Onderwijs. Gesjoemel en misleiding in Leuvense studie over zittenblijven in 1ste leerjaar
Gesjoemel en misleiding in Leuvense studie over zittenblijven in 1ste leerjaar -2011 Onderzoekers eind 2013: We hebben ons vergaloppeerd, zittenblijven toch zinvol .... Onderwijskrant (oktober-november-december 2014)
1. Inleiding: rapport van 2011 & verbazing
1.1. 2011: zittenblijven #zinvol, 2014: wel zinvol!
In 2011 publiceerden de Leuvense onderzoekers Jan Van Damme, M. Goos, P. Onghena, ...K. Petry, K., & J. de Bilde een studie over zittenblijven in het eerste leerjaar: Zittenblijven in het eerste leerjaar: zinvol of niet? Hierin werd de zinvolheid van het zittenblijven radicaal in vraag gesteld. In Klasse van april 2011 werd deze studie voorgesteld onder de titel: Zittenblijven: de pijn rendeert niet. Zittenblijven in het basisonderwijs(!) heeft negatief effect op lange termijn. Er werd ook veralgemenend geconcludeerddat zittenblijven in hét (totale) lager onderwijs frequent voorkomt.
De belangrijkste conclusie uit de studie over zittenblijven in het eerste leerjaar luidde: Tijdens het bisjaar presteren zittenblijvers beter in wiskunde en technisch lezen en functioneren zittenblijvers vergelijkbaar op psychosociaal gebied als hun jongere leerjaargenoten. Maar dit effect verdwijnt al op het einde van het 2de leerjaar. Doorheen de lagere school groeien zittenblijvers zelfs trager in wiskunde en technisch lezen dan leerlingen van de vergelijkingssgroep die even zwak waren in eerste leerjaar, maar die wel zijn overgegaan. Uit beide stellingen werd dan geconcludeerd dat zittenblijven niet zinvol was. Pas twee jaar later lazen we volgende rechtzetting in Caleidoscoop van augustus j.l. Onze (recentere) bevindingen geven aan dat zittenblijven doorgaans toch wel een goed idee is voor kinderen waarbij men zeer grote twijfels heeft of ze het (eerste) leerjaar wel zullen aankunnen.
1.2. 1,73% zittenblijvers in lj 2 tot en met 6; 5, 49% in het eerste leerjaar (in 2013)
In de Leuvense publicatie werd ook de indruk gewekt dat zittenblijven in hét lager onderwijs heel frequent voorkomt (zie p.8). De Leuvenaars beperkten zich in hun onderzoek echter tot het eerste leerjaar, omdat vooral dit leerjaar zittenblijvers telt: 5,49% in 2013. In de leerjaren twee tot en met zes is het gemiddelde 1,73%. Nederland telt 5% zittenblijvers in het 1ste leerjaar, maar 10% in derde kleuter - in Vlaan-deren is dit 4%. (Zelf zijn we meer voorstander van zittenblijven in 1ste leerjaar dan in 3de kleuter.) Zittenblijven in hét lager onderwijs komt dus al bij al niet zo frequent voor. In regios met weinig allochtone leerlingen is dit nog een stuk minder; maar we krijgen daar geen uitsluitsel over.
1.3 Stellige uitspraken verrasten ons
De onderzoekers toonden in hun studie niet het minste begrip voor de visie van de ervaringsdeskundigen, voor het feit dat de ouders en de leerkrachten het eerste leerjaar als een scharnierjaar opvatten en het belangrijk vinden dat een leerling op het einde b.v. al het ABC van het lezen kent om te kunnen slagen in verdere leerjaren. De voorbije 45 jaar heb ik zelf als lerarenopleider een aantal keren ouders soms ook collegas - aangeraden hun kind toch maar het eerste leerjaar te laten overdoen. Achteraf vernam ik meestal dat dit voor hun kind de juiste keuze was geweest. En dan ging het in veel gevallen over kinderen die een te grote achterstand hadden voor lezen. Ook een grote algemene taalachterstand veelal bij anderstalige leerlingen speelt een belangrijke rol. Dit is ook wat we vaststelden in bevragingen van leerkrachten eerste leerjaar. Die leerkrachten getuigen ook dat het soms de ouders zijn die per se willen dat hun kind het jaar opnieuw doet.
