i.p.v gevraagde aanpassing/minder radicale inclusie
VLOR: Het M-decreet zette een vernieuwing op gang. Dit is een eerste stap op weg naar inclusief onderwijs. Er is nood aan een verder consequent doordenken van inclusie op alle onderwijsniveaus: basis- en secundair onderwijs, hoger onderwijs en levenslang leren.
KLASSE en Cor Meijer maakten in december j.l. nog propaganda voor meer radicaal inclusief onderwijs = radiale individualisatie= totale ontwrichting van effectief onderwijs. Ook VLOR-memoradum & standpunt ond.koepels in 2015
KLASSE en Cor Meijer
maakten in december j.l. nog propaganda voor meer radicaal inclusief onderwijs
= radiale individualisatie= totale
ontwrichting van effectief onderwijs
In het regeerakkoord lezen we omtrent de bijsturing van het M-decreet: We schaffen
het M-decreet af en voeren een begeleidingsdecreet voor kinderen met zorgnoden
in. De doelstellingen ervan geven we voortaan een pragmatische en realistische
invulling: buitengewoon onderwijs indien nodig, inclusief onderwijs indien
mogelijk. Het buitengewoon onderwijs blijft voor veel leerlingen met speciale
noden het meest geschikt om hen de best mogelijke omkadering te bieden. Gelet
op de grote deskundigheid, blijven we het Buitengewoon Onderwijs een
volwaardige plaats in het onderwijsaanbod geven. We versterken de kwaliteit.
Kyra Fastenau die voor Klasse al een tijdje het M-decreet
opvolgt, heeft het regeerakkoord en de beleidsverklaring van minister Weyts
blijkbaar niet aandachtig gelezen. Zij
stuurt in Geslaagd inclusief onderwijs vraagt grote stappen van 3 december j.l. aan op radicaal inclusief
onderwijs.
Fastenau: Het M-decreet was
een eerste poging om ons onderwijssysteem inclusiever te maken. Binnenkort komt
er een nieuw begeleidingsdecreet voor in de plaats, en er is debat over welke
richting dat moet uitgaan. Op termijn moeten alle leerlingen kwalitatief
onderwijs in hun eigen omgeving krijgen, samen met leeftijdsgenoten. Hoe
realiseer je dat ambitieuze doel? Ik vroeg het aan Cor Meijer, directeur van
het European Agency for Special Needs and Inclusive Education (EASNIE).
10-jarige
inclusieleerling met niveau derde kleuter met leeftijdsgenoten in 4de
leerjaar!??
Meijer: Inclusief onderwijs betekent dat elke leerling
kwalitatief onderwijs volgt in zijn eigen omgeving, samen met
leeftijdsgenootjes (dus in zelfde klas). Lange busritten naar
speciale scholen of internaten, dat is niet meer van deze tijd. We moeten de
zorg naar de leerling brengen, niet de leerling naar de zorg. (Commentaar: dus
ook 10-jarige inclusieleerling met een
niveau derde kleuterklas moet optrekken
met medeleerlingen in het vierde leerjaar!??)
Buitengewoon
onderwijs afschaffen!?,
Meijer: Zolang het buitengewoon onderwijs een uitweg
blijft, stimuleer je gewone scholen niet om écht in te spelen op diversiteit.
Als je vertrekt van het idee dat wie anders is ook naar een andere school
moet, kantelen de dominosteentjes al snel richting het buitengewoon onderwijs.
Maar ook gewoon onderwijs afschaffen
Voor landen werk kunnen maken van inclusief onderwijs,
moeten ze eerst een reflectieoefening doen. Hoe gaat hun onderwijssysteem om
met diversiteit? In een onderwijssysteem dat erg homogeen is georganiseerd, krijgen
die natuurlijke verschillen tussen leerlingen onvoldoende plaats. Wil je
inclusief onderwijs haalbaar maken, dan
moet je afscheid nemen van organisatievormen die weinig ruimte laten voor
diversiteit, zoals jaarklassen, zittenblijven en vroege selectie. Leerlingen
van dezelfde leeftijd heterogeen groeperen werkt het best. Om inclusie echt te
doen slagen, moet het hele onderwijssysteem veranderen.
Reactie van prof. Wim Van den Broeck
Cor Meijer wordt voorgesteld als een man met een helikopterperspectief. Dit is geen
helikopterperspectief, maar de opvatting van iemand met een radicale visie op
inclusie. Dat mag natuurlijk, maar het is niet deze visie die landen en
regios, zoals Vlaanderen, dichter zal brengen bij een meer inclusief
onderwijs, integendeel, de radicaliteit ervan stoot eerder af.
Wat we hier voorgeschoteld krijgen is een visie die wel
sterk overeenkomt met wat er in de general comments(GC) staat bij het
VN-verdrag. Waar het VN-verdrag zelf nog heel wat interpretatieruimte open
liet, is dat in de GC niet meer het geval. Ook daar wordt, net als in dit
betoog van Meijer, zeer duidelijk dat dit inclusieconcept meteen een hele rits
van onderwijsopvattingen impliceert die op zn zachtst uitgedrukt erg controversieel
zijn en haaks staan op wat door vele anderen als goed onderwijs wordt gezien.
Men bepleit een radicaal ander onderwijsconcept waarbij
uitgegaan wordt van de natuurlijke verschillen tussen kinderen. Het
jaarklassensysteem moet er dan aan geloven, een systeem echter dat universeel
wordt toegepast en gezorgd heeft voor de hoge kwaliteit van het onderwijs in
vele landen. Uitgaan van diversiteit wordt als iets positiefs voorgesteld, maar bij nader inzien blijkt het niets anders
te zijn dan een hyperindividualistisch
onderwijsconcept, wat in de praktijk
vaak leidt tot heel wat leerlingen met
allerlei exclusieven(labeltjes, aparte maatregelen, etc.). Het relativeren,
dus minder belangrijk maken, van leerprestaties
ten voordele van meer nadruk op
welbevinden is een simplistisch recept.
De verzekering die Meijer ons denkt te kunnen geven, nl. dat
deze radicale ommekeer niet hoeft gepaard te gaan met een
algemene kwaliteitsdaling overtuigt niet
meer nadat we de onderwijskwaliteit in vele
landen hebben zien dalen, precies door het
toepassen van dit recept. Het moet Meijer ongetwijfeld ontgaan zijn dat
er sinds kort een nieuwe wind waait in
onderwijsland, waarbij onderwijskundigen
de waarde van degelijk klassikaal
onderwijs opnieuw weten te waarderen.
In een dergelijk onderwijs is er zeker ook plaats voor een meer realistisch concept van
inclusie, maar dan een waarbij gebleken kwaliteitskenmerken niet zomaar
overboord worden gegooid.
Reactie van Raf Feys:
niet enkel buitengewoon, maar ook gewoon
onderwijs afschaffen!?
Het verwondert me ten zeerste dat de Klasse-redactrice de
indruk wekt dat de bijsturing van het M-decreet
de richting moet en zal uitgaan van meer
radicaal inclusief onderwijs, en in die context een propagandist van radicaal inclusief onderwijs
Cor Meijer uitnodigde voor een
interview. Volgens Meijer vereist inclusief
onderwijs niet enkel het afschaffen van
het buitengewoon onderwijs, maar
tegelijk ook het afschaffen van het gewoon
onderwijs, van de basisgrammatica van gewoon en effectief onderwijs: We moeten afscheid
nemen van organisatievormen die weinig
ruimte laten voor diversiteit, zoals
jaarklassen, zittenblijven en vroege selectie.
Leerlingen van dezelfde leeftijd heterogeen
groeperen werkt het best, daar is het EASNIE van overtuigd.
Meijer staat niet alleen met zijn opvatting. Ook andere
voorstanders van radicaal inclusief onderwijs
poneren dat inclusief onderwijs niets minder dan het afschaffen van de basisgrammatica van
klassiek (én effectief!) onderwijs vereist: m.a.w. radicaal geïndividualiseerd onderwijs
In het Unesco-rapport A guide for ensuring inclusion and equity in
education van 2017 wordt even[1]eens gesteld:
Inclusief onderwijs vereist een totaal geïndividualiseerd
leerproces vereist waarin elke leerling
can work at his own pace and in his own way
met de leerkracht als coach.
Ook volgens prof. Geert Van Hove, hét Vlaams boegbeeld van inclusief onderwijs, vereist
inclusief onderwijs een totale
omwenteling: Inclusie gaat niet om het
toevoegen van iets bij een onveranderbaar geheel, maar over een totaal herdenken van het
schoolgebeuren, om ecologische
aanpassing van curriculum, didactiek en
instructie (Inclusief onderwijs, Impuls, maart
2005). In de PANO-uitzending van 28
maart 2018 pleitte ook prof. Martin Valcke
De Vlor-platformtekst van 2005 stelde eveneens: Inclusief onderwijs staat haaks op het
huidige leerstofgerichte karakter
van het onderwijssysteem. Het onderwijs
moet ook bereid zijn zich aan te passen aan
de behoeften van elke leerling in plaats van de
leerling te dwingen zich aan te passen.
In het Vlor-memorandum van
april 2015 stuurden de Vlor-kopstukken eens te meer aan op radicaal
inclusief onderwijs: Het huidige model
van inclusief onder[1]wijs ligt onder vuur
van internationale organisaties. Het
maatschappelijke denken over inclusie reikt
veel verder dan het huidige model dat wordt uitgetekend door het M-decreet.
Het M-decreet is maar een eerste stap op
weg naar inclusief onderwijs.
Ook de koepels van de onderwijsnetten en van de CLBs pleitten in februari 2015 nog euforisch
voor meer inclusief onderwijs. De
koepels sloten zich zonder meer aan bij
het VN-verdrag dat stelt dat een kind
een bijna absoluut recht heeft op inclusief
onderwijs. Ze poneerden dat inclusief onderwijs een radicale shift in het denken van de
praktijkmensen vereist. Voortaan mag de vraag niet meer zijn wat is er mis met deze leerling, maar hoe
moet de school zich aanpassen aan deze
leerling. Er zullen dus ook leerlingen
zijn voor wie het niet mogelijk is om
het gemeenschappelijk curriculum te volgen.
Voor hen wordt een individueel, aangepast curriculum uitgetekend. Het
gaat hier om maatwerk, volgens de onderwijsbehoeften van deze specifieke leerling. De (inclusie)leerling heeft gewoon
een specifieke onderwijsbehoefte. De vraag wordt dus: Wat heeft deze leerling nodig om in deze school
de leerplandoelen te
bereiken.
Conclusie
Het verwondert ons dat Klasse in het perspectief van de herziening van het M-decreet uitpakt
met de radicale visie van Cor Meijer. De
bijsturing van het M-decreet belooft nog
een moeilijke klus te worden.
Volgens Unesco (en ook VN) vereist echt inclusief onderwijs een radicaal geïndividualiseerd leer-proces: elke leerling âcan work at his own pace and in his own way, dus: quasi nergens echt inclusief onderwijs. Totale ontscholing vereist.
Volgens Unesco (en ook VN) vereist echt inclusief onderwijs een radicaal geïndividualiseerd leer-proces:
elke leerling can work at his own pace and in his own way, dus: quasi nergens echt inclusief onderwijs. Totale ontscholing vereist.
Spaanse niet-gouvernementele organisaties vroegen
het VN-Comité van het Verdrag Rechten Personen met een Handicap (VRPH) te onderzoeken of Spaanse scholen
systematisch en op grote schaal artikel 24 van het VRPH schenden, waarin het
recht op inclusief onderwijs staat.
Het VN-comité stelde in zijn rapport van 4 juni 2018
vooreerst dat Spanje nog te veel
kinderen en jongeren met verstandelijke beperkingen, gedragsproblemen door ADHD
en stoornissen in het autismespectrum nog te vaak naar scholen voor speciaal onderwijs stuurt:
zon 20%. Dit is volgens het comité tevens in strijd met de Spaanse wet, waarin
het recht op inclusief onderwijs wordt erkend en dus gewaarborgd moet worden.
Scholen moeten aanpassingen doen, opdat alle kinderen onderwijs kunnen volgen
op reguliere scholen.
Het VN-comité stelde wel vast dat het aantal
inclusieleerlingen is toegenomen, maar
de kritiek luidt dat zelfs die leerlingen geen echt inclusief onderwijs
genieten, maar veelal uitgesloten worden
van het gewone lesgebeuren en met aparte taken bezig zijn in aparte klassen of
bij inclusie in gewone klassen.
Inclusieleerlingen krijgen volgens het comité ook in gewone
klassen nog veelal een apart curriculum; ze
nemen dus niet echt deel aan de
gewone lessen voor rekenen, taal Ze krijgen er aparte taken die veelal zelfs geen verband houden met de gewone
les. Ook dit is volgens het comité in
strijd met het VN-verdrag. We citeren: Students with disabilities,
particularly those with intellectual or psychosocial disabilities, who attend
mainstream schools con-tinue to be separated from their classmates, who view
their presence in the classroom as an exception. The Committee observed that in
the majority of cases where students with disabilities were taught in ordinary classrooms
in ordinary schools, they were usually given work that was different from that
given to the rest of the students and that was not necessarily related to the
lesson, reinforcing their exclusion, denying their right to an inclusive and
quality education.
Volgens dit rapport geniet Maxim met Down in het vierde
leerjaar van de school in Schoten ook geen echt inclusief onderwijs omdat hij
meestal niet participeert aan de gewone lessen en taken, maar apart les krijgt.
En ook onze ondersteuningsnetwerken deugen volgens dit rapport niet.
Een andere merkwaardige kritiek luidt dat er grote
verschillen zijn tussen het leerplan op gewone scholen en het leerplan op
scholen buitengewoon onderwijs. The Committee also observed that the
legislative framework allows the mainstream and special education systems to
coexist with different educational standards. As a result, pupils with
dis-abilities can find themselves left by teachers and the administration in a
setting that offers very poor or very few prospects for the pupil and for his
or her performance.
Het comité betreurde eveneens dat een medisch model nog dominant aanwezig
is. Een andere kritiek slaat op de willekeur bij de diagnose van de problemen
van kinderen met een handicap. Dit werkt volgens het comité discriminatie in de
hand op grond van handicap - en dit op alle onderwijsniveaus, in de handelingen
van de leerkrachten, en in juridische
procedures.
Voor de diagnose en
de toelating tot het gewoon onderwijs zijn er ook geen duidelijke procedures en
afspraken en dat leidt tot a range of different practices with regard to the
profile of the profes-sionals involved and the methods applied.
We lezen: There are no clear guidelines on how to conduct
an assessment.This disparity has serious consequences for the children
concerned; generally speaking, it is very difficult to challenge the initial
diagnosis or to have it reviewed. We lezen
verder ook: In practice, the Committee observed that the identification
and assessment of the pupils educational needs are still undertaken at the
initiative of the professional (leerkrachten) involved.
Het VN-comité stelt ten slotte dat inclusief onderwijs een
totale transformatie van het gewone onderwijs vereist - doorgedreven differentiatie e.d., en dat die
transformatie nog niet heeft plaatsgevonden: The Committee took note of
initiatives to move towards educational inclusion. These come in addition to
existing mechanisms and practices but have not led to any major transformation
in the education system. It appears that the difficulties pupils with
disabilities encounter are resolved on an ad hoc basis. In most cases, the
future of a student with disabilities depends on the will of his or her parents
and that of the administrative, educational and inspection personnel involved,
rather than on the realization of his or her right to an inclusive and quality
education. Dit zijn de belangrijkste conclu-sies uit het rapport van het
VN-comité.
Commentaar
De kritiek op het inclusief onderwijs in Spanje is verre van
uniek. In rapporten over de toestand in andere landen treft men steeds dezelfde
kritieken aan. Geen enkel land slaagt er volgens de bezoe-kende VN-comités in
echt inclusief onderwijs te bieden.
In het VN-verdrag wordt het recht op inclusief
onderwijs nogal vaag beschreven - b.v.
ook in een passage in termen van recht op passend onderwijs. Maar we merken dat de VN- inspectiecomités, in rapporten van Unesco-rapporten, Vlaamse inclusie-hardliners,
de Vlaamse rechter omtrent Maxim met Down in Schoten dit VN-verdrag radicaal en eigenzinnig
interpreteren. Dit is precies het gevaar
dat verbonden is met de ondertekening van zulke verdragen. Dat is ook de reden
waarom sommige landen dit verdrag niet ondertekenden.
Unesco-rapport over
inclusie van 2017 : radicaal geïndividualiseerd leerproces vereist
In 2017 publiceerde ook de Unesco een nieuw rapport over
inclusief onderwijs: A guide for ensuring inclusion and equity in
education. Ook volgens dit rapport was
er in de meeste landen nog geen sprake van echt inclusief onderwijs. En ook volgens Unesco vereist echt inclusief
onderwijs een totaal ander onderwijsconcept, een totaal geïndividualiseerd
leerproces waarin elke leerling can
work at his own pace and in his own way met de leerkracht als coach.
Net zoals in tal van VN-evaluatierapporten betreurde de
Unesco dat nog weinig of geen landen
kiezen voor echt inclusief onderwijs: inclusive schools in mainstream settings
(inclusieleerlingen dus in gewone klassen). In veel landen werkt men nog met
special classes in integrated schools: veelal zitten inclusieleerlingen in
aparte & kleine klasjes binnen gewone scholen zoals in Finland, Italië
e.d. In Vlaanderen werd vóór invoering van de wet van 1970 in 1974
ook grotendeels zo gewerkt. Maar volgens de Unesco zijn dergelijke aparte
klasjes geen vorm van echte inclusie, maar van segregatie.
Daarnaast wordt volgens de Unesco ook nog al te vaak gewerkt met education for these
children in different settings: special schools = aparte scholen voor
buitengewoon onderwijs. In landen met een lage bevolkingsdichtheid kan/kon men
zon scholen moeilijk organiseren, maar wel in Vlaanderen, Nederland ...
Volgens Unesco (en ook VN) vereist echt inclusief onderwijs
dus een radicaal geïndividualiseerd leer-proces: elke leerling can work at his
own pace and in his own way. We lazen: Zolang men leren eng en klassiek definieert als de verwerving van kennis die aangeboden wordt door de leerkracht, worden
scholen opgesloten in strak georganiseerde curricula en
onderwijsaanpakken. In sterk contrast
hiermee gaan inclusieve curricula uit van de veronderstelling dat leren plaats
vindt wanneer elke leerling actief betrokken is en zelf de leiding neemt in het
zinvol maken van zijn specifieke ervaringen. Vanuit die nieuwe visie krijgt de
leraar de rol van begeleider die het engagement en het leren van de lerende stimuleert.
De Unesco voegde er uitdrukkelijk aan toe dat men zon echt
inclusief onderwijs ook niet kan bereiken door voor de begeleiding van de
inclusieleerlingen de aanpak in het
buitengewoon onderwijs te transporteren naar gewone klassen, en de inclusie-leerlingen aparte
ondersteuning te bieden. Aparte
ondersteuning binnen de klas deugt dus ook niet.
Als men aparte ondersteuning van inclusieleerlingen in klas
toestaat, dan merken we volgens het recente Unesco-rapport:
*dat bij het wegvallen van die ondersteuning de leerkrachten
niet weten wat ze moeten doen; *dat bovendien de scholen dan geneigd zijn om
ook voor andere leerlingen zon ondersteuning te vragen in functie van
individuele curricula. En dan krijgen we volgens de Unesco geen echt inclusief onderwijs en wordt inclusief onderwijs onbetaalbaar. Ook
het Vlaams ondersteuningsnet-werk zou dus ook door de VN en Unesco afgekeurd
worden.
Bijlage: kritiek van includie-hardliners op inclusief onderwijs in Vlaanderen in
maart 2018
Op 30 maart 2018 lazen we in de kranten: Vlaams onderwijs
moet inclusiever volgens Europees comité voor Sociale Rechten; en ook volgens
GRIP en andere hardliners. Nadat we in de PANO-reportage van 28 maart
geconfronteerd werden met het feit dat de toename van de probleemleerlingen tot
een ontwrichting van het gewoon onderwijs leidt, vernamen we een paar dagen
later dat ons onderwijs nog niet inclusief genoeg is.
Ook volgens journaliste Inge Ghijs in De Standaard gaat de
invoering van inclusief onderwijs tergend traag. In een Nederlands rapport
van het College voor rechten van de mens van december 2017 wordt eveneens
gesteld dat het Nederlands onderwijs
inclusiever moet & dat er veel problemen zijn met het zgn. passend
onderwijs.
Eens te meer stuurden de inclusie-hardliners, GRIP... niet
enkel aan op de afschaffing van het bui-tengewoon onderwijs,maar ook van het
gewoon onderwijs met zijn jaarklassen, leerplannen, instruc-tie
Ook volgens prof. Geert Van Hove, hét Vlaams boegbeeld van
inclusief onderwijs, vereist inclusief onderwijs een totale omwenteling: Inclusie gaat niet
om het toevoegen van iets bij een onveran-derbaar geheel, maar over een totaal
herdenken van het schoolgebeuren, om ecologische aanpassing van curriculum,
didactiek en instructie (Inclusief onderwijs, Impuls, maart 2005).
En ook volgens de VLOR-platformtekst van 2005 staat
inclusief onderwijs haaks op het huidige leerstofgerichte en meritocratische
karakter van het onderwijssysteem. Het onderwijs moet bereid zijn zich aan te passen aan de behoeften van
elke leerling in plaats van de leerling te dwingen zich aan te passen aan de
onderwijsstructuren en leerinhouden.
De Vlaamse actiegroep
docenten voor inclusie opteerde voor radicale inclusie van alle leerlingen ook
type 2- en type-3-leerlingen met ernstige gedragsstoornissen. Dat is volgens
hen enkel mogelijk indien elk kind in het gewoon onderwijs een eigen
leertraject kan volgen, in zijn eigen tempo en aansluitend bij zijn
mogelijkheden, behoeften en interesses.
Annelies DEspallier die als juriste
veel mocht publiceren over de draagwijdte van het VN-verdrag, stelde in Tertio:
Cru gesteld, het is volgens het VN-verdrag volstrekt aanvaardbaar dat in een
klas een leerling zijn veters leert knopen terwijl zijn klasgenoten zich over
integralen buigen. Maar dat laatste klopt niet: in het Spaans VN-rapport staat
dat inclusieleerlingen hetzelfde curriculum moeten krijgen en met dezelfde
taken moeten bezig zijn als de gewone kinderen.
Ook het M-decreet geeft eigenlijk aan scholen de bevoegdheid
en zelfs plicht om in sterke mate af te wijken van dat gemeenschappelijke
curriculum: voor individuele leerlingen doelen toevoegen of individuele
leerlingen vooraf vrijstellen van het bereiken van doelen (= dispenseren).
De tekst van het M-decreet stelt overigens letterlijk dat
inclusie de eerste optie is en dat het gaat om een totaal andere kijk op
passend en moreel verantwoord onderwijs voor leerlingen met een handicap, om
een ware cultuuromslag: Vroeger lag de klemtoon op de medische benadering,
ondertussen is deze verschoven naar de sociale benadering. De nadruk ligt nu
meer op het sociale defect, op de samenleving/school die niet is aangepast,
dan op het medische defect. De nieuwe visie op handicap ziet handicap als een
afstemmings-probleem tussen de klas- en schoolcontext en de specifieke
onderwijs- en opvoedingsbehoeften van de jongeren. Er zijn blijkbaar geen probleemleerlingen
meer, maar enkel scholen die problemen
veroorzaken.
Rector Sels lamenteert over niveaudaling, maar Leuvense profs medeverantwoordelijk, en veel Leuv. profs bestrijden nu pogingen om niveau terug te verhogen
Luc Sels (rector KU Leuven) in Trends : Wij voelen de achteruitgang van de geletterdheid en gecijferdheid van onze jeugd
Rector Sels lamenteert terecht over de niveaudaling maar vergeet dat Leuvense professoren mede verantwoordelijk zijn voor de niveaudaling, en dat ook de voorbije 2 jaar opvallend veel Leuvense professoren het voortouw namen tegen de pogingen van minister Weyts en vele anderen om terug het niveau van het onderwijs te verhogen.
Sels: Dat probleem maakt mij diep bezorgd. Wij voelen de achteruitgang van de geletterdheid en gecijferdheid van onze jeugd. Dat probleem maakt mi diep bezorgd. Dat vertaalt zich onder andere ook in een toegenomen uitval bij de studenten. Niet alleen vallen meer studenten uit, ze hebben ook meer tijd nodig om hun studie te voltooien. De vraag is ook hoelang de professoren het niveau van hun cursussen zullen kunnen behouden nu de leerlingen in ons middelbaar onderwijs alsmaar slechter scoren op internationale vergelijkende testen.
Commentaar
De voorbije decennia illustreerden we uitvoerig hoe ook professoren van de KULeuven onze sterke Vlaamse onderwijstraditie niet waardeerden en volop de ontscholing propageerden. Denk maar aan het ontplooiingsmodel dat prof. Ferre Laevers en CEGO al sinds 1976 propageren, onderwijskundigen als F. Dochy en co die volop het constructivisme en de zelfsturing propageerden - en aderen in iets mindere mate, de uitholling van het taalonderwijs waarvoor het Leuvens Taalcentrum van de profs. Kris Van den Branden, Koen Jaspaert en anderen verantwoordelijk zijn, de sociologen Nicaise e.a. en de pedagogen die een radicale structuurhervorming s.o. propageerden (cf. bv. Metaforum-standpunt van 2012) ; onderwijskundigen als prof. Roland Vandenberghe e.a. die het jaarklassensysteem wilden afschaffen, ...
Het is ook opvallend dat uitgerekend de onderwijsexperten van de Leuvense vakgroep 'Educatie en maatschappij' al vanaf het regeerakkoord het voortouw namen in de strijd tegen de plannen om precies de aantasting van de kwaliteit terug te draaien via verhogen van leerstofeisen, de invoering van centrale toetsen, het afstappen van ontscholende hypes als zelfsturing en constructivisme ...
en als alibi' aanvoeren dat Weyts en co
*de pedagogische vrijheid van de scholen en leerkrachten aan banden willen leggen.
Zo poneerde b.v. Jan Masschelein op het Leuvens Metaforum van 5 november 2020: De Vlaamse Minister van Onderwijs draagt een kapitalistische visie uit, zoals we in zijn beleidsnota 2019-2024. In die nota lezen we dat onderwijs een investering is in menselijk kapitaal. Door allerlei proeven in te richten belooft de Minister ons na te gaan of we ons Vlaams kapitaal volledig verzilveren.
De vakgroep Educatie en maatschappij' stelde ook in een drietal opiniebijdragen in de media dat de nieuwe eindtermen een aantasting betekenen van de pedagogische vrijheid van de leerkrachten. Vooral ook Orhan Agirdag nam het voortouw in de strijd tegen het (herstel)beleid. Ik illustreer dat even.
Orhan Agirdag, Joris Vlieghe, Stefan Ramaekers, Wim Van Dooren, Eline Vanassche, Joris Vlieghe op 1 april 2020 op VRT-website : Exit vrijheid, exit gelijkheid, exit kwaliteit: waarom de nieuwe eindtermen ons onderwijs in gevaar brengen.
De nieuwe eindtermen brengen de vrijheid, de gelijkheid en de kwaliteit van ons onderwijs in het gedrang. Dat stellen 5 professoren pedagogiek in deze opinie
De nieuwe eindtermen houden feitelijk in dat het grondwettelijke recht op autonomie (inrichtingsvrijheid) wordt beknot én dat de school herleid wordt tot een instrument van vooraf bepaalde kwalificaties. Hoe waardevol dit doel ook moge zijn, het betekent in de feiten wel dat de vormende betekenis van opvoeden en onderwijzen - het doorgeven van een wereld vanuit een welbepaalde visie op die wereld - in het gedrang komt.
Met de nieuwe eindtermen bepaalt de overheid zo niet alleen "wat" er geleerd moet worden (wat haar recht is), maar ook het "hoe" (???) Commentaar:de 'oude 'eindtermen en de zgn. 'Uitgangspunten bij de eindtermen-1996 en evenzeer de oude leerplannen van de onderwijskoepels legden de leerkrachten een nefaste pedagogische aanpak op. Dit is niet meer het geval met de nieuwe eindtermen. Merkwaardig is wel dat de Leuvense profs destijds niet protesteerden tegen het opleggen van een pedagogische aanpak door de overheid en de onderwijskoepels; ze participeerden er overigens aan binnen de ontwikkelcommissies voor de eindtermen en leerplannen.
Dezelfde Leuvense profs. beweren verder: De nieuwe eindtermen vormen ook een groot gevaar voor de gelijkheid - of beter - de gelijke onderwijskansen. Dit heeft onder andere te maken met het opzet van de bijgestelde eindtermen: die zijn niet opgesteld als minimale aanbodsdoelen (onderwijsdoelen waarmee alle leerlingen los van hun schoolkeuze in aanraking zouden moeten komen), maar als gedifferentieerde beheersingsdoelen. Commentaar: dat was ook niet het geval met de oude eindtermen en toen hadden de Leuvense profs hier geen problemen mee.
-----
Op 20 maart 2020 was er de aanval op de eindtermen, centrale proeven e.d. in een opiniebijdrage van de professoren Maarten Simons en Geert Kelchtermans op de Knack-website.
