Opstellers
Leuvense zittenblijversstudies erkennen dat ze zich vergaloppeerd en vergist hebben: rechtzetting en schuldbekentenis te
laat, te partieel en geruisloos
(Bijdrage
in Onderwijskrant nr. 171)
Woord
Vooraf
In de overzichtsstudie van de Leuvense
onderzoekers over zittenblijven ( Goos
et al. ) werd gerapporteerd dat van de 7000 verzamelde studies, slechts 37 methodologisch voldoende betrouwbaar geacht
werden om mee te nemen in hun review. Dat is dus amper 0,5 % van de
onderzoeken. De Leuvenaars beweerden wel dat hun eigen onderzoek over b.v. zittenblijven in het eerste leerjaar lager
onderwijs vrij solied en betrouwbaar was. Het behoort volgens hen dus tot
die 0,5% degelijke studies.
We hebben echter in een aparte en vorige
bijdrage over die studie uitvoerig aangetoond dat dit Leuvens onderzoek enorm veel methodologische
fouten en andere mankementen vertoont en ook voorbarige en foutieve conclusies
trekt. Zo hadden de onderzoekers zelfs
verzwegen dat ze zich niet hadden ingelaten met de duidelijke gevallen van
zittenblijven, maar enkel met de twijfelgevallen en toch trokken ze
conclusies over zittenblijven in het algemeen. Dit lijkt op wetenschappelijk
bedrog en betekent ook dat de bevindingen uit deze studie heel dubieus zijn. Ook
de vergelijking met zittenblijven in Zweden en Finland liep totaal mank. De
late bekentenis en rechtzetting dat vanuit
de Leuvense onderzoeksresultaten dan ook weinig concrete adviezen geformuleerd
kunnen worden voor de praktijk betekent
dus ook dat de Leuvenaars dit ten onrechte wel deden in hun publicaties van
2011 en 2012, ten onrechte pleitten voor
het zomaar afschaffen/verbieden van het zittenblijven.
Het voorbije jaar hebben de Leuvense
onderzoekers (Bieke De Fraine, Jan Van Damme, Goos en Co) wel toegegeven dat ze
zich op tal van vlakken vergaloppeerd hadden.
In deze bijdrage bekijken we hun recente rechtzettingen en
schuldbekentenis. Jammer genoeg komen die rechtzettingen te laat en te
geruisloos. Het kwaad is al geschied en
vrijwel niemand zal die rechtzetting in b.v. het tijdschrift Pedagogische
Studiën onder ogen krijgen. Dit betekent dat de verschillende kwakkels die de
Leuvenaars over zittenblijven de voorbije jaren verspreid hebben, gewoon verder
doorverteld zullen worden. Met deze bijdrage doen we toch een poging om de
rechtzetting en schuldbekentenis van de Leuvense onderzoekers breder bekend te
maken.
1 Inleiding:
we hebben ons in 2011/2012 vergaloppeerd
In 2011 publiceerden de Leuvense onderzoekers Jan Van Damme, M. Goos, P. Onghena, K. Petry, K., & J. de Bilde
een studie over zittenblijven in het eerste leerjaar waarin het zittenblijven
radicaal in vraag werd gesteld en waaruit veralgemenend geconcludeerd werd dat
zittenblijven in hét lager onderwijs
frequent voorkomt (Zittenblijven in het
eerste leerjaar: zinvol of niet?). In 2012 verscheen dan de Leuvense
OBPWO-studie 'Zittenblijven in vraag
gesteld. Een verkennende studie naar
nieuwe praktijken voor Vlaanderen vanuit internationaal perspectief'. Dit
rapport is opgesteld in opdracht van het departement Onderwijs door de Leuvense prof. prof. Bieke De Fraine en drie
HIVA-medewerkers: G. Juchtmans, G., M. Goos, & A. Vandenbroucke. De OBPWO-opstellers beweerden begin 2012 dat uit tal van wetenschappelijke
studies gebleken zou zijn dat zittenblijven zinloos is en dat die
zittenblijvers uiteindelijk meer vorderingen zouden gemaakt hebben indien ze
wel zouden overgegaan zijn. Zittenblijven zou daarnaast ook nadelig voor het
zelfvertrouwen en welbevinden van de leerlingen en zou tot meer schooluitval
leiden.