Hebben de vele duizenden leerkrachten en wijzelf zich al die tijd vergist en nodeloos het overzitten in een aantal gevallen aangeraden? We begrepen bij het verschijnen van de studie geenszins dat uit het onderzoek zou gebleken zijn dat zittenblijven hoe dan ook nefast was. Ook een tussendoor-zinnetje in het rapport stond o.i. nogal haaks op de basisconclusie over de zinloosheid: Als zittenblijvers deel van twijfelgevallen) toch waren overgegaan, zouden ze een hogere kans gehad hebben om later te blijven zitten. Was overzitten voor hen dan toch zinvol geweest? Dat laatste geldt echter nog meer voor de duidelijke gevallen die bleven zitten, maar waarvan we een paar jaar later vernamen dat deze niet in de studie betrokken werden.
Zelf hebben we de voorbije 40 jaar veel energie geïnvesteerd in het uitwerken van didactische aanpakken om ook zwakkere leerlingen vlot te leren lezen, rekenen, spellen .... We pleiten ook al 25 jaar voor intensief NT2-onderwijs vanaf de eerste kleuterklas - tevergeefs. Maar dit alles betekent o.i. nog niet dat we b.v. zittenblijven in een eerste leerjaar volledig moeten en kunnen uitbannen.
2. November 2013: We onderzochten geen duidelijke gevallen, maar twijfelgevallen!
Pas eind 2013 ontdekten we hoe de onderzoekers ons met hun uitspraken i.v.m. zittenblijven in het 1ste leerjaar belazerd hadden en dat onze grote twijfels omtrent dit onderzoek gewettigd waren. Zo lieten de onderzoekers vooreerst de leerlingen waarbij evident leek dat zomaar overgaan geen oplossing was, de duidelijke gevallen dus, buiten beschouwing. Ze bekeken enkel de twijfelgevallen.
Prof. Bieke De Fraine gaf dit laatste pas zelf toe in een reactie op de kritische analyse van prof. Wim Van den Broeck van november 2013. De Fraine bekende: Ons onderzoek naar de effecten van zittenblijven betreft enkel die kinderen die mogelijke twijfelgevallen zijn. We weten dus niet wat de gevolgen zouden zijn van overgaan voor zéér zwak presterende kinderen. Dit laatste ondergraaft uiteraard de stellige uitspraken over het niet zinvol zijn van zittenblijven in het eerste leerjaar. Bij het bestuderen van het Leuvens rapport en bij de opstelling van zijn kritische analyse wist prof. Wim Van den Broeck overigens zelf nog niet dat dit het geval was.
De beperking tot de twijfelgevallen verantwoordden De Fraine en co achteraf in Pedagogische Studiën van eind 2013 (nr. 5) zo: Voor kinderen met een hogere kans op vertraging konden geen tegenhangers gevonden worden. Nu blijkt dus dat de onderzoekers geen vergelijkbare groep van even zwakke leerlingen die wel overgaan opstelden, omdat de zwaarste gevallen van zittenblijven zelden overgaan naar het tweede leerjaar. Ons vermoeden dat er gesjoemeld werd bij het opstellen van de vergelijkingsgroepen wordt hier dus al bevestigd.
2. Positieve studies niet vermeld
Het is nogal evident dat bij leerlingen met grotere tekorten en met een hogere kans op vertraging de effecten van doubleren positiever uitvallen dan bij twjfelgevallen. Indien de onderzoekers de evolutie van alle zittenblijvers in het eerste leerjaar hadden onderzocht, dan zou de leerwinst op het einde van het bisjaar een heel stuk groter zijn geweest. We vermelden even enkele recente studies waarin het zittenblijven als positief bestempeld wordt.
*D. Diris toonde in een studie aan dat de effecten van overzitten bij leerlingen met grotere tekorten wel vrij positief uitvielen (Diris, D.: The economics of the school curriculum, Univ. Pers, Maastricht, 2012). *Qi Chen e.a. formuleerden onlangs dezelfde vaststelling: Specifically, those children with the poorest LRS and academic achievement in their first time in first grade may have the most to gain by repeating first grade, both academically and socially. (Differential growth trajectories for achievement among children retained in first grade, by Qi Chen e.a. The Elementary School Journal, 2014, Volume 114, Number 3, pp. 327-35.). *Early Grade Retention and Student Success Evidence from Los Angeles van Jill S. Cannon & Stephen Lipscomb (zie Internet). De conclusie luidt: We find that students retained in the first or second grade can significantly improve their grade-evel skills during their repeated year. Gains in reading skills among students retained in the first grade are significant and widely experienced. Among those retained in the second grade, the level of improvement in English language arts and mathematics is also remarkable with larger shares in math (41%).
