Samenvatting kritiek van Raf Feys op realistische en constructivistische aanpak van FI
In boek Rekenen tot honderd ((Wolters-Plantyn, 199, en nu ook als e-book) en elders maakten we een uitvoerige
analyse van de nefaste aspecten van het zgn. realistisch reken-wiskundeonderwijs van het Nederlandse Freudenhtal Instituut, van hun contextueel en constructivistisch rekenen.
We vermelden hier
enkel een aantal conclusies. Vanaf 1987 namen we in het Nederlands taalgebied het voortouw in de strijd tegen het contextueel en constructivistisch rekenen van het F.I.
Het FI maakte vanaf 1980 een karikatuur van het rekenonderwijs anno 1970 en bestempelde
het ten onrechte als louter mechanistisch. Het is nochtans bekend dat de meeste mensen
vroeger vlot konden rekenen. De Nederlandse methodeFunctioneel Rekenen van Reynders
was bijvoorbeeld een degelijke methode, gebaseerd op een evenwichtige visie.
Volgens de
klassieke vakdidactiek berust degelijk rekenen op inspiratie (inzicht), maar evenzeer en
nog meer op transpiratie (inoefenen, automatiseren en memoriseren, parate kennis).
Het inzicht in bewerkingen e.d. is al bij al niet zo moeilijk als de Freudenthalers het voorstellen
en vergt (in de lagere leerjaren) veel minder tijd dan het vlot leren berekenen. Voor het begrip
optellen en aftrekken moet men niet eindeloos in klas autobusje spelen e.d.
Naast de weg van kennen naar kunnen, is er overigens ook de weg van kunnen naar kennen. Van Kunnen naar kennen was overigens de naam van de Vlaamse methode van Schneider rond
1950.
De misleidende en kunstmatige tegenstelling tussen realistisch en mechanistisch
rekenonderwijs doet geen recht aan de klassieke vakdidactiek en de term realistisch kreeg
alle mogelijke betekenissen (toepassen op realiteit, zich realiseren, enz.)
De sterke kanten van het klassieke rekenen belandden zo in de verdomhoek. Deze verlossende opstelling van onheilsprofeten die de verlossing uit de ellende prediken, is overigens inherent voor mensen die vrijgesteld worden voor de permanente
revolutie van het onderwijs en ook voor de rest van hun leven vrijgesteld willen blijven.
Vrijgestelden pakken bijna steeds uit met het verlossingsparadigma i.p.v. vernieuwing in
continuïteit. Zij zoeken werk voor de igen vernieuwingswinkel. En zo kreet ook het F.OI. steeds meer medewerkers.
Het FI onderschat het grote belang van het vlot en gestandaardiseerd hoofdrekenen, het vlot
en gestandaardiseerd cijferen, het vlot en gestandaardiseerd metend rekenen en het grote
belang van de parate kennis: tafelproducten, formules voor berekening van oppervlakte en
inhoud, standaardmaten en metriekstelsel voor metend rekenen
Vlot, vaardig en geautomatiseerd rekenen en parate kennis is maar mogelijk bij
standaardisering en veel oefenen. Het aantal deelstappen moet hierbij zo klein mogelijk zijn
omdat het werkgeheugen beperkt is.
De Freudenthalers overbeklemtonen het flexibel hoofdrekenen en flexibel cijferen volgens
eigenwijze en/of context- of opgave-gebonden berekeningswijzen.
Ze noemen dit ten onrechte handig en beschouwen de andere aanpakken ten onrechte als onhandig en mechanistisch.
Ze verzwijgen verder dat zulk flexibel rekenen op de rug zit van het gestandaardiseerd
rekenen. Enkel wie vlot -40 kan berekenen, beseft eventueel dat hij -39 ook vlot kan
berekenen via eerst -40 en vervolgens + 1.
Zwakkere leerlingen hebben echter toch nog
problemen met zulke eenvoudige vormen van flexibel rekenen.
Zo worden de klassieke tafels van vermenigvuldiging ook niet meer ingeoefend en
opgedreund en dit in groep 4. Ze worden ten onrechte verschoven naar groep 5 en er
vervangen door flexibele berekeningswijzen op basis van eigenschappen. Leerlingen
berekenen dan bijvoorbeeld 8 x 7 via 4 x 7 = 28, 8 x 7= 28 + 28 = 56. Ze maken veel fouten
en de berekening vergt te veel tijd. Ik probeerde o.a. Ter Heege hiervan te overtuigen, maar vruchteloos.
De tafels van x worden klassiek in het 2de leerjaar aangeleerd. De meeste leerlingen beseffen
ook al groep 3 dat 7 x 8 neerkomt op 7 x een groep van 8. Dit inzicht is voldoende.
Flexibel eigenschapsrekenen wordt pas in hogere leerjaren gepresenteerd en in de context
van grotere opgaven als 13 x 7 waar het toepassen van de eigenschappen een zekere
handigheid oplevert.