Ze beweerden dat de hogere eisen in de eindtermen en de invoering van centrale toetsen niet zullen leiden tot een verhoging van de kwaliteit, maar tot een afbraak ervan. Hun centrale gedachte luidt: De eindtermen worden meer en meer een tactisch beleidsinstrument voor de Vlaamse overheid om aan kwaliteitsmanagement te doen. Gecombineerd met centrale toetsen worden de eindtermen een middel om kwaliteitsverlies in het Vlaamse onderwijs weg te werken en uiteindelijk om te buigen naar winst. De eindtermen verwijzen niet langer naar de basiskwaliteit die men in alle scholen gegarandeerd wil zien, maar worden een instrument om een permanente, door de overheid aangestuurde, kwaliteitsverbetering te organiseren. Niet langer de overheid als inspecteur maar de overheid als strategisch kwaliteitsmanager. Opnieuw werd de keuze voor die extra functies nauwelijks bediscussieerd. Opnieuw zullen die functies de speelruimte voor de vrijheid van onderwijs helemaal hertekenen."
-----
-----
Op 5 april 2019 verscheen er al opiniestuk van Orhan Agirdag, Maarten Simons, Wim Van Dooren, Pol Ghesquière en Jan Masschelein in de krant De Standaard: DE KWALITEIT VAN HET ONDERWIJSDEBAT 2019
waarin de opstellers de kritiek op het kennisrelativisme van veel onderwijsexperts proberen te weerleggen en meteen al veel kritiek formuleren op de aangekondigde kentering in het onderwijsbeleid. We citeren even.
*Voor De Wever & Rutten is het simpel. De eindtermen zijn al twintig jaar hetzelfde, maar toch gaat het katholiek onderwijs achteruit. De oorzaak ligt dus bij het katholiek onderwijs: dat heeft de lat lager gelegd. Een oneerlijke gevolgtrekking. Kan het zijn dat het onderwijs op andere vlakken vooruitgaat?
* (De Leuvenaars sloten zich graag aan bij de kritiek van Lieven Boeve op de nieuwe eindtermen) Eindtermen en leerplannen lopen elkaar voor de voeten, sommige eindtermen moeten door iedereen behaald worden, andere niet. Dit verklaart allicht de vreemde reactie van Lieven Boeve van het katholiek onderwijs: met de nieuwe eindtermen ligt de lat te hoog om in het onderwijs de lat echt hoger te kunnen leggen (Later publiceerden ze opiniebijdragen over de aantasting van de pedagogische vrijheid.)
*(Ze formuleerden kritiek op aangekondigde centrale toetsen).Pedagogisch onderzoek toont aan dat de voordelen van centrale examens niet opwegen tegen de nadelen. Merk ook op dat het Vlaamse onderwijs behoorde tot de wereldtop zonder centrale examens. Een centraal examen is op het eerste gezicht een makkelijke manier om iets te doen. Maar het heeft mogelijk desastreuze gevolgen: eaching to the test kan leiden tot nivellering naar beneden
-------
Op 30 mei 2020 lanceerden de Leuvense prof. Kris Van den Branden en co in een opiniebijdrage een aanval op de expertengroep 'Toekomst onderwijs' o.l.v. Philip Brinckman. De opiniebijdrage werd ondertekend door een aantal professoren en lerarenopleider.
Op 28 mei 2020 interviewde de krant De Standaard Philip Brinckman, de voorzitter van de expertengroep Toekomst onderwijs van minister Weyts. In dit interview betreurde Brinckman o.a. de nefaste invloed van het constructivisme en kennisrelativisme zoals dit ook gepropageerd werd door onderwijskundigen en lerarenopleiders (vooral universitaire).
.
De uitspraken van Brinckman sluiten aan bij het regeerakkoord en bij de beleidsverklaring van minister Weyts. Daar lezen we o.a.: We werken aan de opwaardering van het aspect kennis, naast vaardigheden, attitudes en persoonlijkheidsvorming.
In een scherpe reactie op Brinckmans kritiek publiceerde de Leuvense prof. Kris Van den Branden op 30 mei zijn ontkennings- en apologiebrief Directe instructie zaligmakend? Hij ontkende en onrechte dat hij, een aantal onderwijskundigen, lerarenopleiders en onderwijsbegeleiders ... ooit het constructivisme, zelfontdekkend leren en kennisrelativisme gepropageerd hadden. . Van den Branden en draait de rollen om. Niet Van den Branden en co propageerden een eenzijdige visie, maar Brinckman en co.
--------
Ook het tijdschrift Impuls (voor onderwijsbegeleiders) dat in het verleden mede de ontscholing propagandeerde, is de koerswijziging niet genegen en Roger Standaert e.a. lamenteren over de centrale proeven e.d. Ook in het nieuwe nummer schrijft de hoofdredacteur: Centrale examens vergroten de prestatiedruk en duwen vormingsprocessen naar achtergrond. Scholen worden toetsinstituten. Nog nooit iets positiefs over regeerakkoord en huidige beleid aangetroffen in Impuls.
Noot: In Frankrijk krijgt minister Blanquer die eveneens de aantasting van de kwaliteit van het niveau bestrijdt analoge kritiek te verduren van universitaire onderwijsexperts. Prof. P Terrail drukt het zo uit: Lattitude de la gauche pédagogique à légard de la dynamique du ministre Blanquer est claire :le médiocre rendement actuel de nos écoles est oublié, le seul argument qui vaille est celui de la défense de la liberté pédagogique des enseignants.
Merkwaardig interview met Paul Yperman, mede-architect en vurige voorstander van structuurhervormingsplannen s.o (2004-2013) in DS van 14 juni j.l. : wast handen in onschuld en enkel kritiek op Weyts.
Merkwaardig interview met Paul Yperman, mede-architect en
vurige voorstander van
structuurhervormingsplannen s.o. (2004-2013) in De Standaard van 14 juni j.l., en vroegere ontkenner van de niveaudaling
Dirk Van Damme erkent als ex-kabinetschef van
minister Vandenbroucke dat zij zich destijds
hebben vergist inzake hervorming s.o., kwaliteit onderwijs e.d.. Paul Yperman
wast in recent interview de handen in onschuld.
Dirk Van Damme, geen N-VA-er, stelt dat het verdienste van minister Weyts nieuwe beleid is dat dat kwaliteit nu bovenaan op de politieke agenda staat, maar Yperman
bekampt eerder het nieuwe beleid.
Paul Yperman, gedurende 10 jaar mede-architect en vurige voorstander
van de structuur-hervormingsplannen s.o. wast
nu eigen handen in onschuld.
De
ex-beleidsman ( koepel katholiek onderwijs 2004-2009, commissie Monard 2008-2009 en minister Smet 2009-2013) neemt nu zelfs afstand van de uiteindelijke hervorming.
Hij wekt ook ten onrechte de indruk dat
hij tegenstander was van die aso-isering en een pleitbezorger was van het tso/bso. Hij neemt in tegensteling
met b.v. Dirk Van Damme - ook afstand
van het beleid van minister Weyts en vecht nu ook de eindtermen bij het
Grondwettelijk Hof aan.
In 2013 loochende Yperman ook nog de niveaudaling samen met de koepel van
het katholiek onderwijs. Yperman stelde:
Onze leerlingen vandaag kennen misschien
minder, maar kunnen meer. Welke kennis heeft een leerling nodig om
toepassingsgericht te kunnen werken. Kennis is alleen maar vruchtbaar als je ze
kan toepassen. en je kan pas iets toepassen als er kennis aanwezig is. Toen ik
aan de universiteit zat, zeiden de proffen: 'in vergelijking met jullie
voorgangers weten jullie niets meer'. Vandaag zeggen sommigen net hetzelfde.
Als dat echt waar zou zijn, dan weet iedereen minder dan niets.
Yperman omtrent de nefaste hervorming s.o.
Paul Yperman, destijds
een vurige propagandist voor - en medearchitect
van de structuur-hervormingsplannen voor
het s.o. wast nu eigen handen in
onschuld en gewaagt van onherkenbare
hervorming. Hij bekritiseert tegelijk minister Weyts en
diende ook klacht in omtrent de eindtermen bij het Grondwettelijk hof. Hij
ontkende in 2013 nog de niveaudaling.
Yperman, was destijds directeur van een Jezuïetencollege,
daarna adviseur van het verbond van het
katholiek secundair onderwijs - en ook
lid van de commissie onderwijs die hervormingsplan s.o.-2009 opstelde, en vanaf september 2009-2014 adviseur voor het secundair onderwijs
bij minister Pascal Smet. Hij was dus
nauw betrokken bij de opstelling van de hervormingsplannen voor het s.o. Hij steunt de klacht van Boeve en co bij het
Gondwettelijk Hof omtrent de nieuwe eindtermen.
De krant De Standaard stelde hem op 14 juni in een interview
de kritische vraag : U werkte zelf op het kabinet van minister Pascal Smet en
bent een van de architecten van de modernisering van het secundair onderwijs.
Het is nu bon ton te zeggen dat die is uitgedraaid op een flop. Spreekt u dus
uit ervaring?
Yperman: Op een bepaald moment vroegen we ons af ( kabinet van minister Smet?): is het nog de moeite waard?
Op het moment dat je terug naar de tekentafel wil, komt de politieke druk. Men is meer tevreden met een
slecht resultaat dan geen resultaat. In de politiek hoor je vaak: stuur een renpaard
(radicale hervormingsplan van de commissie Monard en dus ook van Yperman)
door de onderhandelingen en je mag al
blij zijn dat er een kameel uitkomt (ontleend overigens aan uitspraak van
Georges Monard).
Yperman voegt eraan
toe: Het trieste is dat de volgende minister van onderwijs, Hilde Crevits, nog eens die kameel erdoor gejaagd heeft. Wat
er finaal uit is gekomen, was onherkenbaar.
Yperman verzwijgt ook dat in de hervormingsvoorstellen waaraan hij meewerkte, ook gepleit werd voor het gelijk invoeren van de 'zachte didactiek', zelfsturing e.d., die haaks staat op de kwaliteit van het onderwijs.
Ook Yperman koos voor aso-isering van s.o.
Een van de belangrijkste kritieken op de hervormingsplannen
van het s.o. en de invoering van een meer gemeenschappelijke eerste graad is
precies dat dit leidt tot een aso-isering ten koste van het tso/bso, net zoals
destijds het geval was met het VSO. We
wezen er in tal van bijdragen vanaf 2002 ook op dat dit tot minder leerlingen voor tso zou leiden.
En nu stelt Yperman plots: Meer
leerlingen in het aso, dat is op zich geen goede zaak. Hij voegt eraan toe: De laatste vijf ministers van onderwijs hebben geprobeerd om het tso en
bso op te waarderen, door vooral van het aso af te blijven. Vanaf de invoering van het VSO 50 jaar geleden betekenden de comprehensieve structuurhervormingen steeds een aanslag op het tso/vso - en dus ook deze waarvan Yperman een mede-architect en vurige voorstander was.
Heeft Yperman nu plots ingezien dat de
structuurhervormingen s.o. vanaf het VSO van 1970 steeds een aso-isering en een
aderlating betekenden voor het tso/bso. Yperman was zelf lid van het Verbond van
het katholiek s.o. dat al in 2007 besloot om in 2009 gemeenschappelijke leerplannen algemene
vorming voor de eerste graad op te stellen in het vooruitzicht van de nabij geachte hervorming s.o. Die gemeenschappelijke leerplannen vielen te
moeilijk uit voor tal van leerlingen uit
tso/bso-opties en te gemakkelijk voor andere leerlingen. Dit is eveneens het geval met de nieuwe
gemeenschappelijke leerplannen en eindtermen voor de eerste graad, maar daar geeft Yperman
blijkbaar geen problemen mee.
Yperman verzet zich
tegen de nieuwe eindtermen 2de en 3de graad, maar niet
tegen leerplannen die nog meer de vrijheid van de leraar beperken, en vroegere
leerplannen die zelfs een didactische aanpak oplegden.
Yperman: Als we leraar geen vrijheid geven en
mede-eigenaars maken van het leerproces, ben ik ervan overtuigd dat we niet alleen
de motivatie, maar ook de kwaliteit zien afnemen.
DS: U verwijst hier naar de
eindtermen. Jullie stappen ook mee naar het grondwettelijk hof.
Yperman: Ja,
we hebben niet getwijfeld. Vanuit ons opvoedingsproject is zon uitgebreide set
eindtermen een bedreiging.
Yperman heeft blijkbaar geen bezwaar de vorige en
nieuwe leerplannen van het katholiek
onderwijs die nog meer leerdoelen opleggen, en dus volgens de logica van
Yperman nog meer de vrijheid van de leraars bedreigen. Yperman was destijds
medewerker van het verbond van het katholiek secundair onderwijs dat samen met
de leerplannen-2009 ook een didactische
aanpak oplegde, een constructivistische in het leerplan wiskunde e.a.
Yperman neemt afstand
van beleid van minister Weyts
DS: U hebt het over het gebrek aan staatsmanschap: is dat
ook directe of indirecte kritiek op het discours van minister Weyts? Yperman:
Het heeft volgens mij weinig zin om zoals Weyts cognitief psychologen (lees
Wim Van den Broeck, Wouter Duyck), uit te spelen tegen onderwijssociologen . Je
moet die mensen en hun inzichten samenbrengen.
(Red.: de 2 visies stonden haaks op elkaar, en Weyts en co namen inzake
kwaliteit nog meer afstand van de visie van
universitaire onderwijskundigen, onderwijskoepels, inspectie, begeleiders
.)
DS: Volgens OESO-topman Dirk Van Damme is het toch wel
de verdienste van minister Weyts dat kwaliteit nu bovenaan op de politieke agenda staat.
Terecht?
Yperman antwoordt: Ik wil daar gerust in meegaan
(red.: in 2013 loochende hij nog de
niveaudaling-zie bijlage), al ben ik nog nooit iemand tegengekomen die tegen
kwaliteit in het tonderwijs is. Mijn voornaamste probleem met dit discours is :
je kunt niet decreteren dan kinderen plots slimmer moeten zijn. Er komt een
taaltest bij kleuters, er komen centrale toetsen. Maar daarmee alleen verhogen
we de kwaliteit niet. Zo werkt het niet.
(Red.: Yperman reduceert hier ten onrechte de beleidsvoornemens tot die twee
toetsen.)
---------
jlage uit 2013: ontkenning van niveaudaling
'Je moet een evenwicht zoeken tussen kennen en kunnen'
De Morgen, 25 januari 2013,
Het onderzoek naar de algemene kennis van de leraren in
wording (DM 24/01), geeft volgens de Paul Yperman, adviseur van minister van
Onderwijs Pascal Smet (sp.a) een vertekend beeld. Dit waren echte
weetjesvragen, opgemaakt als een quiz.'
AT VOND U VAN DE RESULTATEN VAN HET RAPPORT?
Paul Yperman: Ze zeggen dat het gaat over algemene
kennis, maar het waren toch heel specifieke kenniselementen van geschiedenis en
aardrijkskunde. Ander onderzoek heeft al aangetoond dat onze leerlingen in het
secundair onderwijs daar niet goed op scoren. Het waren echte weetjesvragen,
opgemaakt als een quiz. Die vragen evalueren niet of de leerlingen van vandaag
al dan niet de eindtermen behalen.
WAAR CHINA OF RUSLAND LIGGEN, ZIJN DAT WEETJESVRAGEN?
Dat zouden ze moeten weten, dat klopt. Daar wil ik
niet over discussiëren. Maar je kunt je afvragen of ze de partijlogo's moeten
herkennen.
MOETEN MENSEN MET STEMPLICHT DE VERSCHILLENDE PARTIJEN NIET
KENNEN?
Kijk, ik wil het niet verbloemen, maar er werd steeds
naar een bepaald aspect gevraagd. Ze hadden ook algemene kennisvragen kunnen
stellen, inhoudelijke vragen. Hoe zit de Europese Unie in elkaar? Hoe werkt het
federaal systeem?
DAAR VERWACHT U BETERE ANTWOORDEN OP?
Nee, dat zeg ik niet. In die eindtermen staat niet
welke politieke partijen er zijn in België. Er staat wel: 'Ze moeten inzicht
hebben in het Belgisch staatsbestel'. Dat is heel erg algemeen geformuleerd.
Het zijn de netten en koepels die de leerplannen maken. Op basis van die
leerplannen geven ze een concrete invulling aan de eindtermen en daar gaan ze
mee aan de slag.
ER IS DUS GEEN CANON, GEEN OVERZICHT VAN WAT LEERLINGEN
PRECIES MOETEN KENNEN ALS ZE AFSTUDEREN?
Nee. Een student die zijn diploma haalt, heeft de
eindtermen gehaald, en dus ook de leerplandoelstellingen op basis van die
eindtermen. Het heeft geen zin om een bepaald onderwijsniveau de zwartepiet
door te spelen, want we zitten in een gesloten systeem. De lerarenopleidingen
moeten werken met de leerlingen die ze uit de secundaire scholen krijgen, en
die nieuwe leraren staan daar opnieuw voor de klas.
HOE DOORBREEK JE DAT?
We moeten onder andere kijken naar de
lerarenopleiding. Daar zijn we ook mee bezig. En we moeten ook nagaan wat we
precies verwachten van een algemene vorming. Wat is algemene kennis? Vinden we
het belangrijk dat een leerling de minister-president van Vlaanderen kent, of
niet? Dat moet niet alleen het onderwijs beslissen, maar de hele
samenleving.
IS DAT EEN OEFENING DIE JULLIE MAKEN?
Ja, je moet toch altijd een evenwicht zoeken tussen
kennis en kunnen. Onze leerlingen vandaag kennen misschien minder, maar kunnen
meer. Welke kennis heeft een leerling nodig om toepassingsgericht te kunnen
werken. Kennis is alleen maar vruchtbaar als je ze kan toepassen. en je kan pas
iets toepassen als er kennis aanwezig is.
Toen ik aan de universiteit zat, zeiden de
proffen: 'in vergelijking met jullie voorgangers weten jullie niets meer'.
Vandaag zeggen sommigen net hetzelfde. Als dat echt waar zou zijn, dan weet
iedereen minder dan niets. Dat is eigen aan alle generaties. Je moet dat
nuanceren
Mijn blijkbaar terechte waarschuwing voor aso-isering van het s.o. ten koste van tso/bso precies 10 jaar geleden
Mijn blijkbaar terechte waarschuwing voor aso-isering van het s.o. ten koste van tso/bso precies 10 jaar geleden
In mijn reactie op het instemmend VLOR-advies-2011 met de plannen van minister Smet voor radicale structuurhervorming s.o., gemeenschappelijke eerste graad e.d., poneerde ik dag op dag 10 jaar geleden dat het ging om een aso-isering van het s.o. ten koste van tso/bso. En nu blijkt dit ook zo uit te draaien - ook al slaagden we erin de hervormingsplannen achteraf af te zwakken. Vorige week betreurde nu ook Dirk van Damme de aso-isering waarvoor het duo Vandenbroucke-Van Damme mede verantwoordelijk is.
Ik waarschuwde en betreurde10 jaar geleden in Onderwijskrant en op fb o.a. : De tso/bso-leerlingen werd destijds ook in het VSO in een theoretisch aso-keurslijf geduwd, in plaats van begeleid te worden op basis van hun specifieke talenten. Daarom kwam ook de meeste weerstand van leerkrachten van het technisch en het beroepsonderwijs. Ook directies van tso- en bso- en kso-scholen formuleerden de voorbije maanden analoge kritiek op de structuurhervormingsplan . De specifieke leerinhouden van de tso/bso- en kso-opties vallen weg en/of worden sterk gereduceerd. In de plaats komen meer theoretische (aso)vakken & remedieerlessen voor wiskunde ...
Velen betreuren dan ook dat de tso/bso/kso-leerlingen in een theoretisch (aso-)keurslijf geduwd worden, in plaats van begeleid te worden op basis van hun specifieke talenten en uitgesproken belangstelling. Na de eerste graad zullen die leerlingen ook veel moeilijker kunnen uitmaken voor welk studiegebied en technische/kunstzinnige sector ze het best kiezen.
Een gemeenschappelijke/brede eerste graad met vooral aso-ingrediënten die afgestemd zijn op hoger secundair aso-onderwijs, wekt bij de leerlingen en ouders ook de indruk dat het tso/bso minderwaardig is. De hervorming zal ook tot meer schoolmoeheid bij veel leerlingen leiden.
Tekort aan plaatsen in b.o.Tine Gheysen: met VCLK-koepel remden we toegang tot b.o. af, en nu krijgen we inhaalbeweging. G. blijft kiezen voor afremmening van toegang tot b.o.. we toegang naar b.o.
Tine Gheysen (Vrij CLB-netwerk) ziet verschillende mogelijke verklaringen voor de tekorten aan plaatsen in buitengewoon onderwijs: Gheysen & CLB-koepel remden toegang tot b.o. af , weigerden attesten, maar nu komt inhaaloperatie. Maar Gheysen pleit nog steeds voor radiaal inclusief onderwijs en haar eigenzinnige adviezen aan de CLB-centra.
(Ik merk dat Gheysen en VCLB-koepel ook nu nog het M-decreet eigenzinnig en radicaal interpreteert. Verzetten Gheysen en VCLB-koepel zich straks ook tegen afzwakking van het M-decreet?)
Gheysen: Een mogelijke verklaring zou een soort terugslageffect kunnen zijn na de eerste jaren van het Vlaamse M-decreet, dat bepaalde dat leerlingen met een beperking zoveel mogelijk kansen in het gewone onderwijs moeten krijgen.
Gheysen: Bij de start van het M-decreet is er bij (scholen en) CLB's wat terughoudendheid geweest om tot een verslag te komen dat toegang geeft tot het buitengewoon onderwijs. Daardoor zagen we eerst in de cijfers een daling van het aantal leerlingen dat instapte in het buitengewoon onderwijs. Mogelijk krijgen we nu toch wat een inhaalbeweging van leerlingen die in gewone onderwijs gebleven zijn, maar bij wie het toch niet blijkt te lukken, waardoor ze alsnog de stap zetten.
Daar komt nog eens bovenop dat er voor kinderen met een verstandelijke beperking bij de overgang van het buitengewoon secundair onderwijs (BUSO) naar meerderjarigenzorg wachtlijsten zijn. Daardoor blijven die kinderen soms nog als twintiger in het BUSO hangen en ontstaat daar een flessenhals die zich overal laat voelen.
Dat zorgt er natuurlijk voor dat er minder plek is voor andere kinderen om in te stromen, zegt Gheysen. Dat begin je nu zelfs al te voelen in het lager onderwijs, waardoor ze ook daar kinderen soms al 1 of 2 jaar verlenging moeten geven, omdat er geen plek is in het buitengewoon secundair onderwijs.
Wat moet er nu gebeuren? Gheysen: In eerste instantie moeten we blijven inzetten op het belang van die inclusieve trajecten in het gewone onderwijs. We moeten scholen handvatten geven en blijven pleiten om leerlingen daar een kans te geven met de ondersteuning die daar voorzien is. Misschien moet voor bepaalde groepen meer steun voorzien worden, om die druk op buitengewoon onderwijs te verlichten.
In Onderwijskrant nr. 174 (augustus 2015) formuleerden we kritiek op de opstelling van de koepel VCLB en de visie van Tine Gheysen. Terecht blijkbaar. ik citeer nog even mijn kritiek.
"De kopstukken van de koepel van de vrije CLBs wekten de voorbije maanden geregeld de indruk dat het M-decreet een goed-nieuws-verhaal is. Zo onderschreven ze op 13 februari 2015 het gemeenschappelijk en enthousiast pro M-decreet-standpunt van de koepels van de onderwijsnetten en begeleidingsdiensten. Het M-decreet werd er in de titel bestempeld als Goed nieuws voor iedereen.
Ook CLB-koepel-kopstukken als Tine Gheysen kiezen voor een zgn. radicale mindshift en verwachten alle heil van een handelingsgerichte aanpak.
In hun publicaties in Caleidoscoop en elders besteedden de koepelkopstukken tegelijk weinig of geen aandacht aan de grote zorgen van leerkrachten, ouders en van de eigen achterban. In de
bijdrage M-decreet: vraag en antwoord in Caleidoscoop van februari 2015 besteedt Tine Geysen aandacht aan het M-decreet als vrijgestelde binnen de koepel. Zij doet dat ook in het tijdschrift Impuls van maart 2015.
In beide bijdragen manifesteert ook Gheysen zich als een enthousiaste pleitbezorgster van het M-decreet. Ze beweert o.a. dat de leerkrachten er al te veel kinderen naar het b.o. verwijzen en dat veel van die kinderen nu door het M-decreet meer kansen zullen krijgen binnen het gewoon onderwijs (Impuls, p. 142).
Gjeysen verwijst hierbij al te vlug naar de toename van het aantal b.o.-kinderen in het verleden. Ze vermeldt er niet bij dat dit vooral een gevolg is van de sterke toename van (anderstalige) allochtone leerlingen en niet van de neiging van de scholen om meer kinderen naar het b.o. te verwijzen.
Vanuit de grote sympathie voor het M-decreet nemen de CLB-koepel en Geysen ook duidelijk de stelling in dat de gangbare praktijk inzake het opstellen van diagnoses en verslagen aanzienlijk ingeperkt zal en moet worden.
Uit recente bijdragen van Tine Geysen, verantwoordelijke voor het M-decreet binnen de Vrije CLB koepel, blijkt alvast dat zij en haar CLB-koepel het M-decreet op een eigenzinnige wijze interpreteren en deze interpretatie blijkbaar ook opleggen aan de lokale CLBs. In de punten 5 & 6 illustreren we die vrije interpretatie.
We merken tegelijk dat bepaalde CLB-directeurs het M-decreet wel wat anders en minder strak willen interpreteren en toepassen dan Tine Gheysen en CO., maar de koepel denkt daar blijkbaar anders over.
In de Impuls-bijdrage de rol van het CLB binnen het M-decreet poneert Geysen vanuit de CLB koepel resoluut dat de CLBs in de toekomst principieel veel minder vlug geneigd zullen zijn om een diagnose (voor toelating tot GON of b.o.) uit te schrijven. Vanuit de eigen keuze voor inclusief onderwijs en voor het sterk verminderen van het aantal type1-& 8-leerlingen, verantwoordt (rationaliseert) ze dit zo: De CLB-sector verkiest eerder (i.p.v. attestering en verslag) om voortaan sterk in te zetten op handelingsgerichte diagnostiek en handelingsgericht werken. Een classificatie (b.v. ADHD, ASS, dyslexie, ...) kan hier deel van uitmaken, maar indiceren welke hulp nodig is kan ook losstaan van classificatie.
De CLBs zullen volgens Geysen dus voortaan het aantal attesten en verslagen in sterke mate beperken en de klemtoon leggen op handelingsgericht werken en op welke hulp nodig is om tegemoet te komen aan de noden van de probleem leerlingen (in het gewone onderwijs). Ze schrijft verder dat bij de beoordeling van een leerling de kennis van de eindtermen en leerplannen belangrijk is en dat die kennis bij de school zit. In die zin is het belangrijk dat de school en het CLB die afweging samen maken. We lezen elders: het CLB moet bekijken of de gewone school de extra zorg k an bieden die het kind nodig heeft en/of die school die geboden heeft.
We vragen ons in dit verband af of de CLB-mensen (nieuwe stijl) die taken en verantwoordelijkheid kunnen waarmaken. Zijn ze wel voldoende leerinhoudelijk en didactisch onderlegd voor het onder steunen van de leerkrachten bij het indiceren wel ke hulp leerlingen nodig hebben en bij het beoordelen of een leerling voldoende profijt haalt uit het gevolgde onderwijs. Hoe kunnen CLB-mensen uitmaken welke leerhulp een leerling nodig heeft als ze zelf over te weinig kennis omtrent eind termen, leerplannen en methodische aanpak beschikken. Hierbij aansluitend vragen we ons af of de CLB-centra wel voldoende onderlegd zijn om als scheidsrechter uit te maken of het oordeel van de school over het niet voldoende kunnen volgen van het gemeenschappelijk curriculum al dan niet verantwoord is? En is het oordeel van 1 CLB-er belangrijker dan dit van een schoolteam dat veel beter kan oordelen over de wenselijkheid van inclusie voor een bepaalde leerling.
Tine Gheysen:Liefst ook geen verwijzing naar b.o. in de loop van het schooljaar
In de Caleidoscoop-bijdrage behandelt Tine Gheysen ook de vraag: Kan een leerling verwezen worden naar het type basisaanbod in de loop van het schooljaar? Geysen schrijft: Een eerste verwijzing in de loop van het schooljaar (b.v. in een eerste leerjaar) kan, al moet steeds goed overwogen worden of dit wel wenselijk is. Streefdoel is om een overstap naar buitengewoon onderwijs te laten ingaan op 1 september Een kind kan volgens het M-decreet pas overstappen naar het b.o.-basis aanbod als aangetoond wordt dat het weinig kan opsteken in b.v. het eerste leerjaar. Voor een aantal leerlingen waarvan men al in de kleuterschool weet dat het gewoon onderwijs moeilijk haalbaar is, zal uiteraard al heel vlug blijken dat het volgen van het eerste leerjaar niet wenselijk is. Bij zon afweging na 1 of een paar maanden speelt vooral ook mee dat men er ten zeerste van overtuigd is dat dit kind ook in de erop volgende maanden weinig zal opsteken in dit eerste leerjaar en dat dus het verder volgen van dit leerjaar geenszins zinvol is. We begrijpen niet waarom volgens Geysen het streefdoel van het CLB is om een overstap naar het buitengewoon onderwijs voor kinderen als Flo en Co pas te laten ingaan op 1 september van het volgend schooljaar.
CLB: Enkel kritische partner van de school en enkel verslag voor b.o. als ouders akkoord gaan!