4. Invloed van buitenschoolse situatie/hulp niet verrekend = klassieke & grote fout
Er zijn ook nog andere redenen om te stellen dat de twijfelgevallen die bleven zitten niet zomaar vergelijkbaar waren met de twijfelgevallen die wel naar het tweede leerjaar overstapten. Zo zal een leerkracht een twijfelgeval vlugger adviseren over te gaan als hij/zij weet dat die leerling zal kunnen rekenen op buitenschoolse begeleiding/ondersteuning tijdens het schooljaar en eventueel ook tijdens de vakantie. De resultaten van twijfelgevallen die wel overgaan worden dus ook positief beïnvloed door omgevingsfactoren en dat is minder het geval bij de twijfelgevallen die wel overzitten. Het is dus moeilijk om hun resultaten tijdens de verdere loopbaan te vergelijken. Men mag de verschillen in leerwinst tussen de twee groepen niet enkel toeschrijven aan het feit dat de ene groep bleef zitten en de andere doorstroomde naar het tweede leerjaar. In bijdragen van 1991 hebben we al gewezen op deze klassieke fout in veel vergelijkende studies.
Deze omissie in het onderzoek wijst er wellicht op dat de onderzoekers te ver afstaan van de complexiteit van het schoolgebeuren en van het adviseergedrag inzake zittenblijven in het bijzonder. Bij adviezen waarbij de ervaringswijsheid van de leerkrachten uit het heden en verleden meespelen, worden dergelijke factoren wel verrekend. Zo is het ook bekend dat ouders die het wenselijk vinden dat hun kind-twijfelgeval wel over gaat, vaak ouders zijn die weten dat hun kind ook buitenschools geholpen zal worden om de tekorten bij te werken. Leerkrachten en CLB-adviseurs zijn ook minder vlug geneigd overzitten te adviseren voor dat soort twijfelgevallen.
De Leuvense studie ging er ten onrechte van uit dat de verschillen in verdere leerprestaties van de twee vergelijkingsgroepen ( alle twijfelgevallen), enkel een gevolg zijn van het al dan niet overzitten. Er zijn heel wat factoren buiten het onderwijs die mede de leerwinst bepalen en waarmee in het onderzoek van het zittenblijven geen rekening gehouden wordt.
Ook de bekende sociologe en onderzoekster Nathalie Bulle stelde bij analoge onderzoeken de neiging vast tot het minimaliseren van de buitenschoolse factoren die het verschil in schoolse vooruitgang (leerwinst) bepalen Bulle formuleert het zo: Certains facteurs latents différencient la population des redoublants et la population dite analogue. Ils contribuent à expliquer à la fois les redoublements et les différences marquant les progrès densemble des populations. Or, comme ils ne sont pas pris en compte, ils apparaissent, statistiquement, comme des effets propres du redoublement. Au total, lorsque le redoublement paraît avoir eu un effet moyen neutre sur les progressions (cest ce que les études tendent à montrer), il est fort probable quil sagisse dun effet neutralisant, donc positif. (De la politisation de léducation. Lexemple du redoublement , Skhole.fr. , 2012 -zie Internet). Als er minder extra ondersteuning kwam van huis uit voor de groep twijfelgevallen die niet overgingen, dan kan de vaststelling dat deze het jaar erop maar even veel rekenwinst maakten als deze die wel overgingen, toch betekenen dat er een positief effect was voor de overzitters.
Nog dit. Dat de leerlingen die wel doorstroomden op een klassieke schoolvorderingstest een jaar later voor b.v. rekenen beter presteerden is mede een gevolg van het feit dat de zittenblijvers zaken uit de schoolvorderingstest die veelal pas in het tweede leerjaar aan bod komen, nog niet gezien hadden. Deze evidentie is absoluut geen argument tegen het zittenblijven.