Vanaf eind 2013 stelden we vast we dat de Leuvense
onderzoekers erkenden dat ze zich in de rapporten van 2011 en 2012 vergaloppeerd
hadden. Zo probeerde Bieke De Fraine In haar brief-reactie op de publicatie van
prof. Van den Broeck via de truc van
partiële toegevingen toch nog het Leuvens onderzoek overeind te houden (zie
punt 2). De Fraine gaf nu zelfs grif
toe: In ons OBPWO-rapport van
2012 staat inderdaad de aanbeveling om het zittenblijven in het basisonderwijs
af te schaffen. Die drastische aanbeveling zou ik vandaag - met wat we nu
weten- niet meer doen.
Niet enkel in deze brief van Bieke De Fraine, maar ook
nog in twee andere publicaties bekenden de Leuvenaars (pedagogen en sociologen)
dat ze zich in hun rapporten vergaloppeerd hadden: in Pedagogische Studiën van eind 2013 en in Caleidoscoop van augustus 2014. Een andere belangrijke
schuldbekentenis in Pedagogische Studiën luidt: Het is niet correct om uitsluitend op basis van de bevinding dat
gemiddeld genomen zittenblijvers beter zouden presteren moesten ze toch zijn
overgegaan, te besluiten dat zittenblijven een slechte onderwijspraktijk
is. Straks bekijken we de
rechtzettingen in de drie gesignaleerde publicaties.
We zijn uiteraard tevreden over deze rechtzettingen en
schuldbekentenissen, maar stellen tegelijk vast dat de Leuvenaars toch nog veel
kritieken naast zich neerleggen en liever doodzwijgen (zie punt 4.1). Die
rechtzettingen komen ook te laat. En het gaat ook niet om een publieke
schuldbekentenis, maar om uitspraken in b.v. een wetenschappelijk tijdschrift
als Pedagogische Studiën dat door heel weinigen gelezen wordt. De in
de publicaties van 2011 en 2012 verspreide kwakkels zullen wellicht nog
decennia lang doorwerken. zoals ook nog
steeds het geval is met de grote kwakkel in een rapport van 1991,Het educatief bestel van België, waarin
de kwakkel verspreid werd dat er 9% zittenblijvers waren in het eerste jaar
s.o. (i.p.v. 3,3%) - met medeweten van prof.. Jan Van Damme en Georges Monard
2 Bekentenissen
van De Fraine in november 2013
2.1 Enkel twijfelgevallen
onderzocht, dus foute conclusies
In een brief eind november 2013 als reactie op de kritiek
van Wim Van den Broeck gaf prof.
Bieke De Fraine toe dat de Leuvense onderzoekers zich in de rapporten van 2011
en 2012 her en der vergaloppeerd hadden. Een belangrijke bekentenis luidde: In ons OBPWO-rapport staat inderdaad de
aanbeveling om het zittenblijven in het basisonderwijs af te schaffen. Die
drastische aanbeveling zou ik vandaag - met wat we nu weten- niet meer doen.
In die brief maakte De Fraine ook plots bekend dat niet alle zwakke presteerders, maar
enkel de twijfelgevallen opgenomen
werden in het onderzoek: Het onderzoek naar de effecten van zittenblijven betreft enkel die kinderen die
mogelijke twijfelgevallen zijn. Anders gezegd: we weten niet wat de gevolgen zouden zijn van
overgaan voor zéér zwak presterende kinderen. Als (drog)reden voor de beperking tot de
twijfelgevallen lazen we achteraf in Pedagogische
Studiën (o.c.): Voor kinderen met
een hogere kans op vertraging konden geen tegenhangers gevonden worden.
Dit komt natuurlijk omdat de duidelijke gevallen meestal overzitten. Dit
betekent dus dat de conclusies niet opgaan aangezien men enkel twijfelgevallen vergeleek. Het is nogal
evident dat bij leerlingen met een hogere kans op vertraging de effecten van
doubleren positiever uitvallen dan bij twijfelgevallen. In de bijdrage over
zittenblijven in het eerste leerjaar vermelden we een aantal van die studies.
Ook prof. Van den Broeck uitte na
de bekentenis van De Fraine zijn
grote verontwaardiging over het feit dat de onderzoekers in hun rapport van
2011 en in hun commentaren de beperking tot de twijfelgevallen verzwegen. Van den Broeck stelde: Dus
deze belangrijke rechtzetting dat jullie onderzoek slechts betrekking had op
een deelpopulatie van de zittenblijvers en dus a fortiori niet op de groep
waarbij het schoolteam nauwelijks twijfels had over het advies, was nergens te
lezen in het OBPWO-rapport, noch in jullie studie over zittenblijven in het
eerste leerjaar. Ik begrijp dat methodologisch wel (anders kon je al helemaal
geen vergelijkingsgroep samenstellen), maar m.i. hebben jullie nu wel wat uit
te leggen aan scholen, directies en leerkrachten.