Geysen beklemtoont in de Impuls-bijdrage o.i. ook al te zelfbewust en ostentatief dat de eind verantwoordelijkheid steeds ligt bij het CLB en dat het CLB zich als kritische partner van de school moet opstellen: het CLB en de school zijn partners, maar partners mogen elkaar kritisch bekijken.
Het CLB is niet alleen een partner van de school, maar ook een partner van ouders en leerling. Dat vraagt van scholen het nodige begrip omdat bepaalde situaties ervoor zorgen dat het CLB als partner van de leerling en de ouders stappen zet waar scholen het mogelijk niet mee eens zijn.
Ze schrijft verder: Zo kiest het VCLB koepel) er uitdrukkelijk voor om enkel een verslag op te maken wanneer ouders zich hier ook kunnen in vinden. Slechts in heel uitzonderlijke omstandigheden kan hiervan afgeweken worden. Geysen wekt de indruk dat bij betwistingen tussen scholen en ouders het CLB bijna onvoorwaardelijk aan het oordeel van de ouders voorrang moet geven. Volgens de koepel mogen de CLBs dus het gefundeerd oordeel van de leerkrachten/school zomaar naast zich neerleggen, en moeten ze anderzijds wel het oordeel van de ouders respecteren.
Als de ouders van meet af aan een overstap weigeren, dan zullen de CLBs volgens Geysen in principe dus zelfs geen verslag opstellen. Moet het CLB ook niet de kritische partner van de ouders zijn? Waarom zou het oordeel van de school niet meer in het belang kunnen zijn van het kind dan het oordeel van zijn ouders? Getuigt dit alles niet van teveel vrij eingenzinnige interpretatie van het M-decreet?
ZILL-kopstukken katholiek onderwijs willen af van klassieke leerinhouden per leerjaar en van klassieke methodes/handboeken per leerjaar!???
Leerkrachten lager onderwijs willen klassieke leerplannen en methodes
behouden, en niet elke dag schoolwerkplannen/puzzelen zoals ZILL-kopstukken propageren
(Bijdrage uit Onderwijskrant nr. 176, 2016)
1 ZILL: Geen gesneden
brood meer, enkel nog puzzelstukken, geen klassieke leerplannen en klassieke methodes meer!
De leerkrachten lager
onderwijs die het werken met vakdisciplinaire leerplannen uiterst belangrijk vinden, begrijpen niet
dat de koepelverantwoordelijken zowel
de klassieke leerplannen als de klassieke
methodes willen opdoeken. Er komen volgens ZILL een soort raamleerplannen met
puzzelstukken: Wij geloven sterk in het idee dat het leerplan de puzzelstukken
levert waarmee scholen en leerkrachten schooleigen puzzels kunnen leggen. De
leerkrachten moeten telkens de leerinhouden bepalen die inspelen op de
specifieke ontwikkeling van elke leerling. Gesneden brood kan en zal het nieuwe leerplan echt niet ge)ven. Daarvoor is de
schoolpopulatie ook te divers geworden.
*ZILL stuurt aan op sterke individualisering van het
leergebeuren: b.v. de tafels van x voor de sterke leerlingen al in het eerste
leerjaar, voor de middenmoters in het tweede leerjaar en voor de zwakke
leerlingen in het derde leerjaar. Vanuit die optiek is het opstellen van
klassieke methodes voor wiskunde e.d. niet meer mogelijk. En als straks ook
nog de leerplannen van de verschillende onderwijsnetten meer verschillen, wordt
het opstellen van (rendabele) methodes ook nog moeilijker.
*ZILL stuurt daarenboven ook aan op totaliteitonderwijs, en dat is eveneens in strijd met het werken met klassieke methodes voor wiskunde e.d.
De kwaliteit van het Vlaams onderwijs van de voorbije eeuw
is voor een aanzienlijk deel te wijten aan het gebruik van degelijke
leerplannen en methodes/leerboeken. Leerkrachten lager onderwijs moeten ook veel
vakken geven en aangezien veel
leerkrachten niet fulltime werken zijn er vaak ook 2 leerkrachten betrokken bij
het geven van b.v. wiskunde in een bepaalde leerjaar. Zonder het gebruik van
een klassieke methode worden afspraken heel moeilijk en vergroot de planlast
aanzienlijk. De lagere kwaliteit van het
onderwijs in b.v. Franstalig België wordt door velen in verband gebracht met de
overschakeling destijds op vage competentie-leerplannen, en met het feit dat er
veel minder gewerkt wordt met methodes, mede door gebrek aan centen. Het is
enkel jammer dat de recentste methodes
soms te veel franjes bevatten die het werken ermee bemoeilijken. We zouden
opnieuw moeten streven naar meer sobere methodes.
De bezorgdheid om het opdoeken van de klassieke leerplannen
en methodes bleek ook uit kritische vragen van vertegenwoordigers van
directeurs op de DCBAO-vergadering van 17 juni 2015. Een directeur stelde de vraag: Is er dan vanuit het leerplan-concept geen ruimte meer voor methodes? Daarmee
werken de leerkrachten toch wel heel vlot. Een andere: Uitgeverijen spelen
toch ook wel een belangrijke rol bij de vormgeving en de praktische toepassing
van de leerplannen.
Leerplanverantwoordelijke Ria De Sadeleer repliceerde aldus op de kritiek van de
directies: Gesneden brood kan en zal het nieuwe leerplan echt niet geven. Daarvoor is de
schoolpopulatie te divers geworden. We moeten ook verder evolueren van leermethodes naar databanken met inspiratiebronnen. Wat wij van de uitgeverijen verwachten is
anders dan in het verleden. Wij verwachten van de uitgevers dat zij enkel
inspiratiemateriaal aanmaken dat gekoppeld wordt aan de persoonsgebonden en aan
de cultuurgebonden ontwikkelvelden. Wij verwachten dus dat de uitgeverijen een
toegankelijke tool ontwikkelen die kan aangesloten worden op de centrale rooter
die ontwikkeld wordt door de koepel en
die gratis ter beschikking wordt gesteld aan al onze scholen. Hun deel kan
betalend zijn. Maar onze scholen moeten steeds de vrije keuze hebben en er kan
geen sprake zijn van koppelverkoop. Op dit moment is het antwoord van de
uitgeverijen nog niet voldoende wat het VVKBaO betreft. Op dit moment is
het zeer stil!
Het is o.i. duidelijk
dat de uitgevers en ook de koepelmensen niet weten wat het uitgeven van
inspiratiemateriaal concreet zou
betekenen. Dit zou voor die uitgevers ook financieel niet haalbaar zijn.
Leerkrachten en lerarenteams beschikken overigens niet over
de tijd en de deskundigheid om uit te zoeken welke leerinhouden voor al die
vakken belangrijk zijn, in welke volgorde
en voor welk leerjaar.
Leerkrachten en scholen moeten zich vooral ook kunnen beroepen op het gezag van
de vakdisciplines en de erbij aansluitende leerplannen. Leerkrachten kunnen moeilijk onderwijzen en gezag
verwerven zonder de verantwoording vanuit
de referentieleerplannen en de erbij horende vakdisciplines als
cultuurproducten (zie ook pagina 43 e.v.)
20 jaar geleden
beweerden DVO-directeur Roger Standaert en Co
dat de leerkrachten en de scholen voldoende houvast hadden aan de
eindtermen. Leerplannen en methodes waren overbodig en
zelfs nefast. Jan Saveyn, pedagogisch coördinator katholiek onderwijs,
repliceerde toen terecht dat de
leerkrachten aan eindtermen al te weinig steun hadden om uit te maken
welke leerinhouden in elk leerjaar aangeboden moesten worden. Als mede-ontwerper van het leerplan wiskunde
lager onderwijs deden we twintig jaar geleden nog ons uiterste best om per
graad/leerjaar de leerinhoud heel precies en extensief te omschrijven. We bestudeerden
hierbij de vakdiscipline wiskunde zoals ze gestalte kreeg in de leerplannen, in
de praktijk & methodes van de 20ste eeuw.
De huidige opvolgers van Saveyn vinden de klassieke leerplannen echter
niet langer waardevol en willen ze zelfs opdoeken.
De optie voor raamleerplannen i.p.v. klassieke leergebieden, heeft
vérstrekkende gevolgen. Het betekent ook dat resoluut afgestapt wordt van
de klassieke en afgebakende
leerplannen en methodes/leerboeken en vaak ook van klassieke leerinhouden. Het betekent ook eke dag schoolwerkplannen voor de leerkrachten ( zie 4.2).
2 Elke dag
schoolwerkplannen - als gevolg afschaffing klassieke leerplannen & methodes.
Utopisch en enorme belasting
Het werken met
beperkte raamleerplannen en het
doorbreken van de koppeling aan de vakdisciplines en methodes, hebben als gevolg dat de school en de
leerkrachten dan veel meer zelf de
leerinhouden en lesuitwerking moeten zoeken en ook onderling veel moeten
afspreken en invullen. De scholen en leerkrachten moeten volgens de koepel met
de aangeboden puzzelstukken schooleigen puzzels leggen. De koepel kiest voor
open raamleerplannen, maar die keuze
gaat wel gepaard met het promoten van het werken met een uitgebreid schoolwerkplan, van elke
dag schoolwerkplannen.
De titel van de recente bijdrage Elke dag schoolwerkplannen liegt er niet om. In school+ visie van
december j.l. pleiten leerplanverantwoordelijke Ria De Sadeleer en Ludo Guelinx ervoor dat
elke school een specifiek en uitgebreid schoolwerkplan zou opstellen: We willen
schoolwerkplanning herwaarderen als instrument voor de schoolontwikkeling en
onderwijsvernieuwing. Het decreet op het basisonderwijs (1997) stelt dat elk
schoolbestuur voor elk van zijn scholen een schoolwerkplan moet opmaken. Dat
betekent meteen dat geen twee scholen hetzelfde schoolwerkplan kunnen
voorleggen.
Alleen al het wegvallen van de klassieke leerplannen en
methodes zou inderdaad voor de
leerkrachten betekenen: Elke dag schoolwerkplannenen daar veel tijd
en energie aan besteden. Een te sterke toename dus van de werk- en
planlast. En daarnaast verwacht de
koepel nog veel ander schoolwerkplan-werk.
Vanuit de praktijk van het doordeweekse onderwijs en vanuit slechte ervaringen met zon
ambitieuze en onrealistische projecten binnen het Vernieuwd lager onderwijs
van weleer en in Nederland, weten we dat dergelijke
schoolwerkplan-verwachtingen totaal utopisch zijn en al te veel taak- en
planlast opleveren. De auteurs zouden moeten beseffen dat de scholen die
decreet-opdracht steeds minimalistisch hebben ingevuld omdat die ambities niet
realistisch waren. De auteurs beseffen
wel dat de huidige schoolwerkplannen niet uitgebreid zijn en veelal pas
bij een nakende doorlichting gereanimeerd worden, maar trekken daar de
verkeerde conclusie uit.
Prof. Jan Masschelein op Leuvens Metaforum: eens te meer karikatuur van vigerende (zogezegd kapitalistisch, marktgericht) onderwijs en beleidsverklaring minister Weyts & pleidooi voor hun vage en utopische 3de weg: de school als vrije tijd zoals zogezegd
Prof. Jan Masschelein op Leuvens Metaforum 5 nov. 2020 : karikatuur van vigerende onderwijs en van beleidsverklaring minister Ben Weyts
Het Metaforum-debat ging over het aanpakken van de leerachterstanden van kinderen als gevolg van Corona. Prof. Nicaise formuleerde enkele voorstellen en daarna mocht prof. Jan Masschelein hierop reageren. We citeren de belangrijkste passages.
Prof. Jan Masschelein ging vooreerst helemaal niet in op het aanpakken van de opgelopen leerachterstanden - vooral bij kansarmere leerlingen.
Masschelein pakte wel eens te meer uit met een karikatuur van de beleidsverklaring van minister Ben Weyts en van het huidige ('kapitalistische') onderwijs.
Alles wat ruikt naar bewaken van leerprestaties, centrale toetsen, eindtermen, gedifferentieerde eerste graad s.o;, e.d. is volgens Masschelein en zijn groep 'Educatie en maatschappij' verdacht; ze tonen dan ook weinig of geen waardering voor onze sterke Vlaamse onderwijstraditie, voor onze strijd tegen kennisrelativisme en niveaubewaking ...
Masschelein en co bestempelden de voorstanders van het behoud van voldoende differentiatie in de eerste graad ook al als meritocraten die voorstander zijn van de maatschappelijke opdeling en ongelijkheid. Ze ondertekenden in 2012 dan ook het Metaforumstandpunt over de hervorming van het s.o.. , een pleidooi voor een gemeenschappelijke lagere cyclus s.o. tot 15 jaar.
Maschelein pakken zelf al lange tijd uit met hun eigenzinnige en uiterst vage derde weg, de school als vrije tijd zoals zogezegd in het oude Athene van 5 eeuwen voor Christus.
Als alternatief pakte Masschelein op 20 nov. 2020 eens te meer uit met zijn eigenzinnige, utopische en uiterst vage 3de weg van het onderwijs als vrije tijd, een school die nog (terug) uitgevonden zou moeten worden.
--------
Passages uit verslag
JAN MASSCHELEIN: RECHT OP SCHOOL. ANTWOORD OP IDES NICAISE
In het middaggesprek van Leuvens Metaforum van 5 november 2020 zette Ides Nicaise zijn veerkrachtplan voor het onderwijs tijdens corona uiteen. Jan Masschelein reageerde en stelde het pedagogisch kompas in vraag dat niet alleen in het Vlaams onderwijsbeleid dominant aanwezig is, maar ook doorschemert in het veerkrachtplan van Nicaise.
Onderwijs als productieproces
(karikatuur van ons onderwijs en beleidsverklaring minister Weyts)
Masschelein: Ik vind de leerachterstand en de kwestie van inhalen van de achterstand niet eens zo belangrijk. Ook de visie op onderwijs die achter het veerkrachtplan van Ides Nicaise schuilgaat lijkt ten gronde vooral een economische, ik zou zelfs willen zeggen: een kapitalistische visie. (Dus zelfs de visie van socioloog Nicaise is gebaseerd op kapitalistische visie.)
De Vlaamse Minister van Onderwijs Ven Weyts draagt deze visie ook uit, zoals we in de inleiding van zijn beleidsnota 2019-2024 met de veelzeggende titel Ons kapitaal kunnen lezen.
In die nota lezen we dat onderwijs een investering is in menselijk kapitaal; het gaat om snelle investeringen die grote rendementen opleveren; leerkrachten zijn vermogensbeheerders die het maximum moeten halen uit het startkapitaal (dat zijn de leerlingen); de leerkracht mag geen tijd verliezen en moet zoveel mogelijk leerwinst halen; door allerlei proeven in te richten belooft de Minister ons na te gaan of we ons Vlaams kapitaal volledig verzilveren. We mogen deze Minister naar eigen zeggen afrekenen op de Europese Pisa-vergelijking. Op die ranking wil hij scoren.
Onderwijs wordt hier beschreven als een productieproces waarin zoveel mogelijk leerresultaten en leerwinst moet worden behaald door elke lerende. Dit proces moet zo efficiënt en snel mogelijk gebeuren in de strijd om het Europese podium. Dit lijkt me inderdaad een kapitalistische onderwijsvisie waarbij onderwijs echt als een productieproces wordt opgevat. Scholen moeten het proces zo efficiënt mogelijk inrichten, met de meest geavanceerde (digitale) technieken. Moderne (online) productieprocessen lopen bovendien de klok rond en zijn alomtegenwoordig: ook buiten de schoolpoort, ook thuis. Deze visie lijkt me uiteindelijk een ontkenning van wat onderwijs is, en een ontkenning van het recht op school.
Recht op school in een digitale omgeving
School zie ik daarentegen als een specifiek soort tijd. Het is geen productieve tijd, niet de tijd van de productie, maar een tijd om te studeren, te oefenen of zorg te dragen voor iets. Het is een tijd waarin jonge mensen collectief en fysiek samenkomen en een tijd die te maken heeft met een ontmoeting tussen een oudere en een nieuwe generatie. Het recht op school is precies het recht op deze tijd en de school is een plaats die de jongere juist bevrijdt van de familie en de sociale realiteit. Ze worden even losgetrokken van hun thuis, opdat ze kunnen ervaren dat hun toekomst niet volledig door hun verleden en achtergrond bepaald wordt. De leerlingen wordt ook de mogelijkheid geboden om stil te staan bij hetgeen de oudere generatie hun op school aanbiedt. Het gaat dus niet om de snelst mogelijke, frictieloze overdracht van kennis en vaardigheden, maar om een vertraagde en zorgzame overdracht, zodat er ook vragen bij die inhouden gesteld kunnen worden
Commentaar van Raf Feys
School niet zomaar in greep van neoliberale maatschappij, nieuw kapitalisme .
Maschelein, Simons .... hanteren neoliberalisme, economisch individualisme, marktdenken als containerbegrippen en passe-partout-verklaringen voor de meest verscheidene zaken - ook voor hun kritiek op de van bestrijders van de ontscholing, het kennisrelativisme en niveaudaling als Onderwijskrant e.d. Op het Metaforum van 20 november j.l. werd nu ook de visie van socioloog Ides Nicaise in de zak van het kapitalisme gestopt.
De huidige school is volgens hen zomaar de speelbal van het doorgeschoten neoliberalisme en marktdenken. We zijn het daar geenszins mee eens. De Leuvense pedagogen wezen de voorbije 40 jaar ook nooit op onze sterke Vlaamse onderwijstraditie en op de sterke kanten die behouden moeten worden. De passe-partout-verklaringen van M.&. S. vertonen ook veel gelijkenis met uitspraken van psychiater-professor Paul Verhaeghe die ook alle mogelijke problemen & stoornissen - stress, burn-out, enz. - op naam schrijft van het neoliberalisme, het nieuw kapitalisme.
M. & S. overdrijven ten zeerste de totale greep van de maatschappij, van het nefaste neoliberalisme of losgeslagen kapitalisme op het onderwijs, de (re)productie van de sociale ongelijkheid, de nefaste selectievormen. Ze erkennen dan ook geenszins onze sterke Vlaamse onderwijstraditie en de sterke pijlers van effectief onderwijs, maar pleiten al decennia voor hun eigenzinnige & vage derde weg, utopie, de school als vrije tijd zoals in Athene in de vijfde eeuw voor Christus, een school die nog moet uitgevonden worden.
In hun uitspraken klinken de visie van Michel Foucault en van Jacques Rancière door, waarop ze zich ook voortdurend beroepen.
Volgens Foucault schrijft 'Hét Bestel' (de commercie, het neoliberalisme, ) de mens voor hoe te produceren, te leven, te onderwijzen en te studeren, te consumeren, te denken. De macht van de (economische ) structuren onderdrukt de mens en vervreemdt de mens van 'zichzelf'. Alle maatschappelijke sectoren zouden volgens veel foucaultianen volledig geëconomiseerd zijn, ook de politiek en het onderwijs. Het schoolsysteem is dan een apparaat in dienst van de sociale dominantie vanwege het heersende maatschappelijke (economische) bestel.
Foucault, Rancière en hun volgelingen lopen ook niet hoog op met de morele & intellectuele autoriteit en met de professionaliteit van de leerkracht. Een leerkracht is voor hen een radertje in het disciplinerend systeem, iemand van wie geen enkel werkelijk initiatief mag verwacht worden. Een leerkracht is een gezagsgetrouwe functionaris, passief radertje in een goed geoliede dresseringsmachine, in de greep van de biopolitiek van de maatschappelijke instellingen.
Luuk van Middelaar schrijft in zijn boek 'Politicide' dat Foucault en zijn volgelingen de politiek en de burgers volledig laat verdwijnen. In hun wereld is er geen burger, geen maatschappelijk debat, geen wet en geen (democratische) staat te bekennen. Er is alleen macht uitgeoefend door netwerken en praktijken. In tegenstelling met Khoumeny-sympathisant Foucault en met Rancière geloofde b.v. Hannah Arendt heel sterk in de rol van de politieke democratie die volgens haar de verscheidenheid en uiteenlopende belangen tussen meerdere mensen en groepen organiseert en overstijgt en aldus ruimte voor de vrijheid en inbreng van de burgers creëert. Arendt geloofde ook sterk in de emanciperende kracht van het onderwijssysteem .
Galen Watss schreef : For Foucault, the modern school system is not a public service designed to increase the autonomy of individuals, but a bureaucratic surveillance system that disciplines individuals into accepting the oppressive conditions of modernity.
Het economische bestel lijkt ons ook geen monoliet te zijn zoals Foucault en M. & S. het voorstellen; in de Westerse wereld zijn er diverse (liberale, ) opvattingen over het functioneren van de economie, de markt, de staat e.d. Het politieke systeem, het schoolsysteem zijn ook niet zomaar een apparaat in dienst van de sociale dominantie vanwege het heersende maatschappelijke (economische) bestel. Ze beschikken over een mate van autonomie en een eigen dynamiek. Scholen zijn ook zelfreferentiële, zichzelf organiserende systemen en staan niet zomaar in dienst van het onderdrukkende (economische) bestel. Ook individuen (leerkrachten, leraars ) beschikken over een bepaalde mate van autonomie en zelfsturing. Het onderwijs is ook een soort zelfreferentieel instituut dat over een behoorlijke mate van autonomie, relatieve zelfstandigheid en eigen grammatica beschikt.
Het feit dat de grammatica van schools onderwijs niettegenstaande de evolutie van de maatschappij vrij bestendig is gebleven, wijst er ook op dat de school niet zomaar de speelbal is van de maatschappij, en dus ook niet doorgeschoten neoliberale of nieuw kapitalisme. Hannah Arendt schreef in 1956: Education is an autonomous sphere, distinguished from other dimensions of life. Dit lijkt ons grotendeels terecht, maar anderzijds ook beetje overdreven omdat de school uiteraard niet volledig autonoom is en ook moet rekening houden met de noden van de maatschappij.
De Leuvense pedagogen Masschelein, Simons en Vlieghe schrijven wel terecht dat onderwijs ook een doel op zich moet zijn, en niet louter in functie mag staan van de economie, latere allocatie e.d. De school moet inderdaad over de nodige autonomie beschikken en mag niet zomaar in dienst mag staan van maatschappelijke doelen, en van het marktdenken in het bijzonder. Maar volgens ons is dit ook grotendeels het geval; maar mag de maatschappij ook verwachtingen stellen aan het onderwijs en b.v. eindtermen opleggen.
We zijn het ook geenszins eens met hun stelling dat ons onderwijs de sociale ongelijkheid in de hand werkt en zomaar de speelbal is van de gevestigde en volgens hen totaal verwerpelijke maatschappelijke orde. We schreven hier de voorbije 20 jaar veel bijdragen over (zie www.onderwijskrant.be).
M. & S. tonen ook weinig of geen waardering voor de grote inspanningen van de overheid, de vakbonden, de leerkrachten om het onderwijs te democratiseren, om gelijke onderwijskansen te bieden, om zorgverbreding te voorzien voor kansarmere leerlingen
Volgens M. & S. willen ook de Vlaamse beleidsmensen via het bieden van gelijke onderwijskansen enkel iedereen zijn juiste plaats toewijzen in de sociale orde op basis van zijn talenten en interesses. Dit was destijds ook de kritiek van M. & S. op het beleid van minister Frank Vandenbroucke. M. & S. vonden dat het beleid van Vandenbroucke nog sterk beïnvloed was door het doorgeschoten neoliberalisme en marktdenken. Wij vonden dat het willen invoeren van een gemeenschappelijke eerste graad eerder getuigde van een overtrokken egalitair denken. Sinds de jaren 1960 stond in het onderwijsbeleid eerder een doorgeschoten gelijkheidsdenken centraal dan de poging om de maatschappelijke ongelijkheid te (re)produceren.
Ook klassiek onderwijs & strijd tegen ontscholing in greep van economisch bestel !???
Masschelein en Simons manifesteerde zich in 2007 als vurige aanhangers van de onderwijsvisie van ontscholer, anti-pedagoog & anarchist Jacques Rancière. Vanuit hun eigenzinnige & alternatieve Rancière-visie namen ze ook afstand van de brede strijd tegen de ontscholing. M. & S. schreven in 2007 in een reactie op onze O-ZON-campagne van Onderwijskrant De zorg om de benutting van talenten wordt ook door O-ZON nog sterk beklemtoond. Zelfs Freinetscholen bewegen zich in dit opzicht binnen dezelfde horizon - de horizon van het doorgeschoten liberalisme en marktdenken (Ethische Perspectieven 17 (2007) 4
M. & S. stelden in dit verband ook: De brede discussie die gevoerd werd over vaardigheden en kennis, is dan ook misleidend. M. & S. bestempelden dus ook ook onze brede strijd tegen kennisrelativisme, ontscholing, niveaudaling ... en voor het herstel van het gezag van de school en de leerkrachten, als behoudsgezind en maatschappijbevestigend.
Ook leerlinggestuurd onderwijs & do-it-yourself-filosofie in dienst van individugericht liberalisme!?
Merkwaardig is ook dat volgens M. & S. niet enkel de klassieke leerkrachten en de bestrijders van de ontscholing zich bewegen binnen de horizon van het doorgeschoten liberalisme en marktdenken. Ook de ontscholers, de propagandisten van de zelfsturing van de leerlingen, van het constructivisme zijn volgens hen geïnspireerd door de ideologie van het economisch individualisme en het marktdenken. In het boekje 'Globale Immuniteit' (2003), stellen Masschelein en Maarten Simons b.v. dat volgens de modieuze onderwijsvisie momenteel de leerling 'in de eerste plaats individueel en gescheiden van anderen wordt aangesproken'. Volgens hen staat in het heersende denken over economie, maatschappij en onderwijs het eenzijdige beeld van de mens/leerling als een ondernemer van zichzelf centraal. Dat komt in het onderwijs tot uiting in uitdrukkingen als zelfsturing, zelfstandig leren, individualisering, onderwijslandschap, modularisering, competentieleren, leren leren, selfassessment en portfolio, employability (brede inzetbaarheid), , . Ze herleiden ook het competentiegericht denken tot de kapitalistische ethiek voor het lerende individu ( zie o.a. Ethische perspectieven, 2007, nr. 4.).
Dus zowel de bestrijders van de ontscholing als de ontscholers & Freinet-sympathisanten, zowel de voorstanders van constructivisme als de tegenstanders, zijn in hetzelfde maatschappelijk bedje ziek. Ze bewegen zich binnen de horizon van het doorgeschoten liberalisme en marktdenken.
We schreven in 2003 in Onderwijskrant dat we het deels eens waren met de wijze waarop Masschelein en Simons de wending van het onderwijs in de richting van individualisering en do-it-yourself-filosofie beschreven; en dat dit een bevestiging betekende van onze kritiek en strijd tegen de ontscholing en de leerlinggecentreerde onderwijsvisie. We voegden er wel tegelijk aan toe dat het ons wel ten zeerste verwonderde dat M. & S. hierin bijna uitsluitend de hand zagen van het 'koude' doorgeschoten liberalisme; en dat zij de rol van de vele pedagogische praatjesmakers en van 'naïef links' in de propaganda van de do-it-yourself-filosofie niet expliciet vermelden. De heropflakkering van de pleidooien voor zelfsturing en zelfstandig leren en voor de leraar al coach betekent/betekende o.i. vooral een heropleving van het oude reformpedagogisch gedachtegoed. Het werd een eeuw geleden vooral gepromoot door reformpedagogen, maar geenszins vanuit het marktdenken. De do-it-yourself-filosofie, het zelfontplooiingsmodel en vrij initiatief van de leerling die hun Leuvense collega Ferre Laevers en het CEGO sinds 1976 propageren is, kan men niet zomaar toeschrijven aan de invloed van het 'koude' doorgeschoten liberalisme. Het zelfontplooiingsdenken en het leerlinggestuurd onderwijs, is overigens al meer dan een eeuw oud, ook Rousseau, pleitte er al voor. Het werd overigens sinds de jaren 1960 ook ten zeerste gepropageerd door de anti-autoritaire en anti-pedagogische pedagogen.
Masschelein, Simons, wijzen o.i. ook te weinig op de weerstand tegen de opkomst van modieuze opvattingen, de toegenomen ontscholingsdruk, het oprukkende constructivisme & do-it-yourself-denken, e.d. Precies door weerstand en lippendienst konden we in Vlaanderen tot nu toe de cultuuromslag en niveaudaling afremmen. Veel 'do-it-yourself' theorietjes en hervormingen bots(t)en op weerstand vanuit het onderwijs als instelling met een eigen wetmatigheid (zelforganisatie) en vanuit de leerkrachten en ouders. We kenden b.v. een snelle opkomst van het leerpsychologisch constructivisme, maar dit betekent niet dat de meeste leerkrachten en docenten die uitgangspunten zomaar overnemen. Zo hebben ook de jaarklas en de klassikale instructie al meer dan 100 jaar de orkaan doorstaan. We kunnen dus niet stellen dat pedagogische opvattingen en praktijken zomaar genormeerd worden door (externe) sociaal-economische krachten. Indien meer academici zich zouden inlaten met het onderwijsdebat en met het doorprikken van de zeepbellenfraseologie van veel van hun collega's, dan zouden we beter het heersende/modieuze denken kunnen ombuigen.