6. Andere aanduidingen van fouten bij samenstelling vergelijkingsgroepen
Het niet betrekken van de duidelijke gevallen van zittenblijven betekent dat de Leuvense onderzoekers geenszins werkten met twee evenwaardige vergelijkingsgroepen en dat hun krasse uitspraken i.v.m. al dan niet zittenblijven ook helemaal niet kloppen. Dat de twee vergeleken groepen niet evenwaardig en vergelijkbaar waren, bleek volgens prof. Wim Van den Broeck b.v. ook nog uit uit twee andere vaststellingen. Hij schreef: Ten eerste blijkt uit de resultaten dat zittenblijvers bij het begin van het bisjaar, dus na het eerste leerjaar volledig doorlopen te hebben, nauwelijks beter scoren op rekenvaardigheden dan hun vroegere klasgenoten uit de controlegroep toen zij begonnen aan het eerste leerjaar. Maar vooral de observatie dat zittenblijvers bij het begin van het bisjaar beduidend zwakker scoren op zowel rekenen als lezen in vergelijking met hun doorstromende leeftijdsgenoten uit de controlegroep (dus met zgn. gelijk risico) bij het begin van het tweede leerjaar, kan moeilijk anders geïnterpreteerd worden dan dat de groepen van meet af aan al ongelijk waren, tenminste indien er geen wonderbaarlijke dingen tijdens de vakantie gebeurd waren. Dit wijst er op dat de groep zittenblijvers en de vergelijkingsgroep (beide zogezegd gelijkwaardige twijfelgevallen) al verschillend waren, nog voor het eventueel zittenblijven, anders zouden de twijfelgevallen-zittenblijvers wel zijn overgegaan naar het volgende leerjaar.
Een ander probleem, ook (achteraf) onderkend door de onderzoekers, is dat bij het formeren van de groep doorstromers alle kinderen die niet in het eerste leerjaar bleven zitten, maar wel in een ander leerjaar, uit de vergelijkingsgroep verwijderd werden. De auteurs geven bovendien zelf achteraf in een publicatie van 2013 aan dat deze niet geselecteerde kinderen zwakker scoorden op schoolse prestaties en SES en dat ze daardoor de negatieve effecten van zittenblijven overschat kunnen hebben (Goos et al., 2013a, p. 344).
Door het verwijderen van de doorgestroomde twijfelgevallen die overzaten in verdere leerjaren, wordt de relatieve leerwinst van de groep van de overgegane twijfelgevallen dus overschat.
7. Fouten met gemiddelde leerwinst van Vergelijkingsgroepen
Een ander methodologisch probleem betreft het werken met gemiddelden. Bij de twijfelgevallen die overzaten is het best mogelijk dat dit voor de gevallen die de leerkrachten adviseerden gemiddeld wel positief is uitgevallen, maar veel minder voor de gevallen waarbij enkel de ouders op zittenblijven aanstuurden. Als zittenblijven voor de duidelijke, maar niet onderzochte gevallen positieve effecten sorteert en daarnaast ook nog voor een aanzienlijk deel van de twijfgelgevallen, dan mag men uit het feit dat de gemiddelde leerwinst voor de groep twijfelgevallen die overzaten kleiner was dan de leerwinst van de niet-overzitters, nog niet besluiten dat zittenblijven niets opleverde en dat de leerkrachten een fout advies gaven.
8. Leeftijdsfouten bij vergelijking met landen als Zweden en Finland
De Leuvense studies houden bij het vergelijken van het zittenblijven met landen als Zweden, Finland ... geen rekening met de leeftijd bij de start van het eerste leerjaar. In b.v. het eerste leerjaar in Finland komt zittenblijven inderdaad veel minder voor, maar de kinderen mogen maar starten als ze ten volle 7 jaar zijn. In Zweden starten ze naargelang de schoolrijpheid tussen 6 en 8 jaar. Men moet bij vergelijkingen rekening houden met het feit dat eersteklassertjes in andere landen veelal ouder zijn en daardoor ook veel minder de kans lopen te moeten overzitten. De Leuvense onderzoekers houden hier geen rekening mee.
In de Leuvense studie en in tal van andere studies wordt ook steeds betreurd dat er bij de overzitters eerste leerjaar meer leerlingen zitten die in de laatste maanden van het jaar geboren zijn. Veelal wordt aan die vaststelling de conclusie verbonden dat die jongere kinderen ten onrechte gediscrimineerd worden. Indien men zou eisen dat leerlingen ten volle zes (of zelfs 7) jaar zijn om te mogen starten in het eerste leerjaar - zoals in een aantal landen het geval is, dan zouden veel van de jongste (gevaar-) kinderen zelfs meer dan een jaar ouder en rijper zijn. En dan zouden er ook veel minder zittenblijvers zijn in het eerste leerjaar (én in het derde kleuter).