2.2
Methodologische problemen en fouten erkend
De
Fraine
wees verder ook op een paar methodologische problemen bij het onderzoek van het
zittenblijven. Ze concludeerde dat
zittenblijven verder onderzocht moest worden om meer gewettigde uitspraken te
kunnen doen: Ik ben vooral
geïnteresseerd in de lange-termijn-effecten van zittenblijven (bijvoorbeeld op
voortijdig schoolverlaten), maar daarvoor moeten we de loopbanen van leerlingen
verschillende jaren kunnen opvolgen. In het OBPOW-rapport stelden De
Fraine en Co wel dat de de schooluitval in vergelijkingsland Zweden in 2010
kleiner was dan in België. Hiermee suggereerden ze ten onrechte dat het
zittenblijven ook in Vlaanderen tot meer schooluitval leidde.
Men moet inderdaad vooral de
langetermijn-effecten nagaan, maar hier stelt zich volgens De Fraine nog een ander
methodologisch probleem. Zij stelt: Die
lange termijn effecten zijn echter zeer moeilijk te onderzoeken omdat heel wat
factoren die na het al dan niet zittenblijven optreden ook de lange termijn
uitkomsten bepalen (zoals extra begeleiding op schools of buitenschools,
verdere loopbaankenmerken zoals studiekeuze,
.). Ook op korte termijn speelt uiteraard de al
dan niet extra begeleiding mee, maar daar hielden ook De Fraine en Co in hun
eigen onderzoek geen rekening mee. Leerkrachten, CLB-adviseurs en ouders houden
hier bij het adviseren van
twijfelgevallen wel rekening mee. Zo zal men een twijfelgeval in het
eerste leerjaar, vlugger adviseren over te gaan als men weet dat die leerling
zal kunnen rekenen op buitenschoolse begeleiding/ondersteuning.
In de bijdrage over zittenblijven in het
eerste leerjaar wezen we nog op tal van andere methodische problemen/fouten in
het Leuvens onderzoek die de Fraine in haar reactie niet erkende.
3 Bekentenissen in Pedagogische Studiën eind 2013
In een themanummer
over zittenblijven van Pedagogische
Studiën nr. 5 van eind 2013 bleek eveneens dat De Fraine en co hun
uitspraken over zittenblijven in sterke mate relativeerden. Ze erkenden dat ze in de rapporten van 2011 en
2012 te voortvarende conclusies geformuleerd hadden. In de bijdrage: Effect van zittenblijven in 3de
kleuterklas op de wiskunde-groei concluderen Bieke De Fraine, Jan Van Damme, M. Vandecandelare, G. Van Laer & M.
Goos: Het is niet correct om uitsluitend op basis van de bevinding dat
gemiddeld genomen zittenblijvers beter zouden presteren moesten ze toch zijn
overgegaan (naar b.v. het eerste leerjaar), te besluiten dat zittenblijven een
slechte onderwijspraktijk is. De
Leuvenaars bekennen verder: Vanuit de
onderzoeksresultaten kunnen dan ook weinig concrete adviezen geformuleerd
worden voor de praktijk. De beslissing omtrent b.v. het al dan niet overdoen
van de 3de kleuterklas moet voor elk kind een weloverwogen, doordachte
beslissing zijn. Zon beslissing is erg complex. Die conclusies gelden evenzeer voor hun
studie over het zittenblijven in het eerste leerjaar. Dit zijn
precies twee flagrante fouten die de Leuvenaars maakten in hun drastische
uitspraken in hun studies van 2011 & 2012. In hun studie over het zittenblijven
in het eerste leerjaar gingen ze nog een stap verder. Uit de vaststelling dat
twijfelgevallen die wel waren overgegaan beter presteerden, concludeerden ze
zelfs dat zittenblijven in het algemeen
(ook voor de duidelijke gevallen) zinloos was.