De heropleving van het naïeve reformpedagogisch gedachtegoed de voorbije decennia werd o.i. wel mede in de hand gewerkt door pragmatische allianties met andere systemen die ook op een of andere wijze op zelfregulering en do-it-(for)-yourself aansturen, zoals de sympathie van naïef links, instanties die het ondernemerschap van de leerlingen overbeklemtonen,
We waren dus ten zeerste verrast toen in 2007 plots de visie van ontscholer en anti-pedagoog R. onderschreven, een visie waarin de zelfsturing en zelfvorming van de leerling en de leraar als louter coach nog veel meer centraal staan dan in de visies die ze in 2003 bekritiseerden. Tegelijk namen M. & S. afstand in 2007 afstand van onze strijd tegen de ontscholing, onze O-ZON-campagne, ons pleidooi voor de herwaardering van basiskennis en van de belangrijke instructierol van de meester.
Behoud van gedifferentieerd s.o. = groter maken maatschappelijke ongelijkheid!?
Ook het feit dat Onderwijskrant en veel bestrijders van het gelijkheidsdenken opteren voor voldoende differentiatie in de eerste graad s.o. en voor het behoud van de onderwijsvormen aso, tso en bso wordt blijkbaar door de Leuvense Rancière-aanhangers geenszins geapprecieerd. M. & S; schreven dat ze voorstander zijn van comprehensief secudair ronderwijs.
In 2012 onderschreven Masschelein en Simons de voorstellen werkgroep Metaforum KU Leuven over Hervormingen in het secundair onderwijs", een pleidooi voor doorgedreven comprehensievering tot 15 jaar, voor het afschaffen van B-attesten, enz.
Goele Cornelissen, medewerkster van M. & S. en momenteel ook hoofd van de studiedienst COC-lerarenvakbond formuleerde in een bijdrage van 2019 hun kritiek op gedifferentieerd s.o. en op het zogezegd huidig meritocratisch onderwijs dat de sociale discriminatie zou bevorderen.
Met een beroep op Rancière bestempelt Cornelissen het debat tussen de voor- en tegenstanders van het gelijkheidsdenken en over de hervorming dus van het s.o. dat we met Onderwijskrant sinds 2002 stimuleerden, als misleidend. Ze neemt zowel afstand van gelijkheidsdenkers als prof. Ides Nicaise die dezelfde leerresultaten voor alle kinderen nastreven, als van de tegenstanders van het gelijkheidsdenken die pleiten voor het behoud van voldoende gedifferentieerde leerwegen in het s.o. (Cornelissen: De relatie tussen onderwijs en gelijkheid: drie perspectieven. In Brandpunt, jaargang 44, nummer 9, 2017 & tekst op ACW-congres).
Cornelissen stopt de tegenstanders van het doorgeschoten gelijkheidsdenken zomaar in het door haar verfoeide meritocratische kamp. Ze beweert dat wij als meritocraten het verantwoord vinden dat de school al voorbereidt op een maatschappelijke opdeling tussen mensen op basis van intelligentie en inspanning. Ze doet dat door leerlingen op basis van intelligentieproeven of andere toegangsproeven en aan de hand van (B-)attesten te verdelen over verschillende vormen van onderwijs (aso, tso, bso, BuSo, dbso, hoger onderwijs, ). Deze vormen van onderwijs kennen een bepaalde hiërarchie die gewoonlijk in grote mate samengaat met de hiërarchische ordening van sociale posities waar ze zicht op geven. Daarnaast stellen meritocraten het principe van ongelijke behandeling centraal. Dat zegt dat het gerechtvaardigd is om, als samenleving, extra te investeren in mensen die intelligent zijn en hard werken. Dit kan bijvoorbeeld via investeringen in specifieke programmas voor de meest getalenteerde leerlingen (talentenjacht, honors programs ). Deze leerlingen, zo gaat de redenering, verdienen die extra ondersteuning omdat zij later, eens zij een hoge maatschappelijke positie betreden, meer dan anderen zullen bijdragen tot economische groei en sociale welvaart. Dat de kloof tussen de hoogste en de laagste treden op de sociale ladder door ongelijke behandeling nog groter wordt (het Mattheuseffect), vormt voor meritocraten geen probleem. Integendeel. Ze gaan ervan uit dat deze verschillen gezond zijn voor een dynamische samenleving.
Cornelissen wekt ten onrechte de indruk dat we als voorstanders van voldoende differentiatie in het secundair onderwijs, ook per se aan willen sociale discriminatie doen en de maatschappelijke ongelijkheid nog groter willen maken. Alsof voorstanders van passend onderwijs voor alle leerlingen, niet tegelijk voorstanders kunnen zijn van inkomensherverdeling e.d., van een minder meritocratische maatschappij. Ze wekt hier ook de indruk dat het onderwijs de grote maatschappelijke gelijkmaker zou kunnen zijn. Uitgerekend Toby Young, de zoon van Michael Young- de auteur van The Rise of Meritocracy, schreef vorig jaar terecht: precies de acceptatie van verschillen in intellectuele aanleg houdt een pleidooi in voor sociale politiek van redistributive taxation (inkomensherverdeling). Hij voegde eraan toe dat dit al bij al ook de visie was van zijn vader.
Cornelissen pakt vervolgens als verlossend alternatief uit met de onderwijsvisie van Jacques Rancière, Jan Masschelein over gelijkheid, vrijheid en zelfvorming, met onderwijs als vrije tijd zoals in de Griekse stadstaten destijds, enz. Ze pakt uit met een alternatief dat weinig of niets te maken heeft met het vigerende debat over optimale onderwijskansen en het gelijkheidsdenken. Ze schrijft o.a.: Ons vertrekpunt is niet langer/enkel de vaststelling dat de school de sociale ongelijkheid reproduceert. Zonder dat laatste te miskennen, keren we als onderwijspedagogen de redenering om. De school moet volgens ons bij uitstek een plaats van vrijheid, gelijkheid en vernieuwing. Onderwijspedagogen zoals Masschelein, Simons en Biesta herinneren daarvoor aan de term Scholè, wat vrije tijd betekent. Je verlaat het gezin, en bent dus niet langer in eerste instantie zoon of dochter, maar bent ook nog niet meteen ingelijfd in de maatschappij als burger of werknemer. Ook de wereld wordt op school even los- of vrijgemaakt van haar functionele context om leerstof te worden: een presidentiële speech wordt uit de wereld de school binnengetrokken om haar retorische bouwstenen te ontleden. Wie hiermee niet akkoord gaan, worden bestempeld als mensen die de school manipuleren om bestaande machtsverhoudingen te bestendigen
In Brandpunt voegt Cornelissen er nog aan toe: De focus ligt volgens on niet zozeer op het produceren van meer sociale gelijkheid, maar op het installeren van pedagogische gelijkheid. Vormend onderwijs plaatst jonge mensen immers in de (gelijke) positie van leerling/student, en spreekt hen telkens opnieuw aan op hun vermogen om de wereld, of iets uit de wereld, te leren kennen en te begrijpen. Dat Goele Cornelissen als huidig hoofd van de studiedienst van de COV- lerarenvakbond de visie van de ontscholer Rancière propageert, baart ons zorgen. We betreuren ook dat de Leuvense pedagogen niet deelnamen aan het debat over de hervorming van het s.o.
Besluit: School niet zomaar in greep van neoliberale maatschappij, nieuw kapitalisme .
M. & S. hanteren neoliberalisme, economisch individualisme, marktdenken als containerbegrippen en passe-partout-verklaringen voor de meest verscheidene zaken; en dus ook voor zowel de visies van ontscholers als deze van bestrijders van de ontscholing. De huidige school is volgens hen zomaar de speelbal van het doorgeschoten neoliberalisme en marktdenken. We zijn het daar geenszins mee eens. De passe-partout-verklaringen van M.&. S. vertonen ook veel gelijkenis met uitspraken van psychiater-professor Paul Verhaeghe die ook alle mogelijke problemen & stoornissen - stress, burn-out, enz. - op naam schrijft van het neoliberalisme, het nieuw kapitalisme.
M. & S. overdrijven ten zeerste de totale greep van de maatschappij, van het nefaste neoliberalisme of losgeslagen kapitalisme op het onderwijs, de (re)productie van de sociale ongelijkheid, de nefaste selectievormen. Het onderwijs is ook een soort zelfreferentieel instituut dat over een behoorlijke mate van autonomie, relatieve zelfstandigheid en eigen grammatica beschikt. Het feit dat de grammatica van schools onderwijs niettegenstaande de evolutie van de maatschappij vrij bestendig is gebleven, wijst er ook op dat de school niet zomaar de speelbal is van de maatschappij, en dus ook niet doorgeschoten neoliberale of nieuw kapitalisme. Hannah Arendt schreef in 1956: Education is an autonomous sphere, distinguished from other dimensions of life. Dit lijkt ons grotendeels terecht, maar anderzijds ook beetje overdreven omdat de school uiteraard niet volledig autonoom is en ook moet rekening houden met de noden van de maatschappij.
Het economische bestel lijkt ons overigens geen monoliet te zijn; in de Westerse wereld zijn er diverse (liberale, ) opvattingen over het functioneren van de economie, de markt, de staat e.d. Het politieke systeem, het schoolsysteem zijn o.i. ook niet zomaar een apparaat in dienst van de sociale dominantie vanwege het heersende maatschappelijke (economische) bestel. Ze beschikken over een mate van autonomie en een eigen dynamiek. Scholen zijn ook zelfreferentiële, zichzelf organiserende systemen en staan niet zomaar in dienst van het onderdrukkende (economische) bestel. Ook individuen (leerkrachten, leraars ) beschikken over een bepaalde mate van autonomie en zelfsturing.
Onze kritiek op beleid van duo Vandenbroucke- Van Damme terecht, en niet overdreven Dirk, praktijkmensen luisterden wel massaal en gingen akkoord!
Reactie op uitspraak van Dirk Van Damme: We hadden destijds
meer naar je moeten luisteren, maar door je communicatiestijl (inclusief
overdrijvingen) werd er minder geluisterd. Bedankt voor het compliment. Maar: de praktijkmensen luisterden
wel. Uit bijdrage blijkt dat we beleid
Vandenbroucke-Van Damme grondig en zonder overdrijvingen becommentarieerden.
Dirk Van Damme twitterde een paar dagen geleden: Jij was
inderdaad een van de zeldzame kritische
stemmen, Raf Feys, en daar verdien je waardering voor. Je had het vaak bij het
rechte eind je had meer
luisterbereidheid verdiend. Maar DirkVan Damme voegde eraan toe: je communicatiestijl (inclusief
overdrijvingen) zorgde er voor dat weinig mensen naar je luisterden.
Ik erger me toch wel aan het feit dat Van Damme indirect vergoelijkt dat ook hij en Vandenbroucke te
weinig luisterden omwille van de communicatiestijl. Ik vind dit misprijzend en wil dit ook weerleggen. Vooreerst is
het zo dat heel veel praktijkmensen (ook rectoren van Universiteiten) naar mij
luisterden en mijn kritiek op kennisrelativisme, hervormingsplannen van
Vandenbroucke-Van Damme steunden. 1 voorbeeld: in een mum van tijd
ondertekenden 13.000 mensen onze Onderwijskrantpetitie 2012 tegen de
structuurhervormingsplannen s.o. Ex-rector André Oosterlinck belde me zelfs op
om zijn steun te bewijzen.
En ik slaagde er ook in om een invloedrijke tegenstander als Dirk Van Damme een bocht te laten maken van 180 graden inzake hervorming s.o. (waterval, brede eerste graad, sociale discriminatie e.d.), inclusief onderwijs, uitholling (taal)onderwijs, competentiegericht onderwijs e.d.
In deze bijdrage illustreer ik even hoe we onze kritiek op
de beleidsplannen van het duo Vandenbroucke-Van Damme destijds uitvoerig en zakelijk formuleerden, bv. in legendarisch en uitgebreid interview met minister
Vandenbroucke op 7 januari 2016 dat we hier afdrukken.
1.Woord vooraf en
situering van het interview
Bij het aantreden van minister Frank Vandenbroucke en van
zijn kabinetschef Dirk Van Damme in
september 2004 verwachtten we nog dat dit duo het nefaste doorhollingsbeleid
van het duo Van den Bossche-Monard en
van minister Marleen Vanderpoorten zou terugdraaien. In een uitvoerig
memorandum wezen we de nieuwe regering en toekomstige minister van onderwijs in
april 2004 op het manke beleid en de negatieve evoluties in ons Vlaams
onderwijs : de nivellerende eindtermen en leerplannen die tot kennisrelativisme
en tot een niveaudaling leidden met ook de steun van de inspectie, de onterechte kritiek op onze (sterke) eerste
graad s.o. die tot egalitaire structuurhervormingsvoorstellen van minister
Vanderpoorten en de Rondetafelconferentie van 2002 leidde, de gevaren van te
radicale inclusievoorstellen in het VLOR-advies 1998 & in de eerste
inclusievoorstellen van minister Vanderpoorten , de nefaste gevolgen van de
flexibilisering in het hoger onderwijs, het tekort aan niveaubewaking, de grote
vervreemding van het beleid van de onderwijspraktijk, enz.
De beleidsverklaringen van Vdb van 2004-2005 betekenden voor
ons al een grote ontgoocheling. We zagen
dat duo Vdb-Van Damme de onderwijsanalyse en beleidsplannen van hun voorgangers
inzake de hervorming van het s.o., grootschalige scholengroepen, inclusief onderwijs, hervorming
lerarenopleidingen ... overnam. Ook
zij toonden al te weinig respect voor
onze sterke Vlaamse onderwijstraditie en pakten vanuit een egalitaire
visie uit met sociale discriminatie en
waterval in het s..., Ook zij bestempelden onze sterke eerste graad als
een kankerplek en pakten uit met grote structuurhervormingsvoorstellen voor het
s.o. en voor de invoering van inclusief onderwijs.
Een van de grootste ontgoochelingen was het feit dat minister Vandenbroucke begin 2007 afstand nam
van onze O-ZON-campagne. In januari 2007
pakten we met Onderwijskrant uit een grootscheepse & massaal onderschreven O-ZON-campagne
tegen het kennisrelativisme, de niveaudaling, de
hervormingsplannen van het duo
Vandenbroucke-Van Damme voor het s.o. en hun voorstellen voor inclusief
onderwijs Minister Frank Vandenbroucke reageerde ontwijkend: Ik weiger mee te doen aan de hype als
zou het niveau van onze leerlingen
dalen. Het is modieus om te zeggen dat het vroeger beter was, om[1]dat
er vroeger in klas meer kennis werd doorgegeven. Maar ik doe daar niet aan mee
zoals ik aan geen enkele vorm van
nieuwlichterij wil meedoen. De toenmalige Spa.-onderwijsexpert Koen
Pelleriaux en Sp.a-volksvertegenwoordigers ergerden zich aan onze O-ZON-campagne en onze
kritiek op de hervormingsplannen s.o. e.d. Ze bestempelden O-ZON als een
eenmansactie & riepen de parlementsleden op om afstand te nemen van
O-ZON n het beleid te blijven steunen.
Revelerend interview met
onderwijsminister Frank Vandenbroucke 15 jaar geleden: : Bijdrage uit
Onderwijskrant nr. 137, april 2006
Teleurgesteld door de beleidsnota 2004-2009 e.d. namen we
ons in 2005 voor om dringend onze
kritiek voor te leggen in een interview met minister Vdbr. We hoopten heimelijk
dat we hem via het interview tot andere ideeën en bijsturing van zijn
beleidsvoornemens konden brengen. Het interview kam er uiteindelijk begin
januari 2006. Het werd geen klassiek interview, maar een
confrontatie van standpunten. Minister Vandenbroucke wist dat we al veel
kritiek op zijn hervormingsplannen geformuleerd hadden en vreesde blijkbaar het
interview. Veiligheidshalve eiste hij om vooraf al onze vragen op te sturen
zodat hij zijn antwoorden goed kon voorbereiden en het gesprek onder controle
kon houden.
We legden in plaats van (algemene) vragen onze kritische
Onderwijskrantstandpunten bij het beleid e ter
commentaar voor. Vandenbroucke kon dus moeilijk ontsnappen. Vdbr had het
gesprek grondig voorbereid vermoedelijk samen met kabinetschef Dirk Van
Damme. Het werd een boeiende
confrontatie met een wat wrevelige minister, diepgaander dan de interviews met
vorige ministers. Achteraf gezien merkten we dat onze tactiek loonde en dat
Vdb. dus toch wel kleur moest bekennen.
Thema 1: Herstructurering s.o., gemeenschappelijke eerste
graad en proeftuinen
O.Kr.: eerste graad s.o.
& onderwijsvormen s.o. als boosdoener? Eerste graad s.o. prima & geen
kankerplek
Vaak wordt gesteld, ook in uw beleidsverklaring van 2004-2005,
dat de differentiatie binnen de eerste graad s.o. en binnen de onderwijsvormen s.o. de grote
oorzaak zijn van sociale discriminatie.
Er wordt dan gepleit voor comprehensief onderwijs (gemeenschappelijke/brede
eerste graad/lagere cyclus, afschaffen onderwijsvormen e.d.) als
wondermiddel. Ook de door u gesubsidieerde proeftuinen in de eerste graad
s.o. spelen hier op in.
Onze lagere cyclus s.o. scoort o.i. echter prima en een exportproduct. Vanaf 1991 werd in het rapport 'Het educatief
bestel in België' echter de kwakkel
verspreid dat er 9 à 10 % zittenblijvers waren in het eerste jaar s.o. (i.p.v.
3%), en dat de zgn. waterval en sociale discriminatie nergens groter waren. In
Vlaanderen wordt al vele jaren aangestuurd op een meer gemeenschappelijke
eerste graad en het afschaffen van de onderwijsvormen, en voor radicaal heterogene klassen. Ook u
pleit hiervoor in uw beleidsverklaring. Terloops: in onze eerste graad zijn er
al 27 uur gemeenschappelijke basisvorming en amper 5 uur differentiatie/opties.
Volgens ons functioneert onze eerste graad s.o. heel goed :
effectiviteit wordt gecombineerd met ontwikkelingskansen - ook voor de zwakkere leerlingen (cf. PISA
& TIMMS). Vanaf het secundair
onderwijs zijn de verschillen al te
groot en moet je voldoende durven differentiëren, tegemoetkomend aan de
uiteenlopende talenten en loopbanen. Met onze gedifferentieerde leerwegen
behalen we overigens betere scores dan de meeste landen met minder of geen differentiatie. Toch blijft ook voor u het invoeren van een gemeenschappelijke
eerste graad en het willen wegwerken van
de 'schotten' tussen de onderwijsvormen een belangrijke beleidsprioriteit - met
rijkelijk gesubsidieerde proeftuinen
waarvan de doelstellingen niet echt duidelijk zijn.
Repliek van FVdb
Ik denk dat we over de structuur van het s.o. moeten
nadenken. Je moet je de vraag durven stellen of je vandaag onze jonge mensen
goed oriënteert.
De ingevoerde
proeftuinen in verband met het
doorbreken van de onderwijsschotten zijn volgens mij wel nuttig. Maar dan
zullen we daar binnen een 2 of 3 jaar ook conclusies moeten uit trekken. Ik
geloof wel in het belang van die proeftuinen. (NvDR: achteraf bleek dat de door
Onderwijskrant gecontesteerde dure proeftuinen weinig of niets hadden
opgeleverd.)
(Verder debat over deze thematiek in thema's 10 en 11)
Thema 2 : Ontscholing, kennisrelativisme en niveaudaling versus klassieke
volksverheffing
O.Kr.: aantasting van dé hefbomen voor onderwijskwaliteit en
van de democratisering in jaren 1950-1970:
degelijke instructie en volksverheffing
(Vooraf: met Onderwijskrant betreurden we dat minister
Vandenbroucke en Sp.a-mandatarissen nog afstand genomen hadden van onze
O-ZON-campagne tegen kennisrelativisme, ontscholing en niveaudaling).
De pedagogische praatjesmakers en ook tal van beleidsmakers hebben de voorbije decennia de klassieke pijlers van degelijk onderwijs en
volksverheffing in vraag geteld. De gezagsvolle leraar werd vervangen door de
leraar-coach. Kennis en basisvaardigheden werden minder belangrijk; vrij
initiatief, zelfstandig leren en constructivisme stonden centraal ook in de
eindtermen en leerplannen van eind de jaren negentig en bij de
doorlichting van de inspectie. Veel
beleidsadviseurs stelden de voorbije 15 jaar steeds meer het gestructureerd
onderwijsaanbod in vraag, en ook de basiskennis zit al lang in de verdomhoek.
De kritiek op het klassieke onderwijs klinkt totaal
overtrokken en ongenuanceerd. Vlaanderen
heeft gelukkig voorlopig meer effectieve aanpakken behouden dan Frankrijk (en
Wallonië) en presteert dan ook voor PISA en TIMSS stukken beter. Beleidsmensen,
onderwijsexperts en begeleiders, CEGO-Leuven (Centrum voor Ervaringsgericht
Onderwijs), stellen al jaren de
belangrijkste onderwijspijlers en GOK-hefbomen in vraag, het
zelfontplooiingsdenken, het constructivisme, het zelfontdekkend leren, de
kennis- en gezagrelativeerders, de ontscholers al lange tijd in opmars.
Kinderen met
leerproblemen, kinderen uit kansarmere milieus en allochtone leerlingen zijn
hier nog het meest de dupe van; zij
hebben nog meer nood aan een gestructureerde en leerkrachtgestuurde aanpak.
Bent u het eens met het standpunt dat we inzake de kwaliteit en het realiseren
van optimale onderwijskansen in de eerste plaats de 'gewone' pijlers van
degelijk onderwijs moeten veilig stellen en verstevigen i.p.v. ze onderuit te
halen? Wat denkt u van onze analyse van
de ontscholingsdruk en nivaeudaling en
bent u van plan om hier iets aan te verhelpen, om het tij te keren?
FVdb: eigentijdse aanpak nodig
want de tijden zijn verandert
De huidige onderwijscontext verschilt in sterke mate met die
uit de jaren '50 en '60 en dit vergt ook een andere, een eigentijdse aanpak. In de jaren 50 waren de welvaart en
het comfort in en buiten de klas veel kleiner. Die school met weinig
leermiddelen situeerde zich in een samenleving met weinig leer- en
informatiekanalen. In de huidige samenleving heb je veel meer concurrerende informatiekanalen
en leermiddelen.
De relaties tussen de
mensen waren ook anders. De gezagsrelatie is totaal veranderd, ook binnen het
onderwijs. Wij zijn allemaal 'clever people' geworden .
Wij hebben het moeilijker met relaties waarbij die dienstverlening ook een
zeker gezag veronderstelt.. In het onderwijs heb je een beetje hetzelfde; je
hebt een natuurlijke gezagsrelatie nodig. In de jaren 50
kwam die veel evidenter tot stand dan vandaag. En daarmee moeten we ook leren
leven. De klassieke gezagsrelatie is weggevallen en hier zijn allerlei redenen
voor.
Leerlingen komen op vandaag ook veel meer met persoonlijke
problemen naar de school. De situatie van vandaag is dus nogal verschillend van
die van vroeger. We moeten dus opletten dat we niet bevangen worden door een
soort van heimwee naar vroeger; de wereld van vandaag is echt veranderd.
FVdb: zelfstandig werken en 'leren leren' nu meer
nodig dan vroeger
Omtrent de vraag welke nu de beste aanpak is, pleit ik voor
nuancering. Ik denk dat we geen nood hebben aan extreme standpunten. Het is
m.i. zo dat je een goed evenwicht moet vinden tussen directe instructie en
zelfsturend leren, tussen structuur en vrij initiatief. Dat denk ik dus ook.
Maar 'leren leren' is vandaag belangrijker dan in de jaren 1950 en dus zal het
evenwicht anders liggen; en dat is normaal.
Repliek O.Kr: zelfstandig werk en 'leren leren' ook
in jaren vijftig
Ook binnen het instructiemodel was en is er ook veel ruimte
voor het zelfstandig werken. In de jaren vijftig-zestig moesten leerlingen ook
voldoende zelfstandig werken & dootzettingsvermogen : b.v. veel en
langdurig oefeningen maken, lange teksten analyseren, opstel en/of verhandeling
maken, veel boeken lezen Binnen het instructiemodel is er veel ruimte
voor het zelfstandig werken. We waren als leerling ook sterk inzake het zgn.
'leren leren'; die vaardigheid leerden we vooral impliciet via de opdrachten,
taken en examens. We hadden daar zelfs weinig expliciete lessen voor nodig.
'Leren leren' is niet nieuw en is geen wondermiddel.
O.Krant
De 'Dienst voor Onderwijsontwikkeling' (DVO) mocht in de
'uitgangspunten' bij het decreet over de eindtermen het modieuze
constructivisme opdringen.Ook de GOK-steunpunten (CEGO, NT2-Leuven) wijzen het leerkrachtgestuurde leren af en pleiten
voor een constructivistische en eenzijdige vaardigheidsgerichte aanpak van het (taal)onderwijs;
dit leidt tot uitholling. Pleidooien voor een effectieve
(achterstands)didactiek blijven uit. We betreuren dat traditionele kwaliteits- en GOK-hefbomen en het optimaliseren ervan weinig of geen
steun krijgen en krijgen vanwege het beleid, maar wel de GOK-Steunpunten.
Zelf hebben we ok altijd gepleit voor een
gestructureerde aanpak waarvan de zwakkere en kansarme leerlingen maximaal
profiteren en dus ook voor het verder optimaliseren van de klassieke
GOK-hefbomen die al hun deugdelijkheid bewezen hebben. Precies daarom
ontwikkelden we als didactici passende methodieken voor lezen, rekenen en
spelling. We dringen ook aan op een meer gestructureerde aanpak van het
taalonderwijs dat momenteel een uitholling meemaakt.
FVdbr: We moeten ons inderdaad de vraag stellen of de
onderwijsmethoden die momenteel gepropageerd worden, inderdaad goed zijn voor
de sterken maar ook voldoende structuur bieden voor de taalzwakke leerlingen opdat ook zij zich maximaal zouden kunnen ontplooien. Jullie
- onderwijsdeskundigen - moeten daarop antwoorden. Dat veronderstelt inderdaad een
bezinning bv. over de verhouding tussen taalstructuur-bieden enerzijds, en
taalvaardigheidsonderwijs anderzijds. Ik denk dat het antwoord daarop
genuanceerd is..
OKrant: Er is o.i.
dringend nood aan een andere aanpak van het taalonderwijs, aan het terugdraaien van de
uitholling van de taalvakken.
De
eenzijdige constructivistische & communicatieve taalvaardigheidsaanpak van
Steunpunt NT2-Leuven, eindtermen en leerplannen leidt tot een uitholling van de
taalvakken.. Ook het GOK-Steunpunt
NT2-Leuven bekritiseerde al te vlug de leraargeleide interactie en het
modelleren en koos voor "de leerling die zelfstandig zijn kennis en
vaardigheden opbouwt, voor de leervraaggestuurde aanpak en voor de leerkracht
als coach".
Waarom vertrouwt de overheid
de ondersteuning van het taalonderwijs, van het OVB en GOK-beleid nog steeds toe aan GOK-
Steunpunten die een aanpak propageren die haaks staat op degelijk taal- en achterstandsbeleid en intensief
NT2-onderwijs? En
merkwaardig genoeg wijst het Leuvens Steunpunt NT2 extra en
specifieke NT2-lessen vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs
radicaal af.. Met die NT2-kleuters/leerlingen moet men veel meer uren met taal
bezig zijn en moet meer 'geleide' en
specifieke taalinteractie zijn dan voor de gewone leerlingen. De taalproblemen
worden nog steeds onderschat zelfs in
uw beleidsverklaring.
Repliek FVdb: 'Voorrangsbeleid Brussel' lijkt toch wel
effectief!???
Ik ga mijn
genuanceerde benadering opnieuw verduidelijken met een voorbeeld. Neem nu het
'Voorrangsbeleid Brussel'. Voor zover men in staat is resultaten in dat verband
te meten, denken we dat er daar inderdaad resultaten geboekt worden. Onder
leiding van Magda Deckers is een relatief groot team van mensen in Brussel
bezig met de ondersteuning van het taalvaardigheidsonderwijs. Ik denk dat zij
directe instructie voorstellen voor een aantal domeinen en
taalvaardigheidstechnieken aanbevelen voor een aantal andere. Als je naar de
feiten van het 'Voorrangsbeleid Brussel' kijkt
een combinatie van directe instructie en taalvaardigheidsonderwijs dan werkt dat wel.
Repliek
Onderwijskrant: volgens ons is het al 5 na twaalf en nog later in Brussel.
Thema 3: Leerzorg en
inclusief onderwijs
O.Kr.: (schijn)inclusie, ontwrichting buitengewoon én gewoon onderwijs
We willen ook even
ingaan op uw recente nota over leerzorg en inclusief onderwijs. Ook hier hebben
we de indruk dat u en uw
beleidsadviseurs weinig rekening houden met de ervaringswijsheid en de mening
van de praktijkmensen. Dit plan leidt
niet enkel de ontwrichting van het buitengewoon onderwijs, maar ook van het gewoon onderwijs. Moet en kan de
leerkracht straks voor elk inclusie-kind een apart potje koken? Leerkrachten
zijn geen duizendpoten. Of moeten we voor een aparte begeleider zorgen die b.v.
met PAB-geld (persoonlijk assistentiebudget) wordt betaald zoals nu veelal
het geval is bij de inclusie van type-2-en type-1leerlingen. Heeft de overheid
daar overigens het vele geld voor over?
We hebben ook veel
moeite met het feit dat ouders straks de
inclusie van type 2-, type 1- en type 8- kinderen kunnen afdwingen. De huidige
inclusie van type-2 kinderen, veelal kinderen met Down-syndroom, is
schijn-inclusie en leidt tot LAT-onderwijs: learning-apart-together.