Aangezien toch veel leerlingen - zelfs van het einde van het jaar - het eerste leerjaar aankunnen, zouden we de Vlaamse wetgeving niet wijzigen. We hebben overigens nu al de indruk dat de kleuterschool voor een aantal kinderen te lang duurt en dat deze zich zouden vervelen als ze nog langer in het kleuteronderwijs zitten. Het gaat steeds om het afwegen van de voor- en nadelen. Als we de meeste kinderen pas later het lager onderwijs laten starten zoals in veel andere landen, dan zou dit de schatkist meer geld kosten dan de huidige extrauitgave voor het bisjaar.
Als we de gemiddelde leeftijd berekenen van alle kinderen die de eerste klas verlaten, dan is deze veelal lager dan in andere landen het geval is en opvallend lager dan in Finland. Finse leerlingen zijn ook gemiddeld minstens een jaar ouder als ze het diploma lager onderwijs behalen. En toch lezen we in statistieken dat er veel meer Vlaamse leerlingen leervertraagd zijn dan Finse en Zweedse. Veel zaken zijn relatief en bij vergelijkingen moeten we daar rekening mee houden. Bij het berekenen van de kostprijs van het zittenblijven vergeet men ook dat de jongere eersteklassertjes een half jaar minder kleuteronderwijs gekost hebben.
9. Ervaringswijsheid leerrkachten genegeerd
In punt 1 stelden we al dat de onderzoekers de visie en ervaringswijsheid van de leerkrachten, directies en ouders als quantité négligeable beschouwen. Zittenblijven was zinloos en zat enkel tussen de oren van de zich vergissende leraars en ouders.
Veel leerkrachten - en ook ouders - reageerden verontwaardigd op bijdragen in de kranten en in Klasse waarin zittenblijven als zinloos werd bestempeld. Ook in gesprekken met veel oudstudenten en met directies binnen de HIVO-opleiding vernamen we regelmatig dat zittenblijven achteraf veelal zinvol gebleken was. De Thaise inspecteur-generaal Prasert Boonruang stelde onlangs dat heel wat leerlingen in tal van provincies quasi anafabeet zijn omdat ze niettegenstaande grote leestekorten het eerste leerjaar niet mochten overdoen.
We voegen nog een van de vele getuigenissen van ouders aan toe. Als reactie op de boodschap Vermijd zittenblijven in Klasse voor ouders schreef Kathy V.: Ik ben moeder van een nu bijna 14-jarige zoon. In het eerste leerjaar is hij blijven zitten. Al met kerst hadden mijn echtgenoot en ik samen met de leerkracht beslist hem opnieuw het jaar te laten overdoen. Hij kon lezen en rekenen, maar kon het tempo niet aan. Hij is van november. Hij weende veel dat eerste jaar dat hij niet kon wat anderen konden. De tweede keer dat hij zijn eerste leerjaar deed, is mijn zoon helemaal opengebloeid. Nu is hij een prachtig jonge man die in zijn eerste humaniora zit. Met kerst en Pasen had hij 82%. Wat ik 7 jaar geleden nooit gehoopt had, is toch gebeurd. Hij niet van het leven en weet dat hij moet werken om iets te bereiken. Voor heel wat kinderen is overzitten een perfecte oplossing. Ik vind het spijtig dat sommigen dat niet geloven. Hijzelf vindt het helemaal niet erg dat hij is blijven zitten. Nu hij in de humaniora zit, heeft hij ook nog veel contact met leerlingen die al in hun tweede jaar zitten.
Nietenkel de leerkrachten, maar ook de meeste ouders zijn ervan overtuigd dat het zomaar laten overgaan bij ernstige tekorten die de verdere schoolloopbaan volledig in het gedrang kunnen brengen onverantwoord is. Ook uit reacties in Klasse-Maks voor de scholieren bleek dat de meesten opteerden voor het behoud van het zittenblijven. In een Nedelandse enquête bij jongeren die zelf ooit een jaar hadden overgedaan, vonden de meesten ook dat dit voor hen heel zinvol was geweest.