In Pedagogische
Studiën erkennen De Fraine en Co
ook methodologische fouten in hun onderzoek. Zij wijzen op een methodologisch probleem bij het samenstellen van vergelijkingsgroepen: Hoewel zittenblijvers
in de controlegroep gemiddeld gelijk scoorden voor wiskunde in de derde
kleuterklas, werden in deze studie wel (andere) verschillen gevonden tussen
leerlingen die normaal vorderden en andere loopbaangroepen (als
zittenblijvers). Aangezien de loopbaangroepen
niet equivalent zijn voor wat betreft kenmerken die zittenblijven voorafgaan,
kunnen er geen causale uitspraken worden gedaan over het verband tussen het
deel uitmaken van specifieke loopbaangroepen en de wiskunde-groei. Hiermee gaan de
Leuvenaars dus akkoord met een van onze belangrijke kritieken i.v.m. de
onvergelijkbaarheid van de twee vergelijkingsgroepen.
Ze verwoorden dit methodologische probleem
ook zo: Leerlingen met dezelfde
achtergrondkenmerken kunnen toch van elkaar verschillen wat betreft de verdere
schoolloopbaan na het blijven zitten. Ook zijn er leerlingen die dezelfde
achtergrondkenmerken hebben als de leerlingen die zijn blijven zitten, maar die
verder de gehele schoolloopbaan normaal vorderen. Dit wijst op een verschil
waar tot op heden nog onvoldoende zicht op is. Ook interactie-effecten van
leerling-kenmerken en omgevingsinvloeden van leerlingen zijn nog onvoldoende
bekend. Deze uitspraken betekenen
ook dat dat de Leuvenaars in hun onderzoeken van 2011/2012 ten onrechte proclameerden
dat de vergelijkingsgroepen wel gelijkwaardig waren, dat de gevonden verbanden
ook causaal waren enkel veroorzaakt waren door het al dan niet overgaan,
enzovoort.
De conclusie dat vanuit de onderzoeksresultaten dan ook weinig concrete adviezen
geformuleerd kunnen worden voor de praktijk
betekent dus ook dat de Leuvenaars dit ten onrechte wel deden in hun
publicaties van 2011 en 2012.
3 Bekentenissen
in Caleidoscoop van augustus 2014
Ook in een recentere bijdrage in
Caleidoscoop van augustus 2014 krabbelden de Leuvense onderzoekers terug. We
citeren even enkele passages.
Deze studie (= recentere studie over
zittenblijven in het derde jaar kleuteronderwijs) relativeert ons vroeger onderzoek in die zin dat
zittenblijven niet als een eenduidig goede of slechte maatregel gezien kan
worden.
Onze (recentere)
bevindingen geven aan dat zittenblijven
in de derde kleuterklas doorgaans wel een goed idee is voor kinderen waarbij
men zeer grote twijfels heeft of ze het eerste leerjaar wel zullen aankunnen.(NvdR:
dit geldt o.i. nog in sterkere mate i.v.m. zittenblijven in het eerste leerjaar
ook al kwamen De Fraine, Van Damme en co in een eerder onderzoek
dienaangaande tot de voorbarige conclusie dat zittenblijven niet zinvol was in
het lager onderwijs.)
De Fraine, Van Damme en co schrijven verder: Of een kind al dan niet baat heeft hangt af
van zittenblijven zal steeds afhangen van meerdere factoren. Overleg met de
diverse betrokkenen (ouders, leraren, zorgleerkracht en CLB) is volgens ons de
beste garantie op een doordacht en weloverwogen advies. (NvdR: dit is wat
ook steeds gebeurt!)... Deze (nieuwe)
studie illustreert tevens dat het eenvoudigweg afschaffen of verbieden van het
zittenblijven hoogstwaarschijnlijk geen zinvolle maatregel is.
De voorzichtige conclusies in de bijdrage in Caleidoscoop van augustus 2014
zullen wel mede beïnvloed zijn door de scherpe kritiek die wijzelf en prof. Van
den Broeck formuleerden op hun rapporten van 2011 en 2012. Indien de onderzoekers van de KULeuven en van
het Hiva ook iets meer waardering
getoond zouden hebben voor de ervaringskennis van de leerkrachten en
scholen, dan zouden ze zich in 2011 en 2012 niet zo sterk vergaloppeerd hebben. De onderzoekers zijn duidelijk ook te weinig
bekend met de dagelijkse praktijk van het onderwijs.
4 Partiële
en te late schuldbekentenis
4.1 Slechts partiële erkenning van fouten en
voorbarige conclusies
De schuldbekentenis in de drie publicaties
van het voorbije jaar, betekent echter niet dat
de auteurs de meeste kritieken op hun studies openlijk als terechte
kritieken erkennen. De Leuvenaars erkennen maar een beperkt deel van hun
voorbarige uitspraken en kwakkels. Een paar voorbeelden. In de eerste bijdrage
in dit nummer stonden we b.v. lang stil bij het gesjoemel met cijfers over
zittenblijven, schooluitval ... in Vlaanderen en met de vergelijking met
Zweden. In de bijdrage over
zittenblijven in het eerste leerjaar formuleerden we ook nog tal van kritieken die de
Leuvenaars over het hoofd zagen en blijkbaar ook niet openlijk willen erkennen
en rechtzetten.