Dat zal ook het geval zijn voor type-1 leerlingen waarvan sommigen slechts een
niveau 2de leerjaar voor rekenen of lezen halen. Inclusie van bijvoorbeeld
type-1-leerlingen leidt ertoe dat deze kinderen er voor spek en bonen
bijzitten. In Finland krijgen zo'n leerlingen aangepaste hulp in aparte
klassen. Ook in het beroepsonderwijs treffen we nu al type-1 leerlingen aan die
taken met eenvoudige meetopdrachten geenszins aankunnen. Zo'n inclusie zal net
als in Nederland de kwaliteit van het beroepsonderwijs sterk aantasten.
Er zijn ook type-8 leerlingen die voor rekenen of taal
slechts een niveau eind 3de leerjaar bereiken. Integratie van type-8 kinderen
is ook niet zo eenvoudig omdat deze kinderen vaak ook ernstige gedragsproblemen
vertonen die de integratie bemoeilijken. In de 'Leerzorg'nota staat terecht dat
veel inclusieleerlingen de eindtermen niet kunnen halen. Maar dit betekent tegelijk
dat dergelijke leerlingen al te weinig profijt kunnen halen uit het volgen van
de gewone lessen, uit de integratie in de gewone lessen. Onnodige doorstroming
naar type 8 kunnen we voorkomen door de kwaliteit van het gewoon onderwijs te
verbeteren. Daarom investeren we zelf veel energie in het uitwerken van betere
methodieken voor lezen, spelling, rekenen
Maar er zullen nog altijd kinderen zijn, die
ondanks de optimalisering van de methodieken nog te weinig profijt
zullen halen uit het volgen van de gewone lessen. In uw nota 'Leerzorg' wordt
ook jammer genoeg geen aandacht besteed aan het optimaliseren van het
B.O.-onderwijs, een o.i. belangrijk GOK-aangrijpingspunt.
FVdb: genuanceerde aanpak inclusie
Ook inzake inclusie is het antwoord genuanceerd. We stellen
nu b.v. dat voor bepaalde
inclusie-leerlingen de eindtermen niet gehaald moeten en kunnen worden.
Ouders die nu voor inclusie kiezen op een dergelijk zorgniveau, moeten er dus
zelf rekening mee houden dat hun kind de eindtermen niet zal halen. Dus zal dat
kind ook niet in aanmerking komen voor een diploma.
O.Kr.: schijninclusie neemt aldus toe
Precies door het loslaten van de eindtermen en van het plus-minus kunnen volgen van het gewone
curriculum, zal de schijn-inclusie
toenemen en wordt het lot en de begeleiding van de inclusieleerlingen
twijfelachtig. Ouders van type-2 en type-1 leerlingen verwachten geen
getuigschrift en zullen nog meer op inclusie aandringen dan ouders van type
8-leerlingen.
FVdb: voorstelling nota 'Leerzorg', maar ontwijking van
kritiek op schijn- of LAT-inclusie
Je moet je onderwijs opvatten vanuit de vraag: Hoe kan je
een aanbod tot stand brengen waarin elke leerling zijn plaats vindt en dat voor
iedereen maximale resultaten kan opleveren? We denken ook dat de voorgestelde opdeling in B.O.-types niet meer adequaat is,
omdat een aantal problematieken die vandaag meer prominent naar voren komen zoals autisme hun plaats
niet vinden in die types. Hier is een consensus over.
Dus moeten die types herbekeken worden. Als je kijkt naar de hergroepering van
de clusters dan komt die er bijvoorbeeld op neer dat je niet alleen blinden
maar ook doven in 1 cluster onderbrengt. We hebben een cluster functionele beperkingen,
een cluster leerstoornissen, een cluster problemen
in de interactie Verder moet de precieze zorgbehoefte van een
kind of van een leerling fijner bepaald worden. Daarom stellen we voor voortaan
twee dimensies te hanteren om leerlingen de plaats te geven die ze nodig
hebben. Een eerste dimensie is een vereenvoudiging van die types door te werken
met 4 grote groepen of clusters. En een tweede dimensie is dat we binnen die
clusters op een meer fijnmazige manier de specifieke zorgbehoefte gaan
vaststellen.
Thema 4: Hoger
onderwijs: outputfinanciering en verdere flexibilisering hoger onderwijs leiden
tot niveaudaling en tot meer planlast
O.Kr: outputfinanciering
& doorgedreven flexibilisering
tast de kwaliteit aan.
Ook de invoering van outputfinanciering & meer flexibilisering in het hoger onderwijs, stelt u voor als een
keuze voor meer kwaliteit. De mensen uit het onderwijsveld beschouwen het
echter als een aantasting van de kwaliteit. Het bv<. enkel financieren van
de geslaagde studenten zal leiden tot het vlugger laten slagen; wat tot niveaudaling
zal leiden. En flexibilisering leidt tot uitstelgedrag bij studenten en
niveaudaling, en tot meer planlast.
FVdb: outputfinanciering is geen dogma
Voor mij is outputfinanciering geen dogma. Ik wil daarover
een debat. Maar ik wil toch verduidelijken waarom we die denkpiste lanceren.
Dat de helft van de studenten in het eerste jaar mislukt, is blijkbaar het
probleem niet van de universiteiten en hogescholen. Ik vind dat wij het recht
hebben om te zeggen: Wat gebeurt er nu met die jonge mensen? Waarom mislukken
die op grote schaal? Is dat eigenlijk niet een soort van verkwisting en leidt
dit niet tot frustratie? Outputfinanciering is een methode die we voorstellen
om de maatschappelijke verantwoordelijkheid voor het slagen van studenten
scherper te stellen. Het is heel gemakkelijk om bij instellingen hoger
onderwijs een consensus te bereiken over financieringssystemen, waarbij scholen
gegarandeerd geld krijgen als een student zich inschrijft en die scholen zich
voor de rest niet veel moeten aantrekken van hun maatschappelijke
verantwoordelijkheid voor de studenten.
O.Kr.: kwaliteitscontrole verder bemoeilijkt
Outputfinanciering en flexibilisering ondermijnt hoe dan ook
de kwaliteitscontrole vanwege de lerarenopleiding. Onze belangrijkste
instrumenten voor kwaliteitsbewaking worden stelselmatig afgeschaft. Een paar
voorbeelden. Vroeger hadden we tijdens het eindexamen en de eindstage een
inspecteur als controleur naast ons. Ook de oefenscholen waar onze studenten
grondig werden begeleid en geëvalueerd werden afgeschaft. Later moesten we de
studenten laten slagen en vrijstellingen geven vanaf 50 %. Met de recente
flexibilisering en de eventuele outputfinanciering wordt de niveaubewaking nog
verder ondermijnd.
O.Kr: wat met malaise in hoger onderwijs & minder
gelijkvormigheid
O.kr. De malaise is ook vrij groot in het hoger onderwijs. Volgens een onderzoek
waren 80% van de docenten hoger onderwijs niet tevreden over de hervorming Het hoger onderwijs was nog het meest de dupe van het
omwentelingsbeleid, de enveloppefinanciering e.d. Volgens velen leidde ook de recente
Bologna-operatie vooral tot veel chaos, bureaucratisering , ontmoediging en
onnodige studieduurverlening. Bologna
sorteerde eerder averechtse effecten: in
plaats van meer eenheid in het onderwijs, meer verscheidenheid tussen de
scholen, sterke toename van aantal specialisaties/richtingen i.p.v. rationalisering/logische samenwerking, (b.v. ook tweemaal zoveel regentaten lichamelijke opvoeding
dan voorheen), meer bureaucratie Minister
Luc Van den Bossche erkende wel dat de hervormingen tot bureaucratie binnen de hogescholen hebben
geleid, maar waste de handen in onschuld. Zowel bij de hervorming van het hoger onderwijs als bij de
Bologna-hervorming stonden de docenten jammer buiten spel.
FVdb: inschakeling in
Europees verhaal is heel positief
De Bologna-hervorming is eigenlijk opgestart in 1999. Vier
jaar later is er het decreet in Vlaanderen gekomen. Ik kan me inbeelden dat dit
een aantal mensen overvallen heeft. Ik denk echter dat de Bologna-hervorming in
essentie goed is. We hebben 4 jaar de tijd genomen om dat in Vlaanderen te
implementeren. Als het gaat over hoger onderwijs, moet je je toch inschakelen
in een Europees verhaal. Het Bologna-verhaal moet ons toelaten om zeer verschillende
talenten van mensen beter tot hun recht te laten komen. Maar wat we wel moeten vermijden, is dat er een soort academic drift ontstaat
waarbij iedereen denkt dat hij in een academische richting moet zitten.
Thema 5: Utopische
& egalitaire GOK-uitgangspunten van sociologen en beleidsmensen .
O.Krant: foute GOK-uitgangspunten aan basis herstructureringsplannen s.o.
Het is bekend dat we met Onderwijskrant absoluut niet
akkoord gaan met de 'officiële' uitgangspunten van het GOK-beleid waarop de
krasse (beleids)uitspraken over de sociale discriminatie en de voorstellen voor
een gemeenschappelijke eerste graad gebaseerd zijn.
Het gaat om foute uitgangspunten die ook door Ides Nicaise
(HIVA) en door het Steunpunt-GOK vooropgesteld worden:*De intellectuele aanleg
is evenredig verdeeld over alle bevolkingsgroepen. *Er is ook nog evenveel
'verborgen talent' aanwezig als in de jaren '50 het geval was. *Dus moeten we
evenredige vertegenwoordiging in aso e.d. nastreven en bereiken. *Er is
momenteel geen evenredige (afkomstloze) vertegenwoordiging in aso & hoger onderwijs. *Besluit: vooral dé sociale
afkomst bepaalt het onderwijsniveau, de sociale discriminatie is enorm: op het
vlak van de democratisering staan we nog nergens.In 1979 al schreef
Onderwijskrant (nr. 9)- dat deze uitgangspunten over de evenredige aanleg en
vertegenwoordiging foutief waren. De Nederlandse socioloog Wesselingh poneerde
onlangs zelfs dat geen enkele serieuze wetenschapper nog achter deze
uitgangspunten staat Toch blijven dat de uitgangspunten van het 'officiële'
GOK-debat en van de sp.a.-teksten over gelijke kansen, van de
beleidsverklaring, van de hervormingsplannen voor het s.o; ... Het nastreven
van de 'egalitaire' GOK-utopie leidt tot
het niet (h)erkennen en minachten van de klassieke GOK-hefbomen en van de
afgelegde weg en tot nefaste hervormingsvoorstellen als het doorbreken van de
schotten in het s.o. Vooral ook het tso/bso zal de dupe worden.
Repliek FVdb: akkoord: geen evenredige verdeling van aanleg,
maar invloed van omgeving blijft groot
U moet me niet overtuigen van de ongelijkheid van mensen. Ik
zal misschien nog pretentieuzer klinken als daarnet want ik zal opnieuw uit
eigen werk citeren. Ik ben niet een
socialist zoals sommige socialisten uit de 19de eeuw, zoals Robert Owen, die
geloofden dat mensen gelijk geboren zijn en dat de 'omgeving' het enige is wat
telt Ik ga er vanuit dat we erg verschillend geboren zijn, en nog erg
verschillend beïnvloed tijdens de eerste levensjaren. Dus, we zijn niet gelijk.
Dan zorg je toch voor maximale gelijke kansen op ontplooiing van die talenten,
in de wetenschap dat die talenten niet alleen verschillend zijn sommigen hebben talent voor techniek, anderen voor talen,
voor wetenschappen enz. maar dat sommige talenten tout
court ook veel moeilijker aan te boren zijn. Je moet mij daarvan niet
overtuigen.
Ik ga wel akkoord met
uw stelling dat de doorstroming als gevolg van de eerste democratiseringsgolf
ongetwijfeld geleid heeft tot een stuk afroming van mensen met cognitieve
talenten uit de arbeidersklasse. Dit is een van de redenen waarom een tweede
democratiseringsgolf inderdaad niet vergelijkbaar is met wat we in de jaren 50 aan doorstroming gerealiseerd hebben. Maar tegelijkertijd
onderlijnt onderzoek dat omgevingsfactoren in de eerste
levensjaren wèl heel bepalend kunnen zijn voor de kansen die dan geopend worden
of gesloten blijven. De opdracht waarvoor we vandaag staan is nieuw en anders,
en dat is ook de manier waarop ik het stel in mijn beleid. De belangrijkste
vraag luidt: wat doe je voor diegenen die - hetzij door erfelijke aanleg,
hetzij door hun eerste levensjaren - heel ver af staan van wat je in de school
moet leren? Wel, voor hen moet je meer doen. Als we het daarover eens zijn,
zijn we al heel ver.
O.Kr.: meer i.p.v.
minder onderwijskansen in Vlaanderen
In deze context reageerden we de voorbije jaren ook op uw
(beleids)slogan dat Vlaanderen wereldkampioen 'sociale discriminatie' is en op uw slogan dat ons onderwijs enkel
sterk is voor de sterke leerlingen, maar zwak voor de zwakkere. De Gentse
PISA-onderzoeker Luc Van de Poele zei herhaaldelijk dat alle categorieën
leerlingen ook deze uit de 'laagste'
sociale milieus opmerkelijk beter scoren dan in
de meeste landen, maar dat men dit officieel niet graag hoort. En professor
Dirk Van Damme, uw eigen kabinetschef, schreef
samen met Jan Van Damme naar aanleiding van TIMSS '99
dat onze 2% zwakste leerlingen nog even goede resultaten behaalden als de groep
van de 25% zwaksten overal ter wereld.. Dan kan je toch moeilijk beweren dat
Vlaanderen hét land is waar de kinderen uit de
lagere sociale klassen het meest gediscrimineerd worden! Ook inzake gelijke
kansen zit Vlaanderen bij de top. We betreuren dat voorstanders van b.v. het
doorbreken van de schotten in het s.o. er steeds ten onrechte van uitgaan dat
de sociale discriminatie in onze lagere cyclus
s.o. groter is en dat dit dt het gevolg is van onze gedifferentieerde
structuur.
Repliek FVdb: Akkoord, kansarmen presteren wel beter, maar
grotere discriminatie anderstaligen
Jullie stellen dat de staart van minstpresterenden in
Vlaanderen het toch nog altijd beter doet dan de minstpresterenden elders. Die
stelling is juist en niet juist. Het is iets genuanceerder. De betere score
voor de zwakkere leerlingen in Vlaanderen gaat niet op voor een deel van die
groep, voor de minstpresterenden die thuis een
andere taal dan de instructietaal spreken.
O.Kr.: geen wereldkampioen 'sociale discriminatie'; ongenuanceerde
uitspraken over lot allochtone leerlingen
Tot nu toe is wel altijd gezegd dat de totale groep zwakkere
leerlingen en de groep leerlingen uit lagere milieus zwakker presteerden dan
elders. Nu gaat u akkoord met onze stelling dat dit niet het geval is, maar u
brengt tegelijk een nuance aan. Als je enkel de groep leerlingen bekijkt die
thuis geen Nederlands spreekt, dan kan er een nuance optreden. We hebben
overigens daarnet al gezegd dat ons taalbeleid voor die leerlingen sterk kan
verbeterd worden.
Vergelijkingen met andere landen zijn hier wel heel
moeilijk, omdat de uitdrukking 'leerlingen die thuis de instructiestaal niet
spreken' in de verschillende landen anders geïnterpreteerd wordt. Verder kan je
b.v. leerlingen in Vlaanderen die thuis Marokkaans spreken geenszins
vergelijken met anderstalige in Finland die b.v. thuis Zweeds spreken. De groep
allochtone leerlingen vertoont in de verschillende landen een uiteenlopend
profiel en is dan ook moeilijk vergelijkbaar. Maar als we het eens zijn over de
stelling dat het huidige taalbad voor anderstalige leerlingen in elk geval te
weinig intensief is, dan lijkt ons dat al heel belangrijk.
Samen met enkele allochtone politici vinden we tegelijk dat
de allochtonen door beleidsmensen e.d. al te eenzijdig in de slachtoffersrol
geduwd worden, met alle nefaste gevolgen vandien. Het is toch ook merkwaardig
dat de meisjes veel beter presteren dan de jongens. Het debat over de eventuele
discriminatie van allochtone leerlingen moet veel genuanceerder gevoerd worden.
O.Krant.: grote prestatiekloof = grotere discriminatie? Nee!
Onze beleidsmensen en
onderwijssocioolgen pakken o.i. ook
al te graag uit met de zgn. prestatiekloof tussen de sterkste en de
zwakste leerlingen. Dat lijkt ons opnieuw een foutief GOK-uitgangspunt:
kwaliteitsonderwijs leidt eerder tot het vermeerderen dan tot het verminderen
van de verschillen. In landen waarbij zowel de zwakkere als de sterkste
leerlingen lager scoren dan bij ons, zijn de verschillen tussen beide groepen
meestal kleiner, maar ook de onderwijskansen. Als je alle kleuters uit de klas
van Kim Clijsters destijds optimale tennislessen gegeven zou hebben, dan zouden
de leerlingen met weinig aanleg behoorlijke vorderingen gemaakt hebben, maar
het verschil in tennisvaardigheid met Kim zou toch steeds verder toegenomen
zijn.
Je mag je dus niet zomaar baseren op de grootte van de
verschillen zoals dit ook in uw
beleidsteksten het geval is. Je moet nagaan of de zwaksten en de middelmatigen
voldoende vorderen en of ook de sterksten maximaal presteren. We denken dat ons
onderwijs zelfs beter presteert dan het Finse, als we rekening houden met het
feit dat Finland minder (zwakkere) allochtone leerlingen kent, en er daar ook
veel kleinere sociale verschillen zijn en minder verpaupering in de steden.
We betreuren ten zeerste dat onderwijssociologen,
Steunpuntdirecteurs, beleidsmakers ... blijven beweren dat we wereldkampioen
sociale discriminatie zijn en uitpakken met de kloof-mythe
.Als je je baseert op een indicator thuis de instructietaal
niet spreken, dan doen we het in Vlaanderen echt niet goed. Wij zijn in staat
om in ons onderwijs vele Kim Clijsters te maken; wij slagen daar dus goed in.
Maar dan is het ethisch revolterend dat je er niet in slaagt om voor een ander
onderwijsprobleem, namelijk het probleem van de thuistaal die niet de
instructietaal is, het even goed te doen als het PISA-gemiddelde. Ik denk dat
we moeten opletten dat we niet zelfgenoegzaam zijn. In de jaren 50 hadden Vlamingen ambitie; ze wilden hogerop. Dat gold voor
de maatschappelijke elite die Vlaanderen wilde emanciperen, en dat gold ook
voor de arbeidersklasse.
Onderwijskrant: masochisme en stemmingmakerij
Samen met de Leuvense professor Kelchtermans betreuren we
precies de vele masochistische uitlatingen, de permanente stemmingmakerij.
Anderzijds delen we uw grote bezorgdheid voor de kinderen die thuis niet de
instructietaal spreken. En dit was/is precies ook onze grote kritiek t.a.v. het
GOK-taalbeleid van de overheid en t.a.v. de ondersteuners van OVB en GOK We hebben nog steeds geen intensief
NT2-onderwijs!
Thema 9: Egalitaire
GOK-uitgangspunten van sociologen en beleidsmensen en hervorming s.o.
O.Kr: foutieve
uitgangspunten van structuurhervormingsplannen s.o.
Het is bekend dat we absoluut niet akkoord gaan met de
'officiële' uitgangspunten van het GOK-beleid waarop de krasse
(beleids)uitspraken over de sociale discriminatie gebaseerd zijn. Het gaat om
uitgangspunten die ook door Ides Nicaise (HIVA) en door het Steunpunt-GOK
vooropgesteld worden:
De intellectuele aanleg is
evenredig verdeeld over alle bevolkingsgroepen.
Er is ook nog evenveel
'verborgen talent' aanwezig als in de jaren '50 het geval was.
Dus moeten we evenredige
vertegenwoordiging in aso e.d. nastreven en bereiken.
Er is momenteel geen evenredige
(afkomstloze) vertegenwoordiging.
Besluit: enkel dé sociale
herkomst bepaalt het onderwijsniveau, de sociale discriminatie is enorm: op het
vlak van de democratisering staan we nog nergens.
In 1979 al schreef ons vroegere redactielid Luc Heyerick -
momenteel een van uw beleidsadviseurs - dat deze uitgangspunten over de
evenredige aanleg en vertegenwoordiging foutief waren. De Nederlandse socioloog
Wesselingh poneerde onlangs zelfs dat geen enkele serieuze wetenschapper nog
achter deze uitgangspunten staat. Ook uw Nederlandse socialistische collega's
hebben ze vaarwel gezegd. M. Young voorspelde al in 1958 de intellectuele
afroming van de arbeidersklasse als gevolg van de doorstromingskansen. Er zijn
ook weinig of geen sp.a-toppolitici meer die uit een handarbeidersgezin komen.
Toch blijven dat de uitgangspunten van het 'officiële' GOK-debat en van de
sp.a.-teksten over gelijke kansen, van de beleidsverklaring, van de
hervormingsplannen voor het s.o; ... Het nastreven van de 'evenredige'
GOK-utopie leidt tot het niet (h)erkennen en minachten van de klassieke
GOK-hefbomen en van de afgelegde weg en tot nefaste hervormingsvoorstellen als
het doorbreken van de schotten in het s.o.
FVdb: geen evenredige
verdeling van aanleg, maar invloed van omgeving blijft groot
U moet me niet overtuigen van de ongelijkheid van mensen. Ik
zal misschien nog pretentieuzer klinken als daarnet want ik zal opnieuw uit
eigen werk citeren. Ik ben een socialist. Niet een socialist zoals sommige
socialisten uit de 19de eeuw, zoals Robert Owen, die geloofden dat mensen
gelijk geboren zijn en dat de 'omgeving' het enige is wat telt. Integendeel. En
precies daarom ben ik socialist. Ik heb in 1989 een boekje geschreven, zonder veel
pretenties. Ik schrijf daar in: Eigen aan
een socialistische benadering van gelijkheid is dat ze rekening houdt met de
ongelijkheid die mensen nu eenmaal als mensen kenmerkt. Het zou wellicht heel
wat gemakkelijker zijn om sociale rechtvaardigheid te definiëren, wanneer het
menselijk ras een verzameling was van gelijkbegaafde mensen, met identieke
mogelijkheden en kansen. Maar dat is niet zo. Dat is wat het liberale denken in
feite tot een wereldvreemde ideologie maakt: mensen zijn niet gelijk, in de meest
authentieke betekenis van dit woord. Maar er is ongelijkheid waarvan we als
socialisten houden en er is ongelijkheid die we haten.
Dan citeer ik een heel mooi gedicht van Herman de Coninck, Mening, maar ik ga
dat nu niet voorlezen.
Ik ben socialist geworden omdat ik dacht dat ik een enorme
geluksvogel was. Ik ben geboren in een rijk stuk van de wereld. In vergelijking
met de ouders van de meeste kinderen, heb ik heel rijke ouders gehad, die
bovendien hoog opgeleid waren. En waarschijnlijk had ik nog zekere talenten.
Anderen hebben dat geluk gewoon niet. Ik ga er dus vanuit dat we erg
verschillend geboren zijn, en nog erg verschillend beïnvloed tijdens de eerste
levensjaren. Dus, we zijn niet gelijk. De vraag is: wat doe je nu daarmee als
samenleving? Dan zorg je toch voor maximale gelijke kansen op ontplooiing van
die talenten, in de wetenschap dat die talenten niet alleen verschillend zijn sommigen hebben talent voor techniek, anderen voor talen,
voor wetenschappen enz. maar dat sommige talenten tout
court ook veel moeilijker aan te boren zijn. Je moet mij daarvan niet
overtuigen.
Maar ik geef opnieuw een voorbeeld van de nuance waarvoor ik
pleit. De Nederlandse hoogleraar Boomsma heeft een uitgebreid onderzoek
verricht naar tweelingen. Zij ontving voor dat onderzoek trouwens de
Spinoza-premie. Jullie zouden dat onderzoek kunnen aanhalen als ondersteuning
van wat jullie zeggen, namelijk dat het verschil in erfelijke intelligentie
steeds meer de gemeten intelligentie bepaalt naarmate men ouder wordt. In de
allereerste levensjaren speelt dat veel minder. Wat je daaruit leert, is dat er
inderdaad een verschil is in erfelijke aanleg. Dat is ook mijn uitgangspunt als
socialist. Maar tegelijkertijd onderlijnt dat onderzoek mijns inziens dat
omgevingsfactoren in de eerste levensjaren wèl heel bepalend kunnen zijn voor
de kansen die dan geopend worden of gesloten blijven.
FVdb: akkoord met intellectuele afroming
handarbeidersklasse
Ik ga verder akkoord met uw stelling dat de doorstroming als
gevolg van de eerste democratiseringsgolf ongetwijfeld geleid heeft tot een
stuk afroming van mensen met cognitieve talenten uit de arbeidersklasse. Dit is
een van de redenen waarom een tweede democratiseringsgolf inderdaad niet
vergelijkbaar is met wat we in de jaren 50
aan doorstroming gerealiseerd hebben. De opdracht waarvoor we vandaag staan is
nieuw en anders, en dat is ook de manier waarop ik het stel in mijn beleid.
FVdb: extra
ondersteuning kansarme leerling
De belangrijkste vraag luidt: wat doe je voor diegenen die -
hetzij door erfelijke aanleg, hetzij door hun eerste levensjaren - heel ver af
staan van wat je in de school moet leren? Wel, voor hen moet je meer doen. Als
we het daarover eens zijn, zijn we al heel ver.
In het kleuter- en lager onderwijs heeft de omgeving die je
creëert blijkbaar een grote invloed op de kansen die je schept. Daarover gaat
het! We vinden dat we in het onderwijs moeten rekening houden met het
opleidingsniveau van de ouders en dat je wat meer moet doen voor scholen met
veel kinderen van laaggeschoolde ouders. Dan krijgt die school meer
ondersteuning, want die school moet zich voor die leerlingen meer inspannen. Ik
zeg dat niet omdat ik denk dat dat kind van die laagopgeleide ouders
statistisch gezien even intelligent is als een kind van hoogopgeleide ouders.
Ik zeg dat er gewoon meer moeite moet voor gedaan worden.
FVdb: grote verschillen
tussen klassen en scholen
Ik wil in verband met de GOK-uitgangspunten nog dit zeggen.
Ten eerste, we stellen toch vast dat de gemiddelde socio-economische
achtergrond van de leerlingen in een Vlaamse school een erg grote impact heeft
op de prestaties van die leerling. Het gaat dan niet alleen over zijn
individuele sociaal-economische achterstand maar ook over de gemiddelde
achterstand van de leerlingen met wie hij in de klas zit.
De opdracht is dus om die leerlingen en die scholen die zich
in de prestatiecurve onderaan situeren, om daar aan te werken en daar de lat
hoger te brengen. Ik heb zelf geen nood aan dogmas
rond de ideale methodieken maar wel een zeker dogma rond resultaten. Ik moet
resultaten zien.
O.Krant: het is wel een illusie te denken dat het onderwijs
zomaar de verschillen inschoolse en
culturele stimulering thuis weg te werken.
O.Kr. : O.Kr. als
pleitbezorger OVB & zorgverbreding
Ook wij negeren geenszins de invloed van het milieu. Zelf
waren we in Vlaanderen de eersten die pleitten voor een
onderwijsvoorrangsbeleid al op het VLO-startcolloquium
van 1 september 1973. In september 1991 beschreven we in een dubbelnummer van
Onderwijskrant de aanpak voor een effectief zorgverbredingsbeleid en dat bracht
een en ander op gang. We waren hierbij niet enkel ambitieus, maar tegelijk heel
realistisch. We streven geen utopische doelstellingen na en pakken niet uit met
slogans over sociale discriminatie. Er zijn nu al veel vormen van extra
ondersteuning voor kansarme leerlingen, maar ze zijn jammer genoeg niet altijd
even effectief.
Thema 10: Wereldkampioen
sociale discriminatie? O.Kr.: meer i.p.v. minder onderwijskansen
In deze context reageerden we de voorbije jaren ook op de
(beleids)slogan dat Vlaanderen wereldkampioen 'sociale discriminatie' is net zoals we vroeger reageerden op de stelling dat we
wereldkampioen 'zittenblijven' zijn. De Gentse PISA-onderzoeker Luc Van de
Poele zei herhaaldelijk dat alle categorieën leerlingen
ook deze uit de 'laagste' sociale milieus
opmerkelijk beter scoren dan in de meeste landen, maar dat men dit officieel
niet graag hoort. En professor Dirk Van Damme, uw eigen kabinetschef, schreef samen met Jan Van Damme naar aanleiding van TIMSS '99 nog dat onze 2% zwakste leerlingen nog even goede resultaten
behaalden als de groep van de 25% zwaksten overal ter wereld. Ook in TIMSS 95 was dat al zo, maar dat werd allemaal verzwegen. Dan kan je
toch moeilijk beweren dat Vlaanderen hét land is
waar de kinderen uit de lagere sociale klassen het meest gediscrimineerd
worden! Ook inzake gelijke kansen zit Vlaanderen bij de top. We betreuren dat
voorstanders van b.v. het doorbreken van de schotten in het s.o. er steeds ten onrechte
van uitgaan dat de sociale discriminatie in onze lagere cyclus s.o. groter is
en dat dit dit het gevolg is van onze gedifferentieerde structuur.