10. Besluiten: Leuvense kwakkelstudie
10.1. Misleidend onderzoek & foute conclusies We stelden bij de analyse van de Leuvense studie over het eerste leerjaar veel methodologische en andere fouten vast. In de bijdrage van Wim Van den Broeck wordt dit nog verder uitgediept. Dit leidde tot voorbarige en foute conclusies. We wezen ook op misleidende vergelijkingen met landen waarin zittenblijven in het eerste leerjaar weinig voorkomt, maar waarbij de leerlingen die starten in het eerste leerjaar een heel stuk ouder zijn. De onderzoekers van het HIVA en de KU Leuven gaven in publicaties van het voorbije jaar wel een aantal fouten toe (zie volgende bijdrage),maar ze gingen voorbij aan tal van andere fundamentele kritieken.
De onderzoekers concludeerden in hun studie al te vlug dat de leerkrachten veelal foutieve adviezen omtrent zittenblijven gaven en dat zittenblijven enkel tussen hun oren zit. De experts wisten het veel beter dan de leerkrachten en de ouders en verkondigen de enige en wetenschappelijke waarheid. Zittenblijven was zinloos en een louter financiële verspilling.
In publicaties van De Fraine en Co van het voorbije jaar lezen we nu echter dat het zittenblijven in veel gevallen toch zinvol kan zijn en zeker ook bij de duidelijke gevallen. Ze zouden naar eigen zeggen nu niet meer het drastisch advies geven om het zittenblijven in het lager onderwijs af te schaffen.
Het advies bij de duidelijke gevallen was dus alvast een terecht advies. Maar hoe zit het met het advies bij de twijfelgevallen? Deze die volgens de studie wel terecht doorstromen, zijn veelal ook leerlingen waarbij de school het overgaan adviseerde. Bij de twijfelgevallen die volgens de studie ten onrechte bleven zitten, zijn er ook nog een aantal waarbij de school wel overgaan adviseerde, maar waarbij de ouders toch op zittenblijven aanstuurden. In de rapporten van 2011 en 2012 werd dus duidelijk ten onrechte geconcludeerd dat het advies van de school inzake al dan niet zittenblijven meestal fout is en zelfs getuigt van gemakzucht.
De Leuvenaars lijken ook niet bereid om openlijk het boetekleed aan te trekken, hun verontschuldigingen aan te bieden en hun controversiële studie niet verder te verspreiden. Men mag dit onderzoek deontologisch gezien niet meer openlijk toegankelijk stellen. Tal van beleidsmensen, pleitbezorgers van het verbieden van het zittenblijven, buitenlandse onderzoekers ... beroepen zich nog steeds op die Leuvense studie. Ze zijn blijkbaar ook niet op de hoogte van de erkennning van tal van fouten en van de voorbarige uitspraken. We betreuren ook dat de onderzoekers en de commentatoren in de pers de indruk wekten dat ons lager onderwijs kampioen zittenblijven is. Ze verzwegen dat er het 2de tot en met 6de leerjaar weinig zittenblijvers zijn, gemiddeld 1,73% per leerjaar.
10.2 Lhistoire se répète
Ook op basis van een Unesco-rapport van 1991 werd toen al ten onrechte overal verkondigd dat ons lager onderwijs - samen met Tobago-Trinidad wereldkampioen zittenblijven was. In de commentaren bij die studie lazen we op 1 september 1991 dat in andere Europese landen het zittenblijven beperkt was tot 2 à 2,5 % en dat dit in Vlaanderen 5 à 6 maal meer was. Onze topambtenaren waren gewoon vergeten het aantal leervertraagden eind zesde leerjaar te delen door zes. En die kwakkel werd zomaar overgenomen door beleidsverant-woordelijken, Guy Tegenbos in De Standaard, professoren als Roland Vandenberghe en Henk van daele in Persoon en Gemeenschap. Het Leuvens rapport van 2011 leidde tot analoge kwakkels.
Prof. Vandenberghe fantaseerde er in 1991 nog bij dat het beperkte aantal zittenblijvers in landen als Nederland een gevolg was van het opdoeken van het jaarklassensysteem. Dit beïnvloedde ook het later schrappen van het jaarklassenprincipe in het decreet basisonderwijs van 1997. Ook In 2012 stelden de Leuvense onderzoekers het opdoeken van het jaarklassensysteem voor in hun OBPWO-studie.mmm