De Leuvenaars reageren ook niet op de kritiek
dat de door hen voorgestelde alternatieven voor zittenblijven vrij utopisch
klinken en een totale breuk met de klassieke schoolgrammatica betekenen. Ze zouden
veel meer negatieve dan positieve resultaten opleveren. Het gaat dus om een
vrij partiële schuldbekentenis.
4.2 Kwakkels kunnen niet meer weggewerkt worden
De Leuvense onderzoekers bekenden het
voorbije jaar wel dat ze zich in de studies van 2011 en 2012 vergaloppeerd
hadden, maar het kwaad was intussen al geschiedt. Een relativering van hun
uitspraken in een select wetenschappelijk tijdschrift als Pedagogische Studiën dat niet door beleidsverantwoordelijken,
leraars, burgers ... gelezen wordt, kan de verdere verspreiding van hun
zittenblijverskwakkels niet meer tegenhouden. De terloopse bekentenissen zullen
de directies, leerkrachten, ouders,
burgers, beleidsverantwoordelijken ... wel niet bereiken. Ook in Klasse en in
de pers werd aan die rechtzettingen geen aandacht besteed. De onderzoekers zelf
verkiezen het publiekelijk toedekken van hun fouten en misleidende adviezen. Ze
zijn blijkbaar precies niet van plan om hun studie niet verder te verspreiden.
Ook met onze kritische analyses en
deze van prof. Wim van den Broeck
zullen er niet in slagen om de door de Leuvense studies verspreide kwakkels de
kop in te drukken. Die kwakkels zijn inmiddels quasi onuitroeibare
standaardopvattingen geworden. Zo zijn
we er na 23 jaar ook nooit in geslaagd om de fameuze zittenblijverskwakkels van 1991 in het
rapport Het educatief bestel in België en in een Unesco-rapport recht te
zetten. In 1991 waren er in het eerste jaar s.o. een dikke 3% zittenblijvers,
maar in het Educatief bestel... lazen we dat er 9% waren en dat dus de eerste
graad s.o. de probleemcyclus was en dat
de leraars-regenten dus gebrekkig waren opgeleid en hun opdracht niet
aankonden. De eerste graad en het zittenblijven werden in het rapport
bestempeld als de kankerplek van het Vlaams onderwijs. En die kwakkel doet ook
op vandaag nog de ronde. De verantwoordelijken voor die kwakkel, de
topambtenaren die de statistiek hadden opgesteld en prof. Jan Van Damme die het
rapport over zittenblijven onderschreef, hebben zich nooit ingespannen om die kwakkel
weer uit de wereld te helpen. Van Damme stelde bij een eigen telling in 1994
wel vast dat er slechts 3,3% zittenblijvers waren in het eerste jaar, maar de
vaststelling bereikte het onderwijsveld en het grote publiek niet.
Volgens de Vlaamse commentaren van september
1991 bij Unesco-rapport waren er in andere Europese landen bijna geen
zittenblijvers in het lager onderwijs, maar in Vlaanderen waren er 5 à 6 maal
meer. Pas een paar jaar later achterhaalden we dat onze topambtenaren het
aantal leervertraagde zesde-klassers vergaten te delen door 6- het aantal
klassen.
De Leuvense rapporten van 2011 en 2012 hebben
ertoe bijgedragen dat de kwakkels over zittenblijven van 1991 nog meer
standaardopvattingen zijn geworden. En ook in de context van het rapport van
1991 pakte de toenmalige DVO-directeur Roger Standaert al uit met de fabuleuze
berekening van de zittenblijvers-kostprijs van 6 miljard BFr jaarlijks. In een
recente berekening van de kostprijs voor de Belgische Staatskas noteerden we
zelfs een bedrag van 2 miljard euro jaarlijks: naast de kostprijs voor de
studies had men ook het verlies van een jaar loon e.d. verrekend. Dat de
leerlingen in landen als Finland, Zweden ... met officieel weinig
zittenblijvers veelal gemiddeld toch ouder zijn als ze het secundair en hoger
onderwijs verlaten, zag men wel over het hoofd.
|