FVdb: kansarmen
presteren wel beter, maar grotere discriminatie anderstaligen
Jullie stellen dat de staart van minstpresterenden in
Vlaanderen het toch nog altijd beter doet dan de minstpresterenden elders. Die
stelling is juist en niet juist. Het is iets genuanceerder. De betere score
voor de zwakkere leerlingen in Vlaanderen gaat niet op voor een deel van die
groep, voor de minstpresterenden die thuis een
andere taal dan de instructietaal spreken.
O.Kr.: geen
wereldkampioen 'sociale discriminatie'
Tot nu toe is wel altijd gezegd dat de totale groep zwakkere
leerlingen en de groep leerlingen uit lagere milieus zwakker presteerden dan
elders. Nu gaat u akkoord met onze stelling dat dit niet het geval is, maar u
brengt tegelijk een nuance aan. Als je enkel de groep leerlingen bekijkt die
thuis geen Nederlands spreekt, dan kan er een nuance optreden. We hebben
overigens daarnet al gezegd dat ons taalbeleid voor die leerlingen sterk kan
verbeterd worden.
Vergelijkingen met andere landen zijn hier wel heel
moeilijk, omdat de uitdrukking 'leerlingen die thuis de instructiestaal niet
spreken' in de verschillende landen anders geïnterpreteerd wordt. Verder kan je
b.v. leerlingen in Vlaanderen die thuis Marokkaans spreken geenszins
vergelijken met anderstalige in Finland die b.v. thuis Zweeds spreken. De groep
allochtone leerlingen vertoont in de verschillende landen een uiteenlopend
profiel en is dan ook moeilijk vergelijkbaar. Maar als we het eens zijn over de
stelling dat het huidige taalbad voor anderstaligen in elk geval te weinig
intensief is, dan lijkt ons dat al heel belangrijk.
Samen met enkele allochtone politici vinden we tegelijk dat
de allochtonen door beleidsmensen e.d. al te eenzijdig in de slachtoffersrol
geduwd worden, met alle nefaste gevolgen vandien. Het is toch ook merkwaardig
dat de meisjes veel beter presteren dan de jongens. Het debat over de eventuele
discriminatie van allochtone leerlingen moet veel genuanceerder gevoerd worden.
(NvdR: ook de voorbije jaren werden de allochtonen al te vlug in de
slachtofferstrol geduwd.)
O.Kr.: grote
verschillen = grotere discriminatie? Nee! Prestatiekloofmythe
Onze onderwijssociologen en beleidsmensen pakken o.i. al te
graag uit met de zgn.(PISA)kloof tussen de sterkste en de zwakste leerlingen.
Prof. Geert Kelchtermans zei onlangs: "We zijn helaas zo masochistisch dat
als de OESO zegt dat Vlaanderen bij de beste onderwijslanden ter wereld
behoort, wij daar toch meteen kritische kanttekeningen bij maken." Toen in
PISA-2000 bleek dat er b.v. nog 72% 15-jarigen op leeftijd vorderden en dat de
leerlingen uit de zwakste milieus hier beter presteerden dan elders, waren veel
beleidsadviseurs ongelukkiger dan ooit. De masochisten zochten naar een nieuwe
stok om ons onderwijs te slaan. Ze poneerden nu dat de verschillen tussen de
zwakste en de sterkste leerlingen of tussen de leerlingen met een lage en hoge
sociaal-economische status hier groter zijn en dat in Vlaanderen dus de sociale
discriminatie groter is.
Dat lijkt ons opnieuw een foutief GOK-uitgangspunt:
kwaliteitsonderwijs leidt eerder tot het vermeerderen dan tot het verminderen
van de verschillen. In landen waarbij zowel de zwakkere als de sterkste
leerlingen lager scoren dan bij ons, zijn de verschillen tussen beide groepen
meestal kleiner, maar ook de onderwijskansen. Als je alle kleuters uit de klas
van Kim Clijsters destijds optimale tennislessen gegeven zou hebben, dan zouden
de leerlingen met weinig aanleg behoorlijke vorderingen gemaakt hebben, maar
het verschil in tennisvaardigheid met Kim zou toch steeds verder toegenomen
zijn.
Je mag je dus niet zomaar baseren op de grootte van de
verschillen zoals dit ook in beleidsteksten
het geval is. Je moet nagaan of de zwaksten en de middelmatigen voldoende
vorderen en of ook de sterksten maximaal presteren. We vermoeden dat ons
onderwijs zelfs beter presteert dan het Finse, als we rekening houden met het
feit dat Finland minder (zwakkere) allochtone leerlingen kent, en er daar ook
veel kleinere sociale verschillen zijn en minder verpaupering in de steden.
O.Kr.: kwakkels en
stemmingmakerij
We betreuren ten zeerste dat onderwijssociologen,
Steunpuntdirecteurs, beleidsmakers ... blijven beweren dat we wereldkampioen
sociale discriminatie zijn en dat beleidsmensen ; net zoals men vorig jaar op
een congres van het Steunpunt GOK nog beweerde dat we wereldkampioen
zittenblijven zijn. Uit de PISA-studies blijkt telkens opnieuw het tegendeel.
Onze lagere cyclus s.o. scoort prima en is een
exportproduct, maar vanaf 1991 werd in het rapport 'Het educatief bestel in
België' de kwakkel verspreid dat er 9 à 10 % zittenblijvers waren in het eerste
jaar s.o. en dat de zgn. waterval nergens groter was. In 1991 startte de
stemmingmakerij over de matige kwaliteit van ons onderwijs. De lagere cyclus
s.o., de regenten die er lesgeven en de regentaatsopleiding lagen het meest
onder vuur. Toen Jan Van Damme in 1994 in een onderzoek vaststelde dat er maar
3,4 % zittenblijvers waren in het eerste jaar s.o., waren topambtenaren en vele
anderen heel ongelukkig. Ze waren ook niet bereid de 'officiële' kwakkels recht
te zetten. Er kwam ook geen rechtzetting in de 'kwaliteitskranten'; vanaf 1 september
1991 orakelde Guy Tegenbos in 'De Standaard' dat het Vlaamse onderwijs van heel
matige kwaliteit was en die stemmingmakerij kwam sindsdien steeds in een of
andere vorm terug; zo stelt hij nu Vlaanderen voor als 'wereldkampioen sociale
discriminatie'.
FVdb: Vlaamse
allochtonen sterk gediscrimineerd
In verband met het thema 'discriminatie' kom ik nog eens
terug op wat ik daarnet al gezegd heb. Als je je baseert op een indicator die
demografisch en sociologisch steeds belangrijker wordt, namelijk: thuis de
instructietaal niet spreken, dan doen we het in Vlaanderen echt niet goed.
Wij zijn in staat om in ons onderwijs vele Kim Clijsters te
maken; wij slagen daar dus goed in. Maar dan is het ethisch revolterend dat je
er niet in slaagt om voor een ander onderwijsprobleem, namelijk het probleem
van de thuistaal die niet de instructietaal is, het even goed te doen als het
PISA-gemiddelde. Ik denk dat we moeten opletten dat we niet zelfgenoegzaam
zijn. In de jaren 50 hadden Vlamingen ambitie; ze
wilden hogerop. Dat gold voor de maatschappelijke elite die Vlaanderen wilde
emanciperen, en dat gold ook voor de arbeidersklasse. Men was zeker niet
zelfgenoegzaam. We moeten opletten dat we vandaag niet te zelfgenoegzaam zijn,
dat we niet teveel zeggen dat het allemaal goed is. We moeten ook het
omgekeerde niet doen. We moeten geen oefening doen in masochisme.
O.Kr.: masochisme en
stemmingmakerij
Samen met de Leuvense professor Kelchtermans betreuren we
precies de vele masochistische uitlatingen, de permanente stemmingmakerij.
Anderzijds delen we uw grote bezorgdheid voor de kinderen die thuis niet de
instructietaal spreken. En dit was/is precies ook onze grote kritiek t.a.v. het
GOK-taalbeleid van de overheid en t.a.v. de ondersteuners van OVB en GOK.
Thema 11: Doorhollingsbeleid:
viel weg bij gebrek aan tijd
O.Kr.: doorhollingsbeleid & stemmingmakerij
We willen het ook nog ook hebben over het zgn.
doorhollingsbeleid. Een beetje schematiserend kunnen we stellen dat er ongeveer
rond 1989 een kentering is gekomen in het beleid. Vóór 1990 was er veel meer
rust in het onderwijs, meer professionele inbreng vanwege de leerkrachten, meer
welbevinden bij de praktijkmensen.
Er zijn tal van oorzaken voor het doorhollingsbeleid en de
frustraties van leerkrachten. Destijds kenden we meer vernieuwing in
continuïteit. Leerplannen werden opgesteld door ervaren leerkrachten.
Belangrijke (structuur)hervormingen werden vooral uitgedokterd door de hoge
raad van een specifieke sector, door ervaren en wijze mensen die veelal nog
voor klas stonden en opteerden voor 'vernieuwing in continuïteit' met behoud
van oude waarden. De voorbije decennia kwam de beleidsadvisering vooral in
handen van allerhande verander-vrijgestelden: ambtenaren, DVO, VLOR,
universiteitsprofessoren, expertisecentra, vrijgestelden De vele stuurlui-aan
wal zijn als het ware vrijgesteld voor de permanente revolutie en kunnen dus
niets anders dan uitpakken met vernieuwingen en aldus ook werk zoeken voor de
eigen winkel.
Sindsdien kennen we een permanente stemmingmakerij tegen het
onderwijs en een doorhollingsbeleid het meest in het hoger onderwijs. Sinds
1991 kampen we bijvoorbeeld in de lerarenopleidingen met oeverloze discussies
en met permanente hervormingen die telkens een aantasting betekenen van de
kwaliteit. Ook Rik Van Cauwelaert (KNACK) schreef onlangs dat de opeenvolgende
ministers veel schade toegebracht hebben aan het onderwijs door het voeren van
een doorhollingsbeleid. Volgens een enquête van 'De Standaard' (29 aug. 2003)
was 90 % van de leerkrachten secundair onderwijs absoluut niet tevreden over
dit beleid. We hopen nog steeds dat u erin zal slagen dit doorhollingsbeleid
een halt toe te roepen. Dat zou o.i. de belangrijkste beleidsprioriteit moeten
zijn. Ook voor andere onderwijsniveaus wordt voortdurend gepleit voor radicale
cultuuromslagen: zelfstandig leren, constructivisme, enz.
Twitterdebat gisteren n.a.v. interview met Dirk Van Damme over kennisrelativisme, niveaudaling, ...
Interessant twitterdebat gisteren n.a.v. interview met Dirk Van Damme over niveaudaling, kennisrelativisme, enz.
Isabel Albers (De Tijd): Vanaf de jaren 90 is onderwijs fout beginnen lopen. D Van Damme is genadeloos, ook voor zichzelf, want hij was als kabinetschef minister Vandenbroucke medearchitect van dat onderwijs.
Repliek Raf Feys: In Onderwijskrant waarschuwen we al 30 j, maar kranten, onderwijskoepels, e.d verzwegen onze analyses. Voor Guy Tegenbos van de krant DS, onderwijskoepels ... was zelfs de naam Onderwijskrant taboe.
------
Rector Luc Sels: Als je excellentie in het onderwijs opoffert voor gelijke kansen, is het resultaat dat je geen van beide realiseert. Stevig en (ik vrees) correct stuk @italbers n.a.v. interview met @VanDammeEDU (die (helaas) op pensioen gaat bij OECD, veel dank Dirk!)
Repliek Raf Feys: Kennisrelativisme, egalitaire onderwijsvisie, uitholling taalonderwijs, constructivisme, ontscholing ... zijn zaken die ook volop door Leuvense onderwijsexperts werden/worden gepropageerd zie analyses op http://onderwijskrant.be
Ulrilke Dsm : De inhouden van lerarenopleidingen en educatieve masters zitten vol met pseudowetenschap - als men echt iets wil omgooien, moet men daar beginnen.
Raf Feys: Bij het verschijnen ontwerpeindtermen in mei 93 waarschuwde ik al samen met Normaalschoolcollega's & redactieleden Onderwijskrant. Maar ook in jaren 70 tegen ontplooiingsmodel Laevers/Rogers & anti-autoritaire opvoeding. Pas op langere termijn leidt ontscholingsdruk tot algemene niveaudaling
Tinne De Kinder
Toch triest dat iedereen in het veld weet/wist wat er mis is maar beleidsmakers dit niet willen horen. Minister van onderwijs zou minstens 10j directeur moeten geweest zijn. Wel credits voor Dirk Van Damme dat hij het nu alsnog erkent. Zou niet elke pedagoog/onderwijsexpert doen ...
--------
Raf Feys
Met Onderwijskrant kregen we lange tijd weinig of geen publieke steun voor onze kritiek op de nivellerende leerplannen en ET & op ontscholingsdruk vanwege inspectie, maar wel vanwege de praktijkmensen. Onze kritiek op kennisrelativisme, ontscholing(s)druk, nefaste hervormingsplannen werd veelal hautain afgewezen of gewoon genegeerd. Ook nu nog veel ontscholingsdruk: bv in ZILL-visie en poolstervisie van GO! Maar wie durft reageren?
Dirk Van Damme
Jij was inderdaad een van de zeldzame kritische stemmen, Raf, en daar verdien je waardering voor. Je had het vaak bij het rechte eind, Je had idd meer luisterbereidheid verdiend.
Maar je communicatiestijl (inclusief overdrijvingen) zorgde er voor dat weinig mensen naar je luisterden.
Repliek Raf Feys
Precies dankzij ons tijdig! verzet konden we de beeldenstormerij, ontscholing & niveaudaling, constructivisme afremmen, hervormingplannen opdoeken of nefaste hervormingen als deze van s.o. afzwakken,... Heel veel mensen, vooral praktijkmensen, steunden onze analyses, bv ook O-ZON-campagne-2007, petitie-2012 over hervorming s.o. in mum v tijd 13.000 handtekeningen, enz.
Maar vooral beleidsverantwoordelijken & onderwijsexperts ... luisterden niet en propageerden de ontscholing.
Mijn analyses over de niveaudaling e.d. waren telkens gestoffeerd en grondig en klonken overigens vrij genuanceerd, genuanceerder ook dan die van u. En via onze alternatieven konden we de praktijk van het onderwijs, van leren lezen, rekenen, .... gunstig beïnvloeden.
--------
Directeur Yourie Deblauwe: De analyse is duidelijk. Enkel de zwarte piet moet blijkbaar gezocht worden. Op het veld hebben wij daar weinig boodschap aan en is dit gevecht intussen té ideologisch geworden. Laat ons maar oplossingen zoeken.
Wim Van den Broeck
Dat is echt geen kwestie van zwarte pieten aanduiden, maar nog altijd zie ik bitter weinig inzicht in waar het misliep. Ik vrees dus dat de analyse verre van duidelijk is voor velen. En oplossingen hebben we altijd al aangedragen, maar men wist het toch zoveel beter.
Raf Feys: De ontscholers zijn overigens nog niet van plan te abdiceren. Ze lieten al duidelijk hun verzet blijken.
Dankzij verzet en lippendienst van veel leerkrachten kon grotere niveaudaling voorkomen worden, maar steeds meer verzetslui gaan op pensioen, en dus.
Verwant met fabuleuze en ontscholende 'De Nieuwe school in 2030' (2014), een projectstuk van topambtenaren, kopstukken VLOR en KBS.
Geen echte verrassing.
*Een paar jaar geleden poneerde de GO!hoofdbegeleider al dat het het klassieke lesgeven totaal voorbijgestreefd was.
*Ook in VLOR-advies-2015 werd geopteerd - ook door de onderwijskoepels - voor een radicale perspectiefwisseling in de richting van actief en ontwikkelend leren, e.d.
*Ook de ZILL-kopstukken opteerden voor een ware cultuuromslag in de richting van ontwikkelend en constructief leren, leefschool e.d.
*De VLOR-kopstukken nodigden overigens op de VLOR-startdag 2015 prof. Kris Van den Branden uit om openlijk te komen verkondigen dat het Vlaams onderwijs hopeloos verouderd was.
Het hemels klinkende Poolsterproject opteert voor een onderwijsvisie die in tal van opzichten eerder haaks staat op de visie in het regeerakkoord en de erbij aansluitende beleidsverklaring van minister Ben Weyts.
Noot! Prof. Dirk Van Damme (OESO) en ex-voorzitter Gemeenschapsonderwijs drukte de voorbije jaren al zijn grote bezorgdheid uit over de pedagogische beleidsopties en evolutie van het GO!
GO! poolstervisie 2030: naar een nieuw onderwijsconcept
Bij het GO! maken we ons nu al klaar voor het onderwijs van de toekomst. In het strategisch plan GO! 2030 stellen we daarom onze poolstervisie centraal: we vormen de favoriete leergemeenschap, voor iedereen gepersonaliseerd, spiegel en bouwsteen van de samenleving.
De samenleving evolueert continu. Daar speelt het GO! voortdurend op in. Een school is immers niet langer alleen dat stenen gebouw, waarbinnen via vaste tijdskaders wordt lesgegeven. In de visie van het GO! is ze in de eerste plaats een dynamische leer- en leefgemeenschap, met een open blik op de wereld. Om dit te bereiken, brengen we kinderen, jongeren en volwassenen samen. We begeleiden hen, zodat ze op hun eigen ritme kunnen werken aan hun ontwikkeling, los van een specifieke plaats of tijd.
Met onze poolstervisie willen we als GO! een antwoord bieden op een almaar toenemende maatschappelijke diversiteit en werken we aan onderwijskwaliteit voor elke lerende. We stemmen leeromgevingen af op individuele verschillen en ondersteunen elk leerproces op maat. We leren leerlingen en cursisten om (geleidelijk aan) zélf de regie over eigen én gezamenlijke leerprocessen te nemen. Zo werkt het GO! doelgericht aan het verhogen van de onderwijskwaliteit, aan het maximaliseren van leerwinst voor elke lerende en aan het vergroten van de leermotivatie.
Leerlingen bouwen via directe instructie en oefening de nodige kennis en vaardigheden op. Kernteams van onderwijsprofessionals spelen hier een centrale rol. Het GO! ziet leren ook expliciet als een sociaal gebeuren. Dat betekent dat deze kernteams de leerlingen coachen, terwijl ze in samenwerking nieuwe kennis en inzichten opbouwen. Met dit doel worden veelzijdige leer- en leefomgevingen gecreëerd. Die reiken ook naar buiten: de school is als professionele leergemeenschap immers de motor van een complex ecosysteem waar ook andere maatschappelijke actoren en sectoren deel van uitmaken: werk, welzijn, cultuur, sport,...
Het geheel van leerlingen of cursisten, de kernteams, het schoolteam en eventuele bovenschoolse teams vormt de professionele leergemeenschap waar het GO! naar streeft: een groep mensen die de zin en openheid hebben om met, door en van elkaar te leren, die elkaar stimuleren, helpen, ondersteunen en inspireren.
2. Dynamische leerprocessen dankzij gepersonaliseerd samen leren
Het GO! zet volop in op gepersonaliseerd samen leren. Daarbij hebben we als doel om, via leren in interactie, het leerproces bij leerlingen en cursisten te verruimen. Ook willen we hen stimuleren om stap voor stap meer controle te nemen over wat en hoe ze leren. Zowel nationaal als internationaal schuiven onderwijsexperts gepersonaliseerd samen leren naar voren als na te streven ideaal. Dit om schoolmoeheid te voorkomen, het welbevinden te verhogen, en beter om te gaan met superdiverse klassen. Maar ook om leerlingen te motiveren en een zo hoog mogelijke leerwinst te realiseren.
We spelen tegelijk in op leerbehoeftes van kwetsbare leerlingen én dagen excellente leerlingen uit. Zo maakt het GO! zijn pedagogisch project (PPGO!) en gelijke onderwijskansen waar.
2.1. Zelfregulerende vaardigheden
Gepersonaliseerd betekent ook dat leerlingen voldoende zelfregulerende vaardigheden ontwikkelen, om hun leerproces en het samen leren richting te geven. Zo worden ze de influencers van hun leren! Studies tonen aan dat zelfregulerende vaardigheden zeer sterke voorspellers zijn van academische prestaties (Hattie, 2012).
Bovendien is de ondersteuning van zelfregulerend leren een van de meest wetenschappelijk onderbouwde praktijken om leerwinst te verhogen (Education Endowment Foundation, 2019).
De lerende neemt in dit proces een heel actieve rol op. Hij of zij is verantwoordelijk voor het deelnemen aan de lesactiviteiten, ervaringen en kansen, en bepaalt stap voor stap mee het leerproces (Prain et al, 2014). Daarnaast blijft de rol van de leraar cruciaal.
Gepersonaliseerd samen leren is dus een gedeelde verantwoordelijkheid van leraren en leerlingen.
Zelfregulering is trouwens niet hetzelfde als zelfstandig of zelfontdekkend leren. Wel verwijst het naar een reeks specifieke vaardigheden die leerlingen steeds beter toelaten een eigen traject vorm te geven. Het gaat om een heel gamma aan strategieën die hen helpen om hun motivatie en positieve emoties te behouden of te verbeteren. Daar horen ook strategieën bij die hen in staat stellen om op een doeltreffende manier hun werk en persoonlijk leerproces te plannen, te monitoren en te evalueren.
I
n deze context is het cruciaal om in te spelen op de overeenkomsten en verschillen in de ontwikkeling van leerlingen, en op de mate waarin ze over de nodige vaardigheden beschikken om autonoom en zelfregulerend te leren. In functie van een hoog leerrendement en gelijke onderwijskansen blijft het samen leren en de ondersteuning ervan cruciaal. Zo kan een medeleerling of leraar een lerende helpen in het bereiken van zijn doelstellingen (gecostuurd leren), of kan een groep zich samen sturen richting gezamenlijke doelstellingen (sociaal gestuurd leren).
2.2. Groeien naar zelfstandigheid: steeds meer los van plaats en tijd
Lerenden krijgen gradueel, naarmate ze zich ontwikkelen en zelfstandiger worden, meer autonomie om te beslissen welke doelen ze waar en wanneer realiseren. De leer- en leefomgeving is daarop voorzien door haar hybride karakter: ze is niet louter gebonden aan één vaste plaats of voor iedereen geldende lestijden, maar strekt zich uit over de grenzen van de schoolmuren én -uren heen. In het basisonderwijs ligt de klemtoon op het verhogen van de zelfstandigheid van de leerling binnen de schoolmuren.
Daarnaast is de GO! basisschool natuurlijk ook een venster op de wereld. Dit kan via begeleide uitstappen, maar ook via digitale of virtuele weg. Daar exploreren kinderen op een veilige, mediawijze manier wat het betekent om een actieve burger te zijn. Hoe ouder de lerenden worden, hoe meer we de keuzes van het plaats- en tijdsonafhankelijk werken kunnen linken aan de keuzes die ze in hun leerloopbaan maken. In de eerste graad van het secundair onderwijs is dit nog beperkt. Daar willen we vooral zicht krijgen op de talenten en competenties van onze leerlingen. Dit maakt gerichte observatie en nabijheid noodzakelijk. De tweede en de derde graad, en uiteraard ook het volwassenenonderwijs, laten wel meer verregaande vormen van plaats- en tijdsonafhankelijk werken toe. Dit is logisch, door de toegenomen autonomie en zelfregulerende vaardigheden
3. De school als ankerpunt binnen een hybride, inclusieve leer- en leefomgeving
De school vormt een ankerpunt, een veilige haven waar intens sociaal contact plaatsvindt: tussen lerenden, onderwijsprofessionals en ouders. Kinderen en jongeren, maar ook cursisten in het volwassenenonderwijs, ontwikkelen er hun persoonlijke identiteit. Ze ontplooien er zichzelf als actieve burgers die samenleven in diversiteit. Ze leren er op een constructieve wijze met elkaar in verbinding gaan en tegelijk ook zichzelf zijn, met begrip voor de identiteit van anderen.
Het is de plek waar sociale vaardigheden zich ontwikkelen, zoals bij projectwerking of groepsopdrachten. Samen leren samenleven zit in het DNA van het GO!. Onze onderwijsprofessionals zetten dan ook volop in op samenwerken. Gecostuurd en sociaal gestuurd leren houden in dat verband in dat lerenden hun kennis construeren samen met anderen en met de onderwijsprofessionals. Ze werken trouwens niet enkel in de klas en op school met elkaar samen, maar ook schooloverstijgend. Lerenden pikken veel op in de maatschappij in brede zin, ontmoeten er mensen uit diverse sociale en culturele groepen, van verschillende leeftijden...
3.1. Online en offline
Binnen een hybride leer- en leefomgeving gaan alle mogelijke vormen van leren in elkaar over. Leren op een fysieke plek gaat er hand in hand met leren langs digitale weg. Dit motiveert lerenden en zorgt ervoor dat ze zich goed voelen en vorderingen maken. Het GO! zet daarom maximaal in op blended learning: een combinatie van online en offline leren, waarbij leerlingen en cursisten interageren met de leraar, het materiaal en de mede-lerenden. Dat doen ze zowel op een fysieke locatie als via een virtuele leerruimte. 7
Dit vereist meer aandacht voor digitale didactiek. Voor het vormgeven van de leer- en leefomgeving, voor de begeleiding en opvolging, kijken we in de eerste plaats naar de leraar en andere onderwijsprofessionals (zie verder). Daarnaast komen bij blended learning en onderwijs op afstand voor leerplichtigen ook de ouders in beeld. Hun aandacht moet kunnen gaan naar het inbouwen van structuur en ruimte voor schoolwerk, in overeenstemming met de gezinssituatie.
Ook hebben we oog voor de randvoorwaarden om langs digitale weg tot leren te kunnen komen: de visie van waaruit je als school vertrekt, de deskundigheid van de professionals, de inhoud en toepassingen, maar ook de infrastructuur.
We voorzien digitale ondersteuning voor al wie betrokken is bij het onderwijsproces. Als lerende zorgt de digitalisering ervoor dat je leerproces verrijkt en versterkt wordt. Als leerkracht krijg je een beter inzicht in de voortgang van de leerling, waardoor je hem of haar maximaal kan ondersteunen, begeleiden en uitdagen. Zo helpen nieuwe technologieën om de leermotivatie te verhogen en tot meer leerwinst en welbevinden te komen.
3.2. Flexibele leertrajecten en leertijden
Vanuit een duidelijke behoefte bij lerenden, evolueren we naar flexibele leertrajecten. Ervaring en wetenschappelijke inzichten leren immers dat die ontwikkeling niet lineair verloopt. In het basisonderwijs bijvoorbeeld, zien we dat sommige scholen al experimenteren met multileeftijdsklassen, waarbij leerlingen in graadklassen samenzitten en ondersteuning op maat krijgen. Andere scholen werken met flexibele niveaugroepen voor bepaalde ontwikkelingsdomeinen, zoals rekenen en taal. Daarbij worden vergaande vormen van binnenklasdifferentiatie, teamteaching en de principes van Universal Design for Learning (UDL) toegepast.
Tijdsonafhankelijk werken betekent loskomen van vaste patronen en tijdsblokken, en leertrajecten meer afstemmen op het tempo van de lerenden. Zowel synchroon (gelijktijdig) als asynchroon (zelfstandig, op eigen tempo) leren hebben hun sterktes en zwaktes. Een doordachte combinatie van beide is dan ook wenselijk, op voorwaarde dat er de nodige begeleiding en coaching aan gekoppeld is. Er kan ook flexibeler omgesprongen worden met het begin- en einduur van de schooldag, waarbij leerlingen bijvoorbeeld s morgens later beginnen en s avonds langer doorwerken. Een doordachte didactische aanpak en flexibele schoolorganisatie zorgen ervoor dat leerlingen en cursisten gedurende hun leerloopbaan in toenemende mate hun tijd kunnen beheren.
3.3. Iedereen mee
GO! scholen zijn divers en bieden onderwijs aan leerlingen en cursisten met een verscheiden socio-economische of culturele achtergrond, met hun eigen genderbeleving, met specifieke ondersteuningsbehoeften of nood aan extra uitdaging,... Inclusief onderwijs betekent omgaan met die diversiteit, zowel proactief (om gelijke onderwijskansen te creëren en samen te leren samenleven), als reactief (bij het zoeken naar antwoorden op conflicten, controverse en polarisering). Via de doelgerichte differentiatie willen we gepersonaliseerde leertrajecten ontwikkelen, op maat van een groep lerenden. Hiermee spelen we ook in op specifieke zorg- en leernoden.
In een inclusieve leer- en leefomgeving hanteren we andere verwachtingen over de leerlingen, de leraren, het schoolteam en de manier waarop leerlingen worden begeleid. De sterktes van het buitengewoon onderwijs en het gewoon onderwijs worden ten volle benut. We passen onze structuren aan volgens de noden van de lerenden. Schoolteams scherpen hun competenties, kennis en inzichten aan om beter tegemoet te komen aan de diverse onderwijs- en opvoedingsbehoeften. 8
3.4. Continu evolueren
Deze visie is uiteraard geen doel op zich, maar een middel om gepersonaliseerd samen leren mogelijk te maken. Ze focust op de leer- en leefomgeving, waarbij we voor iedere leerling willen komen tot breed en diep leren. Relaties leren leggen tussen leerinhouden, de eigen voorkennis verbinden met nieuwe ideeën, en begrippen koppelen aan ervaringen uit het dagelijks leven.
Pedagogie en didactiek, onderwijsorganisatie en infrastructuur komen in deze leer- en leefomgeving samen. Maar ook het monitoren, meten en evalueren van leerresultaten en effecten is hiervan niet los te zien.