Kritiek op constructivistische uitgangspunten:
- te veel constructie van individuele leerling(en), te weinig wiskunde als cultuurproduct,
onderschatting van het socio-culturele karakter en functionele betekenis van de wiskunde.
Te
veel respect voor de eigen constructies en aanpakken van de leerling: dit bemoeilijkt het leren
van korte en vaste berekeningswijzen, de begeleiding, de verinnerlijking en automatisatie van
de rekenvaardigheden. Dit bevordert ook de fixatie van de leerling op eigen, informele
constructies en primitieve rekenwijzen.
- eenzijdig bottom-up problem solving, overbeklemtoning van zelfontdekte en informele
begrippen en berekeningswijzen
- te weinig sturing en structurering door de leerkracht, te weinig guided construction of
knowledge.
-te weinig stapsgewijze opgebouwde leerlijnen.
Totaal overbodige invoering van het kolomsgewijs rekenen dat de leerlingen zowel in de war
brengt inzake het gewone hoofdrekenen als inzake het cijferen dat normaliter ook bij het
begin van groep 5 zou moeten starten. Bij het aftrekken met tekorten b.v. wordt het een
poespas.
Het traditioneel cijferen wordt verwaarloosd en de Freudenthalers introduceren een totaal
gekunsteld alternatief dat niets meer te maken heeft met wiskundig cijferen gebaseerd op
splitsing van getal in hondertallen, enz.
Het cijferend delen verwordt tot een soort langdradig
hoofdrekenen op basis van schattend aftrekken van happen. Dit is een aanpak met veel
deelresultaten die langdradig is en die zich niet laat automatiseren zodat het cijferend delen
nooit een vaardigheid kan worden.
Onderwaardering voor het klassieke metend rekenen en voor de klassieke meetkunde met
inbegrip van de kennis van basisformules voor de berekening van oppervlakte en inhoud.
Te veel en te lang voor-wiskunde, te lang rekenen in contexten als doel op zich; te veel
contextualiseren (context- of situatiegebonden rekenwijzen e.d.), te weinig decontextualiseren.
Zo worden het vakmatig rekenen en het cijferen afgeremd door binding aan een specifieke
context.
Een voorbeeld. Door de binding van de aftrekking aan een lineaire context en aan een
berekening op de getallenlijn (een traject van 85 km, al 27 km afgelegd, hoeveel km moet ik
nog afleggen) wordt het basisinzicht in aftrekken als wegnemen vertroebeld en stimuleert men
de leerlingen om aftrekken eenzijdig te interpreten als aanvullend optellen: 85 - 27 wordt dan:
27 + 3 + 10 +10+10+10 + 10 + 5; en achteraf moet men dan nog die vele tussenuitkomsten
optellen.
Geen evenwichtige en uitgewerkte visie op vraagstukken: te veel kritiek op klassieke
vraagstukken, te weinig valabele alternatieven in realistische publicaties en methoden.
Te
weinig toepassingen (vraagstukken) ook voor metend rekenen en te weinig moeilijke opgaven.
We begrepen ook niet waarom de duidelijke term vraagstukken moest verdwijnen. De
moeilijkheid bij veel context-vraagstukken ligt vaak eerder bij het onvoldoende kennen van de
context (b.v. ervaring van parkeren met een auto in opgave over hoeveel autos op parking
van 70 bij 50 meter), bij het feit dat de tekst te lang en te moeilijk is en bij het feit dat er te veel
berekeningen ineens bij betrokken zijn.
Foutieve benadering van de aanschouwelijkheid en te lang aanschouwelijk werken. Fixatie
van leerlingen op aanschouwelijke hulpmiddelen: de leerlingen mogen veel te lang gebruik
maken van hulpmiddelen als getallenlijn, rekenrek
Dit bevordert, het loskomen van de
aanschouwelijke steun en het kort en handig uitrekenen De vele moeilijke (lange)
voorstellingswijzen van berekeningen op rekenrek en getallenlijn en de vele stappen
bemoeilijken een gestandaardiseerde en vlotte berekening.
Kloof tussen idealistische theorie en de praktijk. In een klas met 20 leerlingen is het inspelen
op individuele denkwijzen en berekeningswijzen niet haalbaar.
Zwakke, maar ook betere leerlingen zijn de dupe.
De voorstanders van de realistische aanpak begingen precies dezelfde fouten als de
voorstanders van de moderne wiskunde destijds. Ze vervingen enkel het ene extreem door
het andere.
De hemelse (te abstracte & fomalistische) New Math werd vervangen door het andere extreem,
door de aardse, contextgebonden en constructivistische aanpak die al te weinig aandacht
heeft voor abstrahering en veralgemening en blijft steken in het stadium van de voorwiskunde. De tegenstanders werden verketterd. De kritiek werd doodgezwegen.
Raf Feys, pedagoog, ex-coördinator en docent Hoger Instituut voor Opvoedkunde -Brugge,
ex- afdelingshoofd lerarenopleiding -Torhout (Vlaanderen).
|