Het GO! schuift trouwens niet één specifiek schoolmodel naar voren, maar ziet de traditionele en de toekomstgerichte benadering van school als uitersten op een continuüm, een innovatief spectrum. Daarbinnen kunnen scholen zichzelf positioneren en continu verder evolueren. De bedoeling is om zelf richting te geven aan hoe je hier als school kan in evolueren.
3.5. Infrastructuur
De hybride, inclusieve leer- en leefomgeving heeft een belangrijke impact op de manier waarop we als GO! onze infrastructuur en ons patrimonium zullen beheren. We staan voor een ruimtelijke transformatie. Zo denken scholengroepen en onderwijsinstellingen na over aanpassingen aan interieur en indeling, herbestemmingen en innovatieve gebouwen, ruimtes waar je op verschillende manieren kan leren.
De gebouwen op het schooldomein kunnen na de lesuren ook gebruikt worden door partners, maar evengoed kunnen bepaalde lessen ingericht worden in specifiek ingerichte gebouwen die geen deel uitmaken van het GO! patrimonium. We denken hierbij ook aan het delen van publieke ruimte: speelterreinen die na de schooluren opengesteld worden voor de lokale gemeenschap, of speeltuinen of parkjes in de nabijheid van de school die ook dienst doen als speelplaats.
3. 6. Een dynamisch ecosysteem
Zoals we zagen, gebeurt het leren in toenemende mate op verschillende plaatsen. Zo is de GO! school een open school, die verbindingen aangaat met de buitenwereld, de buurt, de bedrijfswereld of andere scholen. Daarbij houden we verschillende doelstellingen voor ogen. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld beter voorbereid worden op de arbeidsmarkt, door te leren op de werkvloer. Het gaat dan om alle vormen van werkplekleren, van een klassieke stage tot een systeem van duaal leren, waarbij leeromgevingen ingebed worden in een andere context dan de school.
Leerlingen kunnen leren en maatschappelijk gevormd worden, door deel te nemen aan vakoverstijgende projecten en buurtprojecten, door informatie op te zoeken in de nabije bibliotheek en op het internet en die ook met elkaar te delen. Voorts kunnen ze in hun buurt onderzoek doen en bijdragen aan een duurzame omgeving, zorg dragen voor ouderen en mensen die het moeilijk hebben
In dit dynamische ecosysteem werken scholen samen met organisaties en instellingen (zoals bibliotheken) om voor kinderen en jongeren een rustige leerplek te voorzien, ook buiten de schoolmuren. Ook een verdergaande samenwerking tussen scholen onderling is mogelijk: zo kunnen leerlingen lessen volgen in een bepaald interessegebied dat binnen de eigen school niet aanwezig is.
Hoe meer partners bijdragen aan het onderwijsleerproces, hoe vaker plaats- en tijdsonafhankelijk werken een logisch gevolg wordt van deze samenwerkingen. Belangrijk hier is dat helder moet omschreven worden wie welke rollen en verantwoordelijkheden opneemt.10
4. Onderwijsprofessionals coachen het leren
Het curriculum blijft de context waarbinnen we gepersonaliseerd samen leren waarmaken. Leraren vertalen daarbij de eindtermen naar specifieke en meetbare leerdoelen op het niveau van de lerenden. Pas wanneer lerenden zich bewust zijn van specifieke leerdoelen, kan hun zelfregulering vorm krijgen. GO! onderwijsprofessionals zijn curriculum-experts met diepgaande kennis van de doelen en de vakkennis die daarvoor nodig zijn. Ze zijn ook pedagogisch-didactische experten met diepgaande kennis over het leren en de ontwikkeling van de lerende.
Om lerenden te begeleiden in hun proces naar zelfregulering, is de leraar onmisbaar. Gesteund door andere onderwijsprofessionals, zoals directie, begeleiders en andere experts, creëren ze krachtige leeromgevingen die steunen op dynamische werkvormen. Daarbij krijgt de lerende gradueel steeds meer autonomie. Hij of zij bouwt zo kennis en vaardigheden op, in een sociale en authentieke context. Zij monitoren permanent het leerproces van de lerenden om hun groei op te volgen en waar nodig bij te sturen. Dit gebeurt aan de hand van brede evaluatie en tussentijdse feedback. Naast summatieve evaluatie, waarbij lerenden pas op het einde van een leerstofonderdeel of leertraject informatie krijgen over hun leren, wordt ook formatieve (procesgerichte)evaluatie ingezet. Formatieve evaluatie houdt ook in dat lerenden op regelmatige tijdstippen feedback krijgen.
Digitale hulpmiddelen (applicaties en leerplatformen, media, informatiekanalen ) ondersteunen de onderwijsprofessionals en lerenden in het vormgeven van het gepersonaliseerde leerproces. Onderwijsprofessionals zijn daarom digitaal geletterd, hebben een onderzoekende en coachende houding, en zijn in staat de mogelijkheden van technologie efficiënt en functioneel in te zetten bij het gepersonaliseerde leerproces.
4.1. Multidisciplinaire kernteams: de leraar zijn we samen
Het GO! legt het opnemen van de diverse rollen in het onderwijsproces expliciet bij multidisciplinaire kernteams. Deze teams bestaan uit onderwijsprofessionals die op school in een directe lijn met de lerenden werken: leraren, zorgcoördinatoren, leerlingbegeleiders, stagebegeleiders, mentoren In het buitengewoon onderwijs kunnen daar ook orthopedagogen, psychologisch assistenten, paramedici en psychologisch personeel bij aansluiten.
Deze kernteams werken samen - in dynamische werkvormen zoals co-teaching - om voor een groep lerenden de kernopdrachten te vervullen, vaak ook over de leerjaren en vakken heen. De teams zijn leerlinggeoriënteerd en visiegedreven. De samenstelling ervan is flexibel en krijgt vorm in functie van de visie, de context en de leerlingen- en cursistenkenmerken. Wie wat doet binnen het team (lesvoorbereiding, instructie, coaching, evaluatie, mentorschap...), wordt bepaald door de sterktes en interesses van de individuele onderwijsprofessionals en kan doorheen de jaren wijzigen.
Belangrijke voorwaarden zijn vertrouwen, open communicatie en ruimte voor overleg. Ook professionele ontwikkeling en expertise zijn van groot belang. Bovendien is er een mechanisme nodig om de competenties, talenten, ambities en leernoden van onderwijsprofessionals in kaart te brengen en hen verder te laten ontwikkelen. Dit team vormt immers samen met de lerenden een gemeenschap: een groep mensen die vanuit hun onderzoekende houding de zin en openheid hebben om met, door en van elkaar te leren. En ook met elkaar samen te leven, elkaar te stimuleren, helpen, ondersteunen en inspireren.
Elke onderwijsprofessional bouwt doorheen de loopbaan een steeds verder groeiende ervaring en expertise op. Het werken in kernteams en het geven van autonomie maakt deze evolutie mogelijk. Voorts is het mogelijk dat onderwijsprofessionals doorheen de jaren een andere rol opnemen. Daardoor versterkt de effectiviteit van het kernteam. Door het verlenen van voldoende autonomie, individuele groeimogelijkheden en roldifferentiatie in teams en in de professionele leergemeenschap, blijft het beroep van leraar relevant en uitdagend in elke fase van het loopbaantraject.
De expertise van deze kernteams wordt aangevuld met die van andere actoren in het schoolteam, de professionele leergemeenschap en van externe stakeholders in het GO! ecosysteem.12
Research Review series: Mathematics (OFSTED, 25 mei 2021)
Pedagogy
Summary
In this section, we discuss the instructional needs of pupils as they progress through the curriculum. When pupils are at the start of school life or starting a new sequence of learning, they need more instruction than pupils who are already competent in that topic area. Throughout sequences of learning, pupils benefit from teaching that is systematic and clear. Pupils can also develop further understanding when sets of exercises are curated to present new and useful number connections, as pupils rehearse recently taught content.
The novice needs more instruction, not less
Novice learners of new mathematics content need systematic instructional approaches similar to those used to teach early reading and writing. Teachers need to ensure daily dedicated time for teaching and practising component parts.[footnote 120]Like the code for language, it is useful to think about early mathematical content as also being a code. Not all pupils will crack, discover or invent this code for themselves. An approach that comes closest to guaranteeing foundational success in mathematics is one that acknowledges that:
To most effectively develop more comprehensive and abstract thinking about mathematics, children often need more than their natural, spontaneous learning.[footnote 121]
An approach like this should incorporate extra elements of explicit, systematic instruction. This will help to close the school entry gap in knowledge. It will also give more pupils the foundations for mathematical success,[footnote 122]as well as greater self-esteem.[footnote 123]
Use of intelligent variation in sets of exercises
There is a difference between content that pupils have recently learned and content that develops further in their minds through practice. Both can be planned for. Variation within sets of exercises can help pupils to learn:
the ranges and boundaries of strategy applicability
logical and systematic approaches to solving problems[footnote 125]
Leaders need to make sure they curate and control this approach. This is evident in the systematic use of variation in collections of tasks given to pupils in China, Hong Kong and Taiwan.[footnote 126]
Systematic instructional approaches also work well for all ages and stages
Proficient mathematicians are able to demonstrate success in problem-solving lessons.[footnote 127]However, it is easy then to assume that the activity that demonstrates a proficient mathematicians ability to problem-solve is the ideal means of acquiring proficiency.[footnote 128]Learning through participating in similarly open-ended problem-solving activities might be enjoyable for both teachers and pupils,[footnote 129]but it does not necessarily lead to improved results.[footnote 130]The adult in the room is an important mediator of pupils success.
Without the adult, even where content and sequence of content might be ideal, the learning of at-risk groups of pupils is compromised.[footnote 131]Evidence shows that pupils can learn from worked examples,[footnote 132]particularly if teachers help pupils to make sense of worked examples.[footnote 133]Questioning, as long as teachers take care with language and timing, can also aid instruction.[footnote 134]Teaching pupils how to construct and use visual representations can help pupils to convert information presented in a problem into symbolic equations.[footnote 135]
Systematic instruction might also offer up benefits beyond enhanced learning of facts, methods and strategies because pupils who are more successful develop better learning behaviours.[footnote 136]
Based on the above, high-quality maths education may have the following features
Teachers remember that it is not possible for pupils to develop proficiency by emulating expertise, but by emulating the journey to expertise.
Systematic instructional approaches to engineer success in learning are incorporated into all stages and phases.
Teachers aim to impart core content in alignment with the detail and sequence of the planned curriculum.
Teachers help pupils to avoid relying on guesswork or unstructured trial and error.
Pedagogy: consolidation of learning
Summary
As pupils progress through the curriculum, they need regular opportunities to rehearse and apply the important facts, concepts, methods and strategies that they have learned. When designing sequences of rehearsal, teachers need to consider both the quality and the quantity of practice that pupils need to develop their understanding and to make core content firm and precise in the mind. Practice needs to go beyond immediate accuracy and understanding. Sequences of rehearsal should help to prevent pupils forgetting content over time.
Categories of rehearsal/consolidation of learning
Content category
Type 1 practice
Type 2 practice
Declarative
Fact retrieval (recall)
Explaining relationships between facts (derivation and parsing of number)
Procedural
Method rehearsal (exercises)
Explaining principles, proving conceptual understanding (such as, use of informal methods, creating bar models and interpreting context)
Conditional
Strategies rehearsal (collections of problems with the same deep structure)
Describing relationships between the problem and choices of strategy (proof/reasoning)
Quantity
Some pupils are quick to grasp new content, while others might need more time to think, practise, recall and apply. Given that proficiency in mathematics requires pupils to attain a level of procedural fluency,[footnote 137]teachers should ensure that they give pupils adequate opportunities to practise. This is more likely to increase pupils levels of procedural fluency.
Consolidation of learning transforms pupils initial moments of success, realisation and understanding into long-term memories.[footnote 138]The younger the pupil and the lower the level of overall mathematical skills, the more time and the greater the number of repetitions needed to attain automaticity in facts and methods.[footnote 139]If a pupils recall fails, therefore, it might be that they need more practice[footnote 140]rather than just repeated teaching.[footnote 141]
In the most successful systems of mathematics education, systematic rehearsal is given more time and focus than in England. Powerful teaching and learning in classrooms where pupils do well are supported by regular homework assignments that require pupils to systematically rehearse content at home.[footnote 142]Teachers in these systems can plan future sequences of learning confident that pupils foundational knowledge is secure. Under these conditions, consolidation of learning is personalised by time taken to complete assignments where:
every child will have had to attend to every word, every problem, and every exercise included in every textbook.[footnote 143]
In contrast, pupils in England spend less time on mathematics homework than pupils in high-performing countries.[footnote 144]The fact that extra rehearsal, particularly in core content, helps pupils attain automaticity in recall and use of facts and methods[footnote 145]may explain some of the increases in attainment following the introduction of the numeracy hour into English primary schools.[footnote 146]Conversely, when lessons and therefore rehearsal opportunities are cut, attainment declines.[footnote 147]
Comparison of textbooks also reveals that the expected volume of calculations, exercises and collections of problems to be completed is higher in countries where pupils tend to do well.[footnote 148]The evidence points to the need for teachers to provide enough opportunities to practise taught facts, methods and strategies, as well as additional opportunities for overlearning.[footnote 149]Efficient pedagogies such as choral response, explicit timing and goal setting may help to increase the rate of practice in lessons, if it is difficult to provide additional opportunities for overlearning.[footnote 150]
Quality
Textbook analysis can provide useful information about quality of rehearsal. In contrast to the ideal of systematic rehearsal aligned to sequences of learning:
English primary textbooks tend instead to move around rapidly and to constantly recapitulate.[footnote 151]
Lack of coherence and evidence-informed features in textbooks given to the youngest pupils could potentially influence the likelihood of laterSEND.[footnote 152]This may be compounded by the fact that textbooks are generally seen by teachers in England as a supplemental resource rather than a potential and valuable system of rehearsal.[footnote 153]This is different to how textbooks are used in countries where pupils do best, not just in terms of volume of questions, but also in terms of sequencing and alignment with the curriculum sequence.[footnote 154]
Textbooks are particularly important for low attainers[footnote 155]and they might also be useful for pupil and parent buy-in. Pupils know they need to concentrate in the lesson to be able to complete the homework and they know they need to complete the homework to understand the next lesson.[footnote 156]Parents can also easily check their childs progress.[footnote 157]
Systematic rehearsal does not always require textbooks, pencil and paper. For younger pupils, rehearsal of number bonds and sequences can draw on a canon of games and songs involving dice, dominoes and counting sequences.[footnote 158]Computing technology can also help pupils acquire number facts by providing them with enough repetitions and direct feedback in ways that they enjoy.[footnote 159]Pupils also experience more progress and enjoyment of computer maths games when core content is introduced as separate learning components that are systematically followed by mini-games than if content is entirely subsumed into the gaming conditions.[footnote 160]This approach can also be a useful intervention for pupils withSEND.[footnote 161]However, teachers should take care with this approach because not all children make the same progress when learning with computers.[footnote 162]
Tasks that are content-focused and achievable
In mathematics, studies suggest that long-term retrieval of core content should be a focus of teachers and leaders planning.[footnote 163]This means teachers should set pupils tasks that focus on rehearsal of facts, methods and strategies in addition to tasks that develop pupils understanding.
Activity observation might show that pupils are engaged with and enjoying an activity, but if pupils are spending large amounts of time making choices, working out what to do or setting out, such as when physical apparatus is involved, their attention and learning can be compromised.[footnote 164]For example, drawing, measuring and comparing the angles in a polygon to find out and then learn the formula for the sum of angles means that pupils think about the formula in the last few minutes of the lesson. Even imagery can be distracting: textbooks in countries where pupils do well have fewer non-content related and distracting illustrations, pictures and cartoons.[footnote 165]
Pupils are more likely to engage in disruptive behaviours if they are expected to complete tasks that they have not mastered the component parts of yet. They are more likely to stay on task and be motivated if tasks are achievable.[footnote 166]In turn, sustained completion of tasks helps pupils to improve their ability to focus.[footnote 167]It is better for pupils to initially learn and rehearse content as component parts before learning the conditions for its use within a composite skill.[footnote 168]This has implications for challenge because pupils tend to resort to using the methods they have most facility with, rather than those that are most valid and that have been recently taught, when faced with unfamiliar or demanding tasks. For example, pupils tackling tricky arithmetic problems will default to addition,[footnote 169]pupils who are new to working with algebra will default to arithmetic methods or trial and error,[footnote 170]and new learners of calculus will fall back on familiar concepts that are visually similar, but unrelated to the question.[footnote 171]
When pupils are ready to solve problems, they need to be able to hold a line of thought and to concentrate.[footnote 172]Background noise and general chit-chat have been shown to negatively affect pupils ability to understand what the teacher is saying, to maintain appropriate behaviours and to concentrate. The children who are most affected are those who are under 13 and children withSEND.[footnote 173]Studies have also shown that the ideal environment for periods of independent work is one that is not just quiet but is in fact near silent.[footnote 174]That is not to say that all rehearsal experiences should be silent. Group work can aid pupils development of explanations, providing it is tightly managed.[footnote 175]However, there are limits to its impact on learning as it does not always improve attainment and is difficult to implement.[footnote 176]Teachers should balance opportunities for discussion with pupils needs for quiet periods of time to think.
Scaffolds as aids, not crutches
Teachers need to give careful consideration to how they use scaffolds, frames, physical apparatus and alternative information sources for pupils identified as needing extra support. There is a distinction to be made between using physical apparatus to reveal useful information[footnote 177]and its habitual use as an outsourced memory.
Reliance and subsequent dependence on manipulatives and associated aids can hinder progression through the curriculum.[footnote 178]The implications are that teachers need to give pupils enough time to consolidate learning and they need to plan for how pupils will move away from using the manipulative. This will help to avoid pupils relying on manipulatives to work around gaps in core knowledge that might become barriers to learning later.
Balancing rehearsal of proof and explanations with rehearsal of facts, methods and strategies
There are 2 types of practice:
type 1 involves the rehearsal of core facts, methods and strategies that can be used to complete exercises and solve problems now and in the next stage of education
type 2 includes explaining, justifying and proving concepts using informal and diagrammatic methods, parsing and derivation of number
Teachers need to create balance between these 2. It is helpful for pupils to replicate explanations and proof as a way of improving their own conceptual understanding of the why, but when it comes to learning how to find solutions to problems, practice of the methods of calculation themselves so that they can be recalled in the long term is likely to be a key to proficiency,[footnote 179]particularly for pupils who are identified as being more likely to struggle.[footnote 180]This gives greater assurance that pupils can use core knowledge of facts, efficient methods and useful strategies in the next stage of their education. Close inspection of curriculums in countries where pupils do well shows that systematic rehearsal emphasises learning and applying core facts and methods alongside, rather than after, the development of conceptual understanding.[footnote 181]
Based on the above, high-quality maths education may have the following features
Educators plan to give pupils opportunities to consolidate learning that:
go beyond immediately answering questions correctly
involve overlearning
align with the detail and sequence of the curriculum
are free of distraction and disruption
strike a balance between type 1 and type 2 practices
avoid creating a reliance on outsourced memory aids or physical resources
help pupils to avoid relying on guesswork, casting around for clues or the use of unstructured trial and error
Assessment
Summary
Assessment during the learning journey is most useful when it focuses on the component knowledge that pupils have learned. This approach aids pupils confidence and makes it easier to analyse and respond to gaps in learning. In mathematics, pupils benefit from timed practice of knowledge that should be easily recalled, such as maths facts. The timing element gives assurance that pupils are not reliant on derivation.
Frequent low-stakes testing helps to prepare pupils for the final performance
Summative assessments of learning need to provide easily comparable information to all stakeholders, including parents and the pupils themselves, on a regular basis.[footnote 182]Module exams provide short-term goals and a sense of achievement, but they can promote a just in time approach to learning that means that knowledge is jettisoned soon after tests are taken. End-of-course examinations give greater assurance that the learning of content is long term.[footnote 183]This suggests that a mixture of approaches is best: regular tests of content recently taught and learned and an objective, fair and accurate summative assessment at the end of the year or course.
Leaders should, however, avoid conflating the 2 concepts with frequent use of summative tests, such as past papers. These can cause lower attaining pupils and pupils withSENDto be regularly reminded about what they do not know and cannot do (which may inculcate guesswork, misconception rehearsal or avoidance tactics). Over time, pupils who do not experience success can then become demotivated, which may negatively impact on their chances of attaining a pass when re-taking courses between 16 and 18.[footnote 184]
However, it is not the tests but lack of proficiency that causes this performance anxiety. Lack of proficiency can also be compounded with the use of realistic settings of story problems that present a language barrier for disadvantaged children.[footnote 185]Teachers can ensure that pupils come to see tests and testing as moments to shine by adopting the principles underpinning the causal pathway to motivation and enjoyment in the subject. This can be achieved by seeking to engineer proficiency and initial success in the subject.
When pupils obtain levels of proficiency, they look forward to and enjoy tests.[footnote 186]Competitive maths games are, for example, more effective for learning and retention than non-competitive games.[footnote 187]The goals of trying to achieve a personal best and doing well compared to the average mediate later attainment.[footnote 188]Therefore, in addition to ensuring pupils are well prepared for tests, leaders should ensure that benchmarks for success are understandable.
Frequent, low-stakes testing of taught content can help prepare pupils for summative tests by providing memory-enhancing opportunities to recall and apply taught content.[footnote 189]Low-stakes testing also works well when tests of component parts, such as mathematics facts, are timed.[footnote 190]If teachers give honest feedback, pupils interest and sense of self-efficacy also increases.[footnote 191]Teachers can also set benchmarks for mastery of facts and methods so that they can be assured that pupils are recalling rather than guessing or deriving.[footnote 192]Tests should therefore be aligned closely with curriculum sequences because generic tests are not able to give this feedback.[footnote 193]
Based on the above, high-quality maths education may have the following features
Pupils are well prepared for assessments through having learned all the facts, methods and strategies that are likely to be tested.
Teachers plan frequent, low-stakes testing to help pupils to remember content.
Lessons incorporate timed testing to help pupils learn maths facts to automaticity.
Systems at the school level
Summary
Leaders can support pupils progression through the mathematics curriculum by ensuring that pupils bookwork is of a high quality. This is important because when pupils calculations are systematic and orderly, they are better able to see the connections of number and to spot errors that can be corrected. Leaders can also plan to develop teachers subject and subject-pedagogic knowledge through giving teachers opportunities to work with and learn from each other. This, for example, helps new teachers to see and adopt useful ways of explaining core concepts, methods and strategies to the pupils they teach.
Calculation and presentation
Accurate calculations and careful presentation give pupils the ability to spot important and interesting patterns of number, as well as errors that need to be corrected. Calculation methods and presentation rules are procedural knowledge that need to be taught and rehearsed to automaticity. Some pupils might naturally develop neatness and subsequent accuracy, but teaching and rehearsing this procedural knowledge gives greater assurance that more pupils will be able to see errors and spot patterns of number, as well experience a sense of accomplishment.
That is not to say that more messy experimental workings should never be allowed. However, teachers can help to engineer calculation and presentation success by balancing experimental approaches with opportunities to learn how to be systematic, logical and accurate when applying taught facts, methods and strategies.
Proactive professional development: the planned and purposeful pathway to expertise
The need for firm foundations applies to all novices, including novice mathematics teachers. Regular observations are often viewed as a main driver of professional development, where teachers are given feedback on aspects to improve. Use of the teacher standards for these reactive approaches prioritises on-the-ground development of pedagogical and subject-pedagogical expertise, highlighting features that are absent or in need of correcting along the way.
It may be tempting for leaders to focus on teacher-to-student relationships as an indicator of high-quality teaching and learning. However, analysis of pupils attainment and attitudes suggests that a focus on pupils effort and interest in the subject may matter more.[footnote 194]Given that initial teacher training can be variable in terms of pedagogical, subject-pedagogical and subject-specific knowledge,[footnote 195]we cannot assume that all novice mathematics teachers will possess all the tools they need to make the most successful start.
Leaders could consider incorporating more proactive approaches that close gaps and allow novice teachers to adopt and improve expert teaching methods, rather than develop their own aspects of effective mathematics teaching from scratch.[footnote 196]Such approaches could include:
regular opportunities to observe and be mentored by experienced and successful teachers of mathematics
provision of sequenced schemes of learning, matching textbooks and teacher notes to aid explanations and help the novice teacher to bring the subject to life[footnote 197]
systematic plans to build these models of instruction and rehearsal over time so that future generations of teachers can benefit
collaborative planning with more experienced and successful teachers of mathematics
Japanese lesson study is an example of a systematic approach to sharing subject-pedagogical knowledge that builds and shares subject-pedagogical knowledge at organisational, local and national scales.[footnote 198]The fact that lesson study is a system should also alert teachers and leaders to the dangers of adopting surface features and not systems. This may also explain why attempts to install (the surface features of) lesson study as a curricular or pedagogical intervention leads to somewhat less convincing results.[footnote 199]
Teachers should also seek to renew and improve their subject knowledge, even if they are teaching foundational concepts.[footnote 200]For example, teachers of primary age groups gain when they know the foundational principles that pupils can learn to help them with later algebra lessons.[footnote 201]
Based on the above, high-quality maths education may have the following features
School-wide approaches to calculation and presentation in pupils books.
School-wide approaches to providing time and resources for teachers to develop subject knowledge and to learn valuable ways of teaching from each other.
Conclusion
Throughout the review, the theme of engineering success, underpinned by systems thinking, predominates. These approaches seek to transform an offer of content into more of a guarantee that content can and will be learned. The outcomes of this systems thinking are the observed features and approaches of successful mathematics education:
detailed codification and sequencing of the facts, methods and strategies that pupils will acquire
instructional coherence and aligned rehearsal that increase the chances of understanding and remembering while minimising the need for guesswork or trial and error
Within these powerful mathematics education systems, the textbooks, teacher guides and workbooks are seen as a vital part of the infrastructure for efficiently transmitting subject knowledge and subject-pedagogical knowledge to new generations of pupils and teachers. This signals a need for teachers and leaders to avoid installing features and approaches in the absence of the infrastructure underpinning their efficacy. It is also likely that the features that tend not to be observed or selected, such as the less glamorous quality and quantity of practice, are also integral to the overall success of novice mathematicians.
Quality and quantity of practice is a vital key that unlocks the development of dual tracks of conceptual understanding and procedural fluency. Further, in observing pupils relative expertise and proficiency, such as in a problem-solving lesson, teachers and leaders should be mindful of the journey that pupils took to achieve problem-solving proficiency. This journey will have involved more than the features and activities of the lessons that proficient mathematicians are taking part in at the time. Variation in the quality of mathematics education in England is likely to be the result of the absence of systems and systems thinking, as well as possible gaps in content, instruction, rehearsal, assessment and the plans for their evolution over time.
Mijn kritiek op contextuele en constructivistische aanpak van het Freudenthal Instituut vanaf 1987
Samenvatting kritiek van Raf Feys op realistische en constructivistische aanpak van FI
In boek Rekenen tot honderd ((Wolters-Plantyn, 199, en nu ook als e-book) en elders maakten we een uitvoerige
analyse van de nefaste aspecten van het zgn. realistisch reken-wiskundeonderwijs van het Nederlandse Freudenhtal Instituut, van hun contextueel en constructivistisch rekenen.
We vermelden hier
enkel een aantal conclusies. Vanaf 1987 namen we in het Nederlands taalgebied het voortouw in de strijd tegen het contextueel en constructivistisch rekenen van het F.I.
Het FI maakte vanaf 1980 een karikatuur van het rekenonderwijs anno 1970 en bestempelde
het ten onrechte als louter mechanistisch. Het is nochtans bekend dat de meeste mensen
vroeger vlot konden rekenen. De Nederlandse methodeFunctioneel Rekenen van Reynders
was bijvoorbeeld een degelijke methode, gebaseerd op een evenwichtige visie.
Volgens de
klassieke vakdidactiek berust degelijk rekenen op inspiratie (inzicht), maar evenzeer en
nog meer op transpiratie (inoefenen, automatiseren en memoriseren, parate kennis).
Het inzicht in bewerkingen e.d. is al bij al niet zo moeilijk als de Freudenthalers het voorstellen
en vergt (in de lagere leerjaren) veel minder tijd dan het vlot leren berekenen. Voor het begrip
optellen en aftrekken moet men niet eindeloos in klas autobusje spelen e.d.
Naast de weg van kennen naar kunnen, is er overigens ook de weg van kunnen naar kennen. Van Kunnen naar kennen was overigens de naam van de Vlaamse methode van Schneider rond
1950.
De misleidende en kunstmatige tegenstelling tussen realistisch en mechanistisch
rekenonderwijs doet geen recht aan de klassieke vakdidactiek en de term realistisch kreeg
alle mogelijke betekenissen (toepassen op realiteit, zich realiseren, enz.)
De sterke kanten van het klassieke rekenen belandden zo in de verdomhoek. Deze verlossende opstelling van onheilsprofeten die de verlossing uit de ellende prediken, is overigens inherent voor mensen die vrijgesteld worden voor de permanente
revolutie van het onderwijs en ook voor de rest van hun leven vrijgesteld willen blijven.
Vrijgestelden pakken bijna steeds uit met het verlossingsparadigma i.p.v. vernieuwing in
continuïteit. Zij zoeken werk voor de igen vernieuwingswinkel. En zo kreet ook het F.OI. steeds meer medewerkers.
Het FI onderschat het grote belang van het vlot en gestandaardiseerd hoofdrekenen, het vlot
en gestandaardiseerd cijferen, het vlot en gestandaardiseerd metend rekenen en het grote
belang van de parate kennis: tafelproducten, formules voor berekening van oppervlakte en
inhoud, standaardmaten en metriekstelsel voor metend rekenen
Vlot, vaardig en geautomatiseerd rekenen en parate kennis is maar mogelijk bij
standaardisering en veel oefenen. Het aantal deelstappen moet hierbij zo klein mogelijk zijn
omdat het werkgeheugen beperkt is.
De Freudenthalers overbeklemtonen het flexibel hoofdrekenen en flexibel cijferen volgens
eigenwijze en/of context- of opgave-gebonden berekeningswijzen.
Ze noemen dit ten onrechte handig en beschouwen de andere aanpakken ten onrechte als onhandig en mechanistisch.
Ze verzwijgen verder dat zulk flexibel rekenen op de rug zit van het gestandaardiseerd
rekenen. Enkel wie vlot -40 kan berekenen, beseft eventueel dat hij -39 ook vlot kan
berekenen via eerst -40 en vervolgens + 1.
Zwakkere leerlingen hebben echter toch nog
problemen met zulke eenvoudige vormen van flexibel rekenen.
Zo worden de klassieke tafels van vermenigvuldiging ook niet meer ingeoefend en
opgedreund en dit in groep 4. Ze worden ten onrechte verschoven naar groep 5 en er
vervangen door flexibele berekeningswijzen op basis van eigenschappen. Leerlingen
berekenen dan bijvoorbeeld 8 x 7 via 4 x 7 = 28, 8 x 7= 28 + 28 = 56. Ze maken veel fouten
en de berekening vergt te veel tijd. Ik probeerde o.a. Ter Heege hiervan te overtuigen, maar vruchteloos.
De tafels van x worden klassiek in het 2de leerjaar aangeleerd. De meeste leerlingen beseffen
ook al groep 3 dat 7 x 8 neerkomt op 7 x een groep van 8. Dit inzicht is voldoende.
Flexibel eigenschapsrekenen wordt pas in hogere leerjaren gepresenteerd en in de context
van grotere opgaven als 13 x 7 waar het toepassen van de eigenschappen een zekere
handigheid oplevert.
Kritiek op constructivistische uitgangspunten:
- te veel constructie van individuele leerling(en), te weinig wiskunde als cultuurproduct,
onderschatting van het socio-culturele karakter en functionele betekenis van de wiskunde.
Te
veel respect voor de eigen constructies en aanpakken van de leerling: dit bemoeilijkt het leren
van korte en vaste berekeningswijzen, de begeleiding, de verinnerlijking en automatisatie van
de rekenvaardigheden. Dit bevordert ook de fixatie van de leerling op eigen, informele
constructies en primitieve rekenwijzen.
- eenzijdig bottom-up problem solving, overbeklemtoning van zelfontdekte en informele
begrippen en berekeningswijzen
- te weinig sturing en structurering door de leerkracht, te weinig guided construction of
knowledge.
-te weinig stapsgewijze opgebouwde leerlijnen.
Totaal overbodige invoering van het kolomsgewijs rekenen dat de leerlingen zowel in de war
brengt inzake het gewone hoofdrekenen als inzake het cijferen dat normaliter ook bij het
begin van groep 5 zou moeten starten. Bij het aftrekken met tekorten b.v. wordt het een
poespas.
Het traditioneel cijferen wordt verwaarloosd en de Freudenthalers introduceren een totaal
gekunsteld alternatief dat niets meer te maken heeft met wiskundig cijferen gebaseerd op
splitsing van getal in hondertallen, enz.
Het cijferend delen verwordt tot een soort langdradig
hoofdrekenen op basis van schattend aftrekken van happen. Dit is een aanpak met veel
deelresultaten die langdradig is en die zich niet laat automatiseren zodat het cijferend delen
nooit een vaardigheid kan worden.
Onderwaardering voor het klassieke metend rekenen en voor de klassieke meetkunde met
inbegrip van de kennis van basisformules voor de berekening van oppervlakte en inhoud.
Te veel en te lang voor-wiskunde, te lang rekenen in contexten als doel op zich; te veel
contextualiseren (context- of situatiegebonden rekenwijzen e.d.), te weinig decontextualiseren.
Zo worden het vakmatig rekenen en het cijferen afgeremd door binding aan een specifieke
context.
Een voorbeeld. Door de binding van de aftrekking aan een lineaire context en aan een
berekening op de getallenlijn (een traject van 85 km, al 27 km afgelegd, hoeveel km moet ik
nog afleggen) wordt het basisinzicht in aftrekken als wegnemen vertroebeld en stimuleert men
de leerlingen om aftrekken eenzijdig te interpreten als aanvullend optellen: 85 - 27 wordt dan:
27 + 3 + 10 +10+10+10 + 10 + 5; en achteraf moet men dan nog die vele tussenuitkomsten
optellen.
Geen evenwichtige en uitgewerkte visie op vraagstukken: te veel kritiek op klassieke
vraagstukken,te weinig valabele alternatieven in realistische publicaties en methoden.
Te
weinig toepassingen (vraagstukken) ook voor metend rekenen en te weinig moeilijke opgaven.
We begrepen ook niet waarom de duidelijke term vraagstukken moest verdwijnen. De
moeilijkheid bij veel context-vraagstukken ligt vaak eerder bij het onvoldoende kennen van de
context (b.v. ervaring van parkeren met een auto in opgave over hoeveel autos op parking
van 70 bij 50 meter), bij het feit dat de tekst te lang en te moeilijk is en bij het feit dat er te veel
berekeningen ineens bij betrokken zijn.
Foutieve benadering van de aanschouwelijkheid en te lang aanschouwelijk werken. Fixatie
van leerlingen op aanschouwelijke hulpmiddelen: de leerlingen mogen veel te lang gebruik
maken van hulpmiddelen als getallenlijn, rekenrek Dit bevordert, het loskomen van de
aanschouwelijke steun en het kort en handig uitrekenen De vele moeilijke (lange)
voorstellingswijzen van berekeningen op rekenrek en getallenlijn en de vele stappen
bemoeilijken een gestandaardiseerde en vlotte berekening.
Kloof tussen idealistische theorie en de praktijk. In een klas met 20 leerlingen is het inspelen
op individuele denkwijzen en berekeningswijzen niet haalbaar.
Zwakke, maar ook betere leerlingen zijn de dupe.
De voorstanders van de realistische aanpak begingen precies dezelfde fouten als de
voorstanders van de moderne wiskunde destijds. Ze vervingen enkel het ene extreem door
het andere.
De hemelse (te abstracte & fomalistische) New Math werd vervangen door het andere extreem,
door de aardse, contextgebonden en constructivistische aanpak die al te weinig aandacht
heeft voor abstrahering en veralgemening en blijft steken in het stadium van de voorwiskunde. De tegenstanders werden verketterd. De kritiek werd doodgezwegen.
Raf Feys, pedagoog, ex-coördinator en docent Hoger Instituut voor Opvoedkunde -Brugge,
ex- afdelingshoofd lerarenopleiding -Torhout (Vlaanderen).
My cruisade against New Math (1970-1982) (& Constructivist Math (1988-.)
39 years ago, we succeeded in opening up the taboo surrounding formalistic New Mathematics in Belgium-Flemish
My cruisade against New Math (1970-1982) (& Constructivist Math (1988-.)
Introduction: Math-wars: New Math & Constructivistic -contextual Math
1+1=2 you would think, but curiously enough, the approach to mathematics and arithmetic education has been regularly debated over the past 50 years - also for primary education. Until about 1970, there was little discussion about arithmetic and mathematics education in primary school. There was a broad consensus, both among practitioners and among the professional didacticians. The mathematics curricula in the different countries were very similar. The vision of the practitioners has always remained more or less the same.
Since about 1970, mathematics wars have been fought. From 1970 onwards, we ourselves spent an enormous amount of time fighting two extreme visions that threaten classical arithmetic - and skills: from 1970 onwards the formalistic New Mathematics; and from 1988 the' constructivist & contextual mathematics' of the Dutch Freudenthal Institute (Utrecht) and the US Standards (1989). In this contribution, we limit ourselves to the fight against formalistic New Mathematics (NW) .( In the next article we show that constructivist mathematics unfortunately penetrated the learning curricula for the first grade secondary education.)
1. Breaking the taboo on criticism of the New Mathematics in Belgium-Flemish in 1982
Exactly 35 years ago, we succeeded in breaking the taboo on criticism of New Mathematics. In April 1982, we launched our campaign against the' New Mathematics' with the publication of a theme issue by Onderwijskrant with the challenging title: New Mathematics: een vlag op een modderschuit ( A flag on a mud boat, Onderwijskrant nr. 24). Partly because of the wide attention in the press, this publication provoked a huge number of positive reactions from teachers and ordinary citizens. A year later, a busy colloquium followed in the Congress Palace (Brussels) on' What Mathematics for 5- to 15-year-olds', where we took up the New Math supporters as prof. Roger Holvoet.
In May 1982, it became clear that mathematics was turned around. Since then, no more contributions have appeared about the many blessings of' new mathematics' (NM) .The taboo on criticism of the NM was' almost' broken through. In 1982, the inspector-general of technical education G. Smets wrote to us:"People at the top were bribed at the time to say nothing about New Mathematics" (see point 2). However, in 1982 we were not allowed to publicly mention his name. After the publication of' Moderne wiskunde: een vlag op een modderschuit in April 1982, however, we were subjected to much criticism from the corner of the propagandists of modern mathematics, from Papy sympathisants, from the Leuven professors Roger Holvoet and Alfred Warrinnier, from inspectors who had participated in modern mathematics methods, from the chief leader of the Catholic Education,
2. Breaking down taboo on New Math- religion: Top people were bribed to keep silent.
With our mathematics campaign of 1982, we wanted to break the taboo around the NM. As a result of the campaign, a number of people dared to express their thoughts about the NM for the first time. Since 1968, there has been a taboo on the New Math. Liège professors Pirard and Godfrind expressed similar criticism in La Libre Belgique, 11.03. 1980, as ours. And they also protested against the taboo on the NM. This was exactly what we ourselves have experienced since 1970 in Flanders. In their publication the Liège professors also showed that the NM was a formalistic theory that no longer referred to reality, was born from the brain of a few mathematicians, but was not interesting for primary and secondary school.
The reaction of prof. em. Karel Cuypers on our New Math- campaign was quite revelatory. Let us quote from his letter, which was later also included in' Person & Gemeenschap, September 1984. Cuypers: Since my initial sympathy for the New Math Renewal, which came to me as' miraculous', I have felt that the Papysts (the group around Brussels prof. Georges Papy supported by the Brussels education minister Vermeylen) as hypnotists have led the school world. Rarely has an educational innovation happened in such a climate of pervasive ideological engagement as the' new-math' phenomenon. All over the world, a force majeure was given to some prophets who could organize a spectacular show of persuasion with a hypnotic overthrow. Because of the enchantment that surrounds them, the secondary school teachers sat on the school benches to attend further training courses, which turned out to be remarkably theoretical and of little didactical help.. The situation had evolved so much that those who did not stand strong in the theory of sets did not even dare to take the floor, for fear of being placed ignorant or stupid against the wall.The many disgruntled teachers did not dare react openly either: congresses who did not agree were classed as conservative.
The inspector-general of technical education, G. Smets, wrote to us in a letter in response to mypublication' of 1982: Prof. Georges Papy had strong political relationships (including education minister Vermeylen) and ambitions. His lectures in Brussels and elsewhere were political meetings rather than scientific communications. His wife Frédérique also received large contributions from the then minister to experiment with new mathematics from nursery school. And then there were the many publishers who saw bread in a revolution of mathematics books. At the top a lot of people were literally bribed.
Also former inspector-mathematics E. H. Joniaux testified in a letter that the introduction of the NM thanks to the Ministry's nepotism. He wrote: Dear Mr Feys, at last, someone dared to rise up openly. New mathematics - and I have already said this since her first appearance - is the' philosophy' of mathematics, but not mathematics. And anyone who wants to teach this to children from 6 to 15 years old must have a lot of twists and turns in their brains. They wanted to fill the children with that - and this from kindergarten onwards.
Joniaux also caused me the critical contribution of the Liège professors Pirard and Godfrind, who had already been mentioned. They wrote: Many scientists, including noble prizewinners in physics, point out that their science is of no benefit at all with the collection theory, but with applicable mathematics. The scientists protest because they still have to teach their students many important aspects of the ABC of applicable mathematics:" We had already read ourselves in 1973 that the German noble prize winner Carl Von Weizsäcker, too, opposed the introduction of NM in education. Dutch prof. Hans Freudenthal succeeded in keeping the NM outside primary education in the Netherlands.
Pirard and Godfrind wrote:"Prof. Georges Papy, was not an inventor but rather an importer of the mathematics manuals of Revuez in France. Papy liked to describe mathematics as a poetic dream and said:' Mathematics is not science, but art and a dream. The mathematician is a child or a poet who makes his dream a reality' (Berkeley, VVW-Lcongress). According to Pirard and Godfrind: Many pupils experienced these mathematical dreams rather as a nightmare.
The supersonic rise of modern mathematics was thus only possible thanks to influence, sponsorship and reform pressure from Minister Vermeylen and a few senior officials, which gave Papy the monopoly on mathematics education and imposed the introduction. Policy makers also invested a huge amount of money in TV programmes, retraining, mathematics conferences and seminars of the Papy Group in luxury hotels in Knokke, etc. Prof. Papy presented the New Math as the mathematics of the third industrial revolution.
In debates on mathematics education, not only professors, but also we were very frankly silenced with such little choruses. We did not, so to speak, pay any attention to the future, to the mathematics of the third industrial revolution, the mathematics which, according to the new lighters in Japan, Russia... had already led to many economic successes. We stated in 1973 that in many countries the New Math was already on the retreat and that the MW would probably not even reach the 21st century. We did not find a hearing, and the New Math curriculum was also introduced in primary education in 1976 and presented as an enormous step forward, as a salvation from the misery of classical mathematics education.
3 Crusade against New Math :1970-1982
3.1 Our resistance during the period 1970-1982
In the years 1968-1969, we were very much captivated by the barnum advertising for new mathematics presented by the propagandists as the mathematics of the third industrial revolution. As a student, we followed several lectures at the KU-Leuven and some lessons from Alfred Vermandel. Our sympathy did not last long. From 1971 we distanced ourselves from formalistic & abstract NM
In the early seventies we did our best to convince those responsible for the educational umbrella organisations to not introduce new mathematics' into primary education. We did this also on the VLO Start Colloquium of 1 September 1973 in the Congress Palace Brussels. In October 1974 we published a contribution on the New Math in' Person and Community'. We wrote that the new draft curriculum from the first year of study onwards wanted to use a formalistic mathematics language, an unpalatable heap of new terms and notations; in short: superfluous thickdoing. We also mentioned that in countries such as the USA, Japan, Germany, the Netherlands, Germany, etc., there was already a lot of criticism of' new mathematics. In the US: Davis, Beberman, Rosenbloom, Page, Scott.... In Germany, Nobel Prize winner Carl von Weizsäcker took the lead, in the Netherlands prof. Mathematics Hans Freudenthal. In Flanders, we took the lead in this.
We also warned in 1974 that if we chose the wrong path of New Mathematics in primary education, it would be very difficult to leave it again in the short term. (It took 22 years before a new curriculum came into being in 1998 without Modern Mathematics.)
Unfortunately, the New Math was introduced into primary education in 1976, contrary to the views of the teachers. Our criticisms were haughtily swept away by the Papy Society, by academics, by curriculum designers, by mentors of mathematics.... We also noticed that not only teachers, but also inspectors, professors.... did not even dare to express their opinion; contradiction was not tolerated (see point 2).
Some of our criticisms of' Modern Mathematics
To formalistic, heavenly (floating) mathematics * to early abstraction * to much verbal bullying and verbal ballast * to the detriment of the application aspect of mathematics (calculating, memorizing, automatistion...) *to the detriment of the application aspect of mathematics (classical issues, metering arithmetic, etc.)
Little respect for the classical discipline of mathematics as a cultural product. Achievable for many students: Too many pupils have to switch to special needs education after the third year of study. Many parents are no longer able to accompany children. In point 5, we illustrate in detail how geometry was placed in the straitjacket of the NM and thus became totally formalistic.
As an alternative we chose in 1982 to update and dust off the many good elements and approaches from the mathematics tradition in our primary education, supplemented by a number of recent events such as three-dimensional geometric representations. We later implemented this in the 1998 curriculum.
3.2 Mathematics campaign 1982: NM: a flag on a mud boat breaks through taboo
In the years 1978-1982, a number of contributions appeared in which the supporters of' New Mathematics' broadly displayed the many blessings of this kind of mathematics. At the beginning of 1982, T. De Groote wrote triumphantly: Where calculation for most children used to be a whip blow, it can now become a fantastic experience for them in a fascinating world, and" And the great one further fantasized:"that the less gifted students now have a better place for themselves" (Person & Gemeenschap jg). 28, p. 35-36 In my contacts with the practice, however, I did not see a fascinating world show up, but false results in false realities and weaker pupils who gave up.
These contributions about the many blessings of the New Math for primary education were the incentive for me to launch a campaign against the Modern Mathematic' with a publication of Moderne wiskunde: een vlag op een moderschuit ( New Mathematics: a flag on a mud (muddle)boat) (Onderwijskrant no. 24) and the associated mathematics campaign, we were able to turn the maths time in 1982. Since then, no more contributions have appeared about the many blessings. However, a new curriculum was drawn up until 1998, in which the categories of modern mathematics were removed.
As a first step in the campaign, two thousand copies of the report' New Mathematics: a flag on a mud (muddle) boat' were distributed in April 1982. The campaign received a lot of reactions in the newspapers: De Morgen, Het Volk, Het Nieuwsblad, Libelle..... The articles about our campaign in four newspapers and two weeklies were very important for spreading the ideas and breaking the taboo. A number of people dared to express their opinions for the first time - also on paper. We received many enthusiastic reactions.
3.3 Later support from mathematics professors: Conversion Al Alfred Warrinnier (1987) et al.
In 1982 we still met with a lot of resistance because of a number of mathematics professors (Holvoet, Warrinnier, etc.), mathematics counsellors... Some of them converted afterwards.
The Leuven prof. Alfred Warrinnier sent his wife back in 1983 to the mathematical colloquium to lure me into the trap of asking whether the teacher wanted to define Feys exactly what mathematics meant in his opinion. A teacher may/cannot express a critical opinion on mathematics education. But in 1987 Warrinnier himself admitted that the introduction of modern mathematics was a bad thing - also in s. o. He wrote in De Standaard of 25 July 1987:The 11,12 and 13 year olds were not ready to deal with the very abstract undertone of the collections- relation-function building up, the algebraic structures, etc. The reform of mathematics education has de facto failed. Five years after our mathematics campaign, our university opponent of yesteryear was right. In 1982 we concentrated on primary education, but a few years later our criticism was also passed on to s. o. and a few mathematics professors took part (see point 4).
4 New Math: a child of structuralism of the 1930s - 40s.
4.1 Mathematics teachers later endorsed our criticism of 1982
In the publication M.W. een vlag op een modderschuit, we extensively illustrated that the New Math of the Bourbaki Group could not be separated from the structuralist and logical-formalistic trend in scientific thinking from the 1930s onwards and thus led to a formalistic approach. In section 4.2, we will elaborate on this in detail. But first we dwell for a moment on the (future) criticism of mathematics teachers who confirmed our earlier criticism.
In the weekly Intermediair' of 8 March 1994, the Leuven mathematics teachers Dirk Janssens and Dirk De Bock sit up the rise of the New Math. The movement for' modern mathematics' was typical of people who only believe in a theoretical approach: one would use a single starting point from which all parts of mathematics could be neatly constructed. This turned out to be an illusion afterwards. The NM was created from the most advanced positions of the discipline itself and only afterwards did it become part of the education system.
In the 1930s, a more or less revolutionary development took place. The so-called Bourbaki Group had ambitious plans to describe the full range of mathematics in a very systematic way, starting from axioms and the set-doctrine. They wanted to deliver a beautiful system, which there was no need to get a pin in between. It was not until later that this model of mathematics construction was chosen as a model for the structure of mathematics education.
It was rather shocking that this modern mathematics was never pedagogically substantiated. The failure of the whole experiment was ingrained in advance. This search for (formal) foundations is only useful for people who have already mastered a certain mathematical culture, but is therefore not yet suitable for teaching mathematics to those who do not know anything about it. That turned out to be an educational illusion. But this kind of pedagogical discussion was not held at the time, modern mathematics became absolutely compulsory for all secondary school pupils from 1968 onwards. In the 1970s, primary education also followed. ...... The urge for more and more abstraction (read: formalism) gradually made mathematics incomprehensible to the uninitiated. The fact that, for example, through a point outside a straight line, there is exactly one line that goes parallel to the given line, for example:' a line is a partition of a plane' and a term as length was introduced as a class of congruent lines:"This criticism from 1994 confirmed that our analysis of 1982 was also applicable to the New Math in the first degree secondary school.
Later in the magazine' Uitwiskeling' of 13 November 1994 we recorded analogous criticisms. One of the participants, Guido Roels (director of mathematics in the diocese of Ghent) answered the next day in Voor de dag , the question why it took so long before the mathematicians realised that New Mathematics was a mistake. According to Roels, this was because the mathematicians were fascinated by the fact that New Mathematics' so nicely put together' and did not see that this structure did not work in classroom. It was remarkable, however, that it took so long to realise this and that criticism abroad and our criticism were not heard since 1971.
4.2 Structuralist and logical-formalistic approach
In our publication of 1982 we also showed that Bourbaki-mathematics could not be separated from the structuralist and logical-formalistic trend in scientific thinking from the 1930s onwards. Structuralism as a scientific method attempted to discover the same patterns, patterns, patterns, structures, etc. in the most diverse phenomena. It developed' grammatical',' comprehensive' concepts and a formal logical language to name them. From the formalistic/grammatical approach, for example, one saw in the concepts' is parallel with' and' is multiple of' the same grammatical structure; both concepts followed this approach, for example, a case of' reflexive relations': a number is multiple of itself a parallel is parallel with itself - and a reflexive relationship was suggested with a' loop'.
The things known from reality (e. g. parallel, angle, multiples of numbers....) are deployed in artificially created relationships almost independently of their meaning; they are especially interesting as elements of a set, as cross-section, as a couple, reflexive relationship.... Pragmatically seen e. g. the notions' parallel' and' is multiple of have nothing in common.
They tried to approach and organize all concepts with the help of a formal logic and some sort of' grammatical' concepts. The structuralist approach used the deductive approach and the formal logic as scientific instruments. A reform of a structural and formalistic nature was therefore chosen. This leads to an erosion of the reality value of mathematics education.
The 'new mathematics' thus shifted to a new way of learning, in which the use of mathematics no longer takes place, but rather the learning of a structuralist grammar, which is central to the project. From our thesis on psychologist Jean Piaget, who was presented as the figurehead of modern mathematics at the time, we also referred in the' Modderschuit -1982 to the connection with structuralism within psychology. Piaget also used/misuse of the formal logic as a language to formulate his findings. In the philosophical work of prof. Wiener-Kreis on. Prof. Apostel sought for formal-logical systems (languages) to describe the laws and regulations in the most diverse scientific disciplines (linguistics, psychology, economics, etc.). The older Apostel postle took distance from this. Apostle became an ally in the fight against constructivist mathematics of the Dutch Freudenthal Institute around 1990.
We refer to a similar analysis of Eddy Daniëls in Intermediair, 8 March 1994. Daniëls: The inter-war was the phase in which they tried to forget the trenches of the first war. They wanted to focus all philosophical efforts on a completely deductive language that would eliminate all misunderstandings. "The logical-positivists of the Vienna County and the young Wittgenstein were also sick in this bed, according to him. According to Daniëls, the Bourbaki Group developed a formal mathematics theory that was fundamentally alienated from reality, which rather became oppressive instead of a liberating character. Because she designed a line of thought that literally suppressed the spontaneous urge to learn among children and young people.
5. Geometrics in a straightjacket of sets, relations = formalism & rubricitis
On the introduction of' New Math) in addition to the preservation of a number of classical subjects, we also receive a radical break with the traditional visual and functional approach: - a strictly logical-deductive structure; - the geometric concepts (flat, straight, rectangular, angle, triangle, rectangle, etc.) are put into the formal and abstract language of relations and collections; - abstract and hierarchical classification
Based on the option for a logical-deductive build-up responsible inspector R. Barbry, the reason why the design theory could only be started in the fourth year of study. He wrote: We only start in the fourth year of primary school with the formation of the plane pi, which is an infinite collection of points. Gradually, the main characteristics and richness of the pi plane are discovered by boundaries (subsets: rights, figures, etc.). We frequently refer to the language of sets and relationships. Only in the fourth year of study is the basis to start with the design theory, in order to be able to apply the collection and relational language (Barbry, 1978). New mathematics' overlooked the fact that children orientate themselves from birth and that the toddlers can and must learn to explore all kinds of figures in a visual way.
Terms in straitjacket of set theory, relations
Traditional notions were put into the straitjacket of the doctrine collections. Teachers had to explain that a (limited) segment is also an infinite set of points, because one can always make these points smaller. The parallelists were presented in a set with an empty cross-set (they have no points in common), and as a reflexive relationship with a loop arrow: after all, every line is parallel with itself.
An angle was defined and represented as the set of points of two half lines (belts of the angle) with the same starting point (angle). These points were presented with a set and the children had to learn that the points belonging to the classical corner sector do not belong to the angle (set). A triangle was often represented as' a closed broken line, consisting of three segments; the points within the perimeter of the triangle no longer belonged to the triangle, represented by a venndiagram.
Geometrics = classification
A considerable part of the formal education was taken up by the logical-hierarchical classification and deductive development of the network of flat and spatial figures. People always started from the more general (=empt) concepts. This means e. g. that the rectangle and the square (the more specific or filled up terms) were listed at the very end of the list. The curriculum of state education already stated as the objective for the second year of study: In the collection of polygons, classify with the criterion: parallelism-evenness of sides or corners; and can present in a venn diagram. From the new formalistic definitions (e. g. a square is a rectangle with four equal sides, a parallelogram with....) one could think of a virtually unlimited number of classification assignments.
A system of definitions and logical hierarchical classifications, choosing the order of the most general figures' large size, poor content) to the most special (rich content, small size). Where the more specific, rich and everyday figures were treated first (e. g., for example, the more specific, rich and everyday figures). square and rectangle with their visual characteristics, they now started from trapezium and parallelogram.
The children were taught to describe the square and recognize it as a special kind of rectangle, rhombus, parallelogram,.... The square was last mentioned and was described as a subset of a rectangle, a pane.... A rectangle thus became a trapezium with all angles straight, but at the same time a parallelogram with 4 (or at least one) right angles, etc. Such hierarchical (evident) descriptions were quite abstract and variable, much more complex than the previously based enumeration of the various intuitive concepts. We could no longer connect with the intuitive concepts that the children had already formed and that mainly relate to the richer and beautiful figures. It went so far that some curriculum designers recommended that the square logiots should no longer be called square blocks, but rather' tile', because according to modern mathematics, a square logi block was just as much a kind of rectangle, rhombus, parallelogram... A mathematics supervisor made the teachers even point out that toddlers were not talking about square, rectangle, triangle but respectively over tile, door and roof. And it was not until the fourth year of study that the geometric terms were allowed. However, the square was not allowed to be presented until last in the row and as a subset of the collection of quadrangles, trapezia, parallel icons, rectangles and windows.
6. What does New Math, as an untouchable religion, teach us about fads?
In this article we referred extensively to our mathematics campaign of 1982, the NM background and the New Math as a kind of religion that should not be criticised. Rages always display characteristics of religions. Those who do not participate are considered as renegades. New Math is one of the many rages in our education of the past 50 years.
We can learn a lot from it. The New Math- propagandists initially hanged a caricature of classical mathematics and the multi-faced methodical approaches. They wrongly gave the impression that it used to be just memory work. The new lighters grabbed the NM as the mathematics of the future, the mathematics of the third industrial revolution - just like many new lighters in recent years with the so-called Math of the 21st century
.
The supersonic rise of new mathematics was only possible thanks to the influence and pressure from the ministry (Minister Vermeylen and top officials) which led to the creation of prof. Papy & Co got the monopoly; and thanks to the many propaganda from all kinds of policymakers. Critics of the New Math, professors and even Directors-General and inspectors, were silenced from above. The Director-General for Technical Education, Smets, expressed his full support for our New Math campaign in 1982, but did not want his name to be mentioned. Today, censorship and self-censorship are greater than ever.
The New Math--new lighters did not only deal with ailments over our hopelessly outdated mathematics education, but also with myths about the excellent economic results of countries such as Japan, Russia, etc. which introduced modern mathematics.
Once the fad of new mathematics had passed, it wasn't easy to get back on track again. In primary education, many tried and tested approaches had been thrown into the dust and a break with the experience wisdom had emerged. We did manage to put the tried and tested values and approaches back at the heart of the 1998 curriculum as a curriculum author.
P.S?
In the first degree secondary school unfortunately, they opted for the extreme of the heavenly, formalistic New Math the other extreme: the earthly, contextual and constructivist mathematics approach of the Dutch Freudenthal Institute (Utrecht) and the US Standards of 1989 (see next contribution). And so over the past 25 years, a new mathematics war has emerged in the Netherlands, the USA, Canada, and so on: constructivistic mathematics, which shows little appreciation for mathematics as a cultural